maandag 23 augustus 2021

We moeten je iets vertellen – Marion Pauw

 

“We moeten je iets vertellen” wordt aangekondigd als een ‘literaire thriller’ waar, volgens de schrijfster zelf in het boek,  ‘iets tussen een thriller en een roman in’ mee bedoeld is, en dus niets zegt over de kwaliteit. Waarschijnlijk vindt ze het zelf ook een flutboek. Haar lezers zijn het er aardig over eens dat het om de slechtste titel uit haar oeuvre gaat – zie de reviews bij bol.com. De reden: het grove taalgebruik. Ten tijde van Wolkers kon je dat nog maken. Tegenwoordig niet meer. Niet dat wij met z’n allen ineens zo netjes zijn geworden, maar omdat het simpel geassocieerd wordt met dom tokkie-niveau. Ik heb “We moeten je iets vertellen” vooral gelezen omdat het verhaal te maken heeft met een evangelische gemeente (zie ook mijn blogs over “Zwaartekracht” van Annemieke Reesink en “Witter dan sneeuw” van Michelle van Dijk). Ik ben uitermate geïnteresseerd in de plaats van religie in romans. Bouwt geloof op of breekt het af? Tot mijn verbazing kwamen de ouders van Marion Pauw (1973) ook in een charismatische groepering terecht  en namen ze hun dochter, toen dertien, mee. Ze zegt daar in het AD van 13 mei 2021 het volgende over: “…Er waren gedragsregels en voorschriften die bepaalden hoe ik moest denken en doen. Zo vaak naar de kerk gaan, bidden. Ik zat in een jeugdgroep waarin ik leerde hoe ik bepaalde gesprekken moest voeren als de evolutie of homoseksualiteit ter sprake zouden komen. In een rollenspel moest ik dat oefenen. En ik kreeg training in het herkennen van platen die achterstevoren gedraaid duivelse boodschappen zouden bevatten, en mocht die muziek niet luisteren. Kortom: zelf nadenken was niet gewenst. Gaan staan voor mijn mening en authentie­ke keuzes maken – niet denken: wat is voor anderen het makke­lijkst – heb ik echt moeten leren…”. Dat is toch wel een dingetje hoor (zie bijvoorbeeld ook de serie “Vrijdenkers” van Özcan Akyol). Wie vastloopt moet steevast op weg worden geholpen door Alice Miller en consorten - zie “Het drama van het begaafde kind”. Marion Pauw zit vol gigantische zelfspot. Ik heb dubbel gelegen tijdens het kijken van het interview met Tijs van den Brink in “Adieu God” (22.11.15). Als christenen wat meer om zichzelf konden lachen en wat bescheidener zouden worden door toe te geven dat God hun hersenpan per definitie te boven gaat, zou het vast beter gaan met de kerk.

 

Die briljante eerste zin

“We moeten je iets vertellen” is ook een verhaal over schrijven. “… Sowieso moet je uitkijken met te veel bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. Goed gebruikte bijvoeglijke naamwoorden ‘beschrijven’. Slecht gebruikte bijvoeglijke naamwoorden geven een waardeoordeel…”. Over de drive van auteurs: “… Schrijvers zijn allemaal amateurpsychologen. Boeken schrijven lijkt een hogere kunst, maar iedere letter is gewoon een wanhopige poging om de menselijke psyche in het algemeen, en de eigen psyche is het bijzonder te doorgronden…”. De eerste zin van een roman hoort binnen te komen als “… de duivel op een Haags debutantenbal…”. Negen van de tien keer besluiten lezers een boek te kopen op basis van de regel waarmee het begint: “… Die briljante eerste zin die intrigeert, vragen oproept, en bij voorkeur een voorspellende waarde heeft voor de rest van het boek. Een klassiek voorbeeld is ‘Call me Ishmael’, uit Moby-Dick. Je vraagt je meteen af of Ishmael de echte naam is van het personage en waarom hij dit zo nadrukkelijk zegt. Of wat dacht je van ‘All happy families are alike; each unhappy family is unhappy in its own way’, van Tolstoj? Duidelijk is dat je als lezer een smeuiïg familiedrama te wachten staat. Nog een: ‘Ik heb vader naar boven gedaan’ van Gerbrand Bakker. De onderdrukte haat spat ervan af…”. Nou, dat hoef je van Kathelijne, de hoofdpersoon, een schrijfster, niet te verwachten. Ze lijdt namelijk met een grote L. Ze is nog net niet suïcidaal. Ze gaat je precies vertellen hoe alles zit, maar dan moet jij geen grootse literaire prestaties verwachten. Kom maar op, dacht ik.

 

Omwille van de potentiële lezer

Waar ik me ook altijd ten zeerste over verbaas: ze checkt in bed haar facebook vol waardeloze berichten van waardeloze kerels, “… Mannen van wie je het vriendschapsverzoek hebt geaccepteerd omdat je dat nu eenmaal van iedereen doet, omdat je nooit weet wie een potentiële lezer is, en die dan ‘hoi’ naar je sturen…”. Hoi! Of: “… van die mensen die dingen posten als ‘Live your dreams’ en die dan zelf verzekeringstussenpersoon blijken te zijn…”. Het gekke is, op haar nachtkastje ligt een notitieblok waarop de volgende zin is geschreven: “… We moeten je iets vertellen…”. Het zou haar eigen haastige handschrift kunnen zijn, maar ze herinnert zich niet wanneer ze het geschreven heeft en waarom.  Al gauw kom je erachter dat ze zwanger is van haar minnaar, een getrouwde bal gehakt met drie kinderen uit Blaricum en een eigen softwarebedrijf, waar ze knettergek op is. Al haar vriendinnen hebben haar gewaarschuwd en gezegd dat ze met hem moet kappen.

 

Literaire sensatie

Waarom laat ze zich in de luren leggen door zo’n gladjanus? Kathelijne brengt haar dagen door in eenzaamheid achter haar laptop. Heeft ze zich daarom laten inpakken door een ouwe vent? Drie jaar geleden debuteerde ze met een verhaal over een meisje dat uit een christelijke sekte wist te ontsnappen, waar ze werd misbruikt. “… Ze zeggen wel eens dat seks verkoopt, maar dat is niet per se zo, het uitzonderlijk succes van ‘Vijftig tinten grijs’ daargelaten. Streng christendom en de Tweede Wereldoorlog zijn de meest commerciële onderwerpen, op de voet gevolgd door kanker en het verliezen van een kind. Mensen vinden het héérlijk om over andermans ellende te lezen. En als ze erbij kunnen huilen, is dat helemáál top. Niet dat ik dat in gedachten had toen ik ‘In de naam van God’ schreef, maar het bleek een schot in de roos. De teller stond op honderdtwintigduizend, wat heel erg veel is in deze moeilijke tijd. Bovendien heeft NRC mij een ‘literaire sensatie’ genoemd. Maar geen zorgen, volgens de Volkskrant is mijn boek een schoolvoorbeeld van literatuur die geen literatuur is, maar lectuur, wat dat dan ook mag betekenen…”. Met haar tweede boek, “Catamaran”, een verhaal over een solozeiler, raakte ze in een vrije val van nog niet eens zestienduizend verkochte exemplaren. Het werd amper gerecenseerd. Of wij wel in de gaten hebben hoe moeilijk het is als anderen voortdurend wat van je vinden? “… Dat is dus mijn vak; mijn ziel en zaligheid op papier overleveren aan tienduizenden mensen, zodat ze er allemaal iets van kunnen vinden. Het is dat het zo goed betaalt…” (grapje zeker). Volgens haar uitgever is het tweede boek altijd het moeilijkst. Inmiddels is ze dus met haar derde boek bezig. Het lukt van geen meter.

 

Als je het heel hard probeert

Haar affaire verloopt zoals alle affaires verlopen. Tegen de tijd dat meneer haar alweer zat begint te worden, is zij verslaafd aan zijn tomeloze aanbidding en attenties. Als haar minnaar op komt dagen heeft hij al uitgevogeld dat zij nog diezelfde dag voor een abortuspil terecht kan in een medisch centrum. Omdat ze er vroeg bij is en er dan geen echte abortus uitgevoerd hoeft te worden. Dat moet ze maar gelijk doen, want nu kan hij nog mee om haar handje vast te houden. De volgende dag gaat hij met z’n gezin op wintersport. “… ‘Ik hou van je.’ Michiel kneep me bijna fijn. ‘Ik hou zo ontzettend veel van je. Dat wist ik natuurlijk al, maar op dit soort momenten realiseer ik me het des te meer. De wereld zit zo oneerlijk in elkaar. Waarom mag je niet gewoon van meerdere mensen houden?’ Ik hield wel alleen van hem. Maar dat zei ik niet…”. Terwijl ze afgevoerd wordt in zijn Audi probeert ze niet naar de kinderzitjes achterin te kijken. Kathelijne beseft terdege dat ze een misselijk stuk vreten is en richt zich direct tot de lezer: “…Mocht je nog denken dat ik me over een paar hoofdstukken ga ontpoppen tot Rachel uit ‘Friends’, Walter White uit ‘Breaking Bad’  of iedere willekeurige rol die ooit door Carice van Houten is gespeeld (tv-personages zijn herkenbaarder dan boek-personages, dat is nou eenmaal zo), dan heb je het helemaal mis. Dit ben ik. Mooier kan ik het niet maken. Al hoop ik dat je mij ergens een heel klein beetje aardig vindt. Er is vast wel iets van herkenning te vinden, toch? Als je heel hard probeert?...”.

 

Freaks

Voor ze het weet zijn ze weer op de terugweg. Haar minnaar neemt aan dat ze niet ergens wil lunchen, want: “… We waren nog niet eens halverwege de dag en ik had al een kind vermoord…”. Hoe je het ook wendt of keert, zo voelt het dus wél, blijkbaar. Wat volgt is een troosteloze en grenzeloos nare uiteenzetting van wat een abortuspil met haar doet: dikke maandverbanden vol klodders bloed. Eindeloos gejank in haar eentje. Veel gescheld en gevloek op alles en iedereen. Dan vertelt ze dat haar moeder haar wekelijks stiekem belt omdat haar vader kwaad op haar is. Ze zou haar ouders te kakken hebben gezet in haar eerste boek. Iedereen denkt namelijk dat het een autobiografisch verhaal is. Dat is natuurlijk niet zo gek. Ze is opgegroeid in een charismatische gemeente waar haar vriendin inderdaad is aangerand door een mooie zendeling die later zelfmoord pleegde. “… Door de rest van de school werden we als freaks beschouwd omdat we naar de Evangelische Kerk gingen, hoewel we allebei ons best deden om zo normaal mogelijk te zijn. Denk maar niet dat we alle snedige antwoorden die we tijdens de rollenspellen hadden geoefend in de praktijk toepasten. We waren niet gek…”.  Een en ander hoort ze pas bij een biertje na de hysterische uitvaartdienst van de verkrachter: “… Ilonka zei dat ze na jaren therapie pas de formulering van een echte predator herkende. ‘Jíj doet iets met me.’ Zij had iets gedaan, hij kon er eigenlijk niet zoveel aan doen… “. Evangelische kerkmeisjes wordt voorgehouden dat seks voor het huwelijk uit den boze is. Zelfs zoenen mag alleen met de ware. Wat gebeurt er als een getrouwde vent van statuur iets met je uithaalt? Dan bevries je. Alle weerbaarheid ontbreekt: “… Wij gingen nog liever dood dan dat we iets zeiden wat kwetsend zou kunnen zijn. En als je iets kwetsend tegen ons zei, dan keerden we de andere wang toe, want als we dat niet deden, kregen we straf van onze ouders…”. Het misbruik stopte omdat de voorganger wat in de gaten kreeg. Ilonka werd met haar ouders bij de kerkleider ontboden om samen met haar verkrachter en diens vrouw te bidden en elkaar te vergeven. Daarmee was alles opgelost. Ik vrees dat het vaak zo gaat.

 

Vleselijke zonde

Kathelijne over de straf toen haar moeder tot haar afgrijzen in haar dagboek had gelezen dat ze vrijde met een onnozel ventje uit de gemeente: “… Van alle zondes die ik had begaan, en dat waren er heus wel wat (brutaliteit, diefstal godslastering, spijbelen van de kerk om VPRO-ochtendtelevisie te kunnen kijken), werd deze vleselijke zonde het zwaarst bestraft. Toen de maand huisarrest voorbij was, had ik een nieuwe tactiek bedacht. Ik vertoonde al het gedrag dat mijn ouders wilden zien, zei precies wat ze wilden horen, klaagde nooit meer over de verplichte zondagsdienst om negen uur ’s ochtends. En zodra ik mijn vwo-diploma had ging ik op kamers wonen in Amsterdam. Toen mijn boek was verschenen lieten mijn ouders weten dat ze het contact met mij verbraken. Net als Ilonka, overigens. Zij stuurde na verschijning van ‘In de naam van God’ één zeer onchristelijke mail waarin ze zei dat als ze me tegen zou komen, ze m’n kop eraf zou rukken om de plee ermee te dweilen…”. Waarvan akte. De hele gemeente was zo pissed off dat er notabene een aparte gebedsdienst voor Kathelijne werd gehouden, hoorde ze achteraf. Als je echter ziet waartoe mensen in staat zijn wanneer ze seksueel ongebreideld hun gang kunnen gaan, snap ik ook wel weer dat alle godsdiensten seksualiteit van oudsher streng geregeld hebben. Al is het alleen maar om de kinderen in de gemeenschap te beschermen.

 

Boeken liegen niet

Als ze bij haar uitgever zit, vertelt hij Kathelijne eerlijk dat het nieuwe verhaal niets wordt. Het is te krampachtig, te bedacht, te geforceerd, de stijl is te simplistisch, het is het gewoon niet. Wederom tranen, en na een slok wijn: “… ‘Goed, dan ga ik wel een ander soort boek schrijven. Iets over affaires met getrouwde mannen en abortussen of zo.’ ‘Kijk, dat zou ik heel graag willen lezen,’ zegt Harold. ‘Seks, kindermishandeling, godsdienst, dat zijn goede onderwerpen voor jou. Jij kunt daar zo lekker wrang over schrijven…”. En even verder: “… Je kunt op papier dan iemand anders proberen te zijn dan je bent. Boeken liegen niet…”. Het doet me aan Marguerite Duras denken die zei dat het haar onvoorstelbaar leek om een werkelijk grote en waarachtige roman te schrijven die niet over jezelf gaat. Zie Maarten ’t Hart, Jan Siebelink en Franca Treur die op hun best zijn als ze het over hun godsdienstige jeugd hebben,

 

Een mensje, gemaakt naar Gods beeld

Kathelijne komt om in zelfhaat, heeft een date via facebook met een onnozele hoi-zegger, best wel een leuke vent van haar leeftijd die geen idee heeft waar hij zich mee inlaat. En dan volgt een beschrijving van de vruchtuitdrijving in de wc van de jongen, die zo heftig en zo gruwelijk goed is geschreven, dat ik denk dat iedereen die zich een onwrikbare pro- dan wel anti-abortusmening aanmeet, het eigenlijk zou moeten lezen. Dít is de rauwe werkelijkheid waar je je zo druk over maakt: “… Mijn maandverband zit weer gezellig vol en heeft een niet heel andere kleur dan de glühwein die Michiel vast op dit moment met Ilse en hun keurige vrienden aan het drinken is, ver weg van het oorlogsgebied van mijn kruis. Zijn enige taak is mij af en toe bellen en te doen alsof hij het allemaal vreselijk vindt. Hij zal dit nog een paar weken na zijn vakantie volhouden en dan zal hij zeggen dat het niet meer gaat tussen ons. Dat het beter is omdat hij me niets kan bieden en dat ik zoveel meer verdien, blablabla. Hij zal het voorzichtig en rustig brengen om me vooral niet boos te maken. Want   boze vrouwen zijn onberekenbare vrouwen. En dat is het laatste wat hij kan gebruiken. Als ik, nadat ik heb afgeveegd, wil doorspoelen, zie ik het liggen. Het vruchtje. Onmiskenbaar. Een tere, huidkleurige amandel, omringd door bloed. ‘Een mensje, gemaakt naar Gods beeld.’ Ik ga op mijn knieën voor de pot zitten, mijn handen onder mijn kin, mijn ellebogen op de wc-bril, en kijk ernaar. Ik voel me kapot vanbinnen. Alsof er iets onherstelbaar verwoest is dat nooit meer zal helen. Ik kan niet eens huilen. Alleen maar kijken naar het vruchtje dat nooit teruggeplaatst kan worden, dat voor altijd uitgedreven is. Zou het een jongen of een meisje zijn geweest? Hoe zou hij of zij eruit hebben gezien? Misschien word ik wel nooit meer zwanger en is dit het dichtst dat ik ooit bij het moederschap zal komen. Dit moment, zittend op mijn knieën bij Thomas’ pot. Ik weet niet eens in welke straat ik nu ben. Ik breng mijn hand naar de doorspoelknop. Een wit plastic vierkant dat ik moet indrukken om mijn vruchtje op zijn of haar laatste reis te sturen door het Amsterdamse rioolstelsel. Ik weet dat ik die knop in moet drukken. Misschien is het ook beter voor mijn verwerkingsproces als ik het doe. Maar het lukt me niet. Mijn hand ligt krachteloos op de bovenkant van het waterreservoir. Druk die knop in, zeg ik nog een keer tegen mezelf, maar het circuit in mijn hersenen dat mijn hand moet aansturen, is in staking gegaan. Hoelang zit ik hier al? En hoelang zal het duren voordat Thomas ongerust wordt en tot de conclusie komt dat het levensgevaarlijk is om mij alleen naar de wc te laten gaan? Ik moet weg. Zo snel mogelijk. Wegwezen, niet omkijken en nooit meer terugkomen. Ik strompel de wc uit, pak mijn jas die in de gang aan de kapstok hangt en ga naar buiten. Het regent. IJskoude regen…”.  

 

Kerkmeisjes

Ondertussen verschijnen er op het schrijfblok naast Kathelijne’s bed steeds meer verontrustende boodschappen. Schrijft ze die zelf? Heeft ze vijanden? Het doet denken aan Eco’s “De begraafplaats van Praag” waar hetzelfde fenomeen optreedt. Kathelijne’s beste vriendin, eveneens auteur, kent ook schrijvers die het overkomt, maar noemt Eco niet. Zelfs zij bevraagt Kathelijne waarom ze haar kind niet heeft gehouden. Of ze wel goed heeft nagedacht over wat ze heeft gedaan. Ze adviseert Kathelijne uit te gaan zoeken wat het geheimzinnige schrift betekent: dan heeft ze gelijk een nieuw verhaal. Ze kan er tevens haar abortus in verwerken. Het lijkt Kathelijne een goed idee: “… Het mooie is dat ik dan helemaal niets zelf hoef te verzinnen. Ik hoef alleen maar op te schrijven wat er gebeurt…”. Haar vriendin: “… ‘Ik voel dat jij door het schrijven van dit boek echt een schil gaat afwerpen’. ‘Welke schil?’ ‘Datgene waardoor jij je afvraagt of je er wel mag zijn’…”. Net als de kerkmeisjes Vera in “Zwaartekracht” en Judith in “Witter dan sneeuw” wil Kathelijne een ‘normaal’ en ‘compleet’ mens worden. Hoe komt het toch dat de kerk steeds weer de primeur lijkt te hebben dat ze vrouwen hierin hindert? Omdat het tot voor kort altijd zo’n mannenbolwerk is geweest? Het zijn de vrouwen die gek worden van de kerk, (meestal) niet de mannen. Hier in Zeeland wel tenminste, heb ik mij laten vertellen. Welke afslag missen deze vrouwen (want met een heleboel gaat het natuurlijk wel goed)?

 

Verknipt

Als Kathelijne na jaren terug gaat naar het dorp waar ze is geboren, herkent iemand haar: “… ‘Ruth!’ Ik reageer nog steeds op die naam, al word ik al twaalf jaar door bijna niemand meer zo genoemd. Ik krimp nog steeds ineen als ik hem hoor. In mijn hoofd echoot het Ruth-kut, Ruth-flut en Ruth-trut (Misschien ben ik toch wel vrij veel gepest, nu ik er zo over nadenk, en daardoor wel degelijk een sympathiek hoofdpersoon. Ik hoop het maar)…”. Waarom heeft ze een andere naam aangenomen? De voormalige schoolgenoot komt net iets te dicht bij haar staan: “… Dat doen dorpsmensen vaker, zo is uit onderzoek gebleken. Stadsmensen houden instinctief een meter afstand, dorpsmensen tachtig centimeter…”. Alles in het dorp staat Kathelijne tegen: “… Wat heeft dit leven hier mij ooit gebracht, behalve dat ik dermate verknipt ben geworden dat ik kan schrijven?*…”. Met als voetnoot er achter aan: “… Onder schrijvers komen psychische stoornissen bovengemiddeld vaak voor. Het is niet bekend of dit al bij voorhand het geval is, of dat schrijvers gek worden omdat ze continu alleen zijn en in een fantasiewereld leven, of een combinatie van beiden (zoals in mijn geval, denk ik)…”.

 

Mij is niets gevraagd

De rest van het boek staat gelijk aan een slechte misdaadfilm vol foute humor, waar ik eerlijk gezegd wel enorm om heb gelachen - zo ben ik ook wel weer. Alles komt voorbij, een enge stalking, enge bedreigingen, en vooral enge mensen. Kathelijne richt zich voortdurend rechtstreeks tot de lezer, legt zich in talloze voetnoten nader uit, en geeft doorlopend het commentaar van uitgever Harold door: “… Ik krijg het benauwd. Ik zal me wel aanstellen, het zal wel niets zijn, maar ik voel een onverklaarbare druk op mijn keel en ik heb moeite met ademen.* (* Zó niet-literair omschreven, ik wéét het Harold. Ik ben nu eenmaal geen fucking Margriet de Moor. Laat me nou. Of beter, waarom kijk je niet of Margriet de Moor zin heeft om naar je over te stappen? Dan kunnen jullie elkaar helemaal gek maken van geluk. En verpats je háár boeken maar aan de bouwmarkt.)…”. Dat heeft Kathelijne’s uitgever namelijk een keer als reclamestunt uitgehaald. Tot overmaat van ramp trekt Kathelijne’s lompe, gevoelloze minnaar ook nog bij haar in. Hij snurkt, gooit zijn kleren nooit in de wasmand, ligt aan haar kant van het bed en is vaak niet te harden van chagrijn, maar ‘we gaan nu eenmaal niet allemaal de hele dag door het leven als stewardessen die met een grote glimlach vragen of mensen kip of pasta willen’. Toch zet een en ander Kathelijne aan het denken: “… (* Ik weet dat het heel onredelijk is om eerst een getrouwde man in te pikken en daarna pissig te zijn als hij het netjes wil afhandelen met zijn ex. En als ik niet had besloten om volkomen eerlijk te zijn in dit boek en alles eruit te gooien, ongeacht hoe egoïstisch en kinderachtig, dan had ik dit natuurlijk nooit verteld.) Er is mij alleen nooit iets gevraagd. Michiel wil geen kind? Hup, dan gaan we naar de abortuskliniek. Michiel gaat weg bij Ilse? Hup, hij trekt bij mij in. Waar ben ik in dit hele verhaal? Blijkbaar denkt Michiel dat ik automatisch alles wil wat hij wil. Hoe heb ik het ooit zo laten ontstaan?...”.

 

Toestemming mezelf te zijn

Het enige wat ze wil met haar boek, concludeert Kathelijne, is “… toestemming mezelf te zijn…”. In een voetnoot richt ze zich vervolgens zelfs niet al te vriendelijk tot mij persoonlijk: “… Mocht je een recensent zijn en je besluit om uitgerekend deze zin uit het boek te lichten en daar een hele lullige recensie omheen te schrijven, dan hoop ik van ganser harte dat je de rest van je leven gordelroos krijgt…”. Het begint al te jeuken. Maar ja, dat is wél waar het boek om draait. Op de laatste bladzijde richt Kathelijne zich nog één keer tot de lezer (hoe mooi sluiten begin en einde op elkaar aan): “… En dan het einde. Hoe sluit je een boek op een goede manier af? Ikzelf houd er niet van dat alles tot op het bot is uitgekauwd. En gezien ik al hard genoeg heb gewerkt voor deze interactie tussen ons, lezer en schrijver, vind ik dat jij best nog even mag nadenken over hoe de tandwieltjes van het grote geheel in elkaar vallen. Ook mag je mij inmiddels officieel irritant vinden, op internet zeggen dat dit geen écht thriller is* en het één ster geven op bol.com omdat er te veel expliciete seks in zit (al valt dat best mee). Als je maar niet mijn boeken illegaal gaat downloaden…”.  Vervolgens voegt ze er ook nog de bekentenis aan toe dat ze voorlopig is uitgeschreven: “…Ik heb gezegd wat ik wilde zeggen. En na jaren uit mijn creatieve bron te hebben geput, ben ik uitgeput. (Ha! Op de valreep nog een lelijke metafoor!)…”. Ik weet niet zo goed of “We moeten je iets vertellen” een goed of slecht boek is. Je zou er in ieder geval bijna van op de SGP gaan stemmen; die waarschuwen tenminste nog tegen vreemdgaan. Ik vind het wel een buitengewoon origineel boek. En daarbij: tegen de tijd dat het uit is heb je ook nog eens een complete schrijfcursus achter de kiezen. 

 

Uitgave: Ambo/Anthos – 2015, 227 blz., ISBN 978 902 633 152 7, 11,50

Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 18 augustus 2021

Witter dan sneeuw – Michelle van Dijk


 

Evenals “Zwaartekracht” - zie mijn vorige blog - is “Witter dan sneeuw” van Michelle van Dijk (1981) ook een roman over een meisje dat zich ontworstelt aan een ‘ernstig’ evangelisch milieu. Het mag dan een stuk beter, in de zin van literairder, zijn geschreven (het doet vaag aan Manon Uphoff denken); het is ook een veel cynischer en harder verhaal. De hoofdpersoon, Judith, blijft ondanks haar ontsnapping maar in kringetjes ronddraaien. Als een repeterende plaat. Alsof haar ontwikkeling stil staat. Ze is er zeker niet gelukkiger door geworden. Voor haar geen heelheid. Geen heil.


Als je zwanger wordt, dan schop ik je het huis uit

Het boek begint dan ook met een citaat uit "Paris, Texas": “… She told him that she dreamed about escaping. That was all she dreamed about: escape. She saw herself at night running naked down a highway, running across fields, running down riverbeds, always running…”. Rusteloos. In het boek is Judith zestien als ze met de zevenentwintig jarige John aan de haal gaat, een buschauffeur die ze ontmoet in een foute bar. Net zo’n relatie als Marguarite Duras in “De minnaar” dus: “… Hij lachte verlegen naar me en ik was nog nooit zo aanbeden…”. Hij heeft alles wat Judith op dat moment zoekt in een man: “… al was dat niet veel: hij had lang haar en hield van harde muziek, hij was zelfstandig, hij werkte en hij geloofde niet in God of wie dan ook. Hij had schijt aan alles en leerde mij hoe je dat deed. Hij leerde me seks, hij zorgde voor me, checkte of het goed met me ging, of ik het nog uithield bij mijn ouders…”. Van het begin af aan weet ze dat John voor geen meter bij haar past – maar wie wel? Haar vader is heel wat lomper en recht voor z’n raap dan de boerse pa van Vera uit mijn vorige blog (hij loopt gek genoeg ook rond in afzichtelijke rib- en vormloze spijkerbroeken): “… Als je zwanger wordt, dan schop ik je het huis uit. En dan klagen we John aan…”. Judith leeft in een tijd dat de huisarts nog zonder toestemming van de ouders weigert voorbehoedsmiddelen voor te schrijven aan een minderjarige. Bij de Rutger Stichting blijkt de pil duurder dan een abortus.

 

Schoon mijn zonden vele zijn

Judith: “… Toen ik een jaar of zes was, peinsde ik veelvuldig over al mijn zonden. Ik kon geen zonden bedenken, maar ik moest ze hebben. Denken dat je geen zonden hebt, was op zich al een zonde, iedereen had ze namelijk…”. Amper kleuter af en dan al zo bezig zijn. Ik weet het niet hoor, maar het lijkt me niet zo gezond. Zeven jaar lang gaat ze naar een vrolijk jeugdkamp van de evangelische stichting In De Ruimte. Elk jaar weigert ze haar ‘hartje aan Jezus te geven’, niet in de laatste plaats omdat ze niet snapt wat daarmee wordt bedoeld. Ter geruststelling; ik ga al een halve eeuw met enige regelmaat naar de kerk en ik weet ook nog steeds niet wat ik me daar precies bij moet voorstellen. Ik geloof niet in denkbeeldige vriendjes. De laatste keer ziet Judith een jongen vozen met een leuke jeugdleidster, die zeer zeker niet zijn vrouw is,  als ze ’s nachts het bos inloopt op haar tocht naar de wc. De vrouw met wie hij binnenkort gaat trouwen is namelijk haar tante.  

 

Lekker opgefokt

Zo gauw ze haar vwo-examen heeft gehaald, gaat Judith samenwonen. John vindt haar nogal arrogant geworden sinds ze studeert. Nederlands in Leiden. Al gauw wordt ze stapelgek op een studiegenoot; een onvolwassen ventje dat nog bij zijn ouders woont en geen fluit uitvoert. Maar ja; ze kan zo goed met hem praten. Hij spreekt haar zelfs aan met ‘schoonheid’: “… Mijn moeder zou zeggen: ‘Ja, als ik met elke man was getrouwd die me ooit een schoonheid noemde, had ik meer mannen dan onderbroeken.’ Zulke dingen zegt mijn moeder en moeders hebben altijd gelijk…”. Terwijl John een late dienst draait laat ze hem bij haar thuis komen om nogal zielig met hem te seksen. Voor ze het weet is het alweer afgelopen en zegt hij: “… ‘Je hebt een mooi lichaampje staan.’ Alsof ik een bloempje was. Of een kerstboom…”. Wanneer ze impulsief een kerstrol bij hem langs gaat brengen, zit hij met een ander grietje op de bank. Ondertussen scheldt John haar de huid vol als er geen frisdrank in de koelkast staat, terwijl hij met een vriend laminaat aan het leggen is. Passief agressief, weetjewel: “… lekker opgefokt, een driftkikker, een drankzuchtige ADHD’er met een beperkt geweten, maar verder niks ergs…”. Als ze haar problemen voorlegt aan haar hartsvriendin komt ze er achter dat ze eigenlijk niets meer voor John voelt: “… wat is erger: een ander ongelukkig maken door weg te gaan of jezelf ongelukkig maken door te blijven…”. Als hij een week op vakantie is in de Ardennen om het met zijn maten op een zuipen te zetten, pakt Judith haar spullen bij elkaar en trekt bij haar vriendin in. Ze wil een nieuw leven beginnen. Het is allemaal te knullig voor woorden: moet hier nu een boek aan gewijd worden? Het gaat echt nergens over.

 

Ik wilde zo graag weg, maar ik wilde zo graag blijven

Het verhaal komt pas op gang als het over de evangelische samenkomsten gaat. Wanneer de lucifers vergeten zijn om de adventskaarsen aan te steken en er een aansteker tevoorschijn komt met een bloot wijf er op: “… Een Playboy-aansteker. Besmuikt lachen achter heilige handjes, ‘van een collega gekregen, hè, tja’…”. Seks is er overal, behalve bij Judith thuis: “… Daar bestond het niet, daar bestond alleen voortplanting, dat is een begrip uit de biologie zoals ook fotosynthese en peristaltiek…”. Evenals Vera uit mijn vorige blog heeft Judith, naast een zus, een broertje die ánders is. Ook Judith heeft haar handen vol om de pestkoppen die hem op school lastig vallen  van zijn lijf te houden. “… Bij elk onderzoek mocht mijn moeder het ene stempel van zijn voorhoofd vegen om er een ander op te laten zetten: MBD. ADHD. Autisme. PDDS-NOS…”. Ook van hem wordt gedacht dat hij bezeten is door de duivel. Evenals van Judith zelf, als ze een paniekaanval krijgt. Over haar laatste hartverscheurende stuiptrekkingen bij de evangelische jeugdclub: “… Ik wilde zo graag weg, maar ik wilde zo graag blijven. Ik kon niets meer zeggen, ik werd misselijk. Hoe stom ik deze mensen ook vond, hoe belachelijk hun Jezus-hobby, hoe hypocriet hun zondagse shows, hoe eng die tongentaal en overdaad aan emotie, hoe hadden zij toch ook op sublieme wijze houvast gevonden in elkaar, in iets, in Jezus, in het leven. Maar ik deed niet aan zingeving. Ik zou niet trappen in dit lijpe trucje waarbij ze je leerden om emotie en vriendschap met geloof te verwarren…”. En even verder: “… Ik voelde het ineens. Het werd alleen maar erger, het gevoel dat ik losbrak van alles…”. Over haar ouders: “… ik zou ze radicaal afwijzen. En zij moesten mij radicaal afwijzen…”. Als ze merkt dat er voor haar gebeden wordt: “… Eén keer laat je je gaan. Eén keer een paar traantjes en zij zien gelijk een ingang voor Jezus. Nooit meer. Nooit zou ik nog iets van mezelf met hen delen, met wie dan ook. Ik zou m’n tranen binnenhouden…”.

 

Tweestrijd

De titel van het verhaal wordt duidelijk als Judith naar de dienst gaat waarin haar zus in een zwembad wordt gedoopt: “… De muziek start triomfantelijk zodra haar neus weer boven water is en iedereen zingt hard mee: ‘Was mij in het bloed van het Lam, en witter dan sneeuw zal ik zijn.’ Ik voel iets opkomen, ik word misselijk en warm. Het is maar het jeugdsentiment van die liedjes, denk ik, suffige emoties. Of is het toch meer dan dat? Van alles wat ik tot m’n twaalfde als waarheid had vereerd en daarna verlaten, was dit mijn grootste verlies, besef ik: de mogelijkheid om met steun van hogerhand opnieuw te beginnen. De schone lei, het blanco vel, witter dan sneeuw. Een nieuwe start zonder ballast, je schepen achter je verbranden zonder dat het stinkt…”. Twee gelovigen slaan grote witte handdoeken om haar zus: “… Het is ontroerend. Er zijn vele manieren om een nieuw leven te beginnen. Wie vertelt je welke manier de juiste is?…”. Sylvia Plath in “The Bell Jar”:  “There ought, I thought, to be a ritual for being born twice – patched, retreaded and approved for the road…”. Judith: “… Ik schreef het drie keer over, want het is waar. Mijn opnieuw beginnen verloopt maar slecht. Er rust geen zegen op. Niemand heeft zijn handen naar mij uitgestrekt en zo in één klap betekenis gegeven aan alles wat ik ooit in dit leven zal doen. Dat had natuurlijk wel moeten gebeuren…”. Haar vader, legt als oudste zijn hand op het hoofd van zijn kind om haar te zegenen: “… Ik denk alleen maar ‘wat mooi, wat mooi’, de vader die zijn dochter inwijdt in het geloof, haar welkom heet in zijn wereld, zijn leven…”. En over haar zus: “… Ze is mooier als ze uit het water komt. Verdomd ja, je ziet een minuscule triangelbikini door al die kleren, maar het maakt niet uit, zij stapt verlicht het bad uit, schoon, stralend, als een engel…”. Haar moeder droogt haar wangen en oren zoals moeders dat bij kinderen doen: “… Ze kust haar op beide wangen, op de mond, haar wedergeboren dochter, omhelst haar, ze giechelen zacht omdat mama er ook nat van wordt…”.

 

Altijd hetzelfde rondje

Mams loopt met Judith terug naar huis om haar eens flink de oren te wassen over haar scheiding van John en haar nieuwe verliefdheid, die volgens haar alleen maar meer van hetzelfde zal brengen: “…’Weet je wat het is?’ gaat mama verder, ‘jij denkt verdorie dat je alles nieuw kunt maken. Jij, en jij alleen. Met hem dan. Dat als je hem kust, dat er dan een nieuwe wereld opengaat. Dat je op een nieuwe manier een nieuw lichaam kunt ontdekken, dat je op een nieuwe manier de liefde kunt bedrijven, zoals niemand dat ooit gedaan heeft. Omdat jij iets nieuws doet, denk je dat het iets nieuws is. Iets unieks. Maar het is hetzelfde, het is altijd hetzelfde. Hetzelfde als je al met John deed. Hetzelfde als ik met je vader doe. Je ziet elkaar, je kust elkaar, je gaat met elkaar naar bed en het maakt niet uit in welke draaimolen je stapt, het is altijd hetzelfde rondje’…”. Wie bij evangelische moeders aan onaardse kwezeltjes en begijntjes denkt heeft het mis: “… We zijn geen bavianen die op instinct iedereen bespringen en de hele dag aan onze kont krabben, omdat het toevallig jeukt! Kom op, zeg, denk eens na…”. Judith: “… Mam, ik moet zelf mijn fouten maken. Om een omelet te maken moet je een ei breken…”. Haar moeder: “… ‘Ach kom op, kom met iets beters,’ snauwt ze, terwijl het ouderlijk huis in zicht komt. ‘Om een omelet te maken, moet je bij het vuur blijven. Vooral niet weglopen.’…”.

 

Jij gaat naar de hel

“… Dertien jaar was ik toen de voorganger mij strak aankeek en zei: ‘Jij gaat naar de hel.’...”. Alsof hij God zelf is. Of de duivel natuurlijk. “… Vertel een kind dat het slecht is, verloren, vertel een kind dat het toch niet zal gehoorzamen, zeg dat elke dag, en het kind is slecht, brutaal en luistert voor geen meter. Vertel mensen, elke zondag weer, in preken, studies en verhalen dat niemand zonder zonde is, en ze zullen zondigen. Ze zullen zondigen alsof er geen morgen komt. Ze zullen zondigen alsof ze Jezus niet terugverwachten, alsof er nooit een Dag des Oordeels komt, maar ook zodat hij niet voor niets gestorven is. Ze zullen zondigen alsof ze bang zijn dat er niets meer te vergeven valt. Ze zullen zondigen, omdat ze ook geleefd willen hebben…”. Na een periode van veel seks en weinig liefde leidt Judith in deel twee zowaar een geslaagd leven in een mooi huis, met een zoontje, een dochtertje en manlief Remco. Toch verveelt ze zich dood. Aangaande John: “… Ik heb geleerd dat ik me niet laat uitschelden: je noemt me geen kut. Hij lachte me uit toen ik de autodeur dichtsloeg op mijn duim, een dag voor mijn eindexamen. Dat gebeurt me niet meer. Maar als ik eerlijk ben, ik heb ook geleerd ergernissen in te slikken zodat er geen ruzie komt. Tranen inhouden voordat ze je overspoelen, dat is wat ik doe. Ik heb geleerd weg te lopen voor conflicten en dat bevalt me. Ik vraag niet naar wat er echt pijn doet, want dat kan weleens met mij te maken hebben. Remco vraagt ook niet naar mijn problemen. Alles wat ik wil, is dat iemand me opvrolijkt als ik me rot voel. Meer niet…”. Ze sms’t met een amper een jaar getrouwd vriendje van vroeger (nou, dan weet je het wel), drinkt wat met hem, en besluit te scheiden: “… ik wil dromen en ik doe de werkelijkheid er maar een beetje naast…”. Het gaat allemaal precies zoals Esther Perel voorspelt in “Erotische intelligentie”: “… Het is de vraag van de kip en het ei, was ik eerst verliefd en maakte ik toen alles stuk, of was er eerst iets stuk en werd ik toen verliefd?...”.

 

Nature of nurture

Een leuk fragment gaat over een documentaire waarin de vraag gesteld wordt of geloof aangeleerd dan wel aangeboren is. Nature of nurture: “… eeneiige tweelingen zijn altijd gelovig of niet-gelovig. Je zult nooit een eeneiige tweeling treffen waarvan de één wel en de ander niet gelooft…”. Een zesde zintuig bestaat werkelijk: “… Dus wie met geloof wordt opgevoed, maar het kenmerk niet heeft, zal van het geloof vallen, wie zonder geloof opgroeit en het kenmerk wel heeft, zal op zoek gaan…”. Judith: “… Maar dit is wat ik daarna zelf dacht: misschien is het meer dan een reli-gen, het is het vermogen om je te laten betoveren, niet voor even, maar langdurig betoverd blijven, het vermogen om je te verliezen in emoties, om jezelf te verliezen in de liefde, om te leven voor de liefde, om te geloven in iets wat groter is dan jezelf. Is iedereen in staat om zo lief te hebben of zijn er mensen die het wel en mensen die het niet kunnen? Dan weet ik wel wat er in mijn DNA staat…”. Judith is en blijft een enthousiaste lerares Nederlands. Een en ander lardeert ze schitterend met de middeleeuwse legende over Beatrijs, een non die haar verboden lief ontmoet onder de egelantier. Als hij haar laat zitten wordt ze prostituee om aan de kost te komen. Wanneer ze teruggaat naar het klooster heeft niemand in de gaten dat ze weg is geweest omdat Maria haar plaats innam.

 

De verwarring van de moderne mens

De rest van het “Witter dan sneeuw” is een aaneenschakeling van kommer en kwel. Judith raakt in een burn-out en wordt wegens bezuinigingen min of meer uit haar baan aan een ROC geschopt. De weg naar beneden begint met werken op een flexplek: “… Als latere culturen ooit gaan onderzoeken hoe de 21ste-eeuwse mens leefde, dan hoop ik dat er aandacht is voor de flexplek. De flexplek laat zien hoe verward de moderne mens is. We willen, zullen en moeten immers flexibel zijn, ook al zijn we dat niet. In werkelijkheid zoeken mensen allemaal naar houvast in hun leven…”. Judith’s eenzaamheid is groot. Haar gevoel dat ze nergens past, nergens bij hoort, nog groter. Haar leven is één en al stress. Remco trouwt met een nieuwe vlam, die werkelijk waar heel aardig is voor zijn ex. Zowel Remco als Judith’s ouders doen er alles aan om haar overeind te houden. Het neemt niet weg dat ze op middelbare leeftijd voor de zoveelste keer opnieuw begint in een eenpersoonsstudio. Er wordt op het eind nog wat slapjes gefilosofeerd over het leven als de doos van Pandora, die niet gevuld is met rampen, maar met leegte. Zoiets. De hoogst irritante moeder van Judith wijst triomfantelijk op atheïsten die álles hebben, maar te pas en te onpas blijven simmen dat ze íets missen. Alle hopeloosheid van Judith doet vermoeden dat moedertjelief een waarheid als een koe verkondigt: wij zijn spirituele wezens. Dat kun je niet zomaar weggummen. Denk ik.

 

Uitgave: Kleine Uil – 2021, 240 blz., ISBN  978 949 317 054 4, 22,50

Rechtstreeks bestellen: klik hier

maandag 16 augustus 2021

Zwaartekracht – Annemieke Reesink

 


Op verzoek. “Zwaartekracht”, het debuut van Annemieke Reesink (1975), is een heel wat ‘gewoner’ boek dan “De minnaar” van Marguerite Dumas (zie mijn vorige blog), maar gaat ook over een  tienerliefde en is eveneens geïnspireerd op de gebeurtenissen in haar eigen leven. Sterker, er is zelfs sprake van een psychisch labiele moeder en die eerste liefde betreft eveneens geen uit de klei getrokken Nederlander. In dit geval wordt de hoofdpersoon prompt zwanger en moet daarmee dealen in een zwaar gereformeerd milieu, waar dat als een doodzonde wordt beschouwd. De oplossing: zo snel mogelijk trouwen. Zo ontstaat er een huwelijk dat zijn hele eigen dynamische groeicurve doormaakt, omdat het om twee kinderen gaat die in feite nog volwassen moeten worden. Het verhaal deed me sterk denken aan de behartenswaardige uitspraken van Roxanne van Iperen in “Zomergasten” (25.07.21), naar aanleiding van het Ezelsproces van Gerard Reve. Is het geloof een innerlijk of uiterlijk gebeuren? Gaat het om een in het diepst van de ziel doorleefde, oprechte waarheid en een onzichtbare band met een zich in het binnenste openbarende godheid - een geestelijke ervaring waar per definitie (gelukkig) niemand een vinger achter krijgt? Of draait het om wetjes en gemeenschappelijke regels waardoor mensen zich tegen elkaar opstellen en tegen elkaar worden uitgespeeld? Gaat het om de poppenkast in de kerk? Verwordt het tot een publiekelijk wedstrijdje ‘wie er het best gelooft’? Het punt is, denk ik, dat religie altijd door de buitenwereld wordt aangereikt, maar dat het inderdaad een verinnerlijkt gebeuren moet worden, wil het betekenisvol zijn in iemands leven. Zie de gelijkenis van de graankorrel (Johannes 12 vers 24,25). Dat je vervolgens weer mensen gaat opzoeken waarmee je je verbonden voelt, vind ik logisch. Ik ben ook lid van een leeskring omdat ik graag mensen ontmoet die van boeken houden. Maar dat er niets of niemand tussen jou en God in kan staan, lijkt me evident. Aan wat anderen hebben met God heb je niet zoveel. Het gaat om wat jíj hebt met God.  

 

Schoon mijn zonden vele zijn

Ik ben ook groot geworden in een orthodox milieu. Het verschil met Vera, de hoofdpersoon uit het boek van Reesink, laat zich al in de proloog kennen. Als ze naar bed gebracht worden, wil de kleine Vera niet meezingen met het gebedje van haar jongste zusje: “… ze is geen kleuter!...”. Ik heb het ook geleerd: “… Ik ga slapen, ik ben moe / sluit mijn beide oogjes toe. / Heere, houd ook deze nacht / over ons getrouw de wacht…”. Daar stopte het voor mij, maar bij Vera wordt er nog een couplet aan toegevoegd: “… ’t Boze dat ik heb gedaan, / zie het, Heere, toch niet aan. / Schoon mijn zonden velen zijn, / maak om Jezus’ wil mij rein…”. Vera zal in haar toekomstige leven zwaar moeten dealen met schaamte- en schuldgevoelens. Mijn ouders hadden al met de ‘zonden’ afgerekend, kennelijk. Een en ander gebeurt nadat Vera’s kunstzinnige moeder in een bloemetjesnachtjapon en met afgebeten nagelriemen in een busje wordt afgevoerd: “… Ze gaat fijn uitrusten in een vakantiepark…”. Waarom mogen de kinderen niet weten dat ze een tijdje opgenomen wordt in een psychiatrische instelling? Vera’s moeder doet denken aan de vader van Hans Sievez in “Knielen op een bed violen”: “… Als haar moeder een sombere bui heeft en de hele dag met haar neus in een of ander stoffig boek van een oude schrijver heeft gezeten, een rimpel tussen haar ogen en rode strepen in haar nek van haar graaivingers, krijgen haar vader en moeder ’s avonds altijd ruzie. Vanuit haar bed hoort Vera haar vader dan schreeuwen. ‘Stop toch eens met lezen van die troep! Is er niet genoeg hel op aarde te vinden, Neeltje?’…”.

 

Vijfenzestig woorden voor seks

Buitengewoon hilarisch vertelt Reesink hoe het toegaat in de klas van een ‘gewone’ christelijke scholengemeenschap bij Utrecht, waar Vera na een verhuizing van een boerderij in de Achterhoek, terecht is gekomen. Haar vader ruilde het boerenbestaan in voor een leven in een slaperige vinexwijk. Waarom zou je dát doen?! Hij vond het tijd worden voor meer ‘avontuur’ en hoopte dat zijn vrouw daar wat beter in de wereld zou gaan passen. Het wordt allemaal heel luchtig gebracht, maar hij moet de wanhoop nabij zijn geweest, als ik zie hoeveel moeite boeren hebben om uitgekocht te worden vanwege de klimaatcrisis. Over de ‘weerzinwekkende’ Martin met zijn vieze gel-haar: “… Hij draagt Nike Air-schoenen en vindt het erg belangrijk om te vertellen hoe duur ze waren, en hij kent vijfenzestig woorden voor seks, die hij razendsnel kan opdreunen met zijn overslaande piepstem. Vijfenzestig! In alfabetische volgorde. En hij zeurde en zuchtte toen ze een rijtje van tien Duitse voorzetsels uit hun hoofd moesten leren. Hormonen zoemen om zijn gel-hoofd, maar verder gebeurt daarbinnen kennelijk niet zo veel. Rayan, die Martins achterbakse grappen standaard begeleidt met een onuitstaanbare hyenalach, installeert zich naast Martin. Voordat Rayan gaat zitten, trekt hij zijn Levi’s nog even wat omlaag, zodat iedereen die achter hem zit uitzicht heeft op een randje van zijn Calvin Klein-onderbroek…”. Vera duwt zonder nadenken de jongenspink die zich op haar tafeltje bevindt zo ver mogelijk naar achteren. Die redt zich wel. Haar tweelingbroertje Bas is een ander geval. Met een stelletje mislukte nerds trekt hij zich terug in een zijgang om naast een verwarming in stilte zijn boterhammen op te peuzelen. Vera is er niet bij als het stelletje branies van hierboven hem midden op het schoolplein vastgrijpen om ‘mietje’ op zijn voorhoofd te kalken. Menselijke roofdieren ruiken anders-zijn al kilometers van te voren. Bas zal later inderdaad uit de kast komen als homo.  

 

Popliedjes met een duivelse boodschap

Vera schaamt zich dood voor haar onbehouwen SGP-vader, met zijn gedateerde bruine ribbroeken en vormeloze spijkerbroek, “… die hij ‘spiekerboks’ noemt…”, en zijn Urker Mannenkoor en Kajem. Een boerse hork die ik wel leuk vind: “… ‘Als jullie maar weten dat ik later nooit vrouwenwerk in de kerk ga doen en nooit op die vreemde vrouwonderdrukkende club van jullie ga stemmen.’ ‘Is goed hoor, Dolle Mina!’ roept haar vader haar na…”. Hij heeft boeken van Ouweneel, Bonhoeffer, Leon Uris en Jan de Hartog in de kast staan, en laat Vera “Een droog wit seizoen” van André Brink lezen. Het kan ‘veul’ erger. Er komt ook een tv in het nieuwe huis. Eerst wordt er alleen naar het journaal en de e.o. gekeken. Als haar moeder, die nergens tegen kan, naar bed is, kijkt haar vader, met of zonder kinderen, al gauw de meest gruwelijke oorlogsfilms. Vera mag al wel een lange broek aan. Haar moeder zit nog steeds, als de laatste der Mohikanen, met een lullig hoedje op in de grauwe nieuwbouwkerk, waar geen straaltje warmte van uit gaat. Hier geen God die de kleur aanneemt “… van het goudgroene licht dat daar de leilinden scheen…” of binnenvalt “… door het rood van de gebrandschilderde ramen…”. Vera’s achterban zweert bij  rigoureuze polarisatie. Het bestaan is zwart-wit: “… Op seculiere scholen wordt aan de lopende band gehoereerd en geaborteerd, gevloekt, geslikt en gesnoven, en dat alles onder invloed van een nieuwe rage, house: dreunende herrie uit de afgrond. Op zaterdagavond slikken niet-christelijke jongeren een pilletje en dan halen ze de hele nacht door, stuiptrekkend op het opzwepende ritme en de duivelse teksten van de housemuziek. Vervolgens duiken ze met jan en alleman het bed in en hebben ze de hele zondag nodig om hun roes uit te slapen…”. Door het aanwakkeren van angst wordt geprobeerd om de kloof tussen kerk en wereld zo groot mogelijk te maken: “… Volgens Vera’s moeder en haar mentor gaat popmuziek voornamelijk over seks buiten het huwelijk en maken de artiesten niks dan vulgaire bewegingen op het podium. Daarnaast heeft de duivel boodschappen in popliedjes verstopt, zoals ‘Luister naar Satan,’ en ‘Maak jezelf dood,’ maar dat hoor je alleen als je de songs achteruit draait…”.

 

Een ware Madame Bovary

Vera ontkomt echter niet aan verderfelijke invloeden. Vooral via vrienden. De hippe zorgeloze Lisette die alles doet wat God verboden heeft: Tina’s lezen, opmaken, jointjes roken, de pil slikken. Een heavymetal-jongen die haar liefkozend ‘wit wief’ noemt. En bovenal Leroy, haar eerste vriendje van de jeugdvereniging. Zijn moeder is een Antilliaanse verpleegkundige. Vandaar zijn exotische uiterlijk. Als zijn ouders op vakantie zijn gaan ze met elkaar naar bed. Het gebeurt maar twee keer. Dat is genoeg om zwanger te raken. Haar handenwringende moeder huilt tranen met tuiten om haar sloerie van een dochter. Haar zwijgende, maar praktische vader, weet een bovenwoninkje op de kop te tikken dat wel is op te knappen. Er moet zo snel mogelijk worden getrouwd. Daar is geen enkele discussie over. Terwijl Lisette naar de kunstacademie vertrekt en Leroy gezondheidstechnologie gaat studeren, verschoont Vera luiers en maakt ze biologische fruithapjes. Hoe schattig haar dochtertje ook is, dit is toch wel het tegenovergestelde van haar dromen over losgaan in de wijde wereld. Tussendoor haalt ze gelukkig alsnog haar havodiploma. Via thuisonderwijs. Af en toe vergeet ze zichzelf als een ware Madame Bovary in de romans die ze leest voor de lijst: “… In haar eentje danst ze langzaam en sensueel op de sprookjesachtige stem van Kate Bush, die zingt over ‘Wuthering Heights’. ‘Ik heb het koud,’ zingt ze, laat me door je raam naar binnen.’ Vera stelt zich voor dat ze Catherine is, die vastberaden de stormwind en slagregen trotseert. Mat wapperende rokken loopt zij de heuvel op naar het landgoed van haar geliefde Heathcliff. Met haar blote vuisten slaat zij de ruit van zijn slaapvertrek kapot. Haar polsen bloeden…”. 

 

Communicatievaardigheden

De eigenschappen waar je op valt als je verliefd bent, worden vaak een bron van ergernis als je eenmaal aan iemand vastzit. Vera ooit over haar introverte vent: “… Ik vind hem zo aantrekkelijk, dat mysterieuze van Leroy. Hij kan echt wel een half uur in stilte naar de lucht staren. Dan gaan er allerlei diepe filosofische gedachten in hem om, dat zie ik gewoon aan zijn gezicht…”. Maar als ze eenmaal getrouwd is: “… Dat mysterieuze van haar man - je zou het ook gebrek aan communicatievaardigheden kunnen noemen – is bij nader inzien behoorlijk irritant. Zijn behoefte aan harmonie vindt ze om gek van te worden. Hij is het in bijna alles met haar eens. Ja hoor, hij vindt het een goede gewoonte om na het eten Bijbel te lezen en te danken, maar dan moet Vera dat wel op zich nemen. Hij zegt het gehakt in de lasagne en de kip in de nasi helemaal niet te missen, maar in de afvalbak vindt Vera regelmatig de plastic bakjes van de frikandel speciaal van de snackbar om de hoek. Hij vindt haar mooi, zeker; het maakt hem niet uit of ze die ene jurk aantrekt of toch liever die andere, of ze haar haar opsteekt of los laat hangen…”. Leroy studeert zich suf, ploetert om wat bij te verdienen in de Albert Heijn, zit in de tijd die over is achter zijn spelcomputer of ligt te snurken op de bank: “… ik zit maar thuis. Weet je wel hoe saai dat is? Weet je wel hoe saai jij bent? Nooit zeg je wat. Nooit wil je wat…”. Om het maar niet te hebben over zijn achterlijke voetbalvriendjes van tegen de dertig, die nog steeds bij hun ouders wonen: “ … Ze heeft hen horen zeggen dat ze haar een arrogant mokkeltje vinden, en dat vindt ze prima…”. Al gauw laat Leroy haar in haar eentje naar de kerk gaan. Eigenlijk wil Vera ook niet meer, maar het is zo rot om dat mee te delen aan haar ouders: “… Haar eigen beklemming verbaast haar. Het beschuldigende kom-kom van de klokken, de druipende zwaarmoedigheid van de man in toga, het orgelgeweld, de harde banken, het zuchten en geschraap van de kelen van de kudde – alles geeft haar een paniekgevoel, een ritmische vuistslag die van binnenuit hoog tegen haar borstkas timmert…”. Als ze thuis komt: “… ‘Hoe was het in de kerk?’ ‘Supergaaf.’ Ze rolt met haar ogen…”.

 

Opgeklopt gevoel

Vera treft een buurvrouw met een hyperactief gezin bestaande uit vijf stuiterende kinderen plus een woeste Rock ‘n  Roll-man, die bij een blije pinkstergemeente horen. Voor ze het weet heeft ze zich opnieuw laten dopen in hun halleluja-kerk. Haar ouders krijgen een rolberoerte. Vera is altijd gevoelig geweest voor spiritualiteit; iets waar haar vader met zijn nuchtere boerenverstand het zijne over denkt. Over een ‘opwekking’ in het buitenland: “… Een team zendelingen is afgelopen jaar naar arme dorpen in India geweest en daar hebben ze de mensen een film over Jezus laten zien, en al die mensen gingen in Jezus geloven, echt honderden!...”. Haar vader, bepaald niet onder de indruk: “… Mwah… Die mensen hadden waarschijnlijk sowieso nog nooit een film gezien. Als die zendelingen hun een James Bond-film hadden laten zien, waren het allemaal volgers van double-oh-seven geworden…”. Haar vader kan er met z’n hoofd niet bij dat Vera zo stom is in de wonderen die er in de pinksterkerk gebeuren, te geloven: “... Dat is gewoon zijn opgeklopte gevoel geweest, dat ervoor zorgde dat hij op dat moment even geen pijn voelde…”. Hij irriteert zich mateloos aan mensen die denken dat ze God in hun broekzak hebben: “… Die roepen ‘Prijs de Heer!’ als de zon schijnt wanneer ze willen barbecueën. Kom nou toch. Alsof Hij zich daarmee zou bemoeien. Nee, Vera, we moeten bidden en werken. Schouders eronder. We zijn zelf verantwoordelijk voor ons leven. We kunnen niet alles op ‘de Heer’ afschuiven…”. Vera, vol pinkstervuur: “… ‘God wil zijn kinderen alles geven, papa. We mogen alles vragen, dus ja, ook goed weer tijdens je barbecue’ ‘Onzin. Hij is geen Sinterklaas. Je vergeet zijn heiligheid’. ‘En u vergeet dat Hij zich opstelt als een vader, en dan mag ik dus alles tegen Hem zeggen’ …”. Pa verliest Gods heiligheid anders ook danig uit het oog: “… ‘Ja hoor, en Hij kletst de hele dag terug zeker,’ sneert haar vader…”. Eigenlijk weet hij het eveneens niet zo precies allemaal: “… Wanneer ze haar vader vragen stelt over Gods aanwezigheid en zijn ingrijpen, lurkt hij peinzend aan zijn sigaret en zegt dat de mens worstelt met God en met het leven, dat we in het duister tasten, dat we er een potje van maken, en dat al het goede uiteindelijk genade is…”.

 

New Age

Vera raakt van de regen in de drup, want de pinksterkerk is de andere kant van bi-polaire gestrengheid - zie ook “De erfenis van Adriaan” van Johan Lock. De gereformeerde leer zou je introvert kunnen noemen; de evangelische extravert. Zo deprimerend als de zware kerk, zo high de charismatici: “… De halleluja-christenen geloven in een zachtaardige God, maar ook in een zeer aanwezige duivel. Handlangers van de duivel, demonen, kunnen bezit van je nemen, als je je bezighoudt met zaken die niet van God zijn, zoals zedeloosheid en occulte praktijken. ‘Weg met andere goden! Weg met magie!’ Gerben steekt zijn vuist in de lucht.’We willen niks te maken hebben met sprookjes, met yoga of met homeopathie.’ ‘Amen!’ roept de man met de snor, en hij maakt een sprongetje in het gangpad…”. De buurvrouw vertelt dat zij en haar man zich jaren hebben bezig gehouden met meditatie en New Age: “… Wij mochten ons best verdiepen in die heidense zaken. Maar Gerben was wel regelmatig depressief in die tijd, en ons huwelijk was een ramp. We hadden steeds ruzie. Toen we de Heer eindelijk in ons leven toelieten werd alles beter…”. En even verder: “… ‘Van occulte zaken word je depressief, of ziek.’ Vera kijkt uit het raam. Haar moeder droomde van de demonen van Jeheronimus Bosch. Zou ze niet ziek zijn geworden als ze dat rotboek niet in huis hadden gehad?...”. Het valt mij op dat christenen die daadwerkelijk in de New Age-wereld hebben gezeten vaak de fanatiekste tegenstanders worden – zie “Genezing uit het Oosten?” van Ruud van der Ven.

 

Hokuspokus

Wie is er uiteindelijk gekker? Vera vertelt haar buurvrouw over de problemen in haar huwelijk. “… Misschien zijn er nog barrières in jullie leven, of occulte dingen in jullie huis, waardoor de duivel invloed heeft in jullie relatie…”, oppert ze. Als Leroy een avondje gaat poolen in de stad komt de buurvrouw met haar man het huis schoon bidden: “… De oogleden van Els bibberen en haar handen trillen licht. ‘De Heer laat mij zien welke occulte dingen je moet weggooien, Vera.’ Vera pakt een vuilniszak, ze stroopt haar mouwen op en alle dingen die Els op haar hart krijgt, gooit ze in de zak. Haar kunstboeken, met werken die gebaseerd zijn op mythologische figuren, deugen niet en verdwijnen in de plastic zak. Muziek met sombere teksten – weg ermee. Kaarsen die ze heeft gekocht in een winkel waar ook Boeddhabeeldjes worden verkocht – in de vuilniszak. ‘Ik heb het idee dat er een negatieve macht van fantasie in de kamer hangt,’ zegt Els. Vera’s ogen gaan langs de boekenkast en ze stoppen bij de Narniaboeken. Faunen, bosgeesten, centaurs… Nee, heus niet, nee! Dat kan het niet zijn. Alle schaduwen vluchten voor de warme adem van de Leeuw. Ze zoekt verder en pakt dan het sprookjesboek van Grimm uit de kast…”. Ze bidden of Jezus de demonische kracht van somberheid die in Vera’s moeder huist wil verbreken. De buurman begint in tongen te spreken: “… Hij legt een hand op haar hoofd en bidt in een onbekende taal met veel spuuggeluiden. Vera’s hoofd gloeit en tintelt onder Gerbens aanraking. Nog is het niet klaar. Els tikt met haar wijsvinger tegen haar onderlip. ‘Zit Leroy soms nog vast aan occulte zaken? Hij heeft toch in Afrika gewoond? Nou, daar stikt het van de occulte praktijken. En waar komt zijn moeder ook alweer vandaan? Suriname? O, Aruba? Die godsdiensten daar zijn ook niet zo fris, hoor.’ ‘Zijn oma is rooms-katholiek, geloof ik, maar Leroy zegt dat haar geloof ook best veel op het onze lijkt,’ zegt Vera. ‘Ze gelooft ook in wonderen, en zo.’ ‘Mm… vermenging van godsdiensten dus,’ zegt Gerben. ‘Mariaverering en nog een beetje hokuspokus, dat klinkt niet goed, hoor Vera. Zijn er ook voorwerpen van die oma in huis?’…”. En even verder: “… ‘een alziend oog, een amulet misschien?’ gaat Els verder. ‘De Heer laat me zien dat er echt iets speelt op dit gebied, Vera. Satan heeft ingang via een bepaald voorwerp, maar ik weet niet wat het is’ …”. In de kledingkast boven bewaart Leroy waarachtig een flesje met gewijd water uit een bron waar een wonder gebeurde volgens zijn oma. In de naam van Jezus wordt de occulte macht van het ‘voodoo-flesje’ verbroken.

 

God danst als een vrouw met brede heupen

Wanneer Vera zich met vluchtelingenwerk inlaat, verbreedt ze eindelijk haar horizon. Ze gaat een keertje stappen met collega’s. Leroy vindt dat prima. Hij ondergaat zelf nog liever een wortelkanaalbehandeling dat dat hij zich begeeft in een donker hol vol zweterige vreemden die de hele avond hossen op dreunende top 40-muziek, schrijft Reesink grappig. Ik heb ook zo’n man. Vera wordt met een kater wakker. Geshockeerd maakt ze kennis met een lesbische medewerkster. Ze droomt van een papa die ze tegenkomt in de peuterspeelzaal met een doorzichtig plastic tasje waarin naast “Welterusten, Kleine Beer” en “Nijntje in de dierentuin” ook “Liefde in tijden van cholera” zit. Leroy leest nooit! In de pinksterkerk wordt Vera net zo goed aangesproken over  haar te korte rokje en ander onzedig gedrag. Als ze tegen kerst met een stel geloofsgenoten folders staat uit te delen in de stad, kan ze alleen maar denken dat ze wel gestoord lijken met z’n allen: “… De ongelovigen doen haastig boodschappen; die willen helemaal geen diepzinnig gesprek over zonde en verlossing. Die willen lekker naar huis, die willen filmpjes kijken in hun pyama op de bank, en glühwein drinken naast hun gezellige heidense kerstboom…”. Wanneer ook haar tweelingbroer met een psychose wordt opgenomen, meent haar buurvrouw dat hij bezeten is door de duivel. Eindelijk knapt er iets in Vera. Begint ze in te zien hoezeer ze gemanipuleerd wordt. Een en ander leidt tot een definitieve breuk met de kerk. Er komen nog tig huwelijksproblemen voorbij, maar op het eind vindt Leroy de vrouw van wie hij houdt weer terug. Als ze (tijdens een familie-uitje) naakt als Botticelli’s Venus, opduikt uit de golven van de zee rond Vlieland. Kleffer kan bijna niet. Misschien moet je het als de definitieve wedergeboorte via een doop  zien: drie keer is scheepsrecht. Eindelijk zichzelf. Heel. Heil. Vera is God zeker niet kwijt. “… Boven haar schildert een wervelende spreeuwenzwerm golvende figuren in de grijze lucht. God danst als een vrouw met brede heupen…” (ik herinner me ook een zwerm zwarte vogels in de film van "Knielen op een bed violen" die juist heel dreigend overkomt). Kijk, daar word ik nou vrolijk van. Vera zou “De ontembare vrouw” van Clarissa Pinkola Estés eens moeten lezen.

 

Uitgave: Plateau – 2019, 360 blz., ISBN 978 905 804 151 7, 15,-

Rechtstreeks bestellen: klik hier