Michelle Cohen Corasanti studeerde Midden-Oostenstudies aan Hebrew University in Jeruzalem en aan Harvard University in de VS. Ze is advocaat internationaal recht en mensenrechten. Na in Frankrijk, Spanje, Egypte, Engeland en Israël te hebben gewoond, is ze inmiddels met haar gezin in New York neergestreken. Ze schreef een door de mini-oorlog tussen Hamas en Israël hoogst actueel debuut, waar ze naar eigen zeggen twintig jaar op heeft zitten broeden: “ De Amandelboom”. Hoofdpersoon is namelijk een zevenjarige jongen die onder extreme omstandigheden opgroeit in de bezette palestijnse gebieden. Het kwam in 2012 uit. Sommigen vergelijken het boek met “De vliegeraar” van Khaled Hosseini, wat wel weer een beetje overdreven is voor een ietwat sentimenteel rechttoe rechtaan toen-en-toen-en-toen-verhaal, waar een en ander er véél te dik bovenop ligt (maar ja; wie evenaart Hosseini?!). Ik zou “De Amandelboom” eerder in de categorie van “De bijenhouder van Aleppo” van Christy Lefteri dan wel “De jongen van de oude stad” van Tahmina Akefi zetten. Literair misschien niet zo heel veel soeps, maar wel met een belangwekkende inhoud. Michelle Cohen is het absoluut gelukt een bijzonder indrukwekkende voorstelling van problematische zaken te geven. Daar leer je misschien meer van dan van welke hoogdravende literatuur ook. Na lezing snapte ik dat de Israelisch-Palestijnse patstelling niet even vanuit een leunstoel op te lossen is. En al helemaal niet middels haatcampagnes in het Westen. Vrede stichten is keihard werken. Eist veel zelfopoffering en een eindeloos jobsgeduld (zie ook "De kolonel krijgt eindelijk post" van Henk Vijver). Ik moest denken aan de hoofdaanklager van Neurenberg, Benjamin Ferencz (zie mijn vorige blog), die zei dat als je wilt dat misdaden tegen de menselijkheid stoppen, je moet zorgen dat er geen oorlog meer uitbreekt. Ik las dat Palestijnen en Israeliërs vorige week zaterdag samen een grote demonstratie op touw hebben gezet in Tel Aviv, waar onder andere de bekende schrijver David Grossman sprak. Wanneer mensen het bloedvergieten zat worden en verbinding zoeken, gloort er hoop. Wat top-down niet lukt, heeft misschien altijd nog bottom-up een kans…
Trauma’s
De Palestijnse Ichmad Hamid is zeven jaar als zijn kleinste zusje achter een vlinder aanloopt in een veld vol landmijnen en voor zijn ogen in stukken wordt gereten. Kans om haar diezelfde dag te begraven krijgt zijn familie niet, want een soldaat in een jeep kondigt via een megafoon aan dat over vijf minuten de avondklok ingaat. Iedereen die zich dan nog buiten bevindt, kan doodgeschoten worden. Even daarna komen er militairen die hun sinaasappelboomgaard en huis met prikkeldraad beginnen te omheinen. Het gezin krijgt een half uur de tijd om hun spullen bij elkaar te graaien en wordt naar een leegstaande éénkamerkubus op een heuvel gebracht. Ooit waren ze rijk. Anno 1955 straatarm. Baba (zijn vader) heeft een kunstopleiding in Nazareth gevolgd. Inmiddels ziet hij zich genoodzaakt voor rijke Joden huizen te bouwen in bezet gebied. Ichmad is een bijzonder jongetje. Zijn held is Albert Einstein. Met een zelfgemaakte telescoop klimt hij in de amandelboom naast hun nieuwe onderkomen, om uren lang naar de vluchtelingententen van de UN, over de grens in Jordanië te kijken. Of naar de zwembaden bij de villa’s waar schaars geklede Joden rondplonzen in water dat onttrokken wordt aan de opdrogende bronnen van zijn dorpsgemeenschap. De mensen lijden dorst. Wat ga je in zulke omstandigheden denken van je onderdrukkers?
Terrorisme
Tegen de tijd dat Ichmad twaalf wordt, vindt hij dat zijn vader met zijn hoofd in de wolken loopt: “… ‘Ik zie al twaalf jaar soldaten in ons dorp,’ zei baba. ‘Die verschillen net zoveel van elkaar als van ons. Er zitten er tussen die slecht, goed, bang, hebzuchtig, moreel, immoreel, vriendelijk of gemeen zijn. Het zijn mensen net als wij. Wie weet wat ze zouden zijn als ze geen soldaat waren. Dit is politiek.’…”. Ichmad meent dat hoe de bezetter hen behandelt niet kan, zo ga je niet met mensen om. “… ‘Dat maakt me ook zo verdrietig.’ Baba schudde zijn hoofd. ‘In de loop van de geschiedenis hebben veroveraars de veroverden altijd zo behandeld. De slechteriken moeten geloven dat we minderwaardig zijn om de manier te rechtvaardigen waarop ze ons behandelen. Beseften ze maar dat we allemaal hetzelfde zijn.’…”. Op een nacht hoort Ichmad wat en sluipt naar buiten omdat hij denkt dat er dieven zijn. Er wordt een zweethand op zijn mond gelegd en de loop van een geweer in zijn nek geduwd. Een stem dreigt: “… Ik snijd je tong eruit als ik je op een leugen betrap…”. Een opgefokte dorpsgenoot staat met een tas vol wapens voor hem. Of hij een plek kan wijzen waar ze begraven kunnen worden. Als Ichmad ze tot het moment dat ze worden opgehaald niet goed bewaakt, gaat zijn familie er aan. In eerste instantie beschouwt Ichmad het als een eer om terroristen te helpen, maar al snel beseft hij in wat voor gevaar hij zijn dierbaren brengt. Iemand die is opgepakt klikt. Baba wordt gearresteerd. De soldaten brengen het huis tot ontploffing. Nog een zusje sterft door traangas. En het eindigt er mee dat door zijn schuld zijn moeder en vier zusjes en broertjes in de kou en de regen in een veel te kleine tent onder de amandelboom belanden.
Meer van een ander houden dan van jezelf
Via via komt Ichmad er achter dat zijn vader in een detentiecentrum in de Negev zit. Elke dag staat hij in de rij bij een buitenpost om de militair gouverneur om een reisvergunning te smeken. Na een maand is het zover en toert hij naar de gevangenis waar hij een uiterst vernederende, pijnlijke en shockerende inspectie ondergaat. Al zijn kleren moeten uit. Iedere lichaamsopening wordt doorzocht. Als Ichmad eindelijk achter een doorzichtige wand tegenover zijn verschrompelde, mishandelde vader zit, biecht hij op wat hem is overkomen. Zijn vader bezweert hem tegen niemand iets te zeggen, omdat hij ondanks zijn jonge leeftijd evengoed gevangen zou komen te zitten: “… Als ze dat niet doen, zouden andere mensen hun zonen vergelijkbare bevrijdingsacties laten uitvoeren. Ze zijn niet dom. Het zou een zwaardere straf voor me zijn als jij hier zat…”. Zijn vader zal zijn straf dragen: “… Als je later zelf een zoon hebt, zul je beseffen wat het betekent om meer van een ander te houden dan van jezelf…”. En even verder: “… Ik zou nog liever een dolk in mijn borstkas steken dan jou te zien lijden…”. Thuis moet hij de vaderrol op zich nemen:“… Een man moet voor zijn gezin opkomen. Beloof me dat je iets van je leven zult maken. Laat je niet meezuigen in deze strijd. Zorg ervoor dat ik trots op je kan zijn. Laat mijn gevangenschap je leven niet ruïneren. Je moet de beste manier vinden om je moeder te helpen. Ze is nooit alleen geweest. Jij bent nu de man in huis…”. En even verder: “… Geef geen geld uit om me te bezoeken. Je zult al dat geld nodig hebben om het gezin te onderhouden. Laat iedereen weten dat ik het zo wil. Laat geen schuldgevoelens toe in je hart, want je schuldig voelen is een ziekte, het is net een kankergezwel dat je zal verteren tot er niets meer van je over is…”. Uiteindelijk wordt zijn vader veroordeeld tot veertien jaar gevangenisstraf.
Hoogbegaafd
Ichmad en zijn broertje zijn twaalf en elf als ze beginnen te werken in de bouw. Hun bazen zijn “… Asjkenazische Joden uit Rusland, Polen, Roemenië, Transsylvanië en Litouwen…”, die onder elkaar Jiddisch spreken, een blanke huid hebben en met mes en vork eten. Hun collega’s zijn “… Sefardische Joden uit Irak, Jemen, Algerije, Libië en Marokko…”, die onder elkaar Arabisch spreken, een gekleurde huid hebben en met hun handen eten. Een knettergekke Irakese Jood heeft het op hen voorzien en duwt Ichmads broertje op een gegeven moment van een steiger. Hij breekt zijn rug en zal nooit meer de oude worden. Daarop besluit Ichmad in een Joods slachthuis te gaan werken: “… De dieren krijsten, trapten en worstelden. Nu snapte ik waarom baba en Albert Einstein vegetariër waren…”. Hij bouwt een illegaal huisje voor zijn familie dat direct door militairen in brand wordt gestoken. Een broertje komt in de gevangenis omdat hij een steen naar een soldaat heeft gegooid. Ichmad moet drie weken werken voor hij zijn losgeld bij elkaar heeft. De hoogbegaafde Ichmad heeft in zijn miserabele leventje één medestander die onvoorwaardelijk in hem gelooft. Zijn leraar Mohammed, die er op staat hem iedere avond privélessen te geven. Hoe moe hij ook is. Op een dag wacht hij Ichmad op met het bericht dat er een wiskundecompetitie gaat plaatsvinden waarmee de deelnemers een studiebeurs voor de Hebreeuwse Universiteit kunnen winnen. Hij soebat net zo lang tot hij Ichmad meekrijgt: “… Een genie wordt geboren, niet opgeleid…”. Ichmad is de enige Arabier en hij ziet er ook nog eens niet uit in zijn met bloed bespatte vodden. Natuurlijk wint hij achter elkaar iedere ronde. Zijn moeder piekert er echter niet over hem los te laten. Hij zet toch door. Jammerend en handenwringend laat ze hem gaan. Het grootste gedeelte van zijn studiegeld laat hij bij haar achter.
Racisme en discriminatie
Inmiddels is het 1966. Wanneer Ichmad zijn eerste schreden op het academische pad zet, wil hij zich het liefst verstoppen als hij Hebreeuwse stemmen hoort in de hal van de campus. Tot zijn verontrusting ziet hij dat de ramen voorzien zijn van tralies. Als een paar Israëlische wiskundestudenten zich voorstellen en hem vragen voor een studiegroep is hij zo wantrouwig als de pest: “… Wat moesten ze van me? Wilden ze me laten afgaan? Me pijn doen? Misschien was Zoher boos dat ik hem had verslagen. Hier moest iets achter zitten. Ik had nog nooit gehoord dat een Israeliër een Palestijn had gevraagd om deel te nemen aan een groep. Ik wilde hem niet provoceren…”. Had hij überhaupt wel een keuze? Onwennig beweegt hij zich tussen alle luxe die hij niet gewend is. Zijn kamer deelt hij met Jameel, een welgestelde geseculariseerde Palestijn, die hem inwijdt in het moderne leven. Met respect voor zijn waardigheid biedt Jameel hem zijn hippe, welvoorziene klerenkast te leen: ‘ik weet wel hoe gierig jij bent’… Ichmad krijgt te maken met racisme en discriminatie. Een Israeliër dwingt hem in de bibliotheek de opgaven voor zijn huiswerk te maken, maar Ichmad weet de situatie zo te sturen dat hij zijn vijand gaandeweg de stof bijbrengt, zodat de laatste na een tijdje zo’n beetje verandert in zijn persoonlijke lijfwacht. Jameel heeft het ook niet makkelijk: “… ‘Wij Arabieren hebben de nul bedacht,’ zei Jameel. ‘Mohammad Ibn Ahmed introduceerde die in 967. Het Westen snapte het pas in de dertiende eeuw. We hebben algebra uitgevonden. We hebben de wereld het verschil tussen trigometrie en astronomie geleerd. We waren de grondleggers van de niet-euclidische geometrie. De Europeanen woonden in grotten toen wij natuurkunde en medicijnen uitvonden. Is hij vergeten dat we ooit van Spanje tot China heersten?’ Hij ademde moeizaam en schudde zijn vuist…”.
Vurige kolen
Ichmad maakt thuis de zesdaagse oorlog mee. Heel het dorp wordt aan puin geschoten. Pas als het conflict voorbij is merkt hij dat alle overwinnaarretoriek op de Arabische radiozenders gelogen is. Als een in het leger dienstdoende studievriend een plaatsje voor hem vrij heeft in een helikopter, vertrekt Ichmad opnieuw tegen de wil van zijn moeder naar de universiteit, waar een ultranationalistische docent hem bedondert waar hij bij staat. De zaak wordt echter niet door de vingers gezien. Het is aan Ichmad of zijn prof weggestuurd zal worden dan aan kan blijven. Weer maakt Ichmad de tocht naar de gevangenis om de zaak met zijn vader te bespreken. Deze adviseert vurige kolen op het hoofd van zijn vijand te stapelen. Zijn vader oppert het plan van zijn decaan te eisen dat hij, als tegenprestatie voor zijn coulance, onderzoekassistent van de professor wordt. “… ‘Ik denk dat je te optimistisch bent. Professor Sharon is slecht.’ ‘Zoek uit waar zijn haat vandaan komt en probeer het te begrijpen,’ zei baba. Ik dacht aan wat Einstein tegen Chaim Weizmann had gezegd, dat als de zionisten niet in staat waren tot eerlijke samenwerking en fatsoenlijke verdragen met de Arabieren, ze helemaal niets geleerd hadden van die tweeduizend jaar dat ze hadden geleden. Einstein had gewaarschuwd dat als de Joden niet konden garanderen dat beide zijden in harmonie konden leven, de strijd hen nog tientallen jaren zou achtervolgen…”. Wat een vooruitziende blik. De liefde voor de wetenschap is sterker dan de haat richting de persoon. Langzaam groeien Ichmad en de professor naar elkaar toe in hun opwindende onderzoek naar nieuwe theorieën inzake nanotechniek en kwantummechanica: “… Ik las elk artikel over quantumtunneling dat ik kon vinden. (…) Het was als een basketbal tegen een muur van een kilometer hoog gooien en dat de bal dan niet terug stuiterde, maar aan de andere kant van de muur eruit kwam…”. Ichmad zal zijn universitaire studie natuurkunde, scheikunde en wiskunde afronden als beste van het jaar. Hij treedt in dienst van professor Sharon en krijgt zelfs een postdoc aangeboden in Amerika. De vader van een overleden Israëlische vriend bouwt een nieuw huis voor zijn familie, bij de amandelboom. Eind goed, al goed, zou je denken, ware het niet dat zijn verbitterde, gehandicapte broer zich een hele andere kant op ontwikkelt. De laatste wordt een fanatieke aanhanger van doctor George Habash en zijn gewelddadige Volksfront voor Bevrijding van Palestina.
Uit hetzelfde hout gesneden
In de liefde is Ichmad minder gelukkig. Op de universiteit heeft hij sjans met een Palestijns meisje dat hem alleen maar lijkt te gebruiken om niet uitgehuwelijkt te worden. In het Amerika van 1974 wordt hij verliefd op uitgerekend een Joods meisje. Nog steeds houdt hij zich aan het principe van geen seks voor het huwelijk. Dus trouwen ze stiekem. Als zijn vrouw hem meeneemt naar zijn hypocriete schoonouders blijken ze werkelijk stinkend rijk te zijn. Ze mogen dan de hele wereld afgereisd hebben in verband met legio filantropische acties, al hun energie in mensenrechtenactiviteiten hebben gestoken, ze zijn op zijn zachts gezegd ‘not amused’ met de partnerkeuze van hun dochter. Ook al hebben ze er hun hele leven op gehamerd dat alle mensen gelijk zijn en dat verschillen iets toevoegen aan persoonlijke relaties. De vader van Ichmad reageert duizend keer sympathieker. Mama niet: “… In godsnaam, probeer je met je blote handen mijn hart eruit te rukken?...”. Een en ander doet denken aan “Ik ga leven” van Lale Gül, waarin moeders ook veel traditioneler is ingesteld dan haar eega. Ichmads broer is helemaal in alle staten: “… ‘Hij heult met de vijand!’ schreeuwde Abbas op de achtergrond…”. Hij schrijft Ichmad een brief: “… Je hebt me geen keuze gelaten. Ik verlaat het land om ons volk te helpen. Probeer me niet te zoeken, want we zijn geen broers meer. Je bent dood voor me…”. In het dorp treden Ichmad en zijn Joodse vrouw desondanks nog een keer openbaar in het huwelijk. Een prachtige beschrijving van een Palestijns trouwfeest volgt. Echter, een paar dagen erna wordt Ichmads vrouw gedood door een bulldozer, die het familiehuis komt platwalsen vanwege vermeende banden met een terrorist. Ichmad is ontroostbaar. Als zijn vader na verloop van tijd opbelt met de mededeling dat hij een nieuwe vrouw voor hem heeft gevonden (“… toe nou zoon, doe het voor mij…”), besluit Ichmad zich niet langer te verzetten. Hij zal zich schikken in de eeuwenoude familiemores, ook al gruwt hij van het onnozele dorpswicht waar hij mee opgezadeld wordt. Hij neemt haar mee naar New York. Ze durft niet eens de deur uit zonder hem. Als er een kind komt veranderd alles: “… Yasmine wist niet veel van hoe het er in de wereld aan toe ging, maar ze was een geboren moeder. Ze baadde onze zoon, gaf hem borstvoeding, ging ’s nachts voor hem uit bed, zong voor hem als hij huilde en verzon hele verhalen. Iets aan deze verandering in Yasmine, de moeder van mijn kind, wekte in mij een oprechte passie. We hadden nu een gemeenschappelijk belang. Yasmines leven draaide om onze zoon en mij. Ik begon haar met andere ogen te zien. Ik zag haar zoals mama en baba haar hadden gezien toen die er bij me op hadden aangedrongen om met haar te trouwen: als een eenvoudige vrouw uit mijn dorp. Zij en ik waren uit hetzelfde hout gesneden…”.
Gaza: een uitzichtloze situatie
De hele roman door komt de heftige en gewelddadige geschiedenis van het Midden-Oosten om de hoek kijken. Zelf vind ik het laatste deel van het boek het meest de moeite waard. Het speelt zich af in 2009, wanneer een F-16-gevechtsvliegtuig een bom van tweeduizend pond op het huis van doctor Nizar Rayan, de hoogste leider van Hamas laat vallen. Ook zijn vier vrouwen en elf van zijn kinderen worden gedood. In een kreupele man, een lid van de geheime Al-Qassambrigade, die op televisie wraak zweert, herkent Ichmad zijn inmiddels 61-jarige broer. Daarop besluiten Ichmad en zijn vrouw af te reizen naar de Gazastrook om contact met hem te zoeken. Alleen al de papieren rompslomp om daar binnen te komen! Vrachtwagens die soms maanden in de file staan bij een grensovergang. Gebouwen van ongeverfde betonblokken met enorme gaten erin. Plastic voor de ramen. Versleten voertuigen en door ezels voortgetrokken karren. Vuilnishopen waaruit kapotte tv’s, boilers, kabels en verbogen ijzeren staven steken. Op elke hoek van de straat verlaten torens voor sluipschutters. Verminkte kinderen die in vieze kleren en op blote voeten door de modder waden. Geen bomen. Open riolen die het afval in de vergiftige zee lozen. Verontreinigd drinkwater. Een wegdek vol kuilen. Rijen en rijen tenten. Iedereen lijkt in Gaza hulpbehoevend. Het doet denken aan een concentratiekamp. En niemand die uit deze hel kan ontsnappen. Behalve door de tunnels natuurlijk. Met Ichmad’s broer valt niet te praten: “… je weet net zo goed als ik dat Israël alleen een Joodse staat voor Joden wil, dwars door het historische Palestina heen. En in je nieuwe land bepalen Joden de Midden-Oostenpolitiek. Israël weet dat het kan doen wat het wil omdat Joden in Amerika hen zullen steunen…”. Ichmad vindt hem paranoïde: “… Het zijn ook de conservatieve christenen. Zij geloven dat de Joden hier moeten zijn voor de wederkomst van Jezus of zoiets…” (in feite wordt er onder christenen heel divers gedacht over Israël, zie de column van de orthodox evangelische theoloog Willem Ouweneel en in het verlengde daarvan mijn bespreking over zijn boek “Het Israël van God”). Israël wil veiligheid vóór vrede. Aan het eind van “De Amandelboom” begrijp je beide kanten van het verhaal.
Uitgave: Xander Uitgevers BV – 2014, vertaling Nellie Keukelaar – van Rijsbergen, 344 blz., ISBN 978 940 160 321 8, € 20,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier