Menu

dinsdag 5 mei 2015

Magdalena – Maarten ’t Hart


Na een monument voor een vader (zie mijn vorige blog), nu een monument voor een moeder. Ik val met mijn stelling maar gelijk met de deur in huis: sommige auteurs kunnen beter praten dan schrijven. Ik vind de uitzendingen waarin Maarten ’t Hart vertelt over zijn antichristelijke moederroman “Magdalena” veel leuker dan het boek zelf (“Eeuwigh gaat voor Oogenblick”, “De Wereld Draait Door”, “Tros Radio Nieuwsshow”). Ik kom momenteel op elke hoek van de straat een billboard tegen waarop “Magdalena” wordt aangeprezen als hèt ultieme Moederdag kado. Zelden wordt een roman met zoveel tamtam omgeven. Je ontkomt bijna niet aan lezing. En het is waar: ik heb me in het begin van het boek tranen gelachen. Vooral omdat het zo herkenbaar is - ik heb hele stukken voorgelezen aan mijn man. Maar gaandeweg zakt het verhaal als een pudding in elkaar. En dan ook nog een aangebrande. Het lijkt wel dat wanneer je in Nederland als schrijver eenmaal een naam hebt, zo’n beetje alles wordt geslikt. Dat zal onze calvinistische volksaard wel zijn: Magdalena vindt het ook al nergens voor nodig om lekker te koken en lekker te eten. Dat komt later in de hemel wel. Voor ‘hetzelfde geld’, om maar eens mee te gaan in de zuinige atmosfeer van Maarten ’t Hart - zijn moeder neemt een thermoskan met koffie en haar eigen boterhammen mee als ze bij hem op bezoek gaat - verdiep je je in “Een goede zoon” van Boudewijn Smid. Zelfde thema: een prachtige, aanbeden, edoch knotsgekke en godsdienstgestoorde moeder. Of in “Vurige tong” van Ann De Craemer, ook een roman over geloofsafval. Verhalen die zoveel dieper en gevoeliger en intenser en rijker zijn. Maar ja, hun namen hé?! “Wat de boer niet kent vreet hij niet”.

Goesting

Maarten ’t Hart begint met te verkondigen dat hij zielsveel van zijn moeder heeft gehouden (ze overleed in 2012 op 92-jarige leeftijd): “… zoveel zelfs dat ik, toch tamelijk uniek in geval van een jongen, alles wat zij deed, breien, haken, borduren, naaien, wassen, strijken, koken, ook wilde leren en ook wilde doen, en die liefde is nooit overgegaan, in weerwil van alles wat ik heb meegemaakt…”. Dat is maar goed ook, want in de rest van het verhaal proef ik daar niets van. Ze ging gebukt onder het absurde idee dat zijn vader voortdurend vreemdging. Als ze hem koffie gaat brengen op het kerkhof waar hij doodgraver is, denkt ze op een gegeven moment zelfs dat hij een ‘mokkel’ in een leeg graf heeft verborgen. Met fiets en al. Terwijl hij geen enkele belangstelling voor vrouwen had. “… Je moeder maakt me dood…”, heeft zijn vader ooit huilend tegen Maarten gezegd. Hij stierf inderdaad betrekkelijk jong. Hij werd zesenvijftig.
Door zijn oma op te voeren brengt Maarten ’t Hart ons op de hoogte van zijn voorgeschiedenis. Ze was gewoon aan één stuk door te ratelen; het maakte niet uit waar ze zat of wie er luisterde (die drang tot anekdotes-vertellen heeft hij dus niet van een vreemde). Het meest indrukwekkende detail is wel het verhaal over een doodarm bet-over-achter-gezinshoofd met vierentwintig (!) kinderen, jawel, waarvan er elf in leven bleven - gelukkig maar, hoe had hij ze anders allemaal moeten voeden - en van weliswaar twee vrouwen; maar toch. Het verhaal over zijn “… goesting, altijd maar goesting…” is vermaard. “… Vurig als een winterkoninkje in de rui…” rende hij iedere middag na het eten een stuk of zes, zeven rondjes, “… het kunnen er ook wel acht geweest zijn…”, om de tafel, teneinde zijn vrouw te kunnen grijpen, om haar daarna als een ware neanderthaler het trapje naar de zolder op te sjorren, waarna de kinderen luisterden naar de wonderlijke geluiden die dan begonnen. Tsja; volgens Maarten ’t Hart werd er vroeger helemaal nooit over seks gepraat. Waarschijnlijk was dat ook nergens voor nodig.

Schijtlaarzenmentaliteit
Zijn moeder was trouwens ook doodsbang voor dieren. Zijn vader juist niet. Met één woeste blik liet hij honden met de staart tussen hun benen jankend wegkruipen en bracht hij onhandelbare hengsten in het gareel. Maarten zegt dat hij de schijtlaarzenmentaliteit van zijn moeder heeft.
Hij vertelt dat ze ontzettend goed kon leren; ze haalde altijd vieren en vijven. Even dacht ik dat ik met zijn ongeëvenaard sarcasme van doen had, maar een eind verderop in het boek wordt duidelijk dat een vijf het hoogste cijfer was dat Magdalena indertijd op school kon halen.
En misschien wel het wonderlijkste verhaal: zijn moeder herstelde binnen een mum van tijd van tbc door elke dag een halve liter petroleum te drinken. Op advies van een zogenaamde ‘piskijker’- echt waar!
Zijn vader en moeder waren allebei van huis uit gereformeerd, maar vertegenwoordigden wel een verschillende ligging: “… Mijn vader sympathiseerde met de zwartste kant van het gereformeerdendom. Hij hield van zware dominees, van bonders, van hel en verdoemenis predikende kanselredenaars zoals dominee Venema van de Christelijk Gereformeerde Kerk te Maassluis, die je klip-en-klaar te kennen gaf dat je geen enkele kans maakte om tot de uitverkorenen te behoren. Mijn moeder moest niets van dat soort zwartkijkers hebben. Ze was voorstander van een blij geloof, je moest de hele dag door in juichstemming verkeren omdat je verlost was door de Here Jezus en gewassen in zijn dierbaar bloed…”. Ik heb de foto’s van zijn ouders achterin het boek zitten bestuderen. Het lijkt erop dat ze het geloof kozen dat ze misschien onbewust het hardst nodig hadden. Zijn moeder kijkt zo treurig; ze kon vast wel wat verheffende juichprediking gebruiken. Daarentegen spat de levenslust uit de ogen van zijn vader. Zijn flaporen staan zo’n eind van zijn hoofd, dat het lijkt alsof hij niets wil missen van wat er om hem heen gebeurt. Een geloof dat hem een beetje dimde, deed hem vast geen kwaad.

Laat dan zien, dat bloed
Een feest van herkenning zijn voor mij de geromantiseerde jongensboeken die Maarten ’t Hart confronteerden met de Tweede Wereldoorlog. Ik heb ze ook allemaal op de christelijke school gelezen: “Van Hollandse jongens in de Duitse tijd” van Aart Romijn, "Engelandvaarders" van K. Norel, "Met paarden door de nacht" en "Zwarte Tinus, de verliezer" van J.W. Ooms, de "Reis door de nacht"cyclus van Anne de Vries, "Snuf de hond" van Piet Prins en later zijn "Daan en Sietze"serie. Hij vertelt over de buitengewone aandacht die de Tachtigjarige Oorlog op school ten deel viel. Wat wil je: de protestanten tegen de katholieken – bij ons was dat niet anders. Zijn moeder had trouwens geen enkele fiducie met de Joden: zij hadden de dood in de gaskamers en concentratiekampen over zich afgeroepen omdat ze de Here hadden gekruisigd. Ze hadden zelf geroepen: zijn bloed kome over ons en onze kinderen. Gelukkig dachten ze er daar bij ons thuis een beetje anders over, maar toen waren we ook alweer bijna een generatie verder en bovendien waren wij maar ‘hervormd op grote wielen’, zoals Maarten ’t Hart dat noemt.
Buitengewoon leuk vertelt hij hoe zijn moeder patronen knipte uit de “Marion” en jurken naaide op een trapnaaimachine (ik ben een jaar of twintig jonger dan Maarten ’t Hart, dus bij ons gingen dat soort dingen elektrisch). Als zijn moeder haar mond vol spelden had, ging hij oervervelend doen. Ik had een tante die precies hetzelfde deed, en een neefje die net zo’n etterbak was. “… Je haalt het bloed onder mijn nagels vandaan…”, riep Magdalena als de spelden vantussen haar lippen waren. Maarten: “… Laat dan zien, dat bloed…”.
Imponerend zijn de ervaringen met zijn moeder die zich bij gebrek aan een badkamer ‘s morgens verzorgt en aankleedt in de keuken, terwijl Maarten ademloos toekijkt. Mijn moeder deed dat ook. We hadden al wel een douche, maar daar was het in de winter steenkoud – tegen de tijd dat het verwarmingskacheltje zijn werk deed was de halve dag om. Ik kan niet zeggen dat mijn moeder bij mij dezelfde erotische gevoelens opriep als bij Maarten. Ik maakte mij eerder zorgen over wanneer het zo laat was dat ik me ook in zo’n verstikkend corset zou moeten hijsen waaraan van die delicate nylonkousen vastgehaakt moesten worden. Als er een drukknoopje aan de jarretels ontbrak beval mijn moeder mij een plaatsvervangend dubbeltje op te zoeken. In de rommella. Onder het aanrecht.

Logistieke problemen
Zijn rigide, met Bijbelteksten chanterende en manipulerende, en vaak (mits er een publiek was) geluidloos tranen met tuiten huilende moeder, gaat de Schrift met een bijna autistische rechtzinnigheid te lijf. Maarten ’t Hart doet niet voor haar onder. In een hilarisch hoofdstuk zet hij uiteen waarom het verhaal over de ark van Noach niet klopt. De logistieke problemen zijn immens. Hij gaat naar de kade, en ziet dat het ongeveer twintig seconden duurt voordat er een koe is ingeladen. Hij pakt een zakhorloge en een duimstok, en komt erachter dat een slak er zes minuten over doet om een halve meter vooruit te komen. Hij slaat aan het rekenen en concludeert dat, als je twee miljoen diersoorten (want zoveel zijn er, plus minus) in een ark moet laden, je daar ruim negenhonderd werkdagen voor nodig hebt, dus zeg maar drie jaar! En wat te denken van alle insecten en kleine knaagdieren die de drie jaar niet eens halen? Niet dat zijn moeder ook maar een moment onder de indruk is van Maarten’s halsstarrige argumentaties; voor zijn moeder is God een ti-ta-tovenaar die met één knip van zijn almachtige vingers alles kan bewerkstelligen wat van node is. Ik ging vanzelf de tekst ook weer eens nalezen, en aangestoken door zijn letterlijkheid dacht ik: misschien wordt er wel bedoeld dat er zeven mannetjes en zeven vrouwtjes van de reine dieren mee mogen in de ark, dat zijn er veertien, en twee stuks van de onreine dieren, dat zijn er vier, en van de vogels zeven mannetjes en zeven vrouwtjes, dat zijn er weer veertien, dus bij elkaar zijn dat er dan dus tweeëndertig. Misschien is het al die duizenden jaren vóór ons wel helemaal verkeerd gelezen (en dan komt daar anno 2015 ene Evelien de Nooijer; afijn...). Misschien zaten er maar tweeëndertig dieren in de ark! Nou, dat zou nog wel te doen zijn geweest, toch?

Heidelbergse Catechismus
Maarten ’t Hart blijft maar aan de gang over tegenstrijdige en bizarre zaken in de Bijbel: de sprekende slang in het paradijs, de vurige wagen die de profeet Elia van de aarde weghaalt, de walvis die Jona opslokt, de datering van de vier evangeliën. Alsof hij de enige is die daar ooit over heeft nagedacht. Na honderd bladzijden begint hij in herhaling te vallen, en worden zijn teksten minder opzienbarend en zelfs nogal flauw. Bidden is ‘ijselijk geleuter’, geloven is ‘bezopen luchtfietserij’, dominees zijn ‘colporteurs van bizarre lulkoek’. Zo kun je er over denken, natuurlijk. Het merkwaardige is dat zijn verhaal bijna exemplarisch wordt voor een citaat over predikheren dat hij Constantijn Huygens in de mond legt: “… De meesten zwerven zomaar rond, en, als waren zij hun roer kwijt, dobberen zij op goed geluk rond op de golven hunner opkomende gedachten, zodat zij zelf, naar ik meen, niet gemakkelijk kunnen bepalen, waarmee ze begonnen zijn en hoe ze zullen eindigen…”. Uiteindelijk eindigt het boek met de opmerking dat in het protestantse belijdenisgeschrift “De Heidelbergse Catechismus” de “Apostolische Geloofsbelijdenis” en het “Onze Vader” woord voor woord worden besproken, en dat hij dat dus ook gaat doen. Wat dat met zijn moeder te maken heeft mag Joost weten. Ik citeer:
“… ‘Want van U is het koninkrijk,’
Weer dat mallotige koninkrijk, dat bij nader inzien een dictatuur blijkt te zijn.
‘en de kracht,’
Zou er enigszins gespecificeerd kunnen worden om welke kracht het hier gaat? Dommekracht misschien?
‘en de heerlijkheid’
weer zo’n lummelige term waarbij je je niets kunt voorstellen
‘tot in eeuwigheid, amen.’
Stel je toch voor, eeuwigheid, dus grenzeloze, onophoudelijke, eeuwige verveling. Vissen tot je erbij neervalt. Verschrikkelijk…”
.
En met dat ‘bizarre, hopeloze, zwaar overschatte, belabberde onzingebed’ is de moeder van Maarten ’t Hart dan dood en begraven.
Zo kan ik ook een boek vol maken.

Verschil moet er zijn
Ik weet het niet, hoor. Van dit soort rationele retoriek, waar Maarten t’ Hart blijkbaar bij zweert, zou je van de weeromstuit weer naar de alomtegenwoordige God en Vader gaan verlangen. Ik vind het niveautje nul. Als Geert Wilders hetzelfde in verband met de islam uitkraamt krijgt hij direct politiek correct Nederland over zich heen, en vliegen tegenwoordig de kogels zo ongeveer om zijn kop, wat nu ook weer niet hoeft, natuurlijk.
Waarom de heilige schriften van anderen belachelijk maken? Er moet verschil zijn tussen literatuur en de mentaliteit op sites als GeenStijl. Ik vind het buitengewoon kinderachtig en bijna zielig dat een bejaarde, algemeen gewaardeerde schrijver van het kaliber Maarten ’t Hart, zich met dit soort geneuzel omlaag haalt. Als ik een boek over Schriftkritiek wil lezen pak ik wel wat anders. Degenen die menen dat Maarten ’t Hart de definitieve waarheid over “De Heidelbergse Catechismus” heeft uitgesproken verwijs ik graag naar de videopresentaties, op internet, betreffende de lezingen die professor dr. Willem Ouweneel daar momenteel over houdt, en die in ieder geval aantonen dat er heel wat meer achter en in dit oude kerkelijke leerboek uit 1563 (waar hebben we het over...) steekt dan Maarten t’ Hart doet geloven. Als je dan toch een actuele moederroman wil lezen zou ik voor “Ik kom terug” van Adriaan van Dis gaan. Hij werd ook nooit over de bol gestreken, en zijn vader sloeg eveneens, maar in een passage (waarin hij zijn moeder naar de wc helpt) als “… ‘Je mag me zo niet zien. Een zoon mag zijn moeder zo niet zien.’ ‘Ik heb ook een pens waar ik me voor schaam.’ En toen huilde ik maar mee. Om het vertrouwen. We schikten een verse luier en hesen haar broek weer op…”, ligt meer gevoel dan in het hele boek van Maarten ’t Hart. Laatstgenoemde laat je wel lachen, maar echt niet janken.
Nu maar afwachten wat de derde grote schrijver, Arnon Grunberg, van zijn beloofde moederboek brouwt.

Quad scripsi scripsi ...

Uitgave: De Arbeiderspers – 2015, 224 blz., ISBN 978 902 953 855 8, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten