zondag 30 mei 2021

De Amandelboom – Michelle Cohen Corasanti

 


Michelle Cohen Corasanti studeerde Midden-Oostenstudies aan Hebrew University in Jeruzalem en aan Harvard University in de VS. Ze is advocaat internationaal recht en mensenrechten. Na in Frankrijk, Spanje, Egypte, Engeland en Israël te hebben gewoond, is ze inmiddels met haar gezin in New York neergestreken. Ze schreef een door de mini-oorlog tussen Hamas en Israël hoogst actueel debuut, waar ze naar eigen zeggen twintig jaar op heeft zitten broeden: “ De Amandelboom”. Hoofdpersoon is namelijk een zevenjarige jongen die onder extreme omstandigheden opgroeit in de bezette palestijnse gebieden. Het kwam in 2012 uit. Sommigen vergelijken het boek met “De vliegeraar” van Khaled Hosseini, wat wel weer een beetje overdreven is voor een ietwat sentimenteel rechttoe rechtaan toen-en-toen-en-toen-verhaal, waar een en ander er véél te dik bovenop ligt (maar ja; wie evenaart Hosseini?!). Ik zou “De Amandelboom” eerder in de categorie van “De bijenhouder van Aleppo” van Christy Lefteri dan wel “De jongen van de oude stad” van Tahmina Akefi zetten. Literair misschien niet zo heel veel soeps, maar wel met een belangwekkende inhoud. Michelle Cohen is het absoluut gelukt een bijzonder indrukwekkende voorstelling van problematische zaken te geven. Daar leer je misschien meer van dan van welke hoogdravende literatuur ook. Na lezing snapte ik dat de Israelisch-Palestijnse patstelling  niet even vanuit een leunstoel op te lossen is. En al helemaal niet middels haatcampagnes in het Westen. Vrede stichten is keihard werken. Eist veel zelfopoffering en een eindeloos jobsgeduld (zie ook "De kolonel krijgt eindelijk post" van Henk Vijver). Ik moest denken aan de hoofdaanklager van Neurenberg, Benjamin Ferencz (zie mijn vorige blog), die zei dat als je wilt dat misdaden tegen de menselijkheid stoppen, je moet zorgen dat er geen oorlog meer uitbreekt. Ik las dat Palestijnen en Israeliërs vorige week zaterdag samen een grote demonstratie op touw hebben gezet in Tel Aviv, waar onder andere de bekende schrijver David Grossman sprak. Wanneer mensen het bloedvergieten zat worden en verbinding zoeken, gloort er hoop. Wat top-down niet lukt, heeft misschien altijd nog bottom-up een kans…

 

Trauma’s

De Palestijnse Ichmad Hamid is zeven jaar als zijn kleinste zusje achter een vlinder aanloopt in een veld vol landmijnen en voor zijn ogen in stukken wordt gereten. Kans om haar diezelfde dag te begraven krijgt zijn familie niet, want een soldaat in een jeep kondigt via een megafoon aan dat over vijf minuten de avondklok ingaat. Iedereen die zich dan nog buiten bevindt, kan doodgeschoten worden. Even daarna komen er militairen die hun sinaasappelboomgaard en huis met prikkeldraad beginnen te omheinen. Het gezin krijgt een half uur de tijd om hun spullen bij elkaar te graaien en wordt naar een leegstaande éénkamerkubus op een heuvel gebracht. Ooit waren ze rijk. Anno 1955 straatarm. Baba (zijn vader) heeft een kunstopleiding in Nazareth gevolgd. Inmiddels ziet hij zich genoodzaakt voor rijke Joden huizen te bouwen in bezet gebied. Ichmad is een bijzonder jongetje. Zijn held is Albert Einstein. Met een zelfgemaakte telescoop klimt hij in de amandelboom naast hun nieuwe onderkomen, om uren lang naar de vluchtelingententen van de UN, over de grens in Jordanië te kijken. Of naar de zwembaden bij de villa’s waar schaars geklede Joden rondplonzen in water dat onttrokken wordt aan de opdrogende bronnen van zijn dorpsgemeenschap. De mensen lijden dorst. Wat ga je in zulke omstandigheden denken van je onderdrukkers?

 

Terrorisme

Tegen de tijd dat Ichmad twaalf wordt, vindt hij dat zijn vader met zijn hoofd in de wolken loopt: “… ‘Ik zie al twaalf jaar soldaten in ons dorp,’ zei baba. ‘Die verschillen net zoveel van elkaar als van ons. Er zitten er tussen die slecht, goed, bang, hebzuchtig, moreel, immoreel, vriendelijk of gemeen zijn. Het zijn mensen net als wij. Wie weet wat ze zouden zijn als ze geen soldaat waren. Dit is politiek.’…”. Ichmad meent dat hoe de bezetter hen behandelt niet kan, zo ga je niet met mensen om. “… ‘Dat maakt me ook zo verdrietig.’ Baba schudde zijn hoofd. ‘In de loop van de geschiedenis hebben veroveraars de veroverden altijd zo behandeld. De slechteriken moeten geloven dat we minderwaardig zijn om de manier te rechtvaardigen waarop ze ons behandelen. Beseften ze maar dat we allemaal hetzelfde zijn.’…”. Op een nacht hoort Ichmad wat en sluipt naar buiten omdat hij denkt dat er dieven zijn. Er wordt een zweethand op zijn mond gelegd en de loop van een geweer in zijn nek geduwd. Een stem dreigt: “… Ik snijd je tong eruit als ik je op een leugen betrap…”. Een opgefokte dorpsgenoot staat met een tas vol wapens voor hem. Of hij een plek kan wijzen waar ze begraven kunnen worden. Als Ichmad ze tot het moment dat ze worden opgehaald niet goed bewaakt, gaat zijn familie er aan. In eerste instantie beschouwt Ichmad het als een eer om terroristen te helpen, maar al snel beseft hij in wat voor gevaar hij zijn dierbaren brengt. Iemand die is opgepakt klikt. Baba wordt gearresteerd. De soldaten brengen het huis tot ontploffing. Nog een zusje sterft door traangas. En het eindigt er mee dat door zijn schuld zijn moeder en vier zusjes en broertjes in de kou en de regen in een veel te kleine tent onder de amandelboom belanden.

 

Meer van een ander houden dan van jezelf

Via via komt Ichmad er achter dat zijn vader in een detentiecentrum in de Negev zit. Elke dag staat hij in de rij bij een buitenpost om de militair gouverneur om een reisvergunning te smeken. Na een maand is het zover en toert  hij naar de gevangenis waar hij een uiterst vernederende, pijnlijke en shockerende inspectie ondergaat. Al zijn kleren moeten uit. Iedere lichaamsopening wordt doorzocht. Als Ichmad eindelijk achter een doorzichtige wand tegenover zijn verschrompelde, mishandelde vader zit, biecht hij op wat hem is overkomen. Zijn vader bezweert hem tegen niemand iets te zeggen, omdat hij ondanks zijn jonge leeftijd evengoed gevangen zou komen te zitten: “… Als ze dat niet doen, zouden andere mensen hun zonen vergelijkbare bevrijdingsacties laten uitvoeren. Ze zijn niet dom. Het zou een zwaardere straf voor me zijn als jij hier zat…”. Zijn vader zal zijn straf dragen: “… Als je later zelf een zoon hebt, zul je beseffen wat het betekent om meer van een ander te houden dan van jezelf…”. En even verder: “… Ik zou nog liever een dolk in mijn borstkas steken dan jou te zien lijden…”. Thuis moet hij de vaderrol op zich nemen:“… Een man moet voor zijn gezin opkomen. Beloof me dat je iets van je leven zult maken. Laat je niet meezuigen in deze strijd. Zorg ervoor dat ik trots op je kan zijn. Laat mijn gevangenschap je leven niet ruïneren. Je moet de beste manier vinden om je moeder te helpen. Ze is nooit alleen geweest. Jij bent nu de man in huis…”. En even verder: “… Geef geen geld uit om me te bezoeken. Je zult al dat geld nodig hebben om het gezin te onderhouden. Laat iedereen weten dat ik het zo wil. Laat geen schuldgevoelens toe in je hart, want je schuldig voelen is een ziekte, het is net een kankergezwel dat je zal verteren tot er niets meer van je over is…”. Uiteindelijk wordt zijn vader veroordeeld tot veertien jaar gevangenisstraf.

 

Hoogbegaafd

Ichmad en zijn broertje zijn twaalf en elf als ze beginnen te werken in de bouw. Hun bazen zijn “… Asjkenazische Joden uit Rusland, Polen, Roemenië, Transsylvanië en Litouwen…”, die onder elkaar Jiddisch spreken, een blanke huid hebben en met mes en vork eten. Hun collega’s zijn “… Sefardische Joden uit Irak, Jemen, Algerije, Libië en Marokko…”, die onder elkaar Arabisch spreken, een gekleurde huid hebben en met hun handen eten. Een knettergekke Irakese Jood heeft het op hen voorzien en duwt Ichmads broertje op een gegeven moment van een steiger. Hij breekt zijn rug en zal nooit meer de oude worden. Daarop besluit Ichmad in een Joods slachthuis te gaan werken: “… De dieren krijsten, trapten en worstelden. Nu snapte ik waarom baba en Albert Einstein vegetariër waren…”. Hij bouwt een illegaal huisje voor zijn familie dat direct door militairen in brand wordt gestoken. Een broertje komt in de gevangenis omdat hij een steen naar een soldaat heeft gegooid. Ichmad moet drie weken werken voor hij zijn losgeld bij elkaar heeft. De hoogbegaafde Ichmad heeft in zijn miserabele leventje één medestander die onvoorwaardelijk in hem gelooft. Zijn leraar Mohammed, die er op staat hem iedere avond privélessen te geven. Hoe moe hij ook is. Op een dag wacht hij Ichmad op met het bericht dat er een wiskundecompetitie gaat plaatsvinden waarmee de deelnemers een studiebeurs voor de Hebreeuwse Universiteit kunnen winnen. Hij soebat net zo lang tot hij Ichmad meekrijgt: “… Een genie wordt geboren, niet opgeleid…”. Ichmad is de enige Arabier en hij ziet er ook nog eens niet uit in zijn met bloed bespatte vodden. Natuurlijk wint hij achter elkaar iedere ronde. Zijn moeder piekert er echter niet over hem los te laten. Hij zet toch door. Jammerend en handenwringend laat ze hem gaan. Het grootste gedeelte van zijn studiegeld laat hij bij haar achter.  

 

Racisme en discriminatie

Inmiddels is het 1966. Wanneer Ichmad zijn eerste schreden op het academische pad zet, wil hij zich het liefst verstoppen als hij Hebreeuwse stemmen hoort in de hal van de campus. Tot zijn verontrusting ziet hij dat de ramen voorzien zijn van tralies. Als een paar Israëlische wiskundestudenten zich voorstellen en hem vragen voor een studiegroep is hij zo wantrouwig als de pest: “… Wat moesten ze van me? Wilden ze me laten afgaan? Me pijn doen? Misschien was Zoher boos dat ik hem had verslagen. Hier moest iets achter zitten. Ik had nog nooit gehoord dat een Israeliër een Palestijn had gevraagd om deel te nemen aan een groep. Ik wilde hem niet provoceren…”. Had hij überhaupt wel een keuze? Onwennig beweegt hij zich tussen alle luxe die hij niet gewend is. Zijn kamer deelt hij met Jameel, een welgestelde geseculariseerde Palestijn, die hem inwijdt in het moderne leven. Met respect voor zijn waardigheid biedt Jameel hem zijn hippe, welvoorziene klerenkast te leen: ‘ik weet wel hoe gierig jij bent’… Ichmad krijgt te maken met racisme en discriminatie. Een Israeliër dwingt hem in de bibliotheek de opgaven voor zijn huiswerk te maken, maar Ichmad weet de situatie zo te sturen dat hij zijn vijand gaandeweg de stof bijbrengt, zodat de laatste na een tijdje zo’n beetje verandert in zijn persoonlijke lijfwacht. Jameel heeft het ook niet makkelijk: “… ‘Wij Arabieren hebben de nul bedacht,’ zei Jameel. ‘Mohammad Ibn Ahmed introduceerde die in 967. Het Westen snapte het pas in de dertiende eeuw. We hebben algebra uitgevonden. We hebben de wereld het verschil tussen trigometrie en astronomie geleerd. We waren de grondleggers van de niet-euclidische geometrie. De Europeanen woonden in grotten toen wij natuurkunde en medicijnen uitvonden. Is hij vergeten dat we ooit van Spanje tot China heersten?’ Hij ademde moeizaam en schudde zijn vuist…”.

 

Vurige kolen

Ichmad maakt thuis de zesdaagse oorlog mee. Heel het dorp wordt aan puin geschoten. Pas als het conflict voorbij is merkt hij dat alle overwinnaarretoriek op de Arabische radiozenders gelogen is. Als een in het leger dienstdoende studievriend een plaatsje voor hem vrij heeft in een helikopter, vertrekt Ichmad opnieuw tegen de wil van zijn moeder naar de universiteit, waar een ultranationalistische docent hem bedondert waar hij bij staat. De zaak wordt echter niet door de vingers gezien. Het is aan Ichmad of zijn prof weggestuurd zal worden dan aan kan blijven. Weer maakt Ichmad de tocht naar de gevangenis om de zaak met zijn vader te bespreken. Deze adviseert vurige kolen op het hoofd van zijn vijand te stapelen. Zijn vader oppert het plan van zijn decaan te eisen dat hij, als tegenprestatie voor zijn coulance, onderzoekassistent van de professor wordt. “… ‘Ik denk dat je te optimistisch bent. Professor Sharon is slecht.’ ‘Zoek uit waar zijn haat vandaan komt en probeer het te begrijpen,’ zei baba. Ik dacht aan wat Einstein tegen Chaim Weizmann had gezegd, dat als de zionisten niet in staat waren tot eerlijke samenwerking en fatsoenlijke verdragen met de Arabieren, ze helemaal niets geleerd hadden van die tweeduizend jaar dat ze hadden geleden. Einstein had gewaarschuwd dat als de Joden niet konden garanderen dat beide zijden in harmonie konden leven, de strijd hen nog tientallen jaren zou achtervolgen…”. Wat een vooruitziende blik. De liefde voor de wetenschap is sterker dan de haat richting de persoon. Langzaam groeien Ichmad en de professor naar elkaar toe in hun opwindende onderzoek naar nieuwe theorieën inzake nanotechniek en kwantummechanica: “… Ik las elk artikel over quantumtunneling dat ik kon vinden. (…) Het was als een basketbal tegen een muur van een kilometer hoog gooien en dat de bal dan niet terug stuiterde, maar aan de andere kant van de muur eruit kwam…”. Ichmad zal zijn universitaire studie natuurkunde, scheikunde en wiskunde afronden als beste van het jaar. Hij treedt in dienst van professor Sharon en krijgt zelfs een postdoc aangeboden in Amerika. De vader van een overleden Israëlische vriend bouwt een nieuw huis voor zijn familie, bij de amandelboom. Eind goed, al goed, zou je denken, ware het niet dat zijn verbitterde, gehandicapte broer zich een hele andere kant op ontwikkelt. De laatste wordt een fanatieke aanhanger van doctor George Habash en zijn gewelddadige Volksfront voor Bevrijding van Palestina.

 

Uit hetzelfde hout gesneden

In de liefde is Ichmad minder gelukkig. Op de universiteit heeft hij sjans met een Palestijns meisje dat hem alleen maar lijkt te gebruiken om niet uitgehuwelijkt te worden. In het Amerika van 1974 wordt hij verliefd op uitgerekend een Joods meisje. Nog steeds houdt hij zich aan het principe van geen seks voor het huwelijk. Dus trouwen ze stiekem. Als zijn vrouw hem meeneemt naar zijn hypocriete schoonouders blijken ze werkelijk stinkend rijk te zijn. Ze mogen dan de hele wereld afgereisd hebben in verband met legio filantropische acties, al hun energie in mensenrechtenactiviteiten hebben gestoken, ze zijn op zijn zachts gezegd ‘not amused’ met de partnerkeuze van hun dochter. Ook al hebben ze er hun hele leven op gehamerd dat alle mensen gelijk zijn en dat verschillen iets toevoegen aan persoonlijke relaties. De vader van Ichmad reageert duizend keer sympathieker. Mama niet: “… In godsnaam, probeer je met je blote handen mijn hart eruit te rukken?...”. Een en ander doet denken aan “Ik ga leven” van Lale Gül, waarin moeders ook veel traditioneler is ingesteld dan haar eega. Ichmads broer is helemaal in alle staten: “… ‘Hij heult met de vijand!’ schreeuwde Abbas op de achtergrond…”. Hij schrijft Ichmad een brief: “… Je hebt me geen keuze gelaten. Ik verlaat het land om ons volk te helpen. Probeer me niet te zoeken, want we zijn geen broers meer. Je bent dood voor me…”. In het dorp treden Ichmad en zijn Joodse vrouw desondanks nog een keer openbaar in het huwelijk. Een prachtige beschrijving van een Palestijns trouwfeest volgt. Echter, een paar dagen erna wordt Ichmads vrouw gedood door een bulldozer, die het familiehuis komt platwalsen vanwege vermeende banden met een terrorist. Ichmad is ontroostbaar. Als zijn vader na verloop van tijd opbelt met de mededeling dat hij een nieuwe vrouw voor hem heeft gevonden (“… toe nou zoon, doe het voor mij…”), besluit Ichmad zich niet langer te verzetten. Hij zal zich schikken in de eeuwenoude familiemores, ook al gruwt hij van het onnozele dorpswicht waar hij mee opgezadeld wordt. Hij neemt haar mee naar New York. Ze durft niet eens de deur uit zonder hem. Als er een kind komt veranderd alles: “… Yasmine wist niet veel van hoe het er in de wereld aan toe ging, maar ze was een geboren moeder. Ze baadde onze zoon, gaf hem borstvoeding, ging ’s nachts voor hem uit bed, zong voor hem als hij huilde en verzon hele verhalen. Iets aan deze verandering in Yasmine, de moeder van mijn kind, wekte in mij een oprechte passie. We hadden nu een gemeenschappelijk belang. Yasmines leven draaide om onze zoon en mij. Ik begon haar met andere ogen te zien. Ik zag haar zoals mama en baba haar hadden gezien toen die er bij me op hadden aangedrongen om met haar te trouwen: als een eenvoudige vrouw uit mijn dorp. Zij en ik waren uit hetzelfde hout gesneden…”.

 

Gaza: een uitzichtloze situatie

De hele roman door komt de heftige en gewelddadige geschiedenis van het Midden-Oosten om de hoek kijken. Zelf vind ik het laatste deel van het boek het meest de moeite waard. Het speelt zich af in 2009, wanneer een F-16-gevechtsvliegtuig een bom van tweeduizend pond op het huis van doctor Nizar Rayan, de hoogste leider van Hamas laat vallen. Ook zijn vier vrouwen en elf van zijn kinderen worden gedood. In een kreupele man, een lid van de geheime Al-Qassambrigade, die op televisie wraak zweert, herkent Ichmad zijn inmiddels 61-jarige broer. Daarop besluiten Ichmad en zijn vrouw af te reizen naar de Gazastrook om contact met hem te zoeken. Alleen al de papieren rompslomp om daar binnen te komen! Vrachtwagens die soms maanden in de file staan bij een grensovergang. Gebouwen van ongeverfde betonblokken met enorme gaten erin. Plastic voor de ramen. Versleten voertuigen en door ezels voortgetrokken karren. Vuilnishopen waaruit kapotte tv’s, boilers, kabels en verbogen ijzeren staven steken. Op elke hoek van de straat verlaten torens voor sluipschutters. Verminkte kinderen die in vieze kleren en op blote voeten door de modder waden. Geen bomen. Open riolen die het afval in de vergiftige zee lozen. Verontreinigd drinkwater. Een wegdek vol kuilen. Rijen en rijen tenten. Iedereen lijkt in Gaza hulpbehoevend. Het doet denken aan een concentratiekamp. En niemand die uit deze hel kan ontsnappen. Behalve door de tunnels natuurlijk. Met Ichmad’s broer valt niet te praten: “… je weet net zo goed als ik dat Israël alleen een Joodse staat voor Joden wil, dwars door het historische Palestina heen. En in je nieuwe land bepalen Joden de Midden-Oostenpolitiek. Israël weet dat het kan doen wat het wil omdat Joden in Amerika hen zullen steunen…”. Ichmad vindt hem paranoïde: “… Het zijn ook de conservatieve christenen. Zij geloven dat de Joden hier moeten zijn voor de wederkomst van Jezus of zoiets…” (in feite wordt er onder christenen heel divers gedacht over Israël, zie de column van de orthodox evangelische theoloog Willem Ouweneel en in het verlengde daarvan mijn bespreking over zijn boek “Het Israël van God”). Israël wil veiligheid vóór vrede. Aan het eind van “De Amandelboom” begrijp je beide kanten van het verhaal.

 

Uitgave: Xander Uitgevers BV – 2014,  vertaling Nellie Keukelaar – van Rijsbergen, 344 blz., ISBN 978 940 160 321 8, € 20,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 25 mei 2021

Meer dan alleen Auschwitz – Kevin Prenger

 

Subtitel: Bijzondere en onbekende verhalen over de Holocaust

 

Kevin Prenger (1980) is hoofdredacteur van 'TracesofWar.nl', het grootste Nederlandstalige online naslagwerk over WO2 en schrijft voor 'Historiek.net'. Prenger: “… Het aantal verhalen over de Holocaust is onuitputtelijk. De ervaringen van betrokkenen gaan ons voorstellingsvermogen te boven en de feiten zijn angstaanjagend en hartverscheurend…”. Twintig procent van de hedendaagse Europeanen heeft nog nooit van de Holocaust gehoord. Alleen daarom al is Prengers werk van wezenlijk belang. De Holocaust was meer dan alleen Auschwitz, waar het moorden verwerd tot lopende bandwerk en een nooit eerder vertoonde industriële genocide - zie mijn vorige blog. “… Ongeveer vijf miljoen Joden werden elders ondergebracht…”, vertelt Prenger. “… Overal in het door nazi-Duitsland en haar bondgenoten overheerste Europa kon je van een ding zeker zijn: er was altijd een locatie in de buurt waar mensen achter prikkeldraadhekken of hoge muren opgesloten zaten. Het Amerikaanse Holocaustmuseum telde na onderzoek in 2013 circa 42.500 van deze plaatsen en vermoedelijk waren het er zelfs meer…”. De kamppopulatie bestond niet alleen uit Joden, maar ook uit Roma en Sinti, politieke tegenstanders, verzetsmensen, opstandige geestelijken, Jehova’s getuigen, homoseksuelen, daklozen en misdadigers. Eerder besprak ik van Prenger “Oorlogszone Zoo” en “Kertsmis onder vuur”.

 

Wir haben es nicht gewusst’?

“… Van actief verzet tegen de Jodenvervolging was in Duitsland nauwelijks sprake, maar wat wist de Duitse bevolking eigenlijk van het lot van de Joden en hoe stond ze daar tegenover? Gaf het volk massaal en zonder enige reserves goedkeuring aan het Jodenbeleid van de overheid en was het hieraan medeschuldig of was de houding van de Duitsers diverser dan je zou verwachten in een dictatuur?...”. Volgens Prenger kon het antisemitisme binnen de NSDAP, de partij van Hitler, door de gemiddelde Duitser niet over het hoofd worden gezien. In het partijprogramma werd uitdrukkelijk gesteld dat Joden geen deel kunnen uitmaken van de natie: “… Zoals de Joden in vroegere tijden beschuldigd werden van heiligschennis, rituele moord op christelijke kinderen en verspreiding van de pest, zo waren ze in het Duitsland van de jaren dertig een gemakkelijke zondebok voor de economische en politieke problemen…” (zie mijn bespreking over “De herinnerde soldaat” van Anjet Daanje). De Joden zouden zowel de kapitalistische als communistische touwtjes in handen hebben waardoor de Duitse natie werd ondermijnd. De zogenaamde bruinhemden (SA) maakten zich als eersten schuldig aan openlijke discriminatie en geweldpleging tegen Joden. Hitler stelde daar paal en perk aan. Hij was bang dat Duitsland internationaal op politiek en economisch terrein zou worden geschaad. Via antisemitische wetten werden de Joden vervolgens zonder noemenswaardig proces op een keurige juridische manier hun burgerrechten ontnomen en volledig uit het maatschappelijke leven verbannen. De ‘Kristallnacht’ passeerde. Een groot deel van de Duitse bevolking keurde deze geweldsuitbarsting af.

 

Fakenieuws

Het duurde nog drie jaar voordat de Joden het slachtoffer werden van massamoord. Eerst waren de ‘nutteloze eters’ (unnütze Esser), geestelijk en ernstig lichamelijke gehandicapten, aan de beurt. Wat hier plaatsvond, moet ons toch uiterst voorzichtig maken betreffende ons eigen euthanasiebeleid?! Eind oktober 1941 voelde het ‘Reichssicherheitshauptamt’ zich genoodzaakt iedereen die vriendelijk was jegens een Jood te arresteren en gevangen te zetten. De gewone bevolking moet voor hen dus verontrustend empathisch zijn geweest. Via het prentenboek “Der Giftpilz” (de giftige paddenstoel) kregen kinderen Jodenhaat met de paplepel ingegoten. “… Net zoals het vaak lastig is om een giftige paddenstoel van een eetbare paddenstoel te onderscheiden…”, enzovoorts. Volwassenen werden geïndoctrineerd door popagandafilms als “Jud Süss” en “Der Ewige Jude” waarin Joden worden neergezet als oplichters, verkrachters en ziekten verspreidende ratten. Soldaten en hun vrouwen, verpleegsters en secretaresses kregen allemaal te maken met de uitroeiing van de Joden aan het Oostfront. Afgesloten getto’s,  zoals in Warschau, waarin alleen al in het eerste jaar 43.000 bewoners omkwamen van de honger, moeten niet te negeren zijn geweest. “… De volledige omvang van de massamoord kon door de Duitse bevolking echter moeilijk ingeschat worden; executies konden worden afgedaan als incidenten, ondergeschikt aan het doel om het bolsjewisme te verslaan. Waren de Joden immers niet onderdeel van het bolsjewistische complot tegen Duitsland en dus de vijand, zoals ze vernamen van de door de nazi’s gecontroleerde media?...”. Als je het hebt over ‘fakenieuws’! In veel plaatsen waren er geen deportaties omdat er geen Joden woonden. In plaatsen waar wel Joden werden afgevoerd, onder luid gejoel van leden van de SA, keken honderden mensen doodstil toe. Tot openlijk protest kwam het echter nergens.

 

Haat en onverschilligheid

Het bestaan van concentratiekampen was een ‘Geheime Reichssache’ (geheime rijksaangelegenheid). Kampbewakers moesten zwijgcontracten ondertekenen. In officiële documenten ging het eufemistisch over ‘Endlösing’ (eindoplossing) en ‘Sonderbehandlung’ (speciale behandeling). De vernietigingskampen Belzec, Sobibor en Treblinka bevonden zich diep in Polen, ver weg van Duitsland: “… Deze drie kampen werden omringd door prikkeldraadhekken die met dennentakken gecamoufleerd waren om pottenkijkers het zicht te ontnemen…”. Er mochten geen foto’s worden gemaakt. Maar de ‘afschuwelijk zoete geur’ van verbrand mensenvlees viel niet te verdoezelen. Klokkenluiders stuitten op internationaal ongeloof en onverschilligheid. De boodschap dat Duitsland bezig was alle Joden te vernietigen had geen impact, maar bereikte wel degelijk Groot-Brittanië en de Verenigde Staten: “… Het beleid van de geallieerden ten aanzien van de Holocaust zou altijd blijven dat het redden van de Joden ondergeschikt was aan het winnen van de oorlog…”. Ondanks de politiek van geheimhouding had Hitler het in zijn retoriek onverbloemd over de vernietiging van het Joodse ras. Aan de andere kant werd het Duitse volk wijs gemaakt dat Hitler zo gul was de Joden een eigen stad te schenken, waar ze onder prima omstandigheden hun leven konden voortzetten. Ook in religieuze en verzetskringen, die goed waren geïnformeerd, was het antisemitisme sterk verankerd. De geallieerden dwongen de omwonenden van concentratiekampen mee te komen om naar de uitgemergelde lijken en uitgegraven massagraven van hun landgenoten te kijken. Van de genocide in het oosten resteerden echter nauwelijks sporen: “… De gaskamers in Auschwitz waren opgeblazen, de kampen Belzec, Sobibor en Treblinka waren compleet afgebroken en een speciale eenheid had zich onder de codenaam ‘Sonderaktion 1005’ beziggehouden met het ruimen van massagraven…”. Prenger: “… De Einsatzgruppen werden actief gesteund door collaborateurs uit onder meer Litouwen, Letland en Oekraïne en ook in de vernietigingskampen werden niet-Duitsers op grote schaal als bewakers ingezet. Niet-Duitse overheden, zoals de Vichy-Franse en de Nederlandse, hebben ook actief bijgedragen aan de deportatie van Joodse burgers…”. Zo zwart-wit ligt de schuldvraag niet: “… ‘De weg naar Auschwitz was gebouwd uit haat. Maar geplaveid met onverschilligheid’, constateert de bekende Britse historicus Ian Kershaw daarom ten aanzien van de passiviteit van de Duitsers…”.

 

Groen

Een interessant hoofdstuk gaat over ‘Tuinieren in het getto. De rol van bomen, planten en tuinen tijdens en na de Holocaust’. Het lot van de Anne Frankboom is natuurlijk een bekend item. Prenger doet ook de term ‘Schuldig landschap’ van de Nederlandse kunstenaar Armando uit de doeken. “… In de getuigenverslagen van overlevenden is het vaak juist de afwezigheid van enig groen dat belicht wordt. In de klassieker “Is dit een mens” beschrijft Primo Levi het werkkamp Auschwitz-Monowitz als ‘hopeloos, onherroepelijk dof en grauw. Dat onafzienbare doolhof van ijzer, cement, modder en rook is de ontkenning van schoonheid. (…) Binnen het hekwerk ervan groeit geen sprietje gras, de grond is er doordrenkt van steenkool en petroleum, niets leeft er behalve machines en slaven, en de eerste meer dan de laatste.’…”. De meeste nazikampen beschikten over een eigen moestuin die door de gevangenen onderhouden werd. Ene Haim Lejst, gevangene in Sobibor, moest van een kampbeul de groenten bemesten met de as van gecremeerde Joden: “… Hij herinnerde zich hoe Wagner op een dag tijdens het appel een hap van een grote wortel nam en toen grappend zei: ‘Kijk, ik heb zojuist twintig Joden opgegeten.’…”.  Een bevrijde gevangene vertelt hoe hem een soort piekervaring overkwam toen hij midden in een aardbeiveld ging liggen. Primo Levi beschrijft hoe zijn wandelingen in de natuur bij het vluchtelingenkamp in Katowice hem hielpen bij zijn herstel: “… ‘Ik had uren gelopen in de verrukkelijke ochtendlucht,’ schreef hij, ‘die ik als een medicijn tot diep in mijn gehavende longen opzoog. Ik stond niet erg vast op mijn benen, maar ik voelde een dwingende behoefte om mijn lichaam weer eigen te maken, om het nu bijna twee jaar verbroken contact te herstellen met bomen en planten, met de zware, donkere aarde waarin je het zaad voelde sidderen, met de oceaan van lucht die het stuifmeel van de sparren golf op golf van de Karpaten tot in de zwartste straten van de mijnstad droeg.’…”. Het doet denken aan de herontdekking van het belang van de natuur in deze covid-periode.

 

Een operazanger

Een apart verhaal gaat over een van oorsprong Russische operazanger, Woldemar Klingelhöfer, die vanwege zijn aartshekel aan vrijmetselaars en communisten carrière maakte binnen de SS. Hij was één van de 24 aangeklaagden van het ‘Einsatzgruppenproces’ in Neurenberg, dat bestond uit hoge officieren die allemaal werden beschuldigd van misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en lidmaatschap van criminele organisaties. “… Klingelhöfer behoorde tot diegenen van wie de doodstraf omgezet werd in levenslange gevangenisstraf. Vrijlating volgde echter al in december 1956. Deze amnestie moet in het licht gezien worden van de Koude Oorlog, toen West-Duitsland door de Amerikanen werd beschouwd als nieuwe bondgenoot in de strijd tegen het communisme en de vervroegde vrijlating van nazi-oorlogsmisdadigers de banden tussen de Bondsrepubliek en de Verenigde Staten moest verbeteren. Over de misdaden waarvoor deze mannen verantwoordelijk waren, werd in het West-Duitsland van de jaren vijftig niet meer gesproken…”. Zo ging dat.

 

Overlevingsverhalen

De Amerikaanse speleoloog Chris Nicola ontdekte het opmerkelijke overlevingsverhaal van een Joodse familie in de Oekraïne die 344 dagen in een duistere grot verbleef. Hoe zwaar dat moet zijn geweest weten speleologen als Milutin Veljkovic die een record vestigde door 463 dagen ondergronds te blijven, en Michel Siffre die dat, in verband met een onderzoek naar de gevolgen van leven in isolatie van het Amerikaanse ruimte-instituut NASA, 205 dagen lukte.  “… Siffre was aan het einde van het experiment een psychisch gebroken man. Het duurde nog maanden eer hij weer de oude was. Dat een groep ongetrainde burgers, zonder professioneel materieel (thermokleding, elektrische lampen, etc.) het persoonlijke record van Siffre ruimschoots overschreden had, was in de ogen van Nicola haast onmogelijk. De onderduikers hadden bovendien ook nog eens voedsel en brandstof moeten vergaren om de lange winter door te komen in een vijandige omgeving…”. De overlevenden vertelden dat hun biologische klok zich, net als bij dieren in winterslaap, gaandeweg aanpaste aan het ontbreken van daglicht. Gemiddeld sliepen ze 18 tot 22 uur waardoor ze energie spaarden. 

Ook overleefden honderden Joden de Holocaust in het Joodse Hospitaal in Berlijn, ondanks het feit dat ‘Gauleiter’ Joseph Goebbels de stad op 19 mei 1943 ‘judenrein’ verklaarde. Halfjoden, dan wel ‘Mischlinge’,  werden over het algemeen behandeld als Ariërs, omdat de nazi’s bang waren voor protesten van Arische familieleden. In oorlogstijd kon men geen tegenstand uit de eigen gelederen gebruiken. Een reden om het Joodse ziekenhuis open te houden was de opvang van deze half-Joden. Als ze besmettelijke ziekten hadden vormden ze een risico voor de volksgezondheid. Het was ondenkbaar dat ze in Arische ziekenhuizen terecht konden. Tijdens het laatste oorlogsjaar was het hospitaal ook het verzamelpunt van de zogenaamde ‘Greifer’, Joodse collaborateurs die de Gestapo hielpen met het opsporen en arresteren van Joodse onderduikers: “… Het beruchtst was Stella Goldschlag, een knappe, blonde Jodin die vele honderden Joden in Berlijn heeft verraden…”.

 

Begraafplaats als openluchtmuseum

Een hoofdstuk gaat over de Joodse begraafplaats Weissensee, het grootste  Joodse kerkhof in Europa. Het is een openluchtmuseum over voorspoed, ondergang en herrijzenis van Joods Berlijn. 

Dat er in de strijd tegen nazi-Duitsland ook Joodse parachutisten vanuit Palestina werden ingezet, geniet buiten Israël nauwelijks bekendheid. Prenger vertelt hun verhaal.

Op 10 april 1945 vertrok vanuit concentratiekamp Bergen-Belsen een laatste treintransport met Joodse gevangenen, die uiteindelijk strandde bij het dorpje Tröbitz. Van de 2.500 inzittenden kwamen er ongeveer 500 om, vooral vanwege tyfus: “… een van de gevangenen aan boord noemde de trein ‘de Dodentrein’. Terwijl na de oorlog er ook vaak gesproken werd van ‘Het Verloren Transport’…”. De trein had onder andere een tweejarig jongetje aan boord: de bekende journalist, schrijver en televisiepersoonlijkheid Ischa Meijer (toevallig interviewt Twan Huys in College Tour vanavond de schrijfster Connie Palmen, met wie hij een relatie had voor hij stierf aan een hartaanval). In de trein zat ook de Nederlandse auteur Abel Herzberg: “… Het dagboek uit de tijd van zijn gevangenschap werd in 1950 gepubliceerd als “Tweestromenland”. Zijn dochter Judith Herzberg werd na de oorlog bekend als dichteres en toneelschrijfster en ontving in 2018 de Prijs der Nederlandse Letteren…”.   

Een ander verhaal gaat over door de SS gegijzelde vip-gevangenen.  

 

De trend is omhoog

Een hoofdstuk is gewijd aan het hedendaagse archeologische onderzoek naar de nazi-vernietigingskampen. 

Bijzonder indrukwekkend is verder het verhaal over de zevenentwintig jaar oude Benjamin Ferencz die kort na de oorlog in Neurenberg hoofdaanklager werd in het Einsatzgruppenproces dat in de media ‘de grootste moordzaak in de geschiedenis’ werd genoemd: “… Het was zijn bevlogenheid waar de jonge Joods-Amerikaanse jurist zijn benoeming aan te danken had, want bogen op een glansrijke militaire of juridische carrière kon hij niet….”. Hij had de horrortaferelen in de Duitse concentratiekampen gezien. De stapels uitgemergelde lijken. De uitgehongerde mensen die afvalhopen doorzochten naar een stukje brood. Hij was getuige van een incident waarbij wraaklustige gevangenen een vluchtende kampbewaker te grazen nam: “… Nadat hij in elkaar geslagen was, werd hij in het kampcrematorium levend verbrand. Ferencz zag hoe de man telkens opnieuw in en uit de oven werd gehaald. Het was een traumatische ervaring. ‘Er was geen grens aan menselijke wreedheid’…”. Prenger: “… Hij ontdekte toen dat ogenschijnlijk respectabele burgers in staat waren tot de meest vreselijke misdaden, een conclusie die hij later in Neurenberg bevestigd zou zien…”. Ferencz leeft nog steeds en is intussen meer dan honderd jaar oud. “… Gevraagd naar zijn kijk op de huidige toestand van de mensheid antwoordde hij in 2020 dat hij geen pessimist, noch een optimist is. ‘Ik ben een realist’, zo legde hij uit. ‘De vooruitgang is fantastisch. Oorlog wordt niet langer verheerlijkt (zie mijn blogs over "Van het westelijk front geen nieuws" van Erich Maria Remarque en "Reis naar het einde van de nacht" van Louis Ferdinand Céline). Er is een internationaal gerechtshof. (…) Soms gaan we omhoog, soms gaan we naar beneden. Maar de trend is omhoog.’…”.


We moeten liefde brengen daar waar het kwaad zegeviert

Als laatste vertelt Prenger het verhaal van priester Desbois, die met zijn opgerichte organisatie Yahad-In Unum de genocide in Oost-Europa in kaart brengt, en vanwege zijn knowhow gevraagd is de bijna satanische moordpartijen onder de Jezidi’s door IS te onderzoeken. Desbois geeft toe dat hij de mate van sadisme waar hij bij IS tegen aan loopt zelfs in de Holocaust niet heeft gezien. Dan moet je denken aan groepsverkrachtingen van kleine kinderen en dergelijke. Hij waarschuwt voor gebrainwashte kindterroristen waar het westen geen ervaring mee heeft. Hij is beducht voor wat wij binnenhalen, al is hij niet tegen het opnemen van vluchtelingen. Tegelijk verklaart hij dat iedereen tot het meest erge in staat is als de omstandigheden er naar zijn: "... Ik ben ervan overtuigd dat er maar één mensheid is, een mensheid die tweejarige kinderen doodschiet (...). Ik maak deel uit van die mensheid, in voor- en tegenspoed. Het stelt me in staat te onderkennen dat een ideologie op een gegeven moment het bewustzijn zozeer kan misleiden dat elke ethiek overboord wordt gezet en de ander niet meer als mens wordt gezien...". Alle gruwel waarmee hij geconfronteerd wordt blust zijn hoop echter niet uit: “… We moeten liefde brengen daar waar het kwaad zegeviert…”.

 

Uitgave: Just Publishers – 2021, 288 blz., ISBN 978 908 975 919 1, 20,-

Rechtstreeks bestellen: klik hier