woensdag 16 maart 2022

Ik wil dat jij bent – Tomáš Halík

 


 Subtitel: Over de God van liefde

 

Als ik probeer weer te geven wat het geloof in essentie voor mij betekent, kom ik meestal niet verder dan de gejatte woorden van Eric-Emmanuel Schmitt, die in zijn roman “Het evangelie volgens Pilatus” een kind laat zeggen: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Daar volgt alles uit. De Tsjechische theoloog, filosoof en psycholoog  Tomáš Halík  (1948) vond wél woorden; zelfs genoeg om er een heel boek mee te schrijven. “Ik wil dat jij bent”, waar hij in de zomers van 2011 en 2012 aan werkte, krijgt des te meer lading door de afschuwelijke oorlog in Oekraïne. Halík maakte de aanval van de Russen mee waardoor er een einde kwam aan de Praagse Lente, in 1968. Vanwege het communistische regime werd hij in het geheim tot priester gewijd. Zelfs zijn moeder wist niet waar hij mee bezig was. De idee voor deze blog deed ik op door een indrukwekkende preek waarin dit boek werd aangehaald - op een zondag toen de oorlog net was begonnen. Eerder besprak ik van Tomáš Halík: “Geduld met God” en “De nacht van de biechtvader”.

 

Voorbij een ‘banale god’

Er is een einde gekomen aan het geloof zoals dat vanouds in het westen werd beleefd, stelt Tomáš Halík. De kerken zijn leeg gelopen. Er is niets meer te vinden wat de mensen van nu aanspreekt. Het mysterie is verdwenen. Enkel een ‘banale god’ bleef overeind. Nietzsche zei het al: ‘God is dood’. Halík: “… ik ben ervan overtuigd dat Nietzsche zich met zijn befaamde uitspraak vooral op dit type religie richtte…”. Maar elk einde is een nieuw begin. Tegelijk met het sterven van het oude geloof, staat er een nieuw geloof op. Een diep weten dat geconcentreerd is op ‘het vlammend woord van liefde’: “… Wie niet liefheeft, kent God niet, staat er in de Bijbel…”. Het doet me denken aan Duitse theoloog Karl Rahner, met zijn beroemde uitspraak: “… De christen van de toekomst zal een mysticus zijn of hij zal er niet meer zijn…”. Halík: “… Ik ben er van overtuigd dat het christendom van morgen noch ‘een ideologie’ noch ‘een systeem van geloven en rituelen’ zal zijn (volgens de definitie van Durkheim). Het moet en zal een leerplaats worden voor geloof, hoop en liefde; een school op basis van het ideaal van de middeleeuwse universiteiten waar in een gemeenschap door middel van gebeden, studie en vrij debat gezamenlijk naar de waarheid werd gezocht. En nadat alles overdacht was, werd het aan anderen doorgegeven (volgens het principe: contemplata aliis tradere). Mogelijk heeft juist in een land als Tsjechië, waar het klassieke type kerk en religie grondig gedecimeerd en uitgeroeid werd, deze nieuwe vorm van christendom de meeste kansen; misschien heeft deze nieuwe vorm daar zelfs meer kansen dan in landen waar het einde van de oude religie nog niet zo zichtbaar is…”.

 

Mag ik deze dans van u?

Halík: “… Het geloof puur als een overtuiging van het bestaan van God is niet genoeg; wij kunnen God slechts door onze liefde en ons verlangen omarmen. God is niet geïnteresseerd in onze theoretische, maar in onze existentiële overtuiging…”. De titel van zijn  boek komt van Augustinus die de liefde definieerde met de woorden: ‘Ik wil dat jij bent’. Het herinnert ook aan de geheimzinnige biecht van Nietzsche dat hij ‘alleen zou kunnen geloven in een God die kan dansen’. Ik moest onmiddellijk denken aan het slot van de roman “Zwaartekracht” van Annemieke Reesink: “… Boven haar schildert een wervelende spreeuwenzwerm golvende figuren in de grijze lucht. God danst als een vrouw met brede heupen…”. Zie ook de afbeelding van Henri Matisse’s ‘La Danse’ op de omslag van “Leven in volheid” van Timothy Radcliffe. Halík verbindt de dansende God met de hemelse Drie-eenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest. “… Ik heb echt vreugde aan het schrijven van dit boek beleefd…”, vertelt Halík, “… Net als alle boeken in deze editie is ook dit boek geschreven in de afzondering van een retraite aan de Rijn, in de comtemplatieve stilte en het inspirerende gefluister van het bos…”. Dat voel je als lezer. Evenals je dat ervaart bij “Maria. Icoon van genade” van Arnold Huijgen, die ook getuigt over zo’n creatieve ‘flow’ in zijn lezingen. En even verder: “… Ik nodig de lezer bij dezen beleefd uit voor een dans van gedachten, innerlijke beelden, woorden en meditatieve stilte. Mag ik deze dans van u?...”. Zó mooi!

 

Het oeroude menselijke vermoeden

Halík gaat in zijn boek op zoek naar de ‘bron van tederheid en goedheid’, waarmee hij zeer zeker níet de romantische, emotionele opwellingen bedoelt in oppervlakkige films en sentimentele liefdesromannetjes. Hij heeft het over ‘onze schaduw heenstappen’ en het ‘afzweren van egoïsme’. Hij voert naar items als ‘liefde voor God’ en ‘liefde voor de vijand’. En  ik lees dat met de nieuwsvideo  nog op mijn netvlies van een door Poetins bommen verwonde en uiteindelijk overleden hoogzwangere vrouw en haar kindje. Liefde voor de vijand. Waar vandaan? Hoe dan? Halík heeft het over het ‘oeroude menselijke vermoeden’ dat liefde niet ons eigen product is. Ook is hij er langzamerhand van overtuigd geraakt dat God niet naar ons toekomt in een antwoord; maar eerder in een vraag: “… Misschien voelt Hij zich prettiger in de open ruimte van een vraag dan in de benauwdheid van onze antwoorden, beweringen en definities…”. Wat zeggen we nu helemaal als we beweren wel of niet in God te geloven? Kijken we niet naar dezelfde berg, die zich hult in een wolk van mysterie en zwijgen? “… God is niet ‘evident’…”. We weten niet wie God is. God is een verborgenheid. Niemand heeft God gezien. Joden dragen een keppeltje om aan te geven dat de Eeuwige hun verstand ten ene male te boven gaat. Geloof is geen bezit, maar een ‘methode’, een weg die je gaat. Volgens Martin Buber is liefde in wezen ‘transcendentie’: “… het je losmaken van de materiële wereld waarin ons bestaan zit opgesloten…”. En even verder: “… De theologie is verplicht om over de liefde na te denken, ook al weet zij dat al haar uitspraken in het contemplatieve zwijgen op de drempel van het Mysterie moeten verstommen…”. Ik denk dat Halík een uiterst actuele analyse van de Europese cultuur geeft, als hij stelt dat de mate waarin haar christelijke, seculier-humanistische en neopaganistische stromingen ruimte kunnen bieden aan de liefde, doorslaggevend zijn in het conflict tussen deze concepten. Zie hoe Poetin de Russische orthodoxie voor zijn karretje spant, terwijl ik heb gelezen dat hij hoogstens een beetje in vage numerologie gelooft. Als geen ander roept Halík op ‘het bedreigde licht’ in ons binnenste niet door de harteloze wereld om ons heen te laten uitdoven. De ‘bron van liefde’ niet gevoelloos te laten opdrogen.

 

Gods ‘tweede woord’

Op een overtuigende manier vraagt Halík altijd te wachten op Gods ‘tweede woord’: “… Als Abraham volledig gehoor had gegeven aan het ‘eerste’ gebod van God en het ‘tweede’, tegenovergestelde gebod niet had gehoord, dan was hij een moordenaar van zijn eigen zoon geworden…”. En even verder: “… De jonge Samuël moest tot drie keer toe gewekt worden om te horen dat hij door God, niet door een mens geroepen werd. Hoe vaak heeft ieder van ons – en misschien ook de kerk zelf wel – het roepen van God niet gehoord of begrepen?...”. Voortdurend onttrekt de ondoorgrondelijke God zich aan de beelden die wij van Hem maken, waardoor Hij ons dwingt onze meningen over de wereld en onszelf te blijven aanpassen. God is altijd ánders dan jij denkt. Het kruis was niet het laatste woord. God bracht Jezus weer ‘terug in het spel’. God voegde twee geboden samen: de liefde voor God met de liefde voor de mens. “… Misschien zijn de fundamentalisten en religieuze fanatici mensen die slechts het ‘eerste’ woord van God horen en niet meer op het ‘tweede’ wachten…”. En even verder: “… De religie van mensen die direct na ‘het eerste’ gebod in vuur en vlam raken en ‘het tweede’ gebod niet afwachten, leidt vaak tot fanatisme of dweepzieke illusies over God, ingegeven door menselijke angsten en wensen. Pas ‘het tweede’ gebod, dat werkelijk moeilijke gebod van de naastenliefde, laat het geloof en de liefde ‘aarden’…”. De algemene ervaring van de ‘afwezigheid van God’ in onze cultuur, de ‘verborgenheid’ dan wel het ‘zwijgen’ van God ziet Halík als het ‘eerste woord’ van God, dat we goed tot ons door moeten laten dringen. Hij is er van overtuigd dat er daarna een ‘tweede woord’ van God zal volgen.

 

God is liefde

Halík stelt dat het er in het christendom eerder om gaat ‘in de liefde van God’ te geloven dan ‘in het bestaan van God’. Wij weten immers niet in ‘wie’ wij geloven, God is een onbevattelijk mysterie: “… De metaforische uitspraak ‘God is een persoon’ is buitengewoon belangrijk voor het begrijpen wat God ‘niet’ is: hij is geen amorf, tot voorwerp geworden ‘het’…”. Het begrip ‘persoon’ komt uit het antieke drama, waar het ‘masker’ betekent. Een acteur kon door middel van het verwisselen van maskers van identiteit wisselen. De theologen uit de oudheid vonden dat wel een geschikte metafoor voor het mysterie van de Drie-eenheid. God is liefde. Zonder de liefde wordt religie al gauw een instrument voor verkeerde doeleinden en om slechte daden te rechtvaardigen. Zie de onmenselijkheid van de ‘heilige oorlog’ in Oekraïne. C.S. Lewis zei ooit: “… Van alle slechte mensen zijn vrome slechte mensen de ergste…”. Halík: “… Wanneer iemand zich als een ‘soldaat van God’ ziet, dan wordt hij alleen op grond daarvan al een vijand van God. Wanneer iemand in zijn eigen haat tegen anderen een ‘heilige oorlog’ en een kosmische strijd tussen Goed en Kwaad ziet, breekt hij alle bruggen af die nodig zijn om een gesprek en verzoening mogelijk te maken. Als met de vaak betreurde ‘ondergang van de religie’ een dergelijke religie wordt bedoeld, dan hoeven we daar niet treurig om te zijn. Als met de vaak genoemde ‘terugkeer van de religie’ een dergelijke religie wordt bedoeld, dan mogen we ons wel ernstig zorgen maken…”.

 

Eenheid in verscheidenheid

Toen de moderniteit het gekunstelde schema van object-subject begon te hanteren, ontkwam ook God daar niet aan. De nadruk op ‘objectiviteit’ betekende zijn ‘veruiterlijking’. God kwam ‘tegenover’ de mens te staan: “… Hierdoor wordt de ervaring van de mystici over Gods aanwezigheid in de mens verzwakt en verdrongen…”. Alles wat buiten het monopolie van de objectieve werkelijkheid lag, was ‘niet reëel’: “… De oude religie werd als slechts een subjectieve (privé)aangelegenheid opgevat…”.  Godservaring ligt echter op een veel dieper niveau dan ons object- dan wel subjectdenken. Is daaraan voorbij: ‘diep in mijzelf vind ik NIET mijzelf’, weet-u-wel?!  ”… Wij kunnen kiezen of wij naar de diepte gaan zoeken of dat wij aan de oppervlakte blijven…”.  Want let wel, dat wat Halík het ‘theomane’ denken noemt, kent géén of/of strategie of tegenstellingenfilosofie: “… In het theomane denken bestaat er slechts één wereld, de onze. Maar deze wereld is heilig. Omdat de wereld een voortdurende zelfopenbaring van dit heilige geheim is, het geheim dat wij aanduiden met het woord ‘God’…”.  Vandaar dat hij God dan ook voortdurend ‘koppelt’ aan de werkelijkheid. God houdt zich op  in onze ‘allerdiepste kern’, de ‘bron van liefde’, het ‘centrum van fijnzinnigheid’ (l’esprit de finesse) dat Pascal het hart noemde. Liefde is stoppen met jezelf in het middelpunt te stellen en openblijven voor het ‘Midden’, voor de ‘kern’. Halík: “… Er zijn twee fatale mijnenvelden die wij moeten proberen te ontwijken: de Scylla van het fundamentalisme en de Charybdis van het atheïsme en vooral het punt waarop deze twee tegenpolen op paradoxale wijze samenkomen, namelijk in de ‘banale god’…” (zie wat ik hierover schreef naar aanleiding van “Terwijl ik al heenging” van William Faulkner: hoe sterk het nihilisme en het zwartste fundamentalisme overeenkomen in het nee-zeggen tegen het leven). Halík: “… Dit kan slechts door onophoudelijk te blijven zoeken naar ‘de kern’ (das Selbst), waarvan wij ons geen definities, voorstellingen of begrippen kunnen vormen en waarnaar wij ons alleen kunnen richten door alles te overwinnen wat ons het gevoel geeft dat we ‘de waarheid in pacht hebben’…”. Voorbij ons ‘ego’ dus (zie “Ego. Een cultuuranalyse van het ik” van Bram van de Beek). We moeten oppassen dat de ‘banale god’ niet in een nieuwe gestalte terugkeert, want de levende God is geen ideologie maar ‘gebeurt’ doorlopend, als een ‘één worden’ van tegenstellingen (waarbij ik altijd aan Carry van Bruggen moet denken, de eerste schrijfster die mij van mijn sokken blies met haar ‘eenheid in verscheidenheid’ – dat is wat ik zocht, wist ik op dat moment). Zó komt God nabij.

 

De wolk van niet-weten

Evenals Bram van de Beek (zie mijn blog over “Ego. Een cultuuranalyse van het ik”) meent Halík dat het atheïsme met haar kritiek kan helpen om onze al te naïeve denkbeelden over God te zuiveren. Halík stelt het ‘oprechte’ atheïsme gelijk aan de ervaring van de ‘dood van God’ op Goede Vrijdag. De ‘donkere nacht’ van de ziel. Als je God niet afwijst maar gewoon niet weet of Hij bestaat, kun je dóórgaan met over Hem na te denken. Verlang je naar Hem? Wil je dat God er is? Hij haalt Augustinus aan, die stelde dat liefde betekent: ik wil dat jij bent. “… Ik probeer te laten zien dat we deze ‘definitie’ zowel met de liefde van de mens als met de liefde tot God kunnen verbinden…”. Zie Poetin die met al zijn  agressie uitstraalt: ik wil dat Jij NIET bent. Halík: “… ook diegene voor wie de vraag ‘hoe God bestaat’ en ‘wat het betekent dat God bestaat’ in een wolk van niet-weten oplost, kan deze wolk met de pijl van diep verlangen doorboren. De dorst van het menselijk hart naar God (die in de dorst naar lust, liefde, waarheid en gerechtigheid verborgen kan zijn) bereikt het hart van God eerder dan wanneer iemand alleen rationeel met de geloofsartikelen instemt…”. Halík spreekt duister over de tweede en laatste daad van mensen die zich aanmatigen voor God te willen spelen. Na het besef dat dit spel gedoemd is te mislukken, treedt meestal de wanhoop in, die soms eindigt in zelfmoord. Wat gebeurt er als Poetin zover komt? Als hij gaat inzien dat de iconen van zijn heilige oorlog nú al jonge ‘pussy riots’ als  Marina Ovsyannikova (waar op sociale media alweer de vraag over rondgaat of haar boodschap echt of nep is) en weerloze zwangere vrouwen als Mariana Vishegirskaya zijn? Dat vooralsnog machtige heren als hij en patriarch Kirill zullen worden bijgezet in de rij van monsterlijke narcistische antichristen als keizer Nero, Hitler, Stalin, Mao en  Pol Pot? Halík: “… Een bevredigend antwoord op dit falen en een gezonde uiting van ontnuchtering van deze trots is het genezende proces van boetedoening…”. Zolang Poetin de kerk in het vizier heeft, staat die mogelijkheid open, denk ik dan maar. Want lang niet alle orthodoxe geestelijken staan achter de patriarch. God weet dat ik daarvoor bid.

 

Het drakenei van de intolerantie

Tegenover de ‘egomanie’ en ‘godsvergiftiging’, die zich voor onze ogen manifesteert, stelt Halík de ‘heilige Ander’ van Lévinas en Buber. In de solidaire liefde met anderen wordt de hemel zichtbaar op aarde, niet in de ‘geroofde godheid’ die wij ons toe-eigenen door zelf god te worden. Daar zien wij tijdens de verschrikkingen van de oorlog gelukkig ook onverwachts veel van om ons heen. Diep in onszelf vinden wij NIET onszelf: “… Hoeveel vernietigende branden die onze planeet zo veel schade hebben toegebracht, zijn niet door goddelijke claims van eenlingen of groepen ontstoken, door een projectie van een godheid die uit de hemel is neergedaald en die door de mensen in de meest verschillende aardse waarden, ideeën en ideologieën is omgezet…”.  ‘De hel dat zijn de anderen’, aldus Sartre in zijn toneelstuk “Huis clos”. ‘De hemel - dat zijn de anderen,’ aldus Jezus. Naastenliefde laat de religieuze liefde ‘aarden’, in het leven van alledag ‘wortelen’, zegt Halík als een echte psychotherapeut. Hij is ongemeen scherp in zijn veroordeling van religieuze manipulatie: “… ik respecteer de ander alleen dan, wanneer ik zijn anders-zijn respecteer. Dat wil zeggen, dat ik mijn pogingen opgeef om hem mijn grondgebied op te trekken en hem op mij te laten lijken, hem zich aan mij te laten aanpassen…”. Dat is precies wat ik tegen de hedendaagse missionaire managementmethode van moderne zieltjeswinnerij heb, die ik binnen mijn eigen kerkgenootschap, de PKN, helaas maar al te vaak tegenkom (ook al denk ik niet dat de buitenwereld daar veel van merkt, hoor). “… We moeten ophouden met het kinderachtige de baas spelen over ons eigen leven en dat van anderen – en we moeten dat doen met begrip, in vreugde en in vrijheid…”. En even verder: “… Waar het woord ‘God’ een projectie van het narcistische, jaloerse groeps-‘wij’ is, daar wordt het drakenei van intolerantie in het nest van de samenleving gelegd…”. Het tegengif is nederigheid en liefde, plus een flinke dosis humor en zelfironie. “… Het tegenovergestelde van liefde is niet haat, maar zelfliefde. Het tegenovergestelde van geloof is niet atheïsme, maar zelfverafgoding…”. We moeten leren rijp en trouw ‘ja’ te zeggen tegen het leven. Ook als het anders gaat dan wij willen.

 

Ik ben de deur

‘Het raam waardoor wij God aan het werk zien’ is Jezus (“… Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien…”). Halík waarschuwt voor het arrogante misbruik dat veel christenen hebben gemaakt van de uitspraak van Jezus in Johannes 14:6: “… Niemand kan bij de Vader komen dan door mij…”. Halík: “… Zij die zich beschouwen als ‘exclusieve eigenaars van Christus’, en zodoende als eigenaars en beschermers van het monopolie op alle waarheid, gebruiken dit woord meestal als een verbodsbord ‘verboden toegang’ tegen iedereen die voor iets wat niet expliciet christelijk is ook maar de geringste genegenheid vertoont. Zij verdenken hen van de ketterij van ‘religieus pluralisme’…”. Halík denkt heel ruim. Heeft véél lief. Jezus toont zich óók onzichtbaar, in de armen en behoeftigen: “… Wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders en zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan…”. Degenen wiens motivatie en liefdevolle solidariteit niet bewust christelijk waren, zijn tijdens een beroemde scène van het Laatste Oordeel tot hun verrassing ook 'uitverkoren'. Ik ben de deur, zegt Jezus. En wie er doorheen mag, bepalen niet wij: dat is onze taak niet. Zie ook de mysterieuze parabel over “De Wet” in “Het proces” van de joodse schrijver Franz Kafka, waarin iemand zich door een poortwachter laat tegen houden 'de Wet' te betreden. Wat zou dat kunnen betekenen in het licht van Jezus die als enige ‘de wet heeft volbracht’ en zich daarom voorstelt als ‘de deur’?

 

De gek geworden waarheid: over ons ego

Halík lijkt verder te gaan waar Bram van de Beek met zijn boek over het ego ophoudt. Het is ons opgeblazen  ego wat ons dwars zit op de weg naar God. Het houdt ons volgens  Halík een ‘gek geworden waarheid’ voor. Christus is niet te vinden in ons ego, maar in ‘de kern’, ‘das Selbst’ van de mens. Dat ligt ónder de drempel van ons bestaan. Dat is onze ikkerigheid voorbij. Daar kan ons ego helemaal niet komen; moet het een pas op de plaats maken. Wie heeft nooit de ervaring gehad dat hij met het nodige zelfinzicht, van een afstand, naar zijn eigen ego kijkt? Dat dus. “… Ook een gelovig mens voelt voortdurend een zekere spanning tussen zijn Ik (ego) en Christus. Ons ik met Christus gelijkstellen zou een mengeling zijn van waanzin (megalomanie) en blasfemie (godslastering). Ons ik is altijd onderweg naar Christus toe – en als we eerlijk zijn tegenover onszelf, dan weten we dat wij op deze weg altijd zullen blijven struikelen …”. Even verder: “… Als de heilige Paulus zijn beroemde zin (die ik beschouw als de hoeksteen van de christelijke mystiek en spiritualiteit en waarop ik mijn fundamentele gedachte van dit hoofdstuk baseer) ‘ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij’ neerschrijft, dan plaats hij niet (om met onze woorden te zeggen) Christus in zijn ik, maar hij ontdekt hem als zijn ‘zelf’…”. Christus heeft de ‘menselijke natuur’ aangenomen: “… En waarin bestaat de eigenlijke kern van de ‘menselijke natuur’ als het niet dat punt is, waarin de mens zichzelf overstijgt, ‘het zelf’, het ‘innerlijke ik’, de diepte van waaruit de bron van ons zijn opspringt, de open deur tot datgene wat ons overstijgt? Christus ‘in ons’ als ‘de deur naar de Vader’. Als ons ego opgeblazen is, als het lijkt op een kameel die met rijkdom beladen is, waardoor wij ons gebonden en onvrij voelen, dan is voor ons de deur net zo nauw als het spreekwoordelijke oog van de naald…”. En even verder: “… Christus leeft ‘in ons’ in die mate waarin het centrum van ons leven verplaatsen van het ik (ego) naar ‘de kern’ (het zelf)…”. Deze kern is een doorgang, een lege ruimte, waardoor wij buiten onszelf treden: naar de ander en naar God.  

 

Het anders zijn van de ander

Halík wijst er op dat werkelijke liefde voor de ander verder gaat dan tolerantie. Het is altijd verbonden met respect voor het ‘anders zijn’ van de ander. Daarvoor hoef je niet je eigen identiteit op te geven. Religies zijn niet gelijk. Over de nationalistische hartstocht en het groepschauvinisme waar wij vandaag de dag mee te maken hebben, zegt hij: “… De mens kan slechts zijn ‘eigen wang’ toekeren als er een kans bestaat dat het kwaad zo tegengehouden wordt, maar niet de wang van anderen; die moet hij beschermen, daarvoor draagt hij verantwoordelijkheid. Wij kunnen en moeten dit echter proberen te voorkomen. Op veel bedreigde plaatsen is er nog tijd voor preventie en therapie van het geweld dat onderhuids kookt, maar nog niet zo hevig uitgebarsten is, dat haat en de aanblik van bloed het menselijk brein uitschakelen. Een zinvolle dialoog is slechts mogelijk tussen mensen die bij hun positieven zijn…”. En even verder: “… De huidige vijandigheid tussen culturen en religies heeft meestal zeer oude wortels in niet-geheelde historische ervaringen, die via legendes en mythes in de genen van de hedendaagse cultuur zijn terechtgekomen. In dit geval veronderstelt genezing een zekere geestelijke, morele en psychologische ‘genetische manipulatie’, een ingreep in de diepste kern van onze culturele groepsidentiteit, een radicale herwaardering van deze ‘erfenis van de vaderen’. De vijandsbeelden die ingebrand zijn in het ‘collectieve onderbewustzijn’ van volken, etnische of religieuze gemeenschappen, moeten aan het licht gebracht worden om hun absurditeit en hun gevaar te tonen. Zou het tot de verschrikkingen van de Holocaust zijn gekomen als het antisemitisme tijdig aan de schandpaal was genageld?...”.

 

Heb uw vijanden lief

Misschien luidt het moeilijkste gebod van alle geboden wel: ‘Heb uw vijanden lief’. Halík zegt er heel voorzichtig wat over en wijst er op dat het vaak om een ‘levenslang project van ommekeer’ gaat. Vijandschap is net als vriendschap evenwel een ‘wederzijdse’ relatie. Welnu, “… wij hebben geen vijanden meer, wanneer wij weigeren om ons vijandig te gedragen, iemand als vijand te beschouwen en in een vijandige ‘relatie’ te stappen…”. En even verder: “… Met gevoelens van woede, agressiviteit en vijandschap kan ik omgaan als met de ‘gedachten’ tijdens een zenmeditatie: zij komen en gaan, ik voed ze echter niet, ik ontwikkel ze niet, maar ik probeer ze ook niet krampachtig te onderdrukken…”.  Je bent immers niet verplicht een uitnodigend onderdak aan een wespennest te bieden: “… Ik identificeer me daar echter niet mee, ik ‘ben’ die woede en vijandschap ‘niet’…”.  Hij behandelt het ‘demoniseren van de ander’, dat kan worden tegen gegaan door ‘elkaar in de ogen te kijken’. Het gaat over het verzamelen van moed om te erkennen dat we vaak meer op elkaar lijken dan we bereid zijn toe te geven. Hij staat stil bij de dieptepsychologie van C.G. Jung, die ons leert onze eigen schaduw te accepteren en te integreren. Zo worden we ‘volmaakt’. Niet in de zin van ‘zonder fouten’, maar in de zin van ‘heel’, ‘volkomen’,‘een-voudig’. Mét onze fouten. We projecteren onze eigen tekortkomingen op anderen. Dat moeten we leren doorzien. Het zal ons nederig maken. Halík: “… beschrijft de gelijkenis van Jezus over de splinter in het oog van de broeder en de niet opgemerkte balk in het eigen oog niet iets soortgelijks?...”. Het doet me altijd denken aan het kinderrijnpje dat we vroeger scandeerden, zonder ook maar iets van de diepe wijsheid die er in lag verscholen te beseffen: “… Wat je zegt ben je zelluf/ Met je kop door de helluf/ Met je kop door de muur / Morgen ben je lekker zuur…”. Inderdaad, met het koesteren van haat heb je uiteindelijk vooral jezelf. Halík vreest dat het verdwijnen van het ‘heilige ontzag voor God’ een steeds grotere ruimte heeft geopend voor ‘angst en vrees’. Zie de ggz-cijfers. Het is de beklemming van een dichtgetimmerde wereld. Het overgeleverd zijn aan de  onvoorstelbaarheid van het gapende, zinloze, bodemloze niets. Met de vervreemding van God is ook de mogelijkheid van ‘rust vinden in God’, de ‘stabiliteit’ die religie de mens kan bieden, verdwenen. Maar “… een ‘nieuwe evangelisatie’ zou waarschijnlijk in plaats van met het bekeren van heidenen moeten beginnen met het ‘bekeren van christenen’, een bekering van het uiterlijke naar het innerlijke, van de letter naar de Geest, van het statische naar het dynamische, van het ‘christen zijn’ naar het ‘christen worden’…”. Kan het misschien zo zijn dat het christendom nog maar in de kinderschoenen staat?

 

Uitgave: KokBoekencentrum – 2017, vertaling Petra Prins-Mikulhovà en Dirk Prins, 192 blz., ISBN 978 902 397 135 1, 20,-

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten