Menu

woensdag 24 januari 2018

Een lamp voor mijn voet – Liesbeth Labeur


In mijn vorige blog schreef ik over de invloed van W.G. van der Hulst op mijn lezen. Grappig genoeg kent de Zeeuwse kunstenaar Liesbeth Labeur (1975) dat ook. Bij monde van haar hoofdpersoon Neeltje: “… Ook trof Neeltje in de boekenkast nog een rijtje W.G. van der Hulst aan. Kinderboekjes in de stijl van het Huiselijk Realisme, een stroming uit het begin van de vorige eeuw. De ruggen waren versleten. Neeltje bladerde door de boekjes. Ze zag tot haar verwondering dat haar tekeningen er iets van weg hadden…”. Waarschijnlijk zijn alle ex- en nog steeds praktiserende refo’s van boven de veertig opgegroeid met de warme en oersentimentele Van der Hulst-tekeningen – zo ongeveer de enige kunst die in de vorige eeuw in bevindelijke kringen à la Jan Siebelink gewaardeerd werd. Cornelis Jetses en Rien Poortvliet mochten ook nog wel, al waren die kabouters toch een beetje verdacht – want ‘bijgeloof’.


Tale Kanaäns

Een tijdje geleden was ik bij de presentatie van “Een lamp voor mijn voet” in ‘De Drukkerij’ op de markt in Middelburg (als je er komt, moet je er echt eens gaan kijken – het is een van de mooiste boekhandels die ik ken; er is ook nog een leuk restaurant in onder gebracht), waar het tweede boek van Labeur het licht zag. Plus een heruitgave van het eerste: de graphic novel "Op weg en reis". Het werd in 2010 uitgegeven onder de titel “Op weg naar Zoar” en het pseudoniem ‘Sela’: zie hier. Omdat er nogal wat verwarring ontstond over de naam ‘Sela’, waarmee ook een gospelgroep aan de weg timmert, besloot Labeur voortaan onder haar eigen naam te publiceren. Hoewel Labeur haar geloof gaandeweg heeft verloren vindt ze het jammer dat het reformatorische milieu waarin ze opgroeide aan het verdwijnen is. Met haar kunst probeert ze een monument op te richten voor haar ‘bevindelijke’ roots. En daar slaagt ze wat mij betreft wonderbaarlijk in. Haar werk mag dan letterlijk en figuurlijk zwart-wit zijn, beklemmend, en volgens sommige insiders zwaar overdreven – om een bepaalde sfeer of een specifiek gevoel over te brengen móet kunst wel chargeren. En dat allemaal ook nog eens beschreven in de ‘Tale Kanaäns’, een unieke geloofstaal, gebaseerd op de bijbelse ‘Statenvertaling’ uit de 17de eeuw, die onder andere gekenmerkt wordt door het gebruik van veel verkleinwoordjes: “…Laten we een ogenblikje bidden…”. Neem het filmpje “Vertoeven”: zie hier. Het gezin waarin ik opgroeide schurkte tegen de reformatorische wereld aan (met andere woorden: mijn ouders waren niet superzwaar), en ik kan mij niet herinneren dat ik ooit zulke deprimerende preken heb aangehoord, maar ik herken mezelf direct in het meisje met haar vreselijke hoedje. Haar wereld schuurt en knelt en jeukt. “Een lamp voor mijn voet” is geen stripverhaal maar bestaat wel voor de helft uit tekeningen. Bij de presentatie vergeleek de uitgever het werk van Labeur met dat van de in Auschwitz omgekomen Charlotte Salomon (1917-1943), die haar leven ook als het ware ‘verstripte’. Momenteel loopt er een tentoonstelling over Salomon in het Joods Historisch Museum (tot 25 maart): zie hier. Van de presentatie van “Een lamp voor mijn voet” zijn mij twee dingen bij gebleven. Ten eerste: omdat het moeilijk is inhoudelijk over het bevindelijke leven te praten (zeg nu zelf: wie heeft er nog wat met de ‘Tale Kanaäns’?) stelde Labeur voor onszelf meer in beelden uit te drukken. Volgens haar kom je daar verder mee. Dat zou goed kunnen. Wat zie je voor je als je bijvoorbeeld Psalm 81, “… Opent Uwe Mond, Eist Van Mij Vrijmoedig…”, zingt (het eerste liedje dat alle kinderen op een reformatorische school leren)? Ten tweede vertelde ze dat ze op dit moment niet gelooft, maar dat ze niet weet waar ze over een paar jaar staat. Ik vind het mooi als mensen de toekomst open houden. Dat getuigt van een open geest. Ik houd niet van dichtgetimmerde werelden, of die nu religieus dan wel seculier van aard zijn. Ik denk dat je jezelf met elke dichtgetimmerde wereld tekort doet.


De reformatorische zuil
Het boek begint met een inleiding waarin Labeur kort uitlegt hoe de reformatorische zuil is ontstaan: via de reformatie -16e eeuw, de Dordtse synode in 1618, de Nadere Reformatie – na 1620, het ontstaan van de Psalmen in de ‘oude berijming’ in 1773, naar de 20ste eeuw, met een bevindelijke partij van eigen signatuur: de SGP, een eigen krant: het Reformatorisch Dagblad, en eigen scholengemeenschappen (die trouwens kwalitatief uiterst hoog staan aangeschreven). Als je een beetje je best doet hoef je het bevindelijk-gereformeerde wereldje nooit meer te verlaten, want er zijn inmiddels ook reformatorische zorginstellingen en dat soort dingen. Labeur schrijft dat in 1985 het sociologische werk ‘Bewaar het pand’ verscheen, waarin de eigen identiteit veilig werd gesteld en een reformatorische filter voor internet verscheen, ‘Kliksafe’, maar dat heb ik zelf allemaal niet meer zo meegekregen.


Me Too
Het verhaal. “… Een kind is ons geboren. Een dochter ons gegeven…” - Jesaja 9:5. Neeltje wordt als zevende kind ‘in zonden ontvangen en geboren’ in een Zeeuws zeemansgezin. De tekening van haar zus, die van ‘moes’ de buurvrouw moet roepen als de weeën beginnen, doet inderdaad aan Van der Hulst denken. Ik ken uberhaupt maar één meisje die haar moeder aanspreekt met ‘moes’: Rozemarijntje! Vader Jacob (slaapt gij nog) beziet trots zijn welig tierende kinderschaar: “… vaste gebouwen van gunstbewijzen…” - psalm 89. Moes is organist tijdens de zondagmiddagpreek: “… De dominee hield van haar muzikaliteit, ze was een witte raaf…”. Okay. Omdat zeven kinderen haar teveel zijn - tja, daar is ze anders toch echt zelf verantwoordelijk voor - zoekt vader Jacob werk aan wal. Zo lekker loopt het niet tussen die twee: “… Hun groene olijfspruiten versierden de kerkbank, maar de wijnstok bloeide niet…”. Moes ‘verkeert somtijds in zwakheid’. Haar tong daarentegen is als een ‘tweesnijdend zwaard’. En vader Jacob is nogal irritant dominant. Het verhaal gaat bedaard door over hoe een Zeeuwse refo-familie de dagen doorkomt: orgelles, catechesatie, de zaterdagse voorbereiding op de zondag, want dan wordt er niet gewerkt. En dan is daar ineens dat rare antwoord van de vader op de vraag, van de inmiddels aardig orgel spelende Neeltje, of ze dat ook eens in de kerk mag doen: “… Jij? Nu al? (…) Daar komt niets van in (…) Als je borsten even groot zijn als die van je moeder mag je van mij in de kerk orgelspelen…”. Hij zegt in ieder geval nog netjes ‘borsten’. Je voelt direct nattigheid: dit wordt een MeToo-verhaal. En ja hoor, als Neeltje op een zaterdagavond staat te douchen, komt haar vader binnen: “… Ik kom even kijken hoe groot je borstjes nu zijn. (…) Je wordt al een grote meid…”. Hoe Neeltje ook bidt, het houdt niet op. Terwijl moes zondagsmiddags vroom op het orgel toetert, neemt vader Jacob zijn dochtertje mee naar bed, waar ‘onuitsprekelijke dingen’ gebeuren. Labeur vertelt het tussen neus en lippen door. Bijna argeloos. En dat maakt het om van te kotsen. Oh Neeltje, dacht ik, waarom gil, krijs, blèr je niet net zo lang tot je boven dat rotorgel uitkomt?! Maar refomeisjes blèren niet – dat is hun nooit geleerd. Refomeisjes zijn gedienstig en gedwee. Refomeisjes moeten “… in alle tegenspoed geduldig en in voorspoed dankbaar zijn…”. Ik sluit hierbij Neeltje voorgoed in mijn hart. En ik voeg er gelijk maar alle traditionele refomeisjes bij.


Goed heen
Als Neeltje op de kunstacademie in Antwerpen zit sterft haar vader aan een hartaanval: “… Zou vader Jacob vergeving hebben gekregen? Was hij, nu hij dood was en voor Gods troon had moeten verschijnen, in de hemel of was hij weggestuurd en aan het branden in de hel?...” (ik hoop natuurlijk van harte het laatste – neem mij niet kwalijk). Ondertussen heeft ze een vriendje, Jan, die haar direct is opgevallen tussen alle andere studenten: scheiding, ruitjesblouse met lange mouwen keurig in de broek gestopt, bovenste knoopje dicht. Een refo verraadt zich altijd. Op een ontzettend grappige manier communiceren ze met elkaar in de alleen hen bekende ‘Tale Kanaäns’: “… ‘Oké, een test: Aangaande.’ Neeltje maakte zonder problemen de zin af. ‘Goed! Volgende: ‘Ai, ziet.’ ‘Hoe goed, hoe lieflijk.’ ‘Goed!’…”. In de trein, op weg naar de begrafenis van vader Jacob: “… Ze legde haar hand op Jans knie en boog zich naar hem toe. ‘Ontzetting heeft mij aangegrepen.’ ‘Mijn hart is flauw in mij,’ antwoordde hij. ‘Vrij naar de Klaagliederen van Jeremia.’…”. In plaats van ‘ik hou van je’ (Nederlands) of ‘ik zie u graag’ (Vlaams) fluistert hij in haar oor: “… Ik loof u in een grote schaar…”. Als hij een katje meeneemt naar het kraakpand waar ze wonen, noemt hij het Nimrod: “… gelijk geschreven staat in Genesis: ‘Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN. Daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN.’…”. Als vader Jacob dood is maakt Neeltje van het ‘Onze vader die in de hemelen zijt’ in gedachten ‘Onze Vaders die in de hemelen zijn’: “… ‘jullie naam worde geheiligd, jullie wil geschiede. Tot in eeuwigheid…”. En rauw: “… Op de morgen van de begrafenisplechtigheid zei moes: ‘Het is zo fijn dat er nooit wat gebeurd is in ons gezin!’…”. Er wordt veel onderling overlegd en gewikt en gewogen met de kerkenraad. En ja hoor: “… Neeltje begreep dat het was beslist. Vader was goed weg. Hij was nu in de hemel en niet in de hel…”.


Neeltje in wonderland
Hoe krijg je incest rond gedacht? Hele stukken gaan over de rijke dromen en fantasieën van Neeltje. Daarin is Labeur op haar best. Als een soort ‘Christen’ uit het allegorische boek “Eens Christens Reize naar de Eeuwigheid” (1675), van de puriteinse predikant John Bunyan, dwaalt Neeltje in haar verbeelding, al dan niet op puma-schoenen en met een groot pak zonden op haar rug, door nu eens een ‘land van melk en honing’ en dan weer door een ‘een vallei van orgelpijpjes’: “… Neeltje wilde graag de last die ze droeg naast zich neerzetten en uitpakken. Maar telkens als er een geschikt moment was werd ze besluiteloos. Ze wist 1. Niet goed hoe ze de last van haar schouders moest krijgen en 2. Kon neerzetten, laat staan 3. Hoe ze deze kon openen en 4. Schikken zodat 5. Inzichtelijk werd wat 6. Die last was…”. De puma-schoenen zorgen dat ze begeleid wordt door een soort puma - of misschien ‘Nimrod’? Als de ‘gekke hoedenmaker’ uit “Alice in wonderland” komt de ‘opperzangmeester’ uit de Psalmen, in kreukloos zwart, op haar af. Witte raven vliegen om zijn hoofd. Hij vraagt: “.. Wat staat gij daar als een gekrookt rietje?’ …”. En even verder: “… Neeltje schreide. Ze viel in een jammerstaat waarin ze hulp’loos terugdreef naar Babylons wijd uigebreide stromen…” - psalm 137. Ze komt aan in “… de stad van paarlen poorten en straten van goud…” waar "Niek van de bovenmeester", uit een Van der Hulstboekje, met al zijn gewicht aan de grote touwen van galmende torenklokken hangt, en meters de lucht in zwiept. Plotseling hoort ze een stem die haar roept en ziet ze de Vaders die in de hemelen zijn. Vader Jacob wil haar spreken: “… Zoals je ziet heb ik een plaats gekregen aan Gods rechterhand…”. Hij heeft een vraag: “… Neeltje, het valt toch wel mee wat er allemaal gebeurd is? Ik weet dat God hoog en verheven is en alle dingen weet, maar zou je, als je straks terug bent op aarde, willen zwijgen over mijn daden? De Hemelse Vader heeft mij nu vrijspraak verleend. Wat zijn mijn zonden op aarde dan nog? Als je erover praat, loop ik de kans alsnog weggestuurd te worden naar de hel. Zullen we het vergeten?...”. Het doet me denken aan refo’s die al het gedane kwaad goedpraten met de dooddoener dat ‘iedereen in zonden kan vallen’. Neeltje weet niet hoe hard ze uit de hemel weg moet vluchten. Zelfs daar is het niet veilig. Op een dag vertelt haar zus, met wie ze een goede band heeft, over een meisje dat zelfmoord heeft gepleegd na misbruik door haar vader. Heel het eiland praat er over (ik ken het Zeeuwse verhaal ook). Neeltje’s gedachten hierover: “… Waarom had God de menselijke natuur niet zo geschapen dat de dader verwond werd door wat hij deed en niet dit meisje? Of hoe zeggen mensen die niet in God geloven dat? Evolutie! Het evolueren van daders, dat ze zichzelf gaan verwonden om wat ze veroorzaken…”. Ik bedacht dat dat, gek genoeg, ook het principe van de figuurlijke hel is, volgens sommige denkers die niet in een letterlijke hel geloven (zie bijvoorbeeld Eben Alexander: “Na dit leven”). Het boek zal eindigen met twee zwarte bladzijden die de dood van haar geliefde zus symboliseren. Ook vanwege een hartkwaal. Tijdens de presentatie vertelde een emotionele Labeur over het overlijden van haar eigen zus.


Wij zijn onzichtbaar
Neeltje wil zich losmaken van de God van de kerk, maar dat valt niet mee: “… Het bevindelijke wereldbeeld had, hoe somber ook, heldere antwoorden gegeven op vragen over leven en dood. Het zou een uitdaging worden om te leren leven zonder antwoorden op de grote levensvragen. Moest Neeltje het ‘post-eeuwig-leven-tijdperk’ laten ingaan? Ze was soms bang dat ze van de ene (gewone) kerk naar de andere (kunst)kerk was overgestapt. En dat daarmee oude patronen in stand bleven, zoals bijvoorbeeld kunst maken om voort te leven na je dood…”. Nou en, denk ik dan, wat is daar mis mee? Neeltje breekt zich het hoofd over het ‘nut’ van haar kunst. Ze wil aandacht vragen voor de reformatorische meisjes die haar biografie delen: “… Wij waren jong en zijn verstrooid geweest over vele en grote gezinnen. Wij zijn onzichtbaar…”. En even verder: “… Kon ze maar iets maken om deze meisjes te bemoedigen. Ze sprak hen nooit, maar ze wist dat ze er waren. Het leek haar een goede tijdbesteding, nuttiger dan werk verkopen aan onbekenden voor boven de bank of street art maken voor onder een viaduct. Misschien moest het een strijdkreet zijn. ‘Gordt uw lendenen, weest niet verslagen’, zodat we wisten vol te houden. Een lamp voor onze voet, ons pad ten licht, om het donker op te klaren…”. Ik heb het al eerder gezegd, in de reformatorische gezindte dragen de meisjes de zwaarste lasten (zoals in alle orthodoxe religievormen). Ik heb me dood geschaamd voor mijn reforokjes terwijl iedereen om mij heen in hippe spijkerbroeken liep. Om maar te zwijgen over de achterlijke hoedjes waarmee ik werd gedwongen ter kerke te gaan. Ik ben altijd jaloers geweest op mijn broertjes aan wie weinig tot niets te zien was. Ik zie hetzelfde in de islamitische wereld. Als moslimmeiden zeggen dat ze trots zijn op hun hoofddoek (om maar te zwijgen over burka’s, zie ook "Sneeuw" van Orhan Pamuk) dan kan ik dat bijna niet geloven. Ik ben ontzettend blij dat vrouwen als Liesbeth Labeur, Franca Treur en Margriet van der Linden dit onderwerp bespreekbaar maken. Ik ben dus niet de enige die zo z’n bedenkingen heeft over haar achtergrond. Hun werk heeft voor mij toch weer een andere dimensie dan de literatuur van mannen (Maarten t’ Hart, Jan Siebelink, Stevo Akkerman).


Uitgave: Cossee/Mozaiek – 2017, 200 blz., ISBN 978 902 399 697 2, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten