Menu

zaterdag 19 juni 2021

De begraafplaats van Praag – Umberto Eco

 


Het is jammer dat de grote Italiaanse schrijver Umberto Eco (1932 – 2016) niet meer leeft. Ik denk dat zijn mond was opengevallen als hij kennis had kunnen nemen van al het fakenieuws en de complottheorieën die vanwege corona zo’n beetje gemeengoed zijn geworden. Het is bizar wat mensen wensen te geloven (Niburu, Xandernieuws). Eco was een enorme deskundige op samenzweringsgebied. “De slinger van Foucault” en “De begraafplaats van Praag” wemelen van het consparicy-denken. Zoals ik aan de hand van het boekenweekgeschenk “Wat wij zagen” van Hanna Bervoets (zie mijn vorige blog) al concludeerde: de Joden hebben het altijd gedaan. Ook in “De begraafplaats van Praag”, waarin een vervalser de beruchte “Protocollen van de Wijzen van Zion”, waar Hitler zijn Holocaust op baseerde, op stapel zet. Ik vond het commentaar van Geert Lernout destijds in “De Standaard” wel mooi: “… Wat Eco in zijn boek aantoont, is dat de waanzinnigste samenzweringstheorieën een groot deel van hun aantrekkingskracht te danken hebben aan het feit dat ze vaak al als fictie bestonden voor ze door kwaadwillige recycleerders als waarheid werden verkocht…”. Met andere woorden, ze komen niet uit de lucht vallen. Er zit vaak een lange, traceerbare geschiedenis achter. Eco’s verhaal speelt zich af in het Italië en Frankrijk van de negentiende eeuw. “… Het enige verzonnen personage uit deze roman is de hoofdpersoon Simone Simonini…”, stelt hij zelf. Umberto Eco is de betere Dan Brown. Literature high. Ook nog eens echt gebeurd. Af en toe onbehapbaar taai weliswaar, maar dat hoort erbij en moet je tegen kunnen als geoefende lezer. Het valt in het niet bij de spectaculaire geschiedenis die je voorgeschoteld krijgt.

 

Het decor

De Verteller zoomt in op een doodlopend steegje in een achterbuurt van Parijs, waar zich een bric-à-brac-zaakje vol onverkoopbare troep bevindt. De raampjes zijn ondoorzichtig vanwege het stof. Op de deur zit meestal een kaartje met de boodschap dat de eigenaar afwezig is. Echter, in de winkel geeft een tweede deur toegang tot een gammele wenteltrap naar een verdieping erboven, waarvan de kamers juist protserige sjiek vertonen en één een weelderig hemelbed bevat. In het enige vertrek waar licht brandt, zit een bejaarde man in een dagboek te schrijven. De Verteller stelt voor over zijn schouder mee te gluren om “… nieuwsgierig en nauwlettend de woorden (te) bezien die de pen van de man gaandeweg op het papier achterlaat…”.

 

Oude mopperkont

Het dagboek begint op 24 maart 1897. De schrijver: Simone Simonini, kapitein in ruste, geboren in Turijn. Een oude mopperkont à la Maarten van Rossem in het kwadraat. Van wie hij houdt? Van niemand. Alleen van lekker eten (het boek is gelardeerd met recepten). Wie hij haat? De Joden. Ingepeperd door zijn grootvader. Verder vrouwen. En de jezuïeten, plus hun warhoofdige broeders de vrijmetselaars: “… Jezuïten zijn als vrouwen verklede vrijmetselaars…”. Geen vreselijker volk dan priesters: “… Je bent nog niet geboren of daar komen ze al opdraven om je te dopen…”. De regering zoekt de stomsten eruit om tot bisschop te promoveren. “… De mens bedrijft het kwaad nooit zo hartstochtelijk en vol overgave als wanneer hij dat doet uit godsdienstige overtuiging…”. Alle Fransen zijn slecht: “… Ze doden uit verveling. Frankrijk is de enige natie waarvan de onderdanen jarenlang bezig zijn geweest elkaar de kop af te hakken – nog een geluk dat Napoleon hun woede heeft omgebogen naar onderdanen van andere naties en hen er in colonnes op uit heeft gestuurd om de rest van Europa onder de voet te lopen…”. Bovendien hebben ze het zo hoog in hun bol dat ze ervan uitgaan dat de hele wereld Frans spreekt. Zo kon meester-vervalser Vrain-Denis Lucas dertigduizend (!) vervalste manuscripten op de markt brengen. Brieven van Caligula, Cleopatra, en Julius Caesar; allemaal in het Frans! Alle hoog opgeleide oenen trapten er zonder slag of stoot in. En de Duitsers denken dat ze diepzinnig zijn, omdat hun taal zo vaag is. Duits ontbeert helderheid, geeft nooit precies weer wat de bedoeling is: “… Met Duitsers is het net als met vrouwen: je dringt nooit echt tot hun wezen door…”. Om van de Italianen maar helemaal te zwijgen…

 

Psychische trauma’s

Simonini schrijft omdat hij veel dingen vergeet. Alsof hij ‘een soort wolk’ in zijn hoofd heeft. Hij wil wel eens weten hoe hij vanbinnen in elkaar zit: “… Aangenomen dat ik een ‘vanbinnen’ heb…”. Hij merkte dat hij dagen kwijt was. Er kwam iemand vragen om een testamentvervalsing. Hij vervaardigde hem in een handomdraai. Een oud vrouwtje stond op de stoep met een zak gewijde hosties: “… voor die zwarte missen waarvoor jullie die willen gebruiken…”. Huh?  Of hij even kon dokken. En flink ook, want zo gemakkelijk was het niet om er aan te komen. Waarom plakt hij een zwarte snor en baard op als hij een wandelingetje gaat maken? Nog gekker, waarom hangt er een soutane in zijn slaapkamer? En ligt er een kastanjekleurige, naar blond neigende pruik naast? Wat doen al die verschillende kostuums in de gang? Waarom staan op een plank koppen met allerhande pruiken? En ligt een kaptafel vol met make-upspullen? Wat is verder de functie van de kamer aan het eind van de gang die duidelijk een geestelijke toebehoort? Wat doet het stapeltje post daar op tafel, geadresseerd aan de Zeer Hoogwaardige Heer Abt Dalla Piccola? Is hij soms zélf abt Dalla Piccola? In een ander leven? Heeft hij last van een gespleten persoonlijkheid? Hoe hij aan een dergelijk idee komt? Ooit heeft hij in een cafeetje waar geneesheren eten, aangepapt met een zekere Sigmund ‘Froid’, die hem het een en ander vertelde over psychische trauma’s, die zo onverdraaglijk zijn dat je geest ze wegstopt dan wel uitwist. Door een ‘praatkuur’ kun je deze verloren gebeurtenissen boven water halen en mentaal genezen. “… Kijk, daar hebben we de Jood, dacht ik. Ik meen dat ik me rond die tijd ook al had verdiept in verschillende Joodse samenzweringen en in het streven van dat ras om hun kinderen arts en apotheker te laten worden teneinde controle te kunnen uitoefenen op zowel het lichaam als de geest van christenen…”. Welnu, voor geen goud ter wereld wil hij zijn levensverhaal kwijt aan een Jood (aan een goed christen trouwens ook niet). Hij zal zijn verleden onder de loep nemen door het aan zichzelf te vertellen. Beetje bij beetje. Via zijn dagboek. Net zolang tot het traumatische element tevoorschijn komt. Hij neemt zich voor op eigen kracht weer heel te worden.

 

De komst van de Antichrist

Terug in de tijd. Simonini wordt opgevoed door zijn zeg maar gerust extreem rechtse grootvader. Zijn moeder sterft jong. Zijn linkse vader is het slechte pad op gegaan door zich aan te sluiten bij de vrijheidsstrijder Garibaldi, en vecht zich dood. Omdat volgens grootvader de rijksscholen vergeven zijn van de communistische carbonari en republikeinen, krijgt Simonini thuisonderwijs door paters jezuïeten, die hij haat als de pest. Grootvader raakt niet uitgepraat over de Revolutie, die volgens hem een wereldomvattende samenzwering van de Tempeliers is tegen de troon en het altaar, oftewel tegen de koningen, in het bijzonder de koningen van Frankrijk, en de Heilige Moederkerk. De oorspronkelijke Tempeliers zijn ingepalmd en gecorrumpeerd door de satanische Illuminaten van Beieren, de gruwelijke sekte van Adam Weishaupt. Godloochenaars als Voltaire, d’Alembert en Diderot heulen allemaal met die verdoemde Illuminaten. De Siècle des Lumières, de Aufkläring, de Jacobijnen. Alles komt uit hún koker. Die sektes effenen de weg voor de Antichrist, wiens komst zeer nabij is. En door wie worden ze gefinancierd? Door de Joden. Want de Joden willen het christendom vernietigen en een eigen wereldrijk bouwen. Kortom, Jaap Dieleman en Robin de Ruiter zijn er niets bij. Zie ook de Amerikaanse voorganger Tim Keller die in “Een aantrekkelijk evangelie” waarschuwt dat de kerk zich niet uit elkaar moet laten spelen door de polarisatie tussen rechts en links. Pas als Simonini rechten gaat studeren komt hij in aanraking met de linkse denkbeelden van zijn studiegenoten. Krijgt hij pornoblaadjes in handen. Gaat hij verkleed in een provocerende soutane de straat op en kickt op de verbijstering die dat teweeg brengt: "… wat me de meeste bevrediging verschafte was het feit dat ik een ander leek. Dat de mensen niet wisten wie ik werkelijk was, gaf me een gevoel van superioriteit. Ik had een geheim…". Het vermommen zit in zijn bloed.

 

Niets nieuws onder de zon

Simonini: “… Ik heb mijn hele leven mensen gekend die bang waren voor de samenzwering van een of andere duistere vijand; voor mijn grootvader waren dat de Joden, voor de jezuïeten de vrijmetselaars, voor mijn Garibaldijnse vader de jezuïeten, voor de koningen van Europa de carbonari, voor mijn Mazziniaanse kameraden de door de priesters opgestookte koning, voor de politie van de halve wereld de Illuminaten van Beieren, enzovoorts… En zo zullen er vast veel meer mensen op deze wereld zijn die een samenzwering vrezen. Het is een mal, die je naar eigen goeddunken kunt invullen, ieder zijn eigen samenzwering…”. De jonge Simonini brengt hele middagen op zolder door met de verboden boeken van zijn vader, waaronder de romans van Dumas, die onder andere schreef over de avonturier, oplichter en occultist Gagliostro.  “… Dumas was waarlijk een groot kenner van de menselijke geest. Waar haakt de mens naar, met name als de fortuin hem benadeelt en veronachtzaamt? Naar moeiteloos verkregen geld, naar macht (het genot je gelijke te kunnen commanderen en te kunnen vernederen) en naar wraak voor elk geleden onrecht (en iedereen heeft in zijn leven wel eens onrecht ondervonden. Hoe klein ook)…”. Als je veel pech hebt, ga je je vanzelf afvragen waarom het gras bij een ander groener is. Omdat niemand ervan uitgaat dat zijn rampspoed toegeschreven kan worden aan eigen onvermogen, zal hij altijd een schuldige aanwijzen: “… Dumas biedt eenieder die gefrustreerd is (individuen zowel als volkeren) de uitleg voor diens falen: het was iemand anders, op de Donderberg, die je ondergang heeft beraamd…”. De Oervorm van de Samenzwering. Daarnaast verslindt Simonini onder andere een roman-feuilleton van Eugène Sue, “Le Juif errant”, over de tactieken die de geldbeluste jezuïeten er op na houden om het schorremorrie uit te melken. 

 

Verborgen talenten

Het krankzinnige is, dat het dagboek inmiddels wordt aangevuld in een ander, veel kriebeliger handschrift, door een schrijver die in Simonini’s bed wakker wordt, en denkt dat hij abt Dalla Picola is. Hij weet dingen die Simonini niet weet. Bijvoorbeeld dat toen Simonini’s grootvader overleed en volgens de notaris alleen maar schulden achterliet, de inmiddels afgestudeerde Simonini voor diezelfde notaris is gaan werken, alhoewel hij wist dat zijn baas hem bedonderde waar hij bij stond. Wat bleek: “… notaris Rebaudengo fabriceerde tegen een redelijke vergoeding valse aktes, waarbij hij zo nodig andermans handschrift vervalste en tevens getuigen leverde, die hij in nabijgelegen kroegen rekruteerde…”. Volgens de notaris maakte hij geen vervalsingen, maar duplicaten van een authentiek document dat verloren ging of dat ongelukkigerwijze nooit werd opgemaakt, maar wel opgemaakt had kunnen of moeten worden. Jaja. Wat wil het geval; binnen de kortste keren overtrof Simonini zijn meester in het maken van vervalsingen en ontdekte hij dat hij over een miraculeus talent beschikte om handschriften na te bootsen. Ook de geheime dienst riep de notaris af en toe in voor een akkefietje. Al gauw viel hun oog op zijn knechtje, wiens conservatieve grootvader ze maar al te goed hadden gekend. Of Simonini hen kon helpen zijn linkse kameraden in een val te lokken, zodat ze gearresteerd konden worden. Geen punt, maar dan moesten ze hem van die oude knar van een notaris verlossen. Dienst en wederdienst. Het kantoor werd van hem. Het moet gezegd: Simonini raakt wel een beetje aangeslagen van alles wat hij volgens abt Dalla Picola heeft uitgevreten.

 

Garibaldi

Op een zeker moment verhuurt de jonge Simonini zich als infiltrant voor de inlichtingendienst en wordt, als zogenaamde correspondent, op pad gestuurd naar het kamp van Garibaldi. Zijn opdracht: het geloof in de Garibaldijnse expeditie ondermijnen en het vertrouwen in het revolutionaire bestuur dat eruit voortvloeit temperen. Hij moet aanpappen met zijn held, de Franse schrijver Dumas, die met zijn boot, de ‘Emma’, ook al op weg is naar de door hem nameloos bewonderde Garibaldi. In het gezelschap van de beroemde Dumas zal Simonini boven elke verdenking verheven zijn en aanzien genereren, waardoor alle deuren vanzelf voor hem open gaan. Simonini is de Joden een Jood en de Grieken een Griek. Als hij met een Garibaldist wil praten, trekt Simonini een rood hemd aan, als hij met een anti-Garibaldist wel praten trekt hij een soutane aan. Hoe wordt het leger van Garibaldi’s dronken schooiers betaald? Door de vrijmetselaars natuurlijk. En waar de vrijmetselaars zijn, zijn de Joden. Hoe kan het dat Garibaldi het wint van de professionele Bourbonse militie? Omkoping. Zeker weten. Zie de buitenlandse beroepssoldaten die voor vier dukaten bereid zijn te deserteren. Zie de grootgrondbezitters die Garibaldi’s schoften, die Sicilië leegplunderen, grif betalen als ze het klootjesvolk, waar ze last van hebben, naar de andere wereld helpen. Abt Dalla Picola weet te vertellen dat Simonimi’s opdrachtgevers in Turijn op zijn zachts gezegd ‘not amused’ waren betreffende zijn wilde speculaties over de vrijmetselaars en de Joden (waarschijnlijk behoorden deze en gene zelf tot die groepen). Het was niet de bedoeling wie dan ook tegen hen in het harnas te jagen. Vroeg of laat werden ze geacht toch weer met Garibaldi en de zijnen samen te werken. Simonini kreeg nog één opdracht. Hij moest de boekhouding van Garibaldi laten verdwijnen. Hij offerde er ijskoud drie goede vrienden aan op en liet er een schip voor ontploffen. Zijn bazen zaten met hun handen in het haar. Hem opsluiten in het cachot zou teveel aandacht trekken. Uiteindelijk verbanden ze hem naar Parijs, waar ze hem aan hun Franse collega’s overlieten. “… In ons vak wast de ene hand de andere…”.

 

Aan de slag met de Joden

In deze periode is Simonini zo ongeveer platzak. Hij heeft geld nodig. Wat maakt een informant in de ogen van de politie echt betrouwbaar? De ontdekking van een complot. Dus probeert hij een samenzwering op poten te zetten om dat vervolgens aan het licht te kunnen brengen. Gelukkig is het in de mode om aanslagen op Napoleon III te plegen. Hij werkt zich overal naar binnen. Bij de revolutionairen zowel als bij de conservatieven. Iedereen praat hij naar de mond en zet hij tegen elkaar op. Overal weet hij een slaatje uit te slaan. Simonini is zo’n uitgekookte smiecht dat  je je af en toe slap om hem lacht. Het verhaal wordt pas serieuzer als hij door gaat krijgen waar écht een markt voor is: anti-Joodse documenten. Iedereen heeft een hekel aan Joden: “… de Joden waren vijanden van het altaar, maar ook van het volk dat ze uitzogen, en natuurlijk de regering, ook van de troon. Ik moest met de Joden aan de slag…”. De inlichtingendienst helpt hem een handje richting de Joodse kwestie, ‘het object van zijn weerzin’, door hem in verbinding te brengen met de Russen. Hij wordt naar de in Parijs opgerichte Joodse mensenrechtenorganisatie ‘Alliance Israélite Universelle’ gestuurd om zich te informeren, waar hij in contact komt met een Jood uit Minsk die zich tot de Orthodoxe Kerk heeft bekeerd: Jacob Brafmann. De laatste heeft twee boeken over een Joods complot gepubliceerd: “De lokale en universele Joodse broederschappen” (1868) en “Het boek van de Kahal” (1869). Ze staan aan de wieg van het Russische antisemitisme. Waarschuwen voor de Kahal of Kehila, een Joodse Staat binnen de Staat met een eigen gerechtshof, het Beet Dien. Brafmann: “… De fundamentele sentimenten waar de Talmoedische geest van doordrenkt is, zijn een grenzeloze ambitie om de wereld te overheersen, een onverzadigbare zucht om alle rijkdom van niet-Joden te bezitten en een haat jegens de christenen en Jezus Christus. Totdat Israël zich tot Jezus zal bekeren, zullen de christelijke landen die dit volk gastvrijheid bieden door hen altijd beschouwd worden als een meer waarin elke Jood vrijelijk kan vissen, zoals in de Talmoed staat…”.

 

Hoe kan ik tegen een schim praten?

Plotseling herinnert Simonini zich dat abt Dalla Piccola wel degelijk bestaat, want de laatste heeft hem indertijd in aanraking gebracht met de seniele antisemitische schrijver Cougenot des Mousseaux. Dalla Piccola had hem toegefluisterd dat het allemaal één pot nat was: de samenzwering van de vrijmetselaars en de Joden. “ … uit een paar toespelingen van de abt had ik opgemaakt dat de jezuïten geïnteresseerd waren in berichten over maçonnieke bijeenkomsten, omdat de Kerk een gewelddadig offensief voorbereidde tegen de maçonnieke plaag…”. En met een glimlach had Dalla Piccola hem ook nog eens opgebiecht dat hij zowel abt als vrijmetselaar was; de laaielichter! Simonini vindt alles wat hij distilleert uit antisemetische bron vooral geouwehoer van simpele boerenlullen. Op eigen houtje concipiëert hij een heel nieuw frame. Schrijft een verslag over de bijeenkomst van twaalf Joodse wereldleiders, naar de twaalf stammen Israëls, op het magische kerkhof van Praag (dat hij alleen op plaatjes in een bibliotheekboek heeft gezien), waar ze hun plannen omtrent de verovering van de wereld uiteen zetten. Een en ander schaaft hij bij aan de hand van overgekalkte fragmenten uit “Dialoog in de hel tussen Machiavelli en Montesquieu” van Maurice Joly, een Franse publicist die hij ooit in een gevangenis heeft bespioneerd. Langzaam slaan zijn abstracte ideeën om in een breidelloze passie. Hij gaat geloven in zijn eigen verhaal. Dan noteert abt Dalla Piccola in het dagboek dat hij er helemaal niet uitziet als de Dalla Piccola die Simonini beschrijft. Hij kan hem dus niet zijn. Een hevig verontruste Dalla Piccola: “… Maar wie is dan de abt die u hebt ontmoet en die mijn naam draagt? En wie ben ik dan eigenlijk zelf?...”. En even verder: “… De waarheid is misschien dat ik gek ben. Ik durf mijn huis niet uit…”. Sterker, Simonini wordt op een dag laat wakker en weet plotseling zeker dat hij abt Dalla Picola eigenhandig heeft vermoord. “… Hoe kan ik tegen een schim praten?...”.

 

Ze doden kinderen, dus vast ook aartsbisschoppen

Simonini verkoopt zijn werk aan de Russische geheime dienst, die hem er nog niet de helft van wat hij in gedachten heeft voor betaalt. Ze denken dat de Pruisische inlichtingendienst ook wel belangstelling zal hebben; misschien valt daar nog wat te halen. Hij legt het voor aan een Duitse agent die het stuk overschrijft om het eerst aan zijn meerderen te laten zien. Natuurlijk kan hij fluiten naar zijn centen. Ergo, de agent blijkt niemand minder dan de antisemitische schrijver Goedsche, die Simonini’s werk schaamteloos plagieert in zijn roman “Biarritz”. Simonini maakt ondertussen de Frans-Duitse oorlog mee die eindigt met de capitulatie in 1871, en de daarop volgende Parijse revolutie door de communards. Net naar het  uitkomt bespioneert hij de ene keer de Duitsers, de andere keer de Fransen. Als de rust eindelijk weerkeert, merkt Simonini op dat de Joden vreemd genoeg van de aardbodem lijken te zijn verdwenen: “… Trokken ze, verstokte samenzweerders als ze waren heimelijk aan de touwtjes in de Commune of verborgen ze zich als rechtgeaarde kapitaalverzamelaars in Versailles om zich alvast voor te bereiden op de naoorlogse tijd? Hoe dan ook, ze stonden achter de vrijmetselaars, de vrijmetselaars van Parijs hadden zich aan de kant van de Commune geschaard, de communards hadden een aartsbisschop gefusilleerd en de Joden moesten er dus op een of andere manier mee te maken hebben. Ze doodden kinderen, dus vast ook aartsbisschoppen…”.

 

Complotwappies

Met alle belasterende informatie tegen de Joden, die hij overal vandaan haalt, begint hij aangepaste betogen te schrijven, afhankelijk van wat zijn afnemers willen horen: “… een voor de priesters, een ander voor de socialisten, een voor de Russen, een ander voor de Fransen…”. Hij noemt ze ‘protocollen’. Hij slaakt een zucht van verlichting als hij hoort dat de auteurs Goedsche en Joly zijn overleden – die kunnen hem niet meer betichten van letterroof. Maar abt Dalla Picola komt steeds als een betweterige schoolfrik zijn dagboekaantekeningen corrigeren. En deze keer schrijft hij dat Simonini het dan wel mag zijn vergeten, maar dat hij zélf een aandeel heeft gehad in de dood van beide heren… Om gek van te worden, toch? Verder komt ook nog de rare kwibus Léo Taxil op zijn pad, die het vooral moet hebben van zijn antiklerikale schotschriften, en uit de vrijmetselarij is gezet vanwege valsheid in geschrifte. Simonini krijgt hem zover zijn lezers een zoveelste poets te bakken, door zich zogenaamd te bekeren tot het rooms-katholicisme. Zo kan hij los gaan op zijn maçonieke broeders, die hij dan ook van de uitzinnigste satanische riten beschuldigd, samen met een andere door de duivel en zijn trawanten geobsedeerde alcoholische complotwappie, Docteur Bataille. Allemaal historische figuren. Simonini betaalt niet slecht. Later zal Taxil tijdens een persconferentie weer beweren dat zijn bekering een hoax was.

 

Er waart een spook door Europa

Eco voert tevens een ‘bekeerde’ palladiste (hebben die echt bestaan?) op die precies dezelfde occulte openbaringen doet als de ‘onbekeerde’: “… Zolang het verboden is, smullen de mensen ervan…”. Inderdaad. Ik heb in mijn tienertijd de New Age-filosofie voornamelijk leren kennen uit de christelijke anti-New Age literatuur, het occultisme uit christelijke anti-occultisme brochures en sektes uit christelijke anti-sektes verhalen (zie bijvoorbeeld Ouweneel’s “Het domein van de slang”). Ik herinner mij christelijke jeugdclubs waar ex-verslaafden, ex-gedetineerden en ex-heksen hun verhaal kwamen doen. Voor de protestanten was de ex-priester dominee Hegger destijds een sensatie. Zo gaat dat. Simonini loopt de salons in Parijs plat waar hij mensen ontmoet als Flaubert, de Maupassant, Émile Zola, Édouard Drumont, Toergenjev en de mystieke Russische Yuliana Glinka (waarschijnlijk voorzag ze in haar onderhoud door nihilistische terroristen aan te geven bij de Ochrana, de Russische geheime dienst) die in verbinding staat met de grote theosofe van die dagen: Madame Blavatsky. Er wordt zelfs een antisemitisch citaat van Dostojevski gevonden. En waar dacht je dat Marx het over heeft met zijn formidabele binnenkomer in zijn communistisch manifest: ‘Er waart een spook door Europa’. De wereld is vergeven van de Joden. Ze zitten overal. Echt waar. Sturen zowel het kapitalisme als het socialisme aan. Een Russische spion steekt wat mij betreft de mooiste rede uit het hele boek af, als hij stelt dat hij de Joden nodig heeft om te voorkomen dat het volk zijn ontevredenheid projecteert op de tsaar: “… Er is een vijand nodig om het volk hoop te geven. Iemand heeft eens gezegd dat patriottisme het laatste toevluchtsoord is voor uitschot: wie geen morele principes heeft, schaart zich in de regel onder een vlag, en bastaarden beroepen zich op de zuiverheid van hun ras. De nationale identiteit is het laatste houvast van de proletariërs. En ons identiteitsgevoel is nu eenmaal gebaseerd op haat, haat jegens degene die niet op ons lijkt. We moeten zorgen dat haat dé drijfveer van de burger wordt. De vijand is de vriend van de volkeren. We moeten altijd iemand kunnen haten teneinde onze eigen ellende te rechtvaardigen. Haat is de oerpassie. Liefde, dat is een abnormale toestand. Daarom is Christus ook gedood: wat hij zei was tegennatuurlijk. We kunnen niet ons hele leven van iemand houden, vanuit die onmogelijke hoop komt overspel voort, en moedermoord, het verraden van vrienden… Maar we kunnen wel iemand ons hele leven haten. Mits die er altijd is om onze haat te voeden. Haat verwarmt het hart…”.

 

Antisemitisme als obsessie

Simonini koopt studenten om, die keet moeten schoppen op straat: ziejewel, de Joden willen revolutie. Hij zit tot zijn oren in de Dreyfus-affaire: het leger is vergiftigd van de Joden. Het Panamaschandaal: geld = bankiers = Joden. Tegen het einde van het boek wisselen de dagboekaantekeningen van Dalla Piccola en van Simonini elkaar steeds sneller af. Abt Dalla Piccola blijkt zich over een hysterische dame te hebben ontfermd met een meervoudige persoonlijkheid die zich door satanisten laat gebruiken. Hij maakt zelfs een zwarte mis mee, die zijn zenuwen zo schokt, dat hij na die nacht ontwaakt als Simonini. Dus toch samen één (ik verklap het maar, want wat doet Freud ánders in het begin van het verhaal). Ten lange leste geeft Simonini de definitieve versie van zijn ‘Protocollen’ aan de Russen, die hem afpersen. Even later is hij alweer met een nieuwe intrige bezig. Hij wil een bom laten ontploffen in een ondergrondse tunnel, zodat de mensen zullen geloven dat de Joden hele steden de lucht in willen laten vliegen vanuit de nieuwe metrolijnen, teneinde de wereld te veroveren. Antisemitisme als obsessie. Veel recensenten hebben Eco verweten dat zijn boek geen plot heeft. Dat klopt. Maar de geschiedenis heeft vooralsnog ook (nog) geen plot.

 

Uitgave: Prometheus – 2011, vertaling Yond Boeke en Patty Krone, 496 blz., ISBN 978 904 462 852 4, 15,-

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten