Menu

woensdag 18 augustus 2021

Witter dan sneeuw – Michelle van Dijk


 

Evenals “Zwaartekracht” - zie mijn vorige blog - is “Witter dan sneeuw” van Michelle van Dijk (1981) ook een roman over een meisje dat zich ontworstelt aan een ‘ernstig’ evangelisch milieu. Het mag dan een stuk beter, in de zin van literairder, zijn geschreven (het doet vaag aan Manon Uphoff denken); het is ook een veel cynischer en harder verhaal. De hoofdpersoon, Judith, blijft ondanks haar ontsnapping maar in kringetjes ronddraaien. Als een repeterende plaat. Alsof haar ontwikkeling stil staat. Ze is er zeker niet gelukkiger door geworden. Voor haar geen heelheid. Geen heil.


Als je zwanger wordt, dan schop ik je het huis uit

Het boek begint dan ook met een citaat uit "Paris, Texas": “… She told him that she dreamed about escaping. That was all she dreamed about: escape. She saw herself at night running naked down a highway, running across fields, running down riverbeds, always running…”. Rusteloos. In het boek is Judith zestien als ze met de zevenentwintig jarige John aan de haal gaat, een buschauffeur die ze ontmoet in een foute bar. Net zo’n relatie als Marguarite Duras in “De minnaar” dus: “… Hij lachte verlegen naar me en ik was nog nooit zo aanbeden…”. Hij heeft alles wat Judith op dat moment zoekt in een man: “… al was dat niet veel: hij had lang haar en hield van harde muziek, hij was zelfstandig, hij werkte en hij geloofde niet in God of wie dan ook. Hij had schijt aan alles en leerde mij hoe je dat deed. Hij leerde me seks, hij zorgde voor me, checkte of het goed met me ging, of ik het nog uithield bij mijn ouders…”. Van het begin af aan weet ze dat John voor geen meter bij haar past – maar wie wel? Haar vader is heel wat lomper en recht voor z’n raap dan de boerse pa van Vera uit mijn vorige blog (hij loopt gek genoeg ook rond in afzichtelijke rib- en vormloze spijkerbroeken): “… Als je zwanger wordt, dan schop ik je het huis uit. En dan klagen we John aan…”. Judith leeft in een tijd dat de huisarts nog zonder toestemming van de ouders weigert voorbehoedsmiddelen voor te schrijven aan een minderjarige. Bij de Rutger Stichting blijkt de pil duurder dan een abortus.

 

Schoon mijn zonden vele zijn

Judith: “… Toen ik een jaar of zes was, peinsde ik veelvuldig over al mijn zonden. Ik kon geen zonden bedenken, maar ik moest ze hebben. Denken dat je geen zonden hebt, was op zich al een zonde, iedereen had ze namelijk…”. Amper kleuter af en dan al zo bezig zijn. Ik weet het niet hoor, maar het lijkt me niet zo gezond. Zeven jaar lang gaat ze naar een vrolijk jeugdkamp van de evangelische stichting In De Ruimte. Elk jaar weigert ze haar ‘hartje aan Jezus te geven’, niet in de laatste plaats omdat ze niet snapt wat daarmee wordt bedoeld. Ter geruststelling; ik ga al een halve eeuw met enige regelmaat naar de kerk en ik weet ook nog steeds niet wat ik me daar precies bij moet voorstellen. Ik geloof niet in denkbeeldige vriendjes. De laatste keer ziet Judith een jongen vozen met een leuke jeugdleidster, die zeer zeker niet zijn vrouw is,  als ze ’s nachts het bos inloopt op haar tocht naar de wc. De vrouw met wie hij binnenkort gaat trouwen is namelijk haar tante.  

 

Lekker opgefokt

Zo gauw ze haar vwo-examen heeft gehaald, gaat Judith samenwonen. John vindt haar nogal arrogant geworden sinds ze studeert. Nederlands in Leiden. Al gauw wordt ze stapelgek op een studiegenoot; een onvolwassen ventje dat nog bij zijn ouders woont en geen fluit uitvoert. Maar ja; ze kan zo goed met hem praten. Hij spreekt haar zelfs aan met ‘schoonheid’: “… Mijn moeder zou zeggen: ‘Ja, als ik met elke man was getrouwd die me ooit een schoonheid noemde, had ik meer mannen dan onderbroeken.’ Zulke dingen zegt mijn moeder en moeders hebben altijd gelijk…”. Terwijl John een late dienst draait laat ze hem bij haar thuis komen om nogal zielig met hem te seksen. Voor ze het weet is het alweer afgelopen en zegt hij: “… ‘Je hebt een mooi lichaampje staan.’ Alsof ik een bloempje was. Of een kerstboom…”. Wanneer ze impulsief een kerstrol bij hem langs gaat brengen, zit hij met een ander grietje op de bank. Ondertussen scheldt John haar de huid vol als er geen frisdrank in de koelkast staat, terwijl hij met een vriend laminaat aan het leggen is. Passief agressief, weetjewel: “… lekker opgefokt, een driftkikker, een drankzuchtige ADHD’er met een beperkt geweten, maar verder niks ergs…”. Als ze haar problemen voorlegt aan haar hartsvriendin komt ze er achter dat ze eigenlijk niets meer voor John voelt: “… wat is erger: een ander ongelukkig maken door weg te gaan of jezelf ongelukkig maken door te blijven…”. Als hij een week op vakantie is in de Ardennen om het met zijn maten op een zuipen te zetten, pakt Judith haar spullen bij elkaar en trekt bij haar vriendin in. Ze wil een nieuw leven beginnen. Het is allemaal te knullig voor woorden: moet hier nu een boek aan gewijd worden? Het gaat echt nergens over.

 

Ik wilde zo graag weg, maar ik wilde zo graag blijven

Het verhaal komt pas op gang als het over de evangelische samenkomsten gaat. Wanneer de lucifers vergeten zijn om de adventskaarsen aan te steken en er een aansteker tevoorschijn komt met een bloot wijf er op: “… Een Playboy-aansteker. Besmuikt lachen achter heilige handjes, ‘van een collega gekregen, hè, tja’…”. Seks is er overal, behalve bij Judith thuis: “… Daar bestond het niet, daar bestond alleen voortplanting, dat is een begrip uit de biologie zoals ook fotosynthese en peristaltiek…”. Evenals Vera uit mijn vorige blog heeft Judith, naast een zus, een broertje die ánders is. Ook Judith heeft haar handen vol om de pestkoppen die hem op school lastig vallen  van zijn lijf te houden. “… Bij elk onderzoek mocht mijn moeder het ene stempel van zijn voorhoofd vegen om er een ander op te laten zetten: MBD. ADHD. Autisme. PDDS-NOS…”. Ook van hem wordt gedacht dat hij bezeten is door de duivel. Evenals van Judith zelf, als ze een paniekaanval krijgt. Over haar laatste hartverscheurende stuiptrekkingen bij de evangelische jeugdclub: “… Ik wilde zo graag weg, maar ik wilde zo graag blijven. Ik kon niets meer zeggen, ik werd misselijk. Hoe stom ik deze mensen ook vond, hoe belachelijk hun Jezus-hobby, hoe hypocriet hun zondagse shows, hoe eng die tongentaal en overdaad aan emotie, hoe hadden zij toch ook op sublieme wijze houvast gevonden in elkaar, in iets, in Jezus, in het leven. Maar ik deed niet aan zingeving. Ik zou niet trappen in dit lijpe trucje waarbij ze je leerden om emotie en vriendschap met geloof te verwarren…”. En even verder: “… Ik voelde het ineens. Het werd alleen maar erger, het gevoel dat ik losbrak van alles…”. Over haar ouders: “… ik zou ze radicaal afwijzen. En zij moesten mij radicaal afwijzen…”. Als ze merkt dat er voor haar gebeden wordt: “… Eén keer laat je je gaan. Eén keer een paar traantjes en zij zien gelijk een ingang voor Jezus. Nooit meer. Nooit zou ik nog iets van mezelf met hen delen, met wie dan ook. Ik zou m’n tranen binnenhouden…”.

 

Tweestrijd

De titel van het verhaal wordt duidelijk als Judith naar de dienst gaat waarin haar zus in een zwembad wordt gedoopt: “… De muziek start triomfantelijk zodra haar neus weer boven water is en iedereen zingt hard mee: ‘Was mij in het bloed van het Lam, en witter dan sneeuw zal ik zijn.’ Ik voel iets opkomen, ik word misselijk en warm. Het is maar het jeugdsentiment van die liedjes, denk ik, suffige emoties. Of is het toch meer dan dat? Van alles wat ik tot m’n twaalfde als waarheid had vereerd en daarna verlaten, was dit mijn grootste verlies, besef ik: de mogelijkheid om met steun van hogerhand opnieuw te beginnen. De schone lei, het blanco vel, witter dan sneeuw. Een nieuwe start zonder ballast, je schepen achter je verbranden zonder dat het stinkt…”. Twee gelovigen slaan grote witte handdoeken om haar zus: “… Het is ontroerend. Er zijn vele manieren om een nieuw leven te beginnen. Wie vertelt je welke manier de juiste is?…”. Sylvia Plath in “The Bell Jar”:  “There ought, I thought, to be a ritual for being born twice – patched, retreaded and approved for the road…”. Judith: “… Ik schreef het drie keer over, want het is waar. Mijn opnieuw beginnen verloopt maar slecht. Er rust geen zegen op. Niemand heeft zijn handen naar mij uitgestrekt en zo in één klap betekenis gegeven aan alles wat ik ooit in dit leven zal doen. Dat had natuurlijk wel moeten gebeuren…”. Haar vader, legt als oudste zijn hand op het hoofd van zijn kind om haar te zegenen: “… Ik denk alleen maar ‘wat mooi, wat mooi’, de vader die zijn dochter inwijdt in het geloof, haar welkom heet in zijn wereld, zijn leven…”. En over haar zus: “… Ze is mooier als ze uit het water komt. Verdomd ja, je ziet een minuscule triangelbikini door al die kleren, maar het maakt niet uit, zij stapt verlicht het bad uit, schoon, stralend, als een engel…”. Haar moeder droogt haar wangen en oren zoals moeders dat bij kinderen doen: “… Ze kust haar op beide wangen, op de mond, haar wedergeboren dochter, omhelst haar, ze giechelen zacht omdat mama er ook nat van wordt…”.

 

Altijd hetzelfde rondje

Mams loopt met Judith terug naar huis om haar eens flink de oren te wassen over haar scheiding van John en haar nieuwe verliefdheid, die volgens haar alleen maar meer van hetzelfde zal brengen: “…’Weet je wat het is?’ gaat mama verder, ‘jij denkt verdorie dat je alles nieuw kunt maken. Jij, en jij alleen. Met hem dan. Dat als je hem kust, dat er dan een nieuwe wereld opengaat. Dat je op een nieuwe manier een nieuw lichaam kunt ontdekken, dat je op een nieuwe manier de liefde kunt bedrijven, zoals niemand dat ooit gedaan heeft. Omdat jij iets nieuws doet, denk je dat het iets nieuws is. Iets unieks. Maar het is hetzelfde, het is altijd hetzelfde. Hetzelfde als je al met John deed. Hetzelfde als ik met je vader doe. Je ziet elkaar, je kust elkaar, je gaat met elkaar naar bed en het maakt niet uit in welke draaimolen je stapt, het is altijd hetzelfde rondje’…”. Wie bij evangelische moeders aan onaardse kwezeltjes en begijntjes denkt heeft het mis: “… We zijn geen bavianen die op instinct iedereen bespringen en de hele dag aan onze kont krabben, omdat het toevallig jeukt! Kom op, zeg, denk eens na…”. Judith: “… Mam, ik moet zelf mijn fouten maken. Om een omelet te maken moet je een ei breken…”. Haar moeder: “… ‘Ach kom op, kom met iets beters,’ snauwt ze, terwijl het ouderlijk huis in zicht komt. ‘Om een omelet te maken, moet je bij het vuur blijven. Vooral niet weglopen.’…”.

 

Jij gaat naar de hel

“… Dertien jaar was ik toen de voorganger mij strak aankeek en zei: ‘Jij gaat naar de hel.’...”. Alsof hij God zelf is. Of de duivel natuurlijk. “… Vertel een kind dat het slecht is, verloren, vertel een kind dat het toch niet zal gehoorzamen, zeg dat elke dag, en het kind is slecht, brutaal en luistert voor geen meter. Vertel mensen, elke zondag weer, in preken, studies en verhalen dat niemand zonder zonde is, en ze zullen zondigen. Ze zullen zondigen alsof er geen morgen komt. Ze zullen zondigen alsof ze Jezus niet terugverwachten, alsof er nooit een Dag des Oordeels komt, maar ook zodat hij niet voor niets gestorven is. Ze zullen zondigen alsof ze bang zijn dat er niets meer te vergeven valt. Ze zullen zondigen, omdat ze ook geleefd willen hebben…”. Na een periode van veel seks en weinig liefde leidt Judith in deel twee zowaar een geslaagd leven in een mooi huis, met een zoontje, een dochtertje en manlief Remco. Toch verveelt ze zich dood. Aangaande John: “… Ik heb geleerd dat ik me niet laat uitschelden: je noemt me geen kut. Hij lachte me uit toen ik de autodeur dichtsloeg op mijn duim, een dag voor mijn eindexamen. Dat gebeurt me niet meer. Maar als ik eerlijk ben, ik heb ook geleerd ergernissen in te slikken zodat er geen ruzie komt. Tranen inhouden voordat ze je overspoelen, dat is wat ik doe. Ik heb geleerd weg te lopen voor conflicten en dat bevalt me. Ik vraag niet naar wat er echt pijn doet, want dat kan weleens met mij te maken hebben. Remco vraagt ook niet naar mijn problemen. Alles wat ik wil, is dat iemand me opvrolijkt als ik me rot voel. Meer niet…”. Ze sms’t met een amper een jaar getrouwd vriendje van vroeger (nou, dan weet je het wel), drinkt wat met hem, en besluit te scheiden: “… ik wil dromen en ik doe de werkelijkheid er maar een beetje naast…”. Het gaat allemaal precies zoals Esther Perel voorspelt in “Erotische intelligentie”: “… Het is de vraag van de kip en het ei, was ik eerst verliefd en maakte ik toen alles stuk, of was er eerst iets stuk en werd ik toen verliefd?...”.

 

Nature of nurture

Een leuk fragment gaat over een documentaire waarin de vraag gesteld wordt of geloof aangeleerd dan wel aangeboren is. Nature of nurture: “… eeneiige tweelingen zijn altijd gelovig of niet-gelovig. Je zult nooit een eeneiige tweeling treffen waarvan de één wel en de ander niet gelooft…”. Een zesde zintuig bestaat werkelijk: “… Dus wie met geloof wordt opgevoed, maar het kenmerk niet heeft, zal van het geloof vallen, wie zonder geloof opgroeit en het kenmerk wel heeft, zal op zoek gaan…”. Judith: “… Maar dit is wat ik daarna zelf dacht: misschien is het meer dan een reli-gen, het is het vermogen om je te laten betoveren, niet voor even, maar langdurig betoverd blijven, het vermogen om je te verliezen in emoties, om jezelf te verliezen in de liefde, om te leven voor de liefde, om te geloven in iets wat groter is dan jezelf. Is iedereen in staat om zo lief te hebben of zijn er mensen die het wel en mensen die het niet kunnen? Dan weet ik wel wat er in mijn DNA staat…”. Judith is en blijft een enthousiaste lerares Nederlands. Een en ander lardeert ze schitterend met de middeleeuwse legende over Beatrijs, een non die haar verboden lief ontmoet onder de egelantier. Als hij haar laat zitten wordt ze prostituee om aan de kost te komen. Wanneer ze teruggaat naar het klooster heeft niemand in de gaten dat ze weg is geweest omdat Maria haar plaats innam.

 

De verwarring van de moderne mens

De rest van het “Witter dan sneeuw” is een aaneenschakeling van kommer en kwel. Judith raakt in een burn-out en wordt wegens bezuinigingen min of meer uit haar baan aan een ROC geschopt. De weg naar beneden begint met werken op een flexplek: “… Als latere culturen ooit gaan onderzoeken hoe de 21ste-eeuwse mens leefde, dan hoop ik dat er aandacht is voor de flexplek. De flexplek laat zien hoe verward de moderne mens is. We willen, zullen en moeten immers flexibel zijn, ook al zijn we dat niet. In werkelijkheid zoeken mensen allemaal naar houvast in hun leven…”. Judith’s eenzaamheid is groot. Haar gevoel dat ze nergens past, nergens bij hoort, nog groter. Haar leven is één en al stress. Remco trouwt met een nieuwe vlam, die werkelijk waar heel aardig is voor zijn ex. Zowel Remco als Judith’s ouders doen er alles aan om haar overeind te houden. Het neemt niet weg dat ze op middelbare leeftijd voor de zoveelste keer opnieuw begint in een eenpersoonsstudio. Er wordt op het eind nog wat slapjes gefilosofeerd over het leven als de doos van Pandora, die niet gevuld is met rampen, maar met leegte. Zoiets. De hoogst irritante moeder van Judith wijst triomfantelijk op atheïsten die álles hebben, maar te pas en te onpas blijven simmen dat ze íets missen. Alle hopeloosheid van Judith doet vermoeden dat moedertjelief een waarheid als een koe verkondigt: wij zijn spirituele wezens. Dat kun je niet zomaar weggummen. Denk ik.

 

Uitgave: Kleine Uil – 2021, 240 blz., ISBN  978 949 317 054 4, 22,50

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten