Menu

Posts gesorteerd op relevantie tonen voor zoekopdracht madame bovary. Sorteren op datum Alle posts tonen
Posts gesorteerd op relevantie tonen voor zoekopdracht madame bovary. Sorteren op datum Alle posts tonen

donderdag 17 september 2015

Madame Bovary - Gustave Flaubert



Afgelopen weekend heb ik het filmcollege van alweer de 17de editie van “Film by the Sea” in Vlissingen gevolgd; een evenement waarin de link tussen literatuur en film wordt onderzocht. Dit jaar draaide alles om het universele thema 'onmogelijke liefde'. Gidsen: Gerlinda Heywegen, Stine Jensen en Harry Peters. De laatste deed een boekje open over zijn favoriete personage: “Madame Bovary”. Het bijna archetypische verhaal (zie dit grappige filmpje) over een verveelde doktersvrouw in de provincie, die boven haar stand leeft en overspel pleegt, om aan de leegte en banaliteit van haar leven te ontsnappen. Dat loopt natuurlijk niet goed af. “Madame Bovary” blijft een eindeloze inspiratiebron en een interessant onderwerp voor discussie over de mens en de liefde. Peters maakte inzichtelijk hoe verschillende filmmakers “Madame Bovary” in beeld hebben gebracht, waarna we de nieuwste interpretatie van Flauberts meesterwerk kregen te zien: die van regisseuse Sophie Bartes (Verenigde Staten, 2014). Het is best een leuk kostuumdrama, maar persoonlijk vind ik het boek duizend keer beter. De film oogt vrij vlak, terwijl het echte verhaal barst van de emotie. Dat zegt wel wat over onze cultuur, denk ik. Gaan wij de kant van de Japanners op, zoals ik mij afvroeg in mijn blog over “Het geluid van vallende sneeuw”? Je zou het bijna zweren. Misschien zijn we al dat gezoek naar ons ‘authentieke zelf’ inmiddels wel een beetje zat. Het verhaal van Peters was zo goed, dat ik vanzelf zin kreeg om de klassieker te herlezen.

Madame Bovary, c’est moi

Peters noemde “Madame Bovary” de eerste volwaardige roman in de wereldliteratuur. Mij is altijd verteld dat dat “Don Quichot” van Cervantes was. Een verhaal waarvan het eerste deel in 1605 werd gepubliceerd, en het tweede deel in 1615. Hoe dan ook, toen “Madame Bovary” tussen 1 oktober en 15 december 1856 voor het eerst als feuilleton werd gepubliceerd in “La Revue de Paris”, werd de schrijver Gustave Flaubert (Rouen 1821 – Croisset 1880) door openbare aanklagers vervolgd voor obsceniteiten (hoewel je het boek ook als een zedenschets zou kunnen lezen: ‘loop je achter vreemde kerels aan, dan zal het je slecht vergaan’). Dat resulteerde in een geruchtmakende rechtszaak in januari 1857. Evenals later W.F. Hermans (“Ik heb altijd gelijk”, 1952) en Gerard Reve (“Nader tot u”, 1966-1968), verweerde hij zich door een beroep te doen op de autonomie van de literaire tekst: een auteur kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor de opvattingen van een romanpersonage. Na de vrijspraak op 7 februari, werd “Madame Bovary” een bestseller. Critici prezen de roman om zijn psychologische diepgang en de sterk uitgewerkte sociale kritiek. Het boek is een aantal malen vertaald in het Nederlands; in 1904 door G.H. Priem, in 1940 door C.J. Kelk, in 1960 door Margot Bakker - de editie die ik heb gelezen - en in 1987 door Hans van Pinxteren. Flaubert deed er meer dan vier jaar over om zijn verhaal te vervolmaken. Hij schreef het net zolang over tot iedere zin klopte en de muzikaliteit van de tekst nergens meer haperde. De tot in de puntjes verzorgde schrijfstijl, waaronder een heftige gevoeligheid merkbaar is - beroemd werd zijn uitspraak: “Madame Bovary, c’est moi” - maakte hem tot een van de grootmeesters van de Franse literatuur. Elke beschrijving van dingen en situaties onderzocht hij van te voren tot in de finesses. Zo is “Madame Bovary” dan ook nog eens een schitterend tijdsdocument: “… Charles daalde de trap naar de benedenverdieping af en ging de eetkamer (van een herenboer) binnen. Twee couverts met zilveren bekers wachtten al op een kleine tafel vlak naast een groot hemelbed, bekleed met bedrukte stof, waarop Turken waren afgebeeld. Er hing een geur van lavendel en vochtige lakens, die ontsnapte uit een hoge eiken kast recht tegenover het raam. In een hoek stonden op de vloer zakken koren naast elkaar. Dat was het overschot van de nabijgelegen voorraadschuur, die via drie stenen treden te bereiken viel. Als versiering van de ruimte was er aan een spijker in de muur, waarvan de groene verf schilferde door de salpeter, een kop van Minerva opgehangen, uitgevoerd in zwart krijt en voorzien van een vergulde lijst, die in Gothische letters aan de onderkant het opschrift droeg: ‘Voor mijn lieve pappa.’…”.

Molenpaard
Anders dan in de film begint het boek met Charles, de toekomstige man van Madame Bovary, een niet bijster intelligente student medicijnen. Hij deed mij sterk aan “Stoner” denken: “… Hij begreep er niets van; hij kon luisteren zoveel hij wilde, het drong niet tot hem door. Toch werkte hij, hij bezat stapels dictaten. Hij verrichtte zijn bescheiden dagelijkse taak op de wijze van het molenpaard, dat in een kring rondloopt, met kleppen voor de ogen, zonder te weten wat er tussen de stenen vermalen wordt…”. Hij zakt als een baksteen voor zijn artsenexamen, maar vijf jaar later wordt hij toch nog beloond met een tamelijk goede uitslag. Even terzijde; Flauberts vader was arts. Charles doortastende moeder regelt een dorpspraktijk en een vrouw voor hem. Een vijfenveertig jarige weduwe: lelijk, mager als een lat, met een gezicht vol pukkels, en liegend dat ze rijk is. Al gauw wordt hij vrijwel vermorzeld tussen hun op- en aanmerkingen: “… Hij moest niet zoveel eten! Waarom moest hij altijd met een borrel klaarstaan als er iemand binnenliep? Waarom was hij zo stijfhoofdig geen flanel te willen dragen?...”. Gelukkig gaat de weduwe snel dood. Hij rouwt op zogenaamd gepaste wijze, maar went snel aan het alleen zijn:
“… Hij kon nu eten wanneer hij wilde, uitgaan of thuiskomen zonder opgaaf van redenen en zich, als hij vermoeid was, languit op bed uitstrekken, dat nu ruimte in overvloed bood…”. Bovendien vindt iedereen hem zielig, en wordt hij overal vertroeteld, zo ook bij een boer wiens gebroken been gespalkt moet worden, en die een waanzinnig mooie dochter heeft. Daar is ze dan: Madame Bovary! De boer heeft al snel in de gaten dat Charles een rooie kop krijgt als hij naar zijn Emma kijkt. “… Hij vond de dokter wel een beetje miezerig klein en het was niet precies de schoonzoon die hij zich voorgesteld had…”, maar toch praat hij Charles - die natuurlijk geen woord durft te zeggen - het huwelijk in, want Emma is een verwend nest waar hij eigenlijk alleen maar last van heeft en die zich bovendien dood verveelt op het eentonige platteland. En zo huwt Charles dan voor de tweede keer.
“… Emma zelf had het liefst omstreeks middernacht bij fakkellicht willen trouwen…”, maar daar steekt pa een stokje voor. Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg. Op een virtuoze manier beschrijft Flaubert vervolgens hoe het er aan toe gaat op een boerenbruiloft rond 1850.

Zwijmelromans
Charles is dolgelukkig, maar de onrustige Emma vraagt zich al heel snel af waarom haar leven niet is zoals in alle zwijmelromans die ze op kostschool heeft gelezen. Ze is eenzaam. Haar man springt s’ morgens vroeg op zijn paard, komt s’ avonds laat terug, eet, en valt in slaap. Ze meende verliefd te zijn. Heeft ze zich vergist? “… En Emma trachtte erachter te komen wat men eigenlijk precies bedoelde met de woorden verrukking, hartstocht en roes, die zij in haar boeken altijd zo prachtig had gevonden…”. Evenals Don Quichot laat Emma zich het hoofd op hol brengen door de verhalen die ze leest. Ze irriteert zich hopeloos aan haar saaie, alledaagse echtgenoot: “… hij leerde haar niets, hij wist niets, hij verlangde niets…”. Ze komt tot de wanhopige conclusie dat haar huwelijk met een sukkel van een vent - “… Was niet hij, de belemmering van alle geluk, de oorzaak van alle narigheid, als het ware de spitse pen van de gesp van de riem, die haar aan alle kanten vasthield? …” - een uitzichtloze tredmolen zonder verrassingen is. Van die gedachte wordt ze letterlijk, zoals dat toen zo mooi werd genoemd, ‘zenuwziek’. Ze is moeilijk en onberekenbaar (zie alweer Stoner): “… Zij bestelde gerechten voor zichzelf en zette er dan geen mond aan. De ene dag dronk zij niets dan melk, de volgende dag ging zij zich aan tientallen koppen thee te buiten. Vaak weigerde zij uit te gaan; maar even later kreeg zij het benauwd, wierp de ramen open en kleedde zich dun. Als zij haar dienstbode al te ruw had bejegend gaf zij haar geschenken of liet haar met haar vriendinnen uitgaan, zoals zij soms ook zilverstukken uit haar beurs aan bedelaars kon toewerpen, hoewel daarbij geen sprake van vertedering was en zij eigenlijk nauwelijks openstond voor de nood van anderen, zoals de meeste plattelandbewoners, die in hun gevoelsleven altijd nog iets van de hardheid van hun voorouders bewaren…”. Charles denkt dat verandering van lucht zal helpen, en verhuist naar een onfortuinlijke praktijk in een wat grotere plaats. Hoe ze het voor elkaar krijgen is een raadsel; maar tussendoor wordt Emma zwanger, bevalt van een meisje, die ze natuurlijk uitbesteed aan een min. Een mooie anekdote gaat over het feest na de doopdienst waarop iedereen dronken wordt, en de grootvader zijn kleinkind met een glas champagne doopt dat hij over het hoofdje uitgiet, ter bespotting van het kerkelijke ritueel. De pastoor is woedend…

Verleiding
Dan komen er andere mannen in zicht. Een jonge klerk, met wie Emma zo ontzettend ‘goed kan praten’. Over boeken, over muziek, over mode, over de wereld van glitter en glamour in de grote steden. En over de lompheid en stompzinnigheid van de mensen om hen heen. Helaas verdwijnt hij uit het zicht als hij verder gaat studeren. Emma weet zich geen raad en vervalt in ongeremd gedrag: “… Zij kocht een gotische bidstoel, zij gaf in een maand voor veertig franken aan citroenen uit om haar nagels schoon te maken; zij schreef naar Rouen en bestelde een japon van blauwe kasjmir; zij zocht bij Lhereux de allermooiste sjaal uit (tussendoor wordt ze namelijk ook nog eens uitgeknepen door een gewiekste koopman, die haar van alles aansmeert waar ze geen nee tegen kan zeggen); zij knoopte die, over haar peignor heen, om het middel; zij sloot luiken en bleef, op deze manier toegetakeld op de canapé liggen. Herhaaldelijk veranderde zij haar kapsel; zij maakte het naar Chinese trant op, of in losse krullen, of in vlechten; zij trok een scheiding aan de zijkant van het hoofd en rolde het haar eronder op, als een man. Zij wilde Italiaans leren: zij kocht woordenboeken, een spraakkunst, een voorraad schoon papier. Zij trachtte zich in belangrijke boeken te verdiepen, geschiedenis en wijsbegeerte. Charles werd nu en dan ’s nachts verschrikt wakker, in de mening dat men hem voor een patiënt kwam halen. ‘Ja, ik kom,’ zei hij slaperig. Maar het was het geluid van een zwavelstok, die Emma afstreek om de lamp aan te steken. Het ging met haar boeken evenwel zoals met haar borduurwerkjes, die, wel begonnen maar niet afgemaakt, haar kast vulden; zij begon eraan, liet ze liggen, begon aan iets anders…”. Daarna wordt ze verleid en weer gedumpt door een vrijgezelle markies, een vrouwenverslinder die precies weet hoe hij een labiel iemand als Emma moet aanpakken. Ze gaat bijna dood aan liefdesverdriet. Als Charles haar als verzetje meeneemt naar de grote stad om een opera bij te wonen komt ze – oh hemel – de klerk weer tegen, wat uitloopt op een hernieuwde affaire, waarin alle uitgezette listen en lagen uiteindelijk wel naar de ondergang móeten voeren: ze beneemt zich het leven met gif. Door verschillende perspectieven te gebuiken schotelt Flaubert ons steeds een andere Madame Bovary voor. Wie is de echte? Is ze een slachtoffer van haar omgeving of gewoon een egoïstisch kreng? Is ze de onschuld zelve of loopt ze weg voor problemen? Is ze een meelijwekkende geesteszieke of een dom wicht dat weigert volwassen te worden? Valt ze ten prooi aan kwade machten of is ze vooral een over het paard getild mormel? Is ze gezegend - dan wel vervloekt - met een hoogbegaafde, hoogsensitieve geest, of zwelgt ze in eigendunk en zelfmedelijden? Is ze een harteloze echtbreekster of een speelbal van het lot? Wie zal het zeggen? Misschien is ze van alles wel een beetje. Misschien hebben wij allemaal wel eens zo nu en dan wat van Madame Bovary weg. Daarom zal ze eeuwig voortbestaan. Wat een boek!

Uitgave: LJ Veen Klassiek – 2015, vertaling Hans van Pinxteren, 384 blz., ISBN 978 902 041 380 9, € 15,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 9 oktober 2019

15 beroemde verhalen – Anton Tsjechow


Anton Pavlovitsj Tsjechov (Rusland, 1860-1904, arts) wordt in de literatuurgeschiedenis beschouwd als de 'Meester van het Korte Verhaal'. Hij begon te schrijven om zijn familie uit de armoe te helpen. Later zou hij ook de auteur worden van beroemde toneelstukken die nog steeds worden opgevoerd: “De Meeuw”, “Oom Wanja”, “Drie zusters”, “De Kersentuin”. Voor Tsjechov geen opvoedkundige zedenschetsen: “… Alles in deze wereld is betrekkelijk. Er zijn mensen die zelfs verdorven zouden kunnen worden door kinderboeken… Geen literatuur kan in haar cynisme het werkelijke leven overtreffen: met één glaasje voer je iemand niet dronken die al een heel vat op heeft… De menselijke natuur is onvolmaakt, en daarom zou het vreemd zijn alleen rechtschapenen aan te treffen op aarde. Te menen dat het de plicht van de literatuur is parels op te graven uit een hoop minderwaardige individuen, is de literatuur zelf verloochenen… De literaire kunst heet daarom kunst, omdat zij het leven uitbeeldt zoals het werkelijk is. Haar bestemming is de weergave van de volstrekte en eerlijke waarheid…”.

Ik wilde leven!

Op mijn strooptocht naar tweedehands boeken vond ik een prachtige bundel met verhalen van Tsjechov. Ik heb ze natuurlijk veel te snel achter elkaar gelezen. Eigenlijk zou je er elke keer als je ‘s morgens wakker wordt eentje moeten lezen, zodat je er de hele dag op kunt kauwen. De personages van Tsjechov menen altijd dat het gras ergens anders groener is. In zijn verhalen komen veel lezers voor, waarbij meestal een draadje los zit, wat mij wel aan het denken zette :). Ik ga ze stuk voor stuk even langs. Het boek begint met “De dame met het hondje”, waarschijnlijk Tsjechovs bekendste verhaal, al is het maar vanwege de film die er naar werd gemaakt: ‘Oci Ciornie’ dan wel ‘Black Eyes’ van Nikita Mikhalkov uit 1987. Het gaat over de schuinmarcheerder Dmitri Goerov, een doorgewinterde bankier die het in een kuuroord aanlegt met een twintig jaar jongere dame met een keeshondje, Anna Sergejevna. Over zijn wettige vrouw: “… Zij las heel wat af …”. Zie je wel? Daar heb je het al! “… Hij vond haar eigenlijk maar beperkt, bekrompen en onelegant, al hield hij dat wel voor zich; hij was bang voor haar en zat niet graag thuis…”. Ze hebben nog niet met elkaar gevreeën of Anna heeft spijt als haren op haar hoofd: “… Ik ben een slecht, diep gezonken vrouwspersoon, ik veracht mezelf en denk er zelfs niet over om me te rechtvaardigen. Ik heb niet mijn man bedrogen, maar mezelf…”. Als de zoveelste Madame Bovary vertelt ze wanhopig hoe haar echtgenoot haar tot op het bot verveelt: “… Toen ik met hem trouwde was ik twintig jaar; al gauw ondervond ik een soort kwellende nieuwsgierigheid, ik wilde iets beters; er moet toch een ander leven bestaan, hield ik mezelf voor. Ik wilde leven!...”. Zie ook mijn blog over “Erotische intelligentie” van Esther Perel. En verder: “… Mij verzadigen aan het leven… De nieuwsgierigheid verzengde me… dat begrijpt u niet, maar ik zweer bij alles wat me heilig is, dat ik mezelf al niet meer in de hand had, er kwam iets over me, niets kon me weerhouden, ik zei tegen mijn man dat ik ziek was en nam de trein hierheen… En ik heb hier de hele tijd rondgelopen als in een roes, als een waanzinnige… en zo werd ik tot een vulgair, misselijk stuk vrouw, waar iedereen op neer kan zien…”.

Dubbel
Als Dmitri weer thuis is denkt hij dat zijn herinnering aan Anna zoals gewoonlijk zal vervagen tot een vage nevel. Niets is minder het geval. Ze wordt tot een obsessie. Hij kan haar niet loslaten, reist naar de stad waar ze woont, en ontmoet haar tijdens een première in het plaatselijke theater, waar alle belangrijke figuren op af komen – zoals hij wel verwachtte. De emoties zijn verpletterend. Ze blijven elkaar in het geniep ontmoeten: “… En nu pas, nu zijn haar begon te grijzen, had hij leren liefhebben zoals het moet, echt liefhebben – voor het eerst van zijn leven…”. Een uitzichtloze toekomst opent zich: “… Terwijl hij praatte dacht hij er over na dat hij nu op weg was naar een rendez-vous en dat geen sterveling daarvan afwist en er waarschijnlijk ook nooit van af zou komen te weten. Hij leidde een dubbel leven; een voor iedereen zichtbaar en kenbaar leven, controleerbaar voor ieder die het aanging, een leven vol conventionele waarheid en conventioneel bedrog en volkomen lijkend op het leven van zijn kennissen en vrienden, en een ander leven dat tot dusverre in het verborgene was voortgekabbeld en onontbeerlijk was, iets waarin hij eerlijk was en zonder zelfbedrog en dat de kern van zijn leven uitmaakte, onzichtbaar voor anderen, terwijl alles wat maar geveinsd aan hem was, zijn buitenkant, waarin hij zich verborgen hield om de waarheid te verhullen, de leugenachtigheid van zijn werk bij de bank, zijn discussies in de sociëteit, zijn ‘minderwaardige ras’ (waarbij hij gewoonlijk op vrouwen doelde), de jubileumfeestjes die hij met zijn vrouw afliep – dat alles was openbaar. En anderen beoordeelde hij naar de maatstaven die hij voor zichzelf aanlegde; hij geloofde niet wat hij zag en nam altijd aan dat bij iedereen het echte en werkelijk belangwekkende leven zich afspeelde onder de dekmantel van geheimhouding, als onder de dekmantel van de nacht. Ieders privé-bestaan moet het hebben van die geheimhouding en dat is wellicht voor een deel de reden waarom de cultuurmens er met zoveel kippedrift werk van maakt dat men zijn persoonlijk geheim, zijn privacy eerbiedigt…”. O ja?

Over de liefde
In “Over de liefde” wordt er gefilosofeerd over het ‘grote mysterie van de liefde’. Waarom worden we juist verliefd op ‘die ene’? Waarom wordt de mooie Pelageja uitgerekend verliefd op een pafferige, driftige kok die haar in zijn dronken buien slaat, zodat ze zich op de zolder moet verstoppen en niet met hem trouwt, wat hij wél wil, omdat hij uitermate vroom is, wat dan weer aanleiding geeft tot nóg heviger conflicten? “… De verklaring die voor één enkel geval bevredigend lijkt, is dat al niet meer voor een tiental anderen en volgens mij kun je dan ook niet beter doen dan ieder geval apart bij de kop nemen, zonder te generaliseren. Je moet, zoals de heren artsen dat noemen, ieder afzonderlijk ‘individualiseren’…”. “Ionitsj” is een verhaal over een vrijgezelle dokter die hevig verliefd wordt op een achttienjarig meisje. Ze neemt hem in het ootje en peinst er niet over met hem te trouwen. Ze wil naar het conservatorium. Kunstenares worden. Als ze na vier jaar afwezigheid terug komt naar huis, is zíj verliefd maar wil híj niet meer. In “Angst” gaat het over een man die zijn vriend, iemand die alles heeft wat hij zich wenst maar verteerd wordt door levensangst, bedondert met diens echtgenote. Een vrouw die zich ook al, à la Esther Perel en Madame Bovary, dood verveelt. “… Mij blijft het volslagen hetzelfde…”, antwoordt ze op een opmerking dat het mooi weer is. “… ‘Waarom blijft u dat volslagen hetzelfde?’ vroeg ik. ‘Omdat ik me verveel. U verveelt zich alleen maar wanneer uw vriend er niet is, maar ik verveel me altijd. Trouwens… dat is voor u niet interessant.’…”.

Gekte
In “De zwarte monnik” speelt een legende over een monnik, gekleed in een zwarte pij, die duizend jaar geleden ergens door een woestijn liep, de hoofdrol. Een eind van de plek waar hij liep zagen een paar vissers hem ook: als luchtspiegeling: “… Van die luchtspiegeling ontstond een tweede luchtspiegeling, vervolgens van de tweede een derde, zó, dat het beeld van de zwarte monnik tot in het oneindige werd voortgeplant van de ene atmosferische laag naar de andere. Hij werd nu eens in Afrika, dan in Spanje, dan weer in India en dan weer in het hoge noorden gesignaleerd… Tenslotte trad hij buiten de grenzen van onze dampkring en nu dwaalt hij rond in het heelal, waarbij hij steeds niet in een dergelijke omstandigheid geraakt, dat zijn beeld zou worden uitgewist…”. Na precies duizend jaar zal de luchtspiegeling weer in de dampkring op aarde terecht komen en zich aan de mensen vertonen. En ja hoor, hij wordt gezien door een overspannen wetenschapper op een stil plekje in de natuur. Een wervelwind neemt de gestalte aan van een monnik die met hem praat en vertelt dat hij een uitverkoren genie is. De wetenschapper snapt heel goed dat de monnik een hersenschim is, ontstaan uit zijn overprikkelde fantasie. Toch maakt alle onverdiende aandacht van deze hallucinatie hem brooddronken van geluk. Als hij trouwt en zijn vrouw hem probeert te genezen van zijn gekte raakt hij depressief. Sommige kunstenaars zijn inderdaad bang geweest dat wanneer hun psychoses zouden worden behandeld, ook hun bron van creativiteit zou opdrogen. Het langste verhaal in deze bundel, “Zaal 6”, is eerder een novelle. Zaal 6 is een bijgebouw van een vreselijk hospitaal waar vijf geesteszieken verzorgd worden: “… Men klaagde dat het er van de kakkerlakken, de wandluizen en de muizen niet uit te houden was. In de chirurgische afdeling heerste voortdurend wondroos. In het hele huis waren slechts twee lancetmesjes en geen enkele thermometer; de badkuipen dienden als opslagplaats voor de aardappelen. De opzichter, de huishoudster en de medische assistent buiten de patiënten uit en van de oude dokter vertelde men, dat hij een geheime handel dreef met de voor zieken bestemde spiritus en dat hij er een harem op nahield van vrouwelijke patiënten en verpleegsters…”. Degene die voor psychiater door moet gaan, dokter Andrej Jefimytsj Ragin, laat het ziekenhuis al gauw aan zijn assistent over. Waarom zou je mensen verhinderen dood te gaan als dat het normale en legale einde van iedereen is? Waarom zou je het lijden willen verzachten als de mens, naar men zegt, door lijden tot volmaaktheid wordt gevoerd? Hij zit liever thuis te lezen (‘een ziekelijke gewoonte’!) – de helft van zijn royale inkomen geeft hij uit aan boeken. Met een van de gekken filosofeert hij over het leven. Volgens hem kun je het ware heil alleen maar in jezelf vinden. Hij gaat voor de Stoïcijnen. Kijk naar Diogenes die volmaakt gelukkig was in zijn ton. De gek is het totaal niet met hem eens. In Griekenland is het altijd lekker warm, dus Diogenes kon op z’n gemak in die ton liggen en lekker sinaasappels en olijven eten. Het lijden kun je alleen maar in theorie verachten: “… Degenen, die door hun ambt of werk met het leed van anderen in aanraking komen, zoals rechters, politieambtenaren, doktoren, raken gaandeweg door de macht der gewoonte in zo hoge mate afgestompt, dat zij ondanks de beste wil niet anders dan formeel kunnen staan tegenover de mensen, met wie zij te maken hebben; in dat opzicht onderscheiden zij zich in niets van de boer, die achter op zijn erf schapen en kalveren slacht en het bloed, dat daarbij vloeit, niet ziet…”. En inderdaad, als dokter Andrej na allerlei ontwikkelingen zélf als patiënt op zaal 6 terecht komt, piept hij wel anders…

Het nut van verhalen
“Wolodja” gaat over een zeventienjarige, hevig door zijn gevoelens heen en weer geslingerde puber, met wie het verkeerd afloopt. “Thuis” is een prachtig verhaal over een weduwnaar die probeert zijn zeven-jarige zoontje bij te brengen dat roken op zijn leeftijd een verkeerde gewoonte is. Ondertussen herinnert hij zich het gymnasium waar leerlingen die betrapt werden met een sigaret zonder genade van school werden gestuurd. Als hij over hun verdere levensgang nadenkt komt hij tot de conclusie dat door de straf meestal veel groter onheil werd gesticht dan door het vergrijp zelf. Zijn zoontje luistert geen ogenblik. Pas als hij hem bij het naar bed gaan een zelfverzonnen sprookje vertelt waarin een voorbeeldige koningszoon sterft aan de tering vanwege zijn gerook, en uiteindelijk het hele koninkrijk in verval raakt, huivert het jongetje en neemt zich vast voor nooit meer te roken. Zijn vader denkt aan “… de leden van de jury, die altijd ‘een redevoering’ nodig hebben; hij dacht aan het publiek, dat zijn kennis van de geschiedenis alleen uit oude sagen en uit historische romans haalt; hij dacht eraan, hoe hij zelf de zin van het leven niet uit preken en wetten, maar uit fabels, romans en gedichten put…”. En ik denk aan Ellen van Wolde die in “Verhalen over het begin” schrijft dat een verhaal zoveel meer zegt dan enkel een kernboodschap. Stel je voor dat het verhaal over ‘de Toren van Babel’ was afgedaan met ‘de mensen moeten zich over de aarde verspreiden’. Zou Bruegel ooit een schilderij gemaakt hebben bij zo’n boodschap? Zou je ooit overwegen je leven te veranderen op grond van een affiche op het station met de tekst: ‘God redt’? Het Exodus-verhaal maakt toch echt meer indruk. “In het ravijn” ligt het dorp Oeklejewo. “… Wanneer een vreemdeling vroeg, wat dat voor een dorp was, kreeg hij ten antwoord: ‘Dat is het dorp, waar de koster eens bij een begrafenis alle kaviaar heeft opgegeten.’…”. Tsjechov: “… Of het leven hier nu zo armzalig was, of dat de mensen niets anders dan dit weinig belangrijke voorval van tien jaar terug hadden weten op te merken, in ieder geval wist men over het dorp Oeklejewo verder niets te vertellen…”. Maar ondertussen!

Humor

De laatste zes verhalen zijn heel kort en buitengewoon hilarisch. “Een hulpeloos schepsel” gaat over een vrouw die het personeel van een bank gek maakt met haar eeuwige geouwehoer. “Bridge” gaat over een stel ambtenaren die de nacht doorhalen met kaart spelen. Op elke kaart is een portret van een bekende geplakt. “De redenaar” gaat over een vent die zo ontzettend goed kan kletsen dat hij er bij wordt gehaald om de grafrede te houden als er een dronkenlap van een ambtenaar is overleden. Helaas vergist hij zich in de persoon en houdt een toespraak over iemand die er in levende lijve bij staat. “Het kunstwerk” gaat over een prachtige bronzen lamp die een arts van een dankbare patiënt krijgt. Een peperduur stuk waarvan de voet bestaat uit twee blote dames in zo’n schandalige houding dat de arts de lamp niet tentoon durft te stellen. Dus geeft hij de lamp kado aan een bevriende advocaat, en die weer aan iemand anders, en zo door, tot diezelfde lamp weer bij diezelfde arts terecht komt. “De verstandige portier” gaat over een oude portier die in de keuken het ondergeschikte personeel uitkaffert omdat ze zich gedragen als domme varkens die alleen maar bij de kachel zitten te vreten en te zuipen. Hij wil ze aan het lezen hebben. Zelf gaat hij met een boek op zijn wachtpost zitten. Het is echter zo saai dat hij in slaap valt en gesnapt wordt door de opzichter. “De nare jongen” tenslotte, gaat over een rotventje die zijn zus en haar vriendje stalkt en afperst nadat hij gezien heeft dat ze elkaar kussen. Als het stel eindelijk ouderlijke toestemming krijgt om met elkaar te trouwen vliegt de verloofde naar buiten op zoek naar zwager Kolja: “… En toen hij hem eindelijk te pakken had, snikte hij bijna van gelukzaligheid en greep de nare jongen bij zijn oor. En meteen kwam ook Anna Semjonowna aangehold, die ook op zoek was geweest, en greep het andere oor. Dat had u moeten zien, die verrukking op de gelaten van de verloofde verliefden, toen Kolja begon te huilen en om genade te smeken: ‘Ach, lieve duifjes, ik zal het nooit meer doen! O, o, genade, vergiffenis!’ En enige tijd later bekenden zij elkaar, dat zij in al die tijd van hun eerste liefde, nooit zulk een roes van zaligheid hadden gehad, als in die minuut, die minuten, waarin zij het nare jongetje aan zijn oren trokken…”.

Uitgave: L.J. Veen – 1974, vertaling Marko Fondse / D.P. Peet / M. Budimir / Theo J. van der Wal / H.J. Been, 287 blz., ISBN 90 204 0518 7, € 12,90
Rechtstreeks bestellen (alleen tweedehands): klik hier

maandag 28 september 2015

Nu begrijp ik je – Huub Buijssen


Subtitel: Over verborgen verwachtingen en verlangens tussen mannen en vrouwen

Hoe komt het toch dat ‘onmogelijke liefdes’ zo ‘onmogelijk’ zijn? Klinisch psycholoog, gezondheidszorgpsycholoog en psychogerontoloog Huub Buijssen (1953) kan je dat precies vertellen. “Madame Bovary” (zie mijn vorige blog) is zowat een casestudy bij “Nu begrijp ik je”. Het boek gaat over relatieconflicten, die van alle kanten zo uitgebreid onder de loep worden genomen dat het verhaal bijna in een lichtchaotische informatiebrij ontaardt, ware het niet dat een serie luchtscheppende, grappige, relativerende, cartoonachtige plaatjes voor de nodige onderbreking zorgt. Natuurlijk zijn echtelijke ruzies een doodserieuze zaak. Maar ik heb ook verschrikkelijk gelachen om “Nu begrijp ik je”. Met dank aan degene die mij dit boek ter hand stelde.

Arme mannen

Wat blijkt: negen van de tien ruzies wordt door vrouwen gestart. Jawel. Het is meestal de vrouw die kritiek heeft op de man (voor alle duidelijkheid, dat zegt Huub Buijssen niet omdat hij een man is, hij heeft die informatie van de bekende Nederlandse psychologe Martine Delfos). Voor mannen is het misschien onvoorstelbaar, maar Buijssen vertelt naar aanleiding van een onderzoek waarin vrouwen werd gevraagd te kiezen tussen hun man of vriendinnen - hij kwam het zo’n twintig jaar geleden in een Duits psychologieboek tegen - dat vrouwen voor het merendeel kiezen voor… hun vriendinnen: “… Een recent Engels onderzoek bevestigt nog eens dat voor veel vrouwen hun vriendinnen belangrijker zijn dan hun man. Dit onderzoek was zelfs nog schokkender voor het zelfbeeld van de man: niet alleen moesten ze de vriendinnen van hun vrouw voor laten gaan, maar ook hun schoonmoeder (op nummer één), en ook foto’s en de mobiele telefoon. Vriend of echtgenoot staat nog in de top vijf, maar als er sprake is van ernstig geldgebrek, bleek een vijfde van de 4000 ondervraagde vrouwen bereid haar partner af te staan in ruil voor 775.000 euro…”. Echt waar. En dat komt allemaal omdat vrouwen nu eenmaal anders in elkaar zitten dan mannen. Mannen zijn gefocust op competitie, vrouwen op verbondenheid: “… Voor vrouwen zijn en blijven gesprekken over mensen en hun gevoelens net zo belangrijk als eten en drinken (mannen bestempelen dat al gauw als ‘roddelen’). Vandaar dat vriendinnen zo’n belangrijke rol spelen in hun leven. Vrouwen hebben andere vrouwen als ondersteunend netwerk nodig. Ze toetsen voortdurend hun denkbeelden aan elkaar, ze delen hun zorgen en pleziertjes, ze gebruiken elkaar als klaagmuur en praatpaal. Vriendschappen tussen vrouwen zijn dan ook intens en intiem…”.

“De vrouw is anders dan de man. En daar komt al die herrie van.” (Marc van den Eynde)
Voor mannen is het altijd even wennen dat vrouwen op dezelfde manier over hun vriendinnen praten als over een romantische relatie. Het nadeel is dat vrouwenvriendschappen snel om kunnen slaan in felle ruzies en heftige vijandschap. En het tweede grote nadeel is dat vrouwen dezelfde closeness, nabijheid en intimiteit willen van hun partner. Zelfs op de EERSTE plaats van hun partner! Terwijl mannen van nature juist graag afstand houden (zie bijvoorbeeld ook mijn blog over “De onverzadigbare vrouw en de afwezige man”), en hun problemen het liefst alleen verwerken (nu snap ik ook waarom leesclubs voornamelijk bevolkt worden door vrouwen, terwijl Peter Buwalda in "Zomergasten" beweerde dat je in je eentje van een goed boek - en goede muziek - hoort te genieten). Mannen denken in termen van ‘ik’; vrouwen in termen van ‘wij’. Mannen zijn zakelijk; vrouwen emotioneel. Mannen uiten zich rechtstreeks, vrouwen draaien nogal eens om de pot (ter illustratie: zie het “Relatie Woordenboek” van “Loesje”). Mannen zoeken naar oplossingen, vrouwen tonen meegevoel. Mannen willen op zijn minst respect dan wel bewonderd worden, zich bewijzen, de held zijn, sterk zijn, onafhankelijk zijn, zich onderscheiden van de rest en vooral niet afgaan. Vrouwen zoeken harmonie, willen erbij horen, zich aansluiten bij anderen en opgaan in hun omgeving. Mannen zijn allergisch voor eisen en commando’s en lopen te pochen zonder zich een seconde te schamen. Vrouwen willen ‘zorgen’, en scheiden daarom vaker van een gelukkige dan van een ongelukkige man. Het grootste schrikbeeld van een jongen is ‘minderwaardig’ zijn. Het grootste schrikbeeld van een meisje is 'niet aardig' gevonden te worden.

Er is hoop
Mannen hebben vooral een hekel aan ‘zeuren’. En dat doen vrouwen vaak en veel. Volgens een onderzoek onder 3000 mensen van de Engelse krant “The Daily Mail” klagen vrouwen elk jaar gemiddeld 7920 minuten tegen hun man: “… Dit staat gelijk aan tweeënhalf uur zeuren per week, of vijfenhalve dag zeuren per jaar. De meeste mannen (83 procent) gaven toe dat het gezeur van hun vrouw vaak wel terecht was. De helft gaf zijn vrouw daarom binnen een halfuur haar zin en 21 procent gaf zich na enkele uren gewonnen (dus het heeft absoluut effect). Van de vrouwen bekende 87 procent dat ze het hun man soms toch wel erg moeilijk maakten…”. Uit een Brits onderzoek onder 3000 getrouwde stellen kwam ook nog eens naar voren dat er gemiddeld twee uur per week geruzied wordt: “… Daardoor wordt er wekelijks meer dan twee uur niet of nauwelijks met elkaar gesproken. Bij elkaar opgeteld is dat bijna tien dagen mokken per jaar. Slechts de helft van alle koppels geeft toe dat zij medeverantwoordelijk zijn voor de slechte verstandhouding door superkritisch of overgevoelig te reageren…”. Verder is het zo dat vrouwen in alle culturen en maatschappijen - onbewust - vallen op mannen die goed geld verdienen en een hoge status hebben (wat evolutionair gezien natuurlijk volkomen op zijn plaats is). Maar die mannen moeten daar veel voor doen. Is een stel eenmaal getrouwd, dan kun je dan ook wachten op de klacht van de verbinding zoekende vrouw, dat de man alleen maar met zijn werk bezig is. Waarop de man weer geschokt is dat zijn vrouw zó ondankbaar kan zijn: hij doet het toch allemaal voor haar en voor de - eventuele - kinderen?! Omdat het deel van het brein dat reageert op beloningen, zoals verliefdheid, nauw verbonden is met het woedecentrum, zullen mensen die het meest van hun partner houden het hardste ruzie maken: ze vechten letterlijk om elkaars liefde. En als we maar boos genoeg zijn, wordt ook nog eens de hersencentra voor logisch redeneren zo goed als inactief. Met alle gevolgen van dien. Ik ga het verder maar niet over de verschillende seksdrive hebben; daar weet iedereen met een wat langere relatie zo’n beetje alles van, vermoed ik. Overigens: er is wél hoop. Mannen en vrouwen komen dichter bij elkaar naarmate ze ouder worden. Door de verminderende oestrogeenproductie is de vrouw in staat sneller opgewonden te raken en door het afnemende testosteron heeft de man iets langer tijd nodig om op te warmen. Bovendien veranderen vrouwen in wezens die als ze in de spiegel kijken ineens denken: “Hé, ik ben er ook nog”. En mannen concluderen: “Hé, er zijn ook anderen”.
Toch mag het al met al gerust een wonder heten dat het vaak nog zo goed gaat tussen de seksen…

Onmogelijke verwachtingen
Volgens Buijssen komen de meeste, zo niet alle ruzies voort uit onuitgesproken dan wel botsende dan wel verkeerde dan wel te hoge verwachtingen. Evenals Madame Bovary door haar boeken, zijn wij door alle films, tv-series en reclames die we zien, gaan geloven in een torenhoog romantisch ideaal. Negentig procent van de Amerikanen en zeventig procent van de Nederlanders droomt van “De Ene Ware”. Maar die ene ware is de Messias niet. We hebben verschillende karakters, we kijken op een verschillende manier naar de werkelijkheid en we hebben verschillende normen en waarden. We zullen die verschillen onder ogen moeten leren zien en onze onvolmaakte, tekortschietende partner met al zijn eigenaardigheden moeten leren accepteren. Mensen zijn namelijk onverbeterlijk: “… Uit onderzoek naar het effect van psychotherapie blijkt dat zelfs mensen die vele jaren achter elkaar vier keer in de week gedurende een uur op de divan hebben gelegen bij hun psychiater daardoor nauwelijks veranderden: op een schaal van 0 tot 10 punten niet meer dan een half punt. En bedenk dan dat het hier gaat om mensen die gemotiveerd waren om iets aan hun persoonlijkheid te doen en geholpen werden door professionals die een jarenlange opleiding hadden gehad om aan de persoonlijkheid te sleutelen…”. Naarmate mensen ouder worden, worden ze zelfs nog een beetje meer zichzelf. De lieverds worden liever en de sacherijnen sacherijniger. De andere kant van het verhaal is dat we niet de ander, maar wel onszelf kunnen veranderen. Buijssen vertelt over een proef onder verzorgenden in Duitsland die de opdracht kreeg een groep lastige, mopperende bejaarden, die ze bij voorkeur meden, te behandelen alsof ze de meest vriendelijke en aardige oudjes waren die er bestonden. Wat bleek; na een paar weken hielden ze werkelijk van hen. Een positieve benadering levert altijd een positieve reactie op. Uiteindelijk is dat niet alleen fijn voor je partner, maar ook voor jezelf.

Hoe ouder, hoe gekker

Het rare is dat sinds wij trouwen uit liefde, en dat is nog niet eens zo heel lang, de echtscheidingscijfers door het plafond schieten. Gearrangeerde huwelijken lopen vaak veel positiever. Ze mogen dan weliswaar op een lager pitje beginnen, het gaat steeds beter. Een Marokkaanse vrouw van middelbare leeftijd zegt in het boek dat dat komt omdat vaders veel meer levenservaring hebben dan hun kinderen en daardoor beter weten wie er bij hen past. Filosoof Stine Jensen vertelde vorige week tijdens een filmcollege waar ik bij aanwezig was, dat hoe meer stellen verschillen (qua leeftijd, uiterlijk, nationaliteit, godsdienst, sociale klasse, enzovoorts) hoe minder de relatie een kans van slagen heeft. Daar komt bij dat we leven in een cultuur die streeft naar perfectie. Jagen naar geluk is ons emotionele handelsmerk. De ander moet ons in de zevende hemel brengen. Faalt hij of zij dan hoppen we naar de volgende, die daartoe misschien wel bij machte is. Maar die volgende gaat ook vervelen. Helaas ligt de helft van je vermogen om gelukkig te zijn al bij je geboorte vast: geluk zit in je genen. Veertig procent van je geluk wordt bepaald door je eigen actie en gedrag. Je zult zelf je leven spannend moeten maken. Slechts tien procent van je geluk heeft te maken met je omstandigheden: “… Wellicht vind je het moeilijk om te geloven, maar of je nu jong bent of oud bent, in een villa woont of in een gewoon rijtjeshuis, rimpels hebt of een strakke huid, of je drie keer per jaar op vakantie kunt gaan naar een ver land of dat je amper geld hebt om een weekje in eigen land door te brengen, of je de duurste merkkleding draagt en in het bezit bent van de nieuwste gadget of dat je je qua kleren en elektronica geen enkele luxe of uitspatting kunt veroorloven – de kans dat je gelukkig of ongelukkig bent, is ongeveer gelijk…”. Het goede nieuws is dat veel huwelijksrelaties qua welbevinden een U-patroon laten zien. De ongelukkigste tijd is als je in de kleine kinderen zit: je leven bestaat voornamelijk uit ‘racen’. Ook al maken de meeste jonge ouders en jonge-ouders-bladen je heel wat anders wijs. Een langlopend onderzoek onder 21.000 Britse en Duitse mannen en vrouwen toonde aan dat mensen vanaf hun 45ste tevredener worden met hun bestaan en de top van hun geluk bereiken als ze 74 zijn. In “Zin” nr.7 van juni 2015 stelt de Amerikaanse onderzoeker Arthur Stone zelfs dat je ergens tussen de tachtig en vijfentachtig jaar het gelukkigst bent. En ik maar denken dat oud en bejaard gelijk staat aan ellendig en eenzaam! De volhouder wint. Hoe ouder, hoe gekker, zullen we maar zeggen.

Al dat praten heeft nog nooit wat uitgehaald
Deel een van dit boek maakt duidelijk hoe aanvaringen ontstaan. Deel twee bestaat uit een uiteenzetting van zeven communicatietechnieken die je kunnen helpen om vruchtbaarder om te gaan met kritiek en deze niet te laten ontaarden in steeds terugkerende heilloze ruzies. We zijn geneigd ons te verdedigen tegen kritiek, maar de strijd aangaan werkt eigenlijk nooit. Zowel jijzelf als de ander zullen de hakken in het zand zetten. Pissige mannen trekken zich terug; pissige vrouwen gaan kijven. Het is zaak de ander te ontwapenen, bijvoorbeeld door hem/haar (een beetje) gelijk te geven. Het is zaak door de bril van je partner te kijken. Het is zaak open te staan voor andermans gevoelens, want ieder mens wil diep in zijn hart gehoord en begrepen worden. Het is zaak te praten over elkaars verwachtingen, en dat is nog niet eens zo eenvoudig, want de meeste mensen hebben geen idee wat hen precies drijft. “Ik voel …” uitspraken zijn erg nuttig bij het verwoorden van emoties en gedachten, want gevoelens zijn nooit fout. Een beetje slijmen kan ook geen kwaad (in de psychologie ‘stroking’ genoemd). Vertel verder vooral wat je wil, want anderen - en met name mannen - kunnen dat niet ruiken. En als je niet wilt praten is dat ook best. “Al dat praten heeft nog nooit wat uitgehaald”, zegt mijn moeder altijd. Toch heeft bijna niemand een moeder die zó kan kletsen, als ik, denk ik wel eens. Edoch; doen heeft net zoveel, zo niet meer effect. Ophouden met zeuren en zeiken en daarvoor humor en waardering in de plaats stellen zal ieders leven veranderen in een zonnige alpenweide, volgens Buijssen. En dat wisten we met z’n allen natuurlijk allang…

Uitgave: Spectrum – 2010, 333 blz., ISBN 978 904 910 437 5, € 17, 99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

maandag 16 augustus 2021

Zwaartekracht – Annemieke Reesink

 


Op verzoek. “Zwaartekracht”, het debuut van Annemieke Reesink (1975), is een heel wat ‘gewoner’ boek dan “De minnaar” van Marguerite Dumas (zie mijn vorige blog), maar gaat ook over een  tienerliefde en is eveneens geïnspireerd op de gebeurtenissen in haar eigen leven. Sterker, er is zelfs sprake van een psychisch labiele moeder en die eerste liefde betreft eveneens geen uit de klei getrokken Nederlander. In dit geval wordt de hoofdpersoon prompt zwanger en moet daarmee dealen in een zwaar gereformeerd milieu, waar dat als een doodzonde wordt beschouwd. De oplossing: zo snel mogelijk trouwen. Zo ontstaat er een huwelijk dat zijn hele eigen dynamische groeicurve doormaakt, omdat het om twee kinderen gaat die in feite nog volwassen moeten worden. Het verhaal deed me sterk denken aan de behartenswaardige uitspraken van Roxanne van Iperen in “Zomergasten” (25.07.21), naar aanleiding van het Ezelsproces van Gerard Reve. Is het geloof een innerlijk of uiterlijk gebeuren? Gaat het om een in het diepst van de ziel doorleefde, oprechte waarheid en een onzichtbare band met een zich in het binnenste openbarende godheid - een geestelijke ervaring waar per definitie (gelukkig) niemand een vinger achter krijgt? Of draait het om wetjes en gemeenschappelijke regels waardoor mensen zich tegen elkaar opstellen en tegen elkaar worden uitgespeeld? Gaat het om de poppenkast in de kerk? Verwordt het tot een publiekelijk wedstrijdje ‘wie er het best gelooft’? Het punt is, denk ik, dat religie altijd door de buitenwereld wordt aangereikt, maar dat het inderdaad een verinnerlijkt gebeuren moet worden, wil het betekenisvol zijn in iemands leven. Zie de gelijkenis van de graankorrel (Johannes 12 vers 24,25). Dat je vervolgens weer mensen gaat opzoeken waarmee je je verbonden voelt, vind ik logisch. Ik ben ook lid van een leeskring omdat ik graag mensen ontmoet die van boeken houden. Maar dat er niets of niemand tussen jou en God in kan staan, lijkt me evident. Aan wat anderen hebben met God heb je niet zoveel. Het gaat om wat jíj hebt met God.  

 

Schoon mijn zonden vele zijn

Ik ben ook groot geworden in een orthodox milieu. Het verschil met Vera, de hoofdpersoon uit het boek van Reesink, laat zich al in de proloog kennen. Als ze naar bed gebracht worden, wil de kleine Vera niet meezingen met het gebedje van haar jongste zusje: “… ze is geen kleuter!...”. Ik heb het ook geleerd: “… Ik ga slapen, ik ben moe / sluit mijn beide oogjes toe. / Heere, houd ook deze nacht / over ons getrouw de wacht…”. Daar stopte het voor mij, maar bij Vera wordt er nog een couplet aan toegevoegd: “… ’t Boze dat ik heb gedaan, / zie het, Heere, toch niet aan. / Schoon mijn zonden velen zijn, / maak om Jezus’ wil mij rein…”. Vera zal in haar toekomstige leven zwaar moeten dealen met schaamte- en schuldgevoelens. Mijn ouders hadden al met de ‘zonden’ afgerekend, kennelijk. Een en ander gebeurt nadat Vera’s kunstzinnige moeder in een bloemetjesnachtjapon en met afgebeten nagelriemen in een busje wordt afgevoerd: “… Ze gaat fijn uitrusten in een vakantiepark…”. Waarom mogen de kinderen niet weten dat ze een tijdje opgenomen wordt in een psychiatrische instelling? Vera’s moeder doet denken aan de vader van Hans Sievez in “Knielen op een bed violen”: “… Als haar moeder een sombere bui heeft en de hele dag met haar neus in een of ander stoffig boek van een oude schrijver heeft gezeten, een rimpel tussen haar ogen en rode strepen in haar nek van haar graaivingers, krijgen haar vader en moeder ’s avonds altijd ruzie. Vanuit haar bed hoort Vera haar vader dan schreeuwen. ‘Stop toch eens met lezen van die troep! Is er niet genoeg hel op aarde te vinden, Neeltje?’…”.

 

Vijfenzestig woorden voor seks

Buitengewoon hilarisch vertelt Reesink hoe het toegaat in de klas van een ‘gewone’ christelijke scholengemeenschap bij Utrecht, waar Vera na een verhuizing van een boerderij in de Achterhoek, terecht is gekomen. Haar vader ruilde het boerenbestaan in voor een leven in een slaperige vinexwijk. Waarom zou je dát doen?! Hij vond het tijd worden voor meer ‘avontuur’ en hoopte dat zijn vrouw daar wat beter in de wereld zou gaan passen. Het wordt allemaal heel luchtig gebracht, maar hij moet de wanhoop nabij zijn geweest, als ik zie hoeveel moeite boeren hebben om uitgekocht te worden vanwege de klimaatcrisis. Over de ‘weerzinwekkende’ Martin met zijn vieze gel-haar: “… Hij draagt Nike Air-schoenen en vindt het erg belangrijk om te vertellen hoe duur ze waren, en hij kent vijfenzestig woorden voor seks, die hij razendsnel kan opdreunen met zijn overslaande piepstem. Vijfenzestig! In alfabetische volgorde. En hij zeurde en zuchtte toen ze een rijtje van tien Duitse voorzetsels uit hun hoofd moesten leren. Hormonen zoemen om zijn gel-hoofd, maar verder gebeurt daarbinnen kennelijk niet zo veel. Rayan, die Martins achterbakse grappen standaard begeleidt met een onuitstaanbare hyenalach, installeert zich naast Martin. Voordat Rayan gaat zitten, trekt hij zijn Levi’s nog even wat omlaag, zodat iedereen die achter hem zit uitzicht heeft op een randje van zijn Calvin Klein-onderbroek…”. Vera duwt zonder nadenken de jongenspink die zich op haar tafeltje bevindt zo ver mogelijk naar achteren. Die redt zich wel. Haar tweelingbroertje Bas is een ander geval. Met een stelletje mislukte nerds trekt hij zich terug in een zijgang om naast een verwarming in stilte zijn boterhammen op te peuzelen. Vera is er niet bij als het stelletje branies van hierboven hem midden op het schoolplein vastgrijpen om ‘mietje’ op zijn voorhoofd te kalken. Menselijke roofdieren ruiken anders-zijn al kilometers van te voren. Bas zal later inderdaad uit de kast komen als homo.  

 

Popliedjes met een duivelse boodschap

Vera schaamt zich dood voor haar onbehouwen SGP-vader, met zijn gedateerde bruine ribbroeken en vormeloze spijkerbroek, “… die hij ‘spiekerboks’ noemt…”, en zijn Urker Mannenkoor en Kajem. Een boerse hork die ik wel leuk vind: “… ‘Als jullie maar weten dat ik later nooit vrouwenwerk in de kerk ga doen en nooit op die vreemde vrouwonderdrukkende club van jullie ga stemmen.’ ‘Is goed hoor, Dolle Mina!’ roept haar vader haar na…”. Hij heeft boeken van Ouweneel, Bonhoeffer, Leon Uris en Jan de Hartog in de kast staan, en laat Vera “Een droog wit seizoen” van André Brink lezen. Het kan ‘veul’ erger. Er komt ook een tv in het nieuwe huis. Eerst wordt er alleen naar het journaal en de e.o. gekeken. Als haar moeder, die nergens tegen kan, naar bed is, kijkt haar vader, met of zonder kinderen, al gauw de meest gruwelijke oorlogsfilms. Vera mag al wel een lange broek aan. Haar moeder zit nog steeds, als de laatste der Mohikanen, met een lullig hoedje op in de grauwe nieuwbouwkerk, waar geen straaltje warmte van uit gaat. Hier geen God die de kleur aanneemt “… van het goudgroene licht dat daar de leilinden scheen…” of binnenvalt “… door het rood van de gebrandschilderde ramen…”. Vera’s achterban zweert bij  rigoureuze polarisatie. Het bestaan is zwart-wit: “… Op seculiere scholen wordt aan de lopende band gehoereerd en geaborteerd, gevloekt, geslikt en gesnoven, en dat alles onder invloed van een nieuwe rage, house: dreunende herrie uit de afgrond. Op zaterdagavond slikken niet-christelijke jongeren een pilletje en dan halen ze de hele nacht door, stuiptrekkend op het opzwepende ritme en de duivelse teksten van de housemuziek. Vervolgens duiken ze met jan en alleman het bed in en hebben ze de hele zondag nodig om hun roes uit te slapen…”. Door het aanwakkeren van angst wordt geprobeerd om de kloof tussen kerk en wereld zo groot mogelijk te maken: “… Volgens Vera’s moeder en haar mentor gaat popmuziek voornamelijk over seks buiten het huwelijk en maken de artiesten niks dan vulgaire bewegingen op het podium. Daarnaast heeft de duivel boodschappen in popliedjes verstopt, zoals ‘Luister naar Satan,’ en ‘Maak jezelf dood,’ maar dat hoor je alleen als je de songs achteruit draait…”.

 

Een ware Madame Bovary

Vera ontkomt echter niet aan verderfelijke invloeden. Vooral via vrienden. De hippe zorgeloze Lisette die alles doet wat God verboden heeft: Tina’s lezen, opmaken, jointjes roken, de pil slikken. Een heavymetal-jongen die haar liefkozend ‘wit wief’ noemt. En bovenal Leroy, haar eerste vriendje van de jeugdvereniging. Zijn moeder is een Antilliaanse verpleegkundige. Vandaar zijn exotische uiterlijk. Als zijn ouders op vakantie zijn gaan ze met elkaar naar bed. Het gebeurt maar twee keer. Dat is genoeg om zwanger te raken. Haar handenwringende moeder huilt tranen met tuiten om haar sloerie van een dochter. Haar zwijgende, maar praktische vader, weet een bovenwoninkje op de kop te tikken dat wel is op te knappen. Er moet zo snel mogelijk worden getrouwd. Daar is geen enkele discussie over. Terwijl Lisette naar de kunstacademie vertrekt en Leroy gezondheidstechnologie gaat studeren, verschoont Vera luiers en maakt ze biologische fruithapjes. Hoe schattig haar dochtertje ook is, dit is toch wel het tegenovergestelde van haar dromen over losgaan in de wijde wereld. Tussendoor haalt ze gelukkig alsnog haar havodiploma. Via thuisonderwijs. Af en toe vergeet ze zichzelf als een ware Madame Bovary in de romans die ze leest voor de lijst: “… In haar eentje danst ze langzaam en sensueel op de sprookjesachtige stem van Kate Bush, die zingt over ‘Wuthering Heights’. ‘Ik heb het koud,’ zingt ze, laat me door je raam naar binnen.’ Vera stelt zich voor dat ze Catherine is, die vastberaden de stormwind en slagregen trotseert. Mat wapperende rokken loopt zij de heuvel op naar het landgoed van haar geliefde Heathcliff. Met haar blote vuisten slaat zij de ruit van zijn slaapvertrek kapot. Haar polsen bloeden…”. 

 

Communicatievaardigheden

De eigenschappen waar je op valt als je verliefd bent, worden vaak een bron van ergernis als je eenmaal aan iemand vastzit. Vera ooit over haar introverte vent: “… Ik vind hem zo aantrekkelijk, dat mysterieuze van Leroy. Hij kan echt wel een half uur in stilte naar de lucht staren. Dan gaan er allerlei diepe filosofische gedachten in hem om, dat zie ik gewoon aan zijn gezicht…”. Maar als ze eenmaal getrouwd is: “… Dat mysterieuze van haar man - je zou het ook gebrek aan communicatievaardigheden kunnen noemen – is bij nader inzien behoorlijk irritant. Zijn behoefte aan harmonie vindt ze om gek van te worden. Hij is het in bijna alles met haar eens. Ja hoor, hij vindt het een goede gewoonte om na het eten Bijbel te lezen en te danken, maar dan moet Vera dat wel op zich nemen. Hij zegt het gehakt in de lasagne en de kip in de nasi helemaal niet te missen, maar in de afvalbak vindt Vera regelmatig de plastic bakjes van de frikandel speciaal van de snackbar om de hoek. Hij vindt haar mooi, zeker; het maakt hem niet uit of ze die ene jurk aantrekt of toch liever die andere, of ze haar haar opsteekt of los laat hangen…”. Leroy studeert zich suf, ploetert om wat bij te verdienen in de Albert Heijn, zit in de tijd die over is achter zijn spelcomputer of ligt te snurken op de bank: “… ik zit maar thuis. Weet je wel hoe saai dat is? Weet je wel hoe saai jij bent? Nooit zeg je wat. Nooit wil je wat…”. Om het maar niet te hebben over zijn achterlijke voetbalvriendjes van tegen de dertig, die nog steeds bij hun ouders wonen: “ … Ze heeft hen horen zeggen dat ze haar een arrogant mokkeltje vinden, en dat vindt ze prima…”. Al gauw laat Leroy haar in haar eentje naar de kerk gaan. Eigenlijk wil Vera ook niet meer, maar het is zo rot om dat mee te delen aan haar ouders: “… Haar eigen beklemming verbaast haar. Het beschuldigende kom-kom van de klokken, de druipende zwaarmoedigheid van de man in toga, het orgelgeweld, de harde banken, het zuchten en geschraap van de kelen van de kudde – alles geeft haar een paniekgevoel, een ritmische vuistslag die van binnenuit hoog tegen haar borstkas timmert…”. Als ze thuis komt: “… ‘Hoe was het in de kerk?’ ‘Supergaaf.’ Ze rolt met haar ogen…”.

 

Opgeklopt gevoel

Vera treft een buurvrouw met een hyperactief gezin bestaande uit vijf stuiterende kinderen plus een woeste Rock ‘n  Roll-man, die bij een blije pinkstergemeente horen. Voor ze het weet heeft ze zich opnieuw laten dopen in hun halleluja-kerk. Haar ouders krijgen een rolberoerte. Vera is altijd gevoelig geweest voor spiritualiteit; iets waar haar vader met zijn nuchtere boerenverstand het zijne over denkt. Over een ‘opwekking’ in het buitenland: “… Een team zendelingen is afgelopen jaar naar arme dorpen in India geweest en daar hebben ze de mensen een film over Jezus laten zien, en al die mensen gingen in Jezus geloven, echt honderden!...”. Haar vader, bepaald niet onder de indruk: “… Mwah… Die mensen hadden waarschijnlijk sowieso nog nooit een film gezien. Als die zendelingen hun een James Bond-film hadden laten zien, waren het allemaal volgers van double-oh-seven geworden…”. Haar vader kan er met z’n hoofd niet bij dat Vera zo stom is in de wonderen die er in de pinksterkerk gebeuren, te geloven: “... Dat is gewoon zijn opgeklopte gevoel geweest, dat ervoor zorgde dat hij op dat moment even geen pijn voelde…”. Hij irriteert zich mateloos aan mensen die denken dat ze God in hun broekzak hebben: “… Die roepen ‘Prijs de Heer!’ als de zon schijnt wanneer ze willen barbecueën. Kom nou toch. Alsof Hij zich daarmee zou bemoeien. Nee, Vera, we moeten bidden en werken. Schouders eronder. We zijn zelf verantwoordelijk voor ons leven. We kunnen niet alles op ‘de Heer’ afschuiven…”. Vera, vol pinkstervuur: “… ‘God wil zijn kinderen alles geven, papa. We mogen alles vragen, dus ja, ook goed weer tijdens je barbecue’ ‘Onzin. Hij is geen Sinterklaas. Je vergeet zijn heiligheid’. ‘En u vergeet dat Hij zich opstelt als een vader, en dan mag ik dus alles tegen Hem zeggen’ …”. Pa verliest Gods heiligheid anders ook danig uit het oog: “… ‘Ja hoor, en Hij kletst de hele dag terug zeker,’ sneert haar vader…”. Eigenlijk weet hij het eveneens niet zo precies allemaal: “… Wanneer ze haar vader vragen stelt over Gods aanwezigheid en zijn ingrijpen, lurkt hij peinzend aan zijn sigaret en zegt dat de mens worstelt met God en met het leven, dat we in het duister tasten, dat we er een potje van maken, en dat al het goede uiteindelijk genade is…”.

 

New Age

Vera raakt van de regen in de drup, want de pinksterkerk is de andere kant van bi-polaire gestrengheid - zie ook “De erfenis van Adriaan” van Johan Lock. De gereformeerde leer zou je introvert kunnen noemen; de evangelische extravert. Zo deprimerend als de zware kerk, zo high de charismatici: “… De halleluja-christenen geloven in een zachtaardige God, maar ook in een zeer aanwezige duivel. Handlangers van de duivel, demonen, kunnen bezit van je nemen, als je je bezighoudt met zaken die niet van God zijn, zoals zedeloosheid en occulte praktijken. ‘Weg met andere goden! Weg met magie!’ Gerben steekt zijn vuist in de lucht.’We willen niks te maken hebben met sprookjes, met yoga of met homeopathie.’ ‘Amen!’ roept de man met de snor, en hij maakt een sprongetje in het gangpad…”. De buurvrouw vertelt dat zij en haar man zich jaren hebben bezig gehouden met meditatie en New Age: “… Wij mochten ons best verdiepen in die heidense zaken. Maar Gerben was wel regelmatig depressief in die tijd, en ons huwelijk was een ramp. We hadden steeds ruzie. Toen we de Heer eindelijk in ons leven toelieten werd alles beter…”. En even verder: “… ‘Van occulte zaken word je depressief, of ziek.’ Vera kijkt uit het raam. Haar moeder droomde van de demonen van Jeheronimus Bosch. Zou ze niet ziek zijn geworden als ze dat rotboek niet in huis hadden gehad?...”. Het valt mij op dat christenen die daadwerkelijk in de New Age-wereld hebben gezeten vaak de fanatiekste tegenstanders worden – zie “Genezing uit het Oosten?” van Ruud van der Ven.

 

Hokuspokus

Wie is er uiteindelijk gekker? Vera vertelt haar buurvrouw over de problemen in haar huwelijk. “… Misschien zijn er nog barrières in jullie leven, of occulte dingen in jullie huis, waardoor de duivel invloed heeft in jullie relatie…”, oppert ze. Als Leroy een avondje gaat poolen in de stad komt de buurvrouw met haar man het huis schoon bidden: “… De oogleden van Els bibberen en haar handen trillen licht. ‘De Heer laat mij zien welke occulte dingen je moet weggooien, Vera.’ Vera pakt een vuilniszak, ze stroopt haar mouwen op en alle dingen die Els op haar hart krijgt, gooit ze in de zak. Haar kunstboeken, met werken die gebaseerd zijn op mythologische figuren, deugen niet en verdwijnen in de plastic zak. Muziek met sombere teksten – weg ermee. Kaarsen die ze heeft gekocht in een winkel waar ook Boeddhabeeldjes worden verkocht – in de vuilniszak. ‘Ik heb het idee dat er een negatieve macht van fantasie in de kamer hangt,’ zegt Els. Vera’s ogen gaan langs de boekenkast en ze stoppen bij de Narniaboeken. Faunen, bosgeesten, centaurs… Nee, heus niet, nee! Dat kan het niet zijn. Alle schaduwen vluchten voor de warme adem van de Leeuw. Ze zoekt verder en pakt dan het sprookjesboek van Grimm uit de kast…”. Ze bidden of Jezus de demonische kracht van somberheid die in Vera’s moeder huist wil verbreken. De buurman begint in tongen te spreken: “… Hij legt een hand op haar hoofd en bidt in een onbekende taal met veel spuuggeluiden. Vera’s hoofd gloeit en tintelt onder Gerbens aanraking. Nog is het niet klaar. Els tikt met haar wijsvinger tegen haar onderlip. ‘Zit Leroy soms nog vast aan occulte zaken? Hij heeft toch in Afrika gewoond? Nou, daar stikt het van de occulte praktijken. En waar komt zijn moeder ook alweer vandaan? Suriname? O, Aruba? Die godsdiensten daar zijn ook niet zo fris, hoor.’ ‘Zijn oma is rooms-katholiek, geloof ik, maar Leroy zegt dat haar geloof ook best veel op het onze lijkt,’ zegt Vera. ‘Ze gelooft ook in wonderen, en zo.’ ‘Mm… vermenging van godsdiensten dus,’ zegt Gerben. ‘Mariaverering en nog een beetje hokuspokus, dat klinkt niet goed, hoor Vera. Zijn er ook voorwerpen van die oma in huis?’…”. En even verder: “… ‘een alziend oog, een amulet misschien?’ gaat Els verder. ‘De Heer laat me zien dat er echt iets speelt op dit gebied, Vera. Satan heeft ingang via een bepaald voorwerp, maar ik weet niet wat het is’ …”. In de kledingkast boven bewaart Leroy waarachtig een flesje met gewijd water uit een bron waar een wonder gebeurde volgens zijn oma. In de naam van Jezus wordt de occulte macht van het ‘voodoo-flesje’ verbroken.

 

God danst als een vrouw met brede heupen

Wanneer Vera zich met vluchtelingenwerk inlaat, verbreedt ze eindelijk haar horizon. Ze gaat een keertje stappen met collega’s. Leroy vindt dat prima. Hij ondergaat zelf nog liever een wortelkanaalbehandeling dat dat hij zich begeeft in een donker hol vol zweterige vreemden die de hele avond hossen op dreunende top 40-muziek, schrijft Reesink grappig. Ik heb ook zo’n man. Vera wordt met een kater wakker. Geshockeerd maakt ze kennis met een lesbische medewerkster. Ze droomt van een papa die ze tegenkomt in de peuterspeelzaal met een doorzichtig plastic tasje waarin naast “Welterusten, Kleine Beer” en “Nijntje in de dierentuin” ook “Liefde in tijden van cholera” zit. Leroy leest nooit! In de pinksterkerk wordt Vera net zo goed aangesproken over  haar te korte rokje en ander onzedig gedrag. Als ze tegen kerst met een stel geloofsgenoten folders staat uit te delen in de stad, kan ze alleen maar denken dat ze wel gestoord lijken met z’n allen: “… De ongelovigen doen haastig boodschappen; die willen helemaal geen diepzinnig gesprek over zonde en verlossing. Die willen lekker naar huis, die willen filmpjes kijken in hun pyama op de bank, en glühwein drinken naast hun gezellige heidense kerstboom…”. Wanneer ook haar tweelingbroer met een psychose wordt opgenomen, meent haar buurvrouw dat hij bezeten is door de duivel. Eindelijk knapt er iets in Vera. Begint ze in te zien hoezeer ze gemanipuleerd wordt. Een en ander leidt tot een definitieve breuk met de kerk. Er komen nog tig huwelijksproblemen voorbij, maar op het eind vindt Leroy de vrouw van wie hij houdt weer terug. Als ze (tijdens een familie-uitje) naakt als Botticelli’s Venus, opduikt uit de golven van de zee rond Vlieland. Kleffer kan bijna niet. Misschien moet je het als de definitieve wedergeboorte via een doop  zien: drie keer is scheepsrecht. Eindelijk zichzelf. Heel. Heil. Vera is God zeker niet kwijt. “… Boven haar schildert een wervelende spreeuwenzwerm golvende figuren in de grijze lucht. God danst als een vrouw met brede heupen…” (ik herinner me ook een zwerm zwarte vogels in de film van "Knielen op een bed violen" die juist heel dreigend overkomt). Kijk, daar word ik nou vrolijk van. Vera zou “De ontembare vrouw” van Clarissa Pinkola Estés eens moeten lezen.

 

Uitgave: Plateau – 2019, 360 blz., ISBN 978 905 804 151 7, 15,-

Rechtstreeks bestellen: klik hier

 

zaterdag 18 december 2010

Het lichaam van Clara – Jan Siebelink


Dit verhaal opent met een citaat van Louis Aragon:
“Qui parlent de bonheur ont souvent les yeux tristes.” (Zij die praten over het geluk, hebben vaak verdrietige ogen)

Na het overdonderende succes van “Knielen op een bed violen”, een totaal ander boek.  “Knielen” was een vrij rechttoe-rechtaan boek; wat het lezen makkelijk maakte. De vorm en inhoud van “Clara” is veel gecompliceerder. “Het lichaam van Clara”  is een boek over schrijnende waanzin. Niet iedereen zal dit liggen.
Het is vanuit verschillende perspectieven geschreven. Soms weet je niet eens goed welke, want: wie is de alwetende verteller die drie keer in het boek optreedt? De droomgeliefde van Clara? Siebelink zelf? In ieder geval heeft hij ‘met haar te doen’, zegt hij. Het maakt het verhaal spannend en mysterieus.  

Elsbeth Etty liet in het NRC van 17 september 2010 geen spaan heel van dit boek. Dat is jammer. Ik vond het veel prettiger lezen dan “Knielen op een bed violen”. Eerlijk gezegd vond ik “Knielen” taai en depri. Het is mij nog steeds een raadsel waarom het lezend Nederland op zijn kop heeft gezet. Dat het mensen die iets met de kerk hebben aanspreekt, kan ik  mij voorstellen, maar de meeste lezers zijn God toch allang voorbij? Wie het weet mag het zeggen. Natuurlijk word je van de gekte van Clara ook niet bepaald
vrolijk; maar toch schrijft Siebelink niet alleen over de duisternis in haar bestaan. Er is veel licht en zelfs soms frivoliteit, in dit boek. Het is opgebouwd uit 21 korte hoofdstukjes van een bladzij of drie, waardoor het leest als een trein.

Over de inhoud:
Hoofdpersoon Clara is een 62-jarige, nog steeds opvallend mooie, intelligente, maar zwaar gestoorde vrouw. Ze zit in een restaurant in Den Haag, obsessief verliefd te wachten op een date met een schrijver, die nooit op komt dagen. Ondertussen denkt ze terug aan wat er allemaal in haar leven is voorgevallen. Dat blijkt voornamelijk diepe ellende te zijn; maar ja, over ‘ze leefde nog lang en gelukkig’ valt meestal geen goed verhaal te vertellen.

Het is vreselijk, allemaal.
Ze had rare ouders, voelde zich verantwoordelijk voor hun slechte huwelijk:  van een onbezorgde kindertijd is geen sprake.
Ze ontwikkelt allerlei dwangneuroses, ze is constant aan het tellen, aan het tikken, ze slaat aan het bidden  als een godsdienstwaanzinnige. Ze heeft waanideeen. Ze hoort stemmen in haar hoofd. Ze snijdt zichzelf. Ze experimenteert met seks tot in het bizarre, zonder dat ze in staat is iets als liefde te voelen: dat lichaam van Clara heeft het zwaar te verduren.
Ze raakt getrouwd, krijgt een dochtertje; maar op een dag verdwijnt het meisje, min of meer door haar schuld,  en blijft voorgoed onvindbaar. Hierdoor verdwijnt haar man ook.
Clara’s leven is een woestijn van leegte een eenzaamheid; en uiteindelijk maakt het haar tot een vrouw die zinloos trottoirs veegt en met niemand contact wil. Haar desintegratie eindigt in zelfmoord.
Voorwaar: geen verhaal voor zachte zielen.
Het is alsof Siebelink ons wil zeggen: “That’s live…”.

Het boek begint, na een beschrijving van de dood van Clara’s hond, met de laatste opflakkering in haar leven: ze valt als een blok voor een vreemde man.
De beminde is een schrijver die ze op straat is tegengekomen en haar vraagt of ze een foto van hem wil maken bij het huis van Couperus. Dat trekt “Eline Vere” het verhaal in, de vrouw uit het gelijknamige boek van Couperus, die, honderd jaar eerder in dezelfde plaats, een even beroerd leven als Clara leidde.
De titel van het nieuwste boek van de schrijver luidt “Clara”, en als de echte Clara het leest, vindt ze, tot haar verbijstering, haar eigen leven beschreven: “Clara, dat ben ik…”. En dat doet weer denken aan die andere tragische klassieke vrouwenfiguur: Emma Bovary. Iedereen kent toch de beroemde zin van de franse schrijver Flaubert: “Madame Bovary; c’est moi…”.
Heel experimenteel allemaal.

In een uitzending van Pauw en Witteman heeft Siebelink gezegd dat Clara een afsplitsing van hemzelf is. Dat ze met hem op de loop is gegaan.
Ik vind het erg knap dat een man het aandurft vanuit de ziel van een vrouw te vertellen, en helemaal als hij haar ook nog eens de afgrond inschrijft. Dan moet je toch wel een heel groot belevingsvermogen hebben.
Hij beschrijft Clara tamelijk koel en afstandelijk: nergens een uitputtende zielestrijd of wat dan ook. Siebelink zegt daar zelf over: "Mannelijke schrijvers hebben meer oog voor het raadsel van de vrouw en waar een vrouwelijke schrijver haar personage transparant wil maken, laat een man dat raadsel staan".

Ik vind dat Siebelink met “Clara” een ontzettend mooi boek heeft geschreven  in een taal waar ik af en toe de tranen van in mijn ogen kreeg:
“…Wanhopige mensen ademen nauwelijks, luisteren naar niemand, leven in hoeken en gaten, en op de grond. Daar voelen ze zich nog het beste thuis. Wanhopige mensen mijden het licht, zijn bleek, gaan gebogen, zijn onvindbaar. Ze leven op de toppen van hun kunnen. Hun leven is strikt, grauw, koud. Clara dacht aan zichzelf als aan een stuk aangespoeld wrakhout. Haar hart kromp ineen. Een bloedend stuk wrakhout…”

Het boek eindigt met een citaat van Jean de la Fontaine:
“L’ Ansence est le plus grande de tous les maux.” (De leegte is het ergste van alle kwaad)

Uitgave: De Bezige Bij - 2010