Menu

zaterdag 9 juli 2011

Vurige tong – Ann De Craemer


Zoals ik al eerder zei: religieuze zoektochten intrigeren mij (zie mijn blog van 24-03-2011). Waarom zoeken sommigen van ons als gekken naar ‘waarheid’ (want lang niet iedereen is behept met die hartstocht)? Wat ‘bezielt’  mensen? Je kunt je ‘bekeren’ tot één of ander geloof; maar het omgekeerde komt natuurlijk ook voor. Je kunt ook van je geloof afvallen: dat is net zo goed een soort ‘bekering’, volgens mij.

Zwijgt en doe voort

Het laatste is het geval met Ann De Craemer (1981). Ze vertelt met ‘vurige tong’ over haar katholieke jeugd in Tielt, het West-Vlaamse ‘dorp dat zich een stad noemt’, en de strijd die ze heeft geleverd om de bekrompen en kleinburgerlijke mentaliteit die er heerste – ‘zwijgt en doe voort’ en ‘doe maar gewoon, want ge zijt al onnozel genoeg’- van zich af te schudden. Eigenlijk is dat nooit goed gelukt. De pijn en heftigheid waarmee ze tekeer gaat tegen alles wat met God en de kerk heeft te maken, is de pijn en heftigheid van iemand die heel veel moet hebben gehouden van wat geweest is. Dat raakt mij.
“… Ik verloor mijn geloof op 22 december 1994 om kwart voor zes, toen ik het rolluik naar beneden liet, besefte dat mijn grootmoeder zou doodgaan en geen gebed tot die doofstomme God haar ooit nog kon genezen…”.
Ik moet zeggen dat deze woorden mij wel een beetje verbijsterden. Immers, als de God van Ann wél zou genezen, zou iedereen op deze wereldbol rooms-katholiek zijn, toch?  En er is niemand die niet dood gaat, toch? Het gaat dan ook om het naïeve godsbeeld van een 13-jarige. Echter, haar vader komt op zijn zestigste los van God, om dezelfde reden: “… dat hij zich zo plots van de kerk zou afwenden had ik niet verwacht, maar de reden waarom hij stopte met geloven verbaasde me niet: zijn schoonbroer werd ziek en ging dood, hij werd zelf ziek, en God was altijd een soort opperdokter geweest die nu volledig onbekwaam bleek te zijn…”.
God als Sinterklaas: ik kan mij voorstellen dat geen mens die nadenkt daarmee weg komt. Vroeger of later zullen wij lijden meemaken waaruit wij niét verlost worden; als we eerlijk zijn weten we dat allemaal.

Katholieke tentakels
Ann’s moeder heeft nooit zo erg in God geloofd: “… Ze zag haar vent doodgraag, dus ze zweeg, en ze groeide op in mijn dorp, dus zwijgen was niet eens een keuze maar een evidentie – om de lieve vrede de waarheid onder de mat schuiven is hier en in vele andere Tielten van Vlaanderen een nationale sport. Als dat om de liefde die er soms uit spreekt, ook niet zo ongelooflijk schoon zou kunnen zijn, zou ik het alleen maar heel erg lelijk vinden…”.
De journalist in Ann komt bovendrijven als ze de katholieke geschiedenis van Tielt uit de doeken doet. Ze weet precies hoe de katholieke macht overal werkt; hoe ver de tentakels van de kerk reiken en wie wie in het zadel houdt. Haar aanklacht is fel: “… je kunt hier enkel meedraaien in de regionale journalistiek als je bereid bent je kritische zin soms gewoon uit te schakelen…”. Woedend haalt ze uit naar de directeur van een krant die haar op het matje roept omdat ze teveel woorden aan immigranten zou wijden; en zo mogelijk nog woedender beschrijft ze waarom het seksueel misbruik binnen de kerk, waar ook de Tieltenaren mee worden geconfronteerd, onder tafel blijft. Het is wel even slikken als ze vertelt dat men wist dat zelfs nonnen kinderen misbruikten. Mensen zwijgen omdat ze van jongs af aan door de kerk angst en minderwaardigheidscomplexen zijn ingehamerd. Iedereen weet dat een gepensioneerde kerkleider de straten van Tielt afschuimt op zoek naar mooie meiden, maar niemand durft er wat van te zeggen: “…Ontelbaar het aantal vrouwen die zich daaraan ergert, maar op één hand te tellen zij die mijnheer de deken eens goed hun gedacht durven zeggen wanneer hij hen uitnodigt voor ‘een blonde Leffe bij mij thuis, ik drink dat heel graag, mevrouw, of is het juffrouw’…”.
En ook de schrijfster zelf weet zich hiermee behept: “…ik mag me nu nog schrobben tot mijn vel ervan bloedt, altijd zullen er wel restjes van mijn kleinheid aan mij blijven hangen, ik heb mijn kieuwen en vinnen gekweekt in de vijver van dit vervloekte, mooie Vlaamse dorp…”.

Schijnheiligheid
Ann De Craemer schrijft over haar jeugd op katholieke scholen waar de onderwijzeressen, meestal religieuzen, nog wisten wat het woord ‘drillen’ be-hel-ste. De achterlijke opvoedmethodes doen aan kindermishandeling denken. Het is niet verwonderlijk dat Ann hier ambivalent op terug kijkt:“… Schijnheiligheid is een van de mooiste woorden van de Nederlandse taal. Het drukt een tegenstelling uit met de hele galerij aan heiligen die het christendom in leven heeft geroepen, maar is net een woord dat heel goed past bij de aanhangers daarvan – en bij uitbreiding bij veel aanhangers van álle religies. Elke zondag hemelse gezangen zitten kwelen in de mis, maar een vette bankrekening hebben waarvan nooit een cent naar het goede doel gaat. Vijf keer per dag knielen met het hoofd naar Mekka en Allah de Grootste noemen, maar vrouwen en homo’s toch maar halve apen vinden. Een kind tot op het bot vernederen, maar een paar uur later huilen om een gebed voor Francis, die nog niet eens dood was en twee weken later opnieuw als een gendarme door de gangen liep…”.
Niet alles is kommer en kwel. Ann stamt uit een ontzettend warme familie en kan daar met veel humor over vertellen. Als kind volgt ze al heel jong de Belgische politiek in het zevenuurjournaal op de voet. ‘s Morgens ontbijt ze met de krant naast zich: “… Mijn nonkel Frans zei tijdens familiebijeenkomsten bij mèmè (oma) dat het eigenlijk allemaal heel simpel was. ‘Het komt altijd op hetzelfde neer als er ergens miserie is in de wereld, de drie G’s, onthoud mijn woorden: geld, gat en God.’ Over de betekenis van ‘gat’ moest ik een paar seconden nadenken, maar ik kon me er wel iets bij voorstellen; een jaar eerder had ik ontdekt dat kinderen niet uit een bloemkool rolden of uit de hemel kwamen vallen, maar gewoon mensenwerk waren…”.

Onder de kerktoren
Als ze ouder wordt gaat ze studeren (Germaanse taal- en letterkunde en American Studies) in Gent en werken in Brussel, maar het lukt haar niet daar te wonen. Ziek van heimwee keert ze steeds weer terug naar Tielt. Ze had zich een wereldburger gewaand; maar ze kan niet buiten haar rotdorp: “… Als ik thuis was bij mijn ouders, voelde ik me schuldig dat ik niet in Brussel was. Ik vond mezelf zwak, sentimenteel en truttig. Als ik in Brussel was, vroeg ik me af waarom ik niet thuis was. Ik vond mezelf stoer, oneerlijk en zielig…”.
En zo belandt Ann uiteindelijk weer ‘onder haar kerktoren’, zoals zij dat daar noemen, en capituleert voor de symptomen van de kerktorenmentaliteit: behoudsgezindheid, de dictatuur van het gewone, overdreven bescheidenheid, angst om je mening te verkondigen en tenenkrommende onderdanigheid.
“… Ik vrees dat ik zal blijven om in de zomer ‘s avonds op die ene bank in het park terug te denken aan hoe mijn geliefde jaren geleden de kikkers dankte omdat ze met hun luide gekwaak onze nachtelijke daden goedkeurden. Ik vrees dat ik zal blijven omdat het me rust geeft op elke straathoek een herinnering te kunnen oprapen die me een verhaal van vroeger doet ontrafelen. Zelfs wanneer ik zuster Francis op haar fiets door mijn straat zie rijden geniet ik, omdat haar nog steeds gekrulde mondhoeken me doen beseffen hoeveel beter ik vandaag af ben zonder haar God dan met Hem…”.
En dat is nu precies het punt waar dit hele verhaal om draait, denk ik: ‘Háár God’…
Want ‘háár’ God betekent toch niet per definitie ‘míjn’ God?

Mijn neus snuiten in de zakdoek die mijn dorp is
Het boek eindigt met wat ik niet anders kan interpreteren dan de vernietiging van een benauwend godsbeeld: “… Nu ik mijn kerktoren met woorden heb neergehaald, kan ik hem omarmen, want zin na zin heb ik er God en de zusters van ’t Geloof voorgoed uit doen verdwijnen. Zelfs de afbreker bouwt op, en mijn toren mag nu fier overeind staan en spreken waar de stemmen van mijn familie zo lang hebben gezwegen… Op die momenten waarop ik het lastig zal vinden mijn neus te snuiten in de zakdoek die mijn dorp is, zal ik mezelf de vrijheid toestaan een tijdje naar verre einders te verdwijnen, want anders stik ik (de schrijfster is redactrice van de Perzisch-Engelse opiniesite TehranRevieuw. Over Iran schreef ze ‘Duizend-en-één dromen. Een reis langs de Trans-Iraanse Spoorlijn’ – 2010, een boek dat genomineerd werd voor de VPRO Bob den Uyl Prijs voor het beste literaire reisboek)… Maar ik zal altijd weer terugkeren en afdalen, anders moet ik mezelf weer aan elkaar lijmen… Maar bovenal zal ik glimlachen, wanneer ik zie dat die toren niet langer is opgetrokken uit stenen maar uit woorden die ook buiten mijn dorp hun leven mogen leiden, omdat ík niet heb gezwegen maar luid gesproken, … nu ik deze laatste punt heb gezet… ".
Dat vind ik een waanzinnig mooi eind van een dapper boek, want ik kan mij zo voorstellen, dat veel mede-Tieltenaren nou niet direct zitten te wachten op Ann De Craemer’s onthullingen.

Seks in de kerk
Na dit verhaal durf ik het bijna niet te zeggen; maar ik geloof wél in God.
Dat neemt niet weg dat ik dezelfde weerzin voel als Ann bij al die zoetige en kitscherige beeldjes van de maagd Maria enzo, en ik de berichten over seksueel misbruik binnen de kerk net zo goed om te kotsen vind. Ik begrijp zo-bij-zo niets van de katholieke seksuele moraal. Aan de ene kant de pastoor die op zijn fiets de gezinnen langs gaat om te kijken of er wel genoeg kindjes worden gemaakt; en aan de andere kant dat verplichte celibaat. Ik heb mijn bijbel ook gelezen. Daarin wordt niet moeilijk gedaan over seks. Die ‘bekende’ die en die ‘bekende’ die. En dat ‘bekende’ staat toch echt voor ‘seks hebben met’. Ik laat het erotische Hooglied maar even voor wat het is. Wat ik mij afvraag is hoe er in de kerk gedacht wordt over teksten als 1 Timotheus 4 waarin het onomwonden gaat over ‘huichelachtige leugenaars die het huwelijk verbieden’. Als God al op één van de eerste bladzijden tot de conclusie komt dat het niet goed is dat de mens alleen is, en daarom voor Adam een vrouw maakt, wie is de katholieke clerus dan om daar blijkbaar anders over te denken?
Dat er zoveel seksueel misbruik en seks met toestemming is in kloosters, abdijen en andere katholieke instellingen, is eigenlijk normaal, zegt prof. Dr. Paul Verhaege, hoogleraar klinische psychologie aan de Universiteit van Gent. Waarom? Omdat de hormonen van gezonde tweevoeters – mannen of vrouwen, diep religieus of niet – sowieso een uitweg zoeken én vinden. Seks richt zich bovendien op wat zich het makkelijkst aandient, dus in gesloten kloostergemeenschappen zullen broeders het vooral met medebroeders doen en nonnen met nonnen. Bij de geestelijken die werken in een scholengemeenschap of een tehuis, zijn kinderen dan weer makkelijke slachtoffers, die vanuit hun machtspositie ook nog eens simpel te bewerken zijn.
Al wordt de zaak door het bovenstaande misschien wat inzichtelijker, het vergoelijkt natuurlijk niets. Het is zoals Ann De Craemer zegt: “… er zijn mensen die zeggen dat het onnozel is dat je de kerk de rug toekeert omdat je een afkeer hebt van een specifieke pastoor, toch maar een vertegenwoordiger van God op aarde wiens gedrag niets verandert aan het geloof op zich. Onnozel? Daar is niets onnozels aan. Op basis van wie of wat anders moet je je oordeel vormen, bevestigen of bijsturen? Wie anders dan pastoors, nonnen, pausen, bisschoppen en andere vertegenwoordigers van dat geloof hebben bepaald in welke vorm het werd en wordt gekneed, en wie anders kan dat beeld ervan dus maken of kraken?...”.
Ik ben niet opgegroeid onder een rooms-katholieke kerktoren, en Ann De Craemer zal daar wel niets van begrijpen (echter: ik ben dan ook niet beschadigd door een rigide rooms-katholiek achtergrond), maar het lezen van rooms-katholieke auteurs als Antoine Bodar, Henri Nouwen en Anselm Grün helpt mij juist heel vaak te leven. Iets van hen zal ik in mijn volgende blog tegen het licht van Ann De Craemer’s ontroerende boek houden.

Uitgave: De Bezige Bij - 2011, 187 blz., ISBN 978 908 542 356 0, € 15,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier

1 opmerking :

  1. Beste Evelien,
    Dank voor jouw mooie lezing van mijn boek. Het ontroerde me dit te lezen. Niet de mening van de recensenten maar die van de 'gewone' lezer is me het waardevolst.
    Van harte,
    Ann De Craemer

    BeantwoordenVerwijderen