donderdag 25 mei 2023

Spiritualiteit van beneden – Anselm Grün en Meinrad Dufner


 

“… Mystiek is, mits goed verstaan, de kern van elk geloof…”, schrijft prof. dr.  J.H. van den Berg in “De dingen. Vier metabletische overpeinzingen”. Er is blijkbaar ‘goede’ en ‘slechte’ spiritualiteit.

 

Opklimmen door afdalen

In de geschiedenis van de spiritualiteit bestaan twee stromingen, aldus de heren benedictijnen Grün en Dufner in hun al wat verouderde, maar ontzagwekkend wijze boekje. ‘Spiritualiteit van beneden’ (1996) concentreert zich op het leren kennen van God via het innerlijk. Dat vraagt zelfkennis. Inkeer. “… Opklimmen tot God doe je door af te dalen in je eigen werkelijkheid tot op de diepten van het onderbewuste…”. Er is moed voor nodig om de waarheid omtrent je echte zelf, je ware wezen, onder ogen te zien: je aardsheid, instincten en schaduwzijde. Juist als je ‘aan het einde van je Latijn’ bent, wanneer je het allemaal niet meer weet, je geconfronteerd wordt met je onvermogen, sta je open voor het goddelijke. ‘Spiritualiteit van boven’ richt zich op de Bijbelse dan wel kerkelijke moraalleer. Is een keurslijf dat draait om eigen prestige en prestatie. Ontspruit aan het menselijk verlangen voortdurend beter te worden, hoger te stijgen, dichter tot God te naderen, om je uiteindelijk van God meester te maken: “… Wij lijken daardoor steeds op Prometheus die het hemelvuur zoekt te bemachtigen…”. 'Spiritualiteit van boven' bergt het gevaar dat de mens er innerlijk door wordt verscheurd. Voor je het weet, beland je in een schizofrene toestand. Verlies je het contact met de werkelijkheid en jezelf. Dat maakt je innerlijk gespleten en ziek: “… voor de psychologie is het duidelijk dat de mens alleen door eerlijke zelfkennis tot zijn waarheid kan komen…”. Jij bent God niet en zult dat ook nooit worden. Psychiater Esther van Fenema beschrijft een en ander uitgebreid in “Het verlaten individu” (zie mijn vorige blog).

 

Deemoed

De keuze of de weg naar omhoog of omlaag gaat, is aan jou. “… Jezus heeft geen ladder van volmaaktheid opgesteld waarlangs men trede voor trede opstijgt om ten slotte God te bezitten, maar Hij heeft een weg getoond die leidt tot in de diepten van de deemoed…”. Even verder: “… De ‘spiritualiteit van beneden’ houdt zich bezig met de vraag wat wij moeten doen als alles misloopt, hoe wij met de scherven van ons leven kunnen omgaan en daaruit iets nieuws kunnen vormen…” (als je het hebt over ‘lijdensdruk’ – zie Esther van Fenema). In alle religies is deemoed het criterium voor echte spiritualiteit. Bart Gijsbertsen schrijft in “Een heidense daging” over de zoektocht naar de heilige graal - symbool voor het ‘ware zelf’ : “… Nergens en nooit loopt iemand zomaar even binnen om de heilige graal in bezit te nemen. Het vraagt volharding en strijdbaarheid; en het vraagt – om een oud woord te gebruiken – ootmoed: stil worden en je klein maken. Als Indiana Jones niet op tijd geknield had, was hij gedood en had hij de heilige graal nooit in handen kunnen nemen…”.

 

Beloften

Het gaat er niet om de spiritualiteit van beneden vierkant tegenover die van boven te plaatsen, zeggen Grün en Dufner. Beide zijn nodig. Zeker als je jong bent moet je kunnen reiken naar idealen. “… De spiritualiteit van boven staat meestal aan het begin van onze geestelijke weg. Maar ieder komt ooit op een punt dat hij de spiritualiteit van boven met die van beneden moet verbinden, om haar levend te houden…”. Even verder: “… Hij moet zijn eigen werkelijkheid serieus nemen en zijn idealen daarmee in overeenstemming brengen. Alleen zo komt omvorming tot stand…”. Gespletenheid leidt tot een leven op twee niveaus, waartussen elk verband zoek is, en tot projectie van de verdrongen schaduwzijde op anderen. Je kunt bijvoorbeeld blind worden voor de agressie die in je eigen moralisme schuilt. Zie Kasper in “Overal zit mens”. Uiteindelijk zijn de ‘idealen’, paradoxaal genoeg ‘beloften’ (bijvoorbeeld in de Bergrede). Wij kunnen onszelf niet verbeteren. Het góddelijke verandert ons. Oftewel: “… de ‘heilige graal’ vindt jou, niet andersom…”, aldus Bart Gijsbertsen

 

De gelijkenissen

De schrijvers maken korte metten met elke vorm van perfectionisme. Volmaakte mensen bestaan niet. Zie Abraham die zijn eigen vrouw verloochent, waardoor de farao haar opneemt in zijn harem. Zie Mozes, die een Egyptenaar heeft vermoord. Zie David die een zware schuld op zich laadt door zijn gedoe met Bathseba. Zie Petrus en zijn verraad van Jezus. Zie Paulus, die zo ongeveer 'bezeten' van de ‘spiritualiteit van boven’, de christenen achtervolgt en doodt, maar op weg naar Damascus letterlijk getroffen wordt door de ‘spiritualiteit van beneden’. Zie Jezus die bewust de tollenaars en zondaars zoekt en zich keert tegen de farizeeën, de typische vertegenwoordigers van de ‘spiritualiteit van boven’. In feite hebben de laatsten helemaal geen oog voor God; alles draait om eigen ego. De ‘spiritualiteit van beneden’ maakt Jezus vooral duidelijk in gelijkenissen: de ‘heilige graal’ is ons ‘ware zelf’ dewelke Grün en Dufner zonder meer vereenzelvigen met Christus. Zie de schat in de akker, de kostbare parel, de verloren drachme, die wij in onze ‘innerlijke woning’ hebben verloren. De zus van Kasper zegt in "Overal zit mens" dat wanneer je jezelf afpelt als een ui, je uiteindelijk alleen ‘leegte’ overhoudt. Dat mag dan zo zijn voor de mens zonder God, voor degene die zoekt naar contact met God gaat het om een ‘gevulde’ leegte, aldus Gijsbertsen.

 

Nedergedaald ter helle

Over de parabel van het onkruid en de tarwe: elk rigorisme wordt uitgesloten. Wie zonder fouten wil zijn, trekt ook zijn ‘schwung’ uit, ‘maakt tevens zijn sterke zijde stuk’. “… Veel idealisten zijn zo gefixeerd op het onkruid in hun ziel, zij zijn er zo mee begaan hun fouten uit te roeien, dat hun leven eronder lijdt. Van louter stiptheid is de pit eruit, zij zijn zonder hartstocht, zonder hart…”. ‘Je leeft als een dooie’, zegt zijn zus tegen Kasper in “Overal zit mens”. We zullen ons moeten verzoenen met het onkruid, wil het tarwe van ons leven rijpen: “… Bij het einde, bij onze dood, zal God dan de tarwe scheiden van het onkruid….”. Door het voor die tijd te verbranden, vernietigen we een stuk van ons leven. C.G. Jung benadrukt steeds opnieuw dat Jezus in onze ‘stal’ wordt geboren: in het meest onbeduidendste en donkerste deel van onszelf. Bij zijn kruisdood daalt Jezus af in het dodenrijk, wat de jonge Kerk altijd beschouwd heeft als het oerbeeld van de verlossing. Als de nederdaling in het schaduwgebied van onze ziel. De leegte, de afgrond, ‘hel’, in onszelf (zie mijn vorige blog). Pas als we daar zijn beland kunnen we, mét Jezus, ‘opstijgen’, volgens de oude monniken. De meest imponerende voorstelling hiervan is natuurlijk Dantes Goddelijke Komedie.

 

Blaffende honden bijten niet

Veel voorbeelden van de ‘spiritualiteit van beneden’ zijn te vinden in sprookjes, bijvoorbeeld die van “De drie talen”: “… De held, een domme jongen, wordt door de vader de wijde wereld ingestuurd om iets nuttigs te leren. Driemaal opnieuw komt hij thuis en op de vraag van zijn vader wat hij nu dan geleerd heeft, geeft hij de eerste keer antwoord: ‘Vader, ik heb geleerd wat de honden blaffen’, de tweede keer: ‘wat de vogels spreken’, de derde keer: ‘wat de kikkers kwaken’…”. De vader, verpersoonlijking van de ratio, kan daar niets mee, en verstoot zijn zoon. Deze trekt er op uit, vindt een kasteel om te overnachten, wordt door de kasteelheer naar een toren verwezen, waar verwilderde honden zich gek blaffen. De jongen is niet bang, neemt wat eten voor ze mee, en spreekt ze vriendelijk toe. Ze vertellen hem dat de reden van hun razernij te maken heeft met een schat die ze moeten bewaken, waarop ze hem de weg tonen en helpen de schat uit te graven. Het pad naar mijn schat loopt dus via de dialoog met mijn innerlijke blaffende honden, die staan voor mijn hartstochten, mijn problemen, mijn angsten, mijn trauma’s, kortom, “… met alles wat in mij blaft en mijn energie verslindt…”. De ‘spiritualiteit van boven’ zou de levensgevaarlijke honden achter slot en grendel zetten, maar dan zul je altijd bang zijn dat ze uitbreken, om je vervolgens alsnog te verslinden. Zie de angst van vrome mensen voor onwelkome verleidingen en begeerten. De blaffende honden zijn vol kracht. Alles wat we onderdrukken en verdringen, missen we aan vitaliteit. De energie van de blaffende honden hebben we maar al te hard nodig op onze queeste naar God en ons ware zelf. De toren staat voor zelfrealisatie. Hij wortelt in de aarde en reikt tot in de hemel. Bovendien is hij ‘rond’: symbool voor ‘heelheid’. 

 

Burgers van twee werelden

Zie ook het bekende sprookje van “Vrouw Holle”. Een arm meisje moet van haar vreselijke stiefmoeder spinnen tot haar vingers er van bloeden. Als ze de daardoor vies geworden spoel wil schoonmaken in een waterput, valt ze er in. Juist ín de put ontmoet ze een andere wereld. Juist als we aan onze grens zijn gekomen, de strijd staken, ons overgeven aan God, ontstaan er nieuwe mogelijkheden. “… De sprong in de put, in het diepe, is daar de mogelijkheid om terecht te komen in een nieuw gebied, om het rijk van de ziel te leren kennen, waarin we met de gouden regen van onze goddelijke waardigheid worden begiftigd…”. Tegelijk is het ook het rijk van de ‘moederlijke’ God. Vrouw Holle staat voor de Germaanse godin Hulda, in wier goede handen wij terechtkomen. Zie zowel Pauline Weseman als Johan Roeland die in “Ziel zoekt zin” hun verbazing uiten over het feit dat ze niet ‘te pletter’ zijn gevallen. “… Voor Drewerman vertegenwoordigt de stiefmoeder van het meisje de ‘wereldmoeder’, terwijl Vrouw Holle de innerlijke wereld van God vertegenwoordigt, die wij bereiken als wij ons, zoals het meisje, in de diepte wagen…”. De kracht tot omvorming vinden wij alleen daar. “… De weg naar de diepte gaat via het vertrouwen en zich toevertrouwen, via het loslaten en laten gebeuren…”. Even verder: “… Ik kan deze weg niet gaan op eigen initiatief, maar alleen als ik ertoe geroepen word. Alleen wie luistert naar de stem van het leven en haar gehoorzaamt, kan de bron van leven in de diepte vinden…”. De ‘heilige graal’ vindt jou, niet andersom, schrijft Bart Gijsbertsen.

 

Karl Rahner en Herman Hesse

Pas als wij aan het eind van al onze prestaties zijn gekomen, ons gaan realiseren dat wij nooit zullen veranderen door te leven zoals God het wil, gaan we vermoeden wat ‘geloven’ betekent. Theoloog Karl Rahner heeft het in gedragen taal over dezelfde ‘leegte’ als Esther van Fenema (zie mijn vorige blog), maar dat is het ‘einde’ niet: “… Wanneer al het tastbare en noembare, wanneer al het genietbare verzinkt, wanneer alles de klank krijgt van doods zwijgen, wanneer alles naar dood en ondergang gaat smaken of wanneer alles als in een onbenaambare, om zo te zeggen witte, kleurloze en ongrijpbare zaligheid verdwijnt, dan is in ons inderdaad niet alleen de geest, dan is de Heilige Geest aan het werk. Dan beleven wij het uur van genade. Dan is de door ons gevoelde, schijnbaar zo beangstigende grondeloosheid van het bestaan de grondeloosheid van God die zich aan ons meedeelt; dan beleven wij de inzet van het komen van zijn oneindigheid, die geen wegen meer heeft, die geproefd wordt als een niets, omdat ze de oneindigheid is…”. ‘Spiritualiteit van boven’ is een doodlopende weg: je zult onvermijdelijk met je kop tegen een muur lopen. De schrijver Herman Hesse over de paradox van het menselijk streven dat zonder mankeren uitloopt op vertwijfeling: “… nl. op het inzicht dat geen realisering van deugd, geen volledige gehoorzaamheid, geen bevredigende dienst mogelijk is, dat gerechtigheid onbereikbaar is, dat goedheid niet op te brengen is. Deze vertwijfeling leidt ofwel naar de ondergang of naar een derde rijk van de Geest, naar het ervaren van een toestand aan gene zijde van moraal en wet, een voortgang naar genade en verlossing, naar een nieuwe hogere vorm van vrijheid van verantwoordelijkheid, kortom, naar geloof…”.

 

Drie wegen

‘Spiritualiteit van beneden’ betekent dat we leren luisteren naar de stem van onze gedachten en gevoelens, van onze hartstochten en behoeften, zonder een waardeoordeel te vellen. Ze hebben namelijk allemaal betekenis. De schrijvers komen met veel voorbeelden. Woede wijst er nogal eens op dat ik anderen teveel macht toeken. Door steeds maar aan de verwachtingen van anderen te voldoen leef ik niet zelf. Anderen zijn me te na gekomen, hebben mijn grenzen overschreden en mij gekwetst. Door in dialoog te gaan met mijn woede kan ik door haar kracht de ander buiten mijzelf gooien en zo een gezonde afstand tot die persoon scheppen. Woede kan ook de put zijn waar ik in moet springen. Het zou zomaar kunnen dat ik op de bodem een bron van energie vind die mijn woede verandert in levenslust. Misschien kom ik niet vrij van mijn woede en kan ik niet anders dan mijn onmacht eenvoudig overgeven aan God. Dan is mijn woede een richtingaanwijzer naar een Godsrelatie.  Er zijn dus drie wegen: de dialoog met gedachten en gevoelens, het tot op de bodem gaan, en overgave. “… Is God er slechts om mijn welbevinden te verzekeren, of kan ik met Theresa van Avila zeggen dat God alleen voldoende is?...”.  Sommige dingen veranderen in onze onvolmaakte wereld niet. “… Als ik bij anderen de geborgenheid en het gevoel thuis te zijn niet vind, dan moet ik die in mijzelf zoeken. Er is binnen mijzelf een plaats waar de speldenprikken van mijn medemensen niet binnendringen, een ‘stiltecentrum’ waar God in mij woont, waar ik werkelijk thuis kan zijn omdat God geheimenisvol zelf in mij woont…”. Ten diepste ben ik eenzaam, zoals iedereen. Er zijn gebieden waar niemand mij kan volgen. “… Voor Paul Tillich is religie dat wat ieder met zijn eenzaamheid doet…”. Friedrich Nietzsche: “… Wie de laatste eenzaamheid kent, kent de laatste dingen…”. Uiteindelijk verwijst de eenzaamheid naar God. Sterven betekent de laatste en restloze eenzaamheid.

 

Gewonde genezer

Ook in ziekte en trauma ontmoeten wij de onbegrijpelijke God. Daar waar ik gebroken en gewond ben, ben ik helemaal mezelf en word ik levend. Soms helpt het niet om voor je verdriet te vluchten in gebed, maar is het beter het verdriet biddend zien door te komen. Misschien moet je eerst lang genoeg klaagliederen bidden voordat verdriet verandert in vreugde – zie wederom Esther van Fenema. Het leven ontgoochelt altijd weer, maar ook dat kan je bij de schat brengen. Misschien bevrijdt zij van illusies of van een zelfbeeld dat niet klopt: “… als ik mijn verwonding accepteer, dan kan zij veranderen in een bron van leven en liefde…”. Juist daar kan God binnenkomen. Kunnen mensen binnenkomen: “… Alleen de gewonde arts kan genezen, zeggen de Grieken…”. Even verder: “… De wonde dwingt ons het heil in ons innerlijk te zoeken en niet in uiterlijke stoerheid en sterkte. In ieder van ons, al heeft het leven ons nog zo verwond, is deze gezonde ruimte, het allerheiligste, waartoe alleen God toegang heeft. Daar kunnen wij, te midden van onze verscheurdheid, de genezende God in ons ervaren…”. Precies daar is de plaats waar ik mijn ego los kan laten en uiteindelijk vergeten: “… De godservaring is nooit een beloning voor onze eigen inspanning, maar een antwoord op onze machteloosheid…”. Even verder: “… Een succesvol leven is volgens C.G. Jung de grootste vijand voor onze omvorming…”.

 

Humor

De blaffende honden dwingen ons af te stappen van onze ideaalbeelden en af te dalen naar de realiteit. ‘Spiritualiteit van beneden’ is enkel een andere naam voor de weg van deemoed. Deemoed leidt tot innerlijke waarachtigheid, overgave en humor. “… Humor is de verzoening met onze menselijkheid, aardsheid, broosheid…”. Humor is een  ‘teken van transcendentie’. In de humor komen wij een onaangename situatie te boven en overwinnen wij haar op spirituele wijze door zich met haar te verzoenen, te relativeren en te overstijgen. Humor houdt verband met de ‘ontmaskering’ van de werkelijkheid. Het bevrijdt van de neiging je een grafzerk te voelen. Humor is de geheime overtuiging dat ook het onvolmaakte op de een of andere manier in orde is. Iemand met humor beaamt zijn lot. Deemoed is de aardse pool op de geestelijke weg. Deemoed is niets menselijks vreemd: wij zijn God niet.

 

Uitgave: Kok Kampen – 1996, vertaling Gerard Mathijsen, 94 blz., ISBN 902 426 464 2

Alleen nog tweedehands verkrijgbaar

dinsdag 23 mei 2023

Het verlaten individu – Esther van Fenema

 


Subtitel: Waarom voelen we ons zo leeg?

 

Minstens zo zwart als “Overal zit mens”, de roman van Yves Petry (zie mijn vorige blog), is de cultuuranalyse van psychiater Esther van Fenema (1970). Volgens Van Fenema hebben de naoorlogse ontzuiling en individualisering ons dan wel ontdaan van klemmende structuren en dogma’s, maar kunnen we de daardoor ontstane vrijheid voor geen meter aan. We dolen als zombies rond in grenzeloze leegte, geobsedeerd door ‘me, myself and I’.  “… ‘Het verlaten individu’ is een persoonlijke zoektocht naar het antwoord op de vraag waarom we zijn geworden wie we nu zijn. Ik gebruik mijn ervaring als psychiater, de wijsheid en schoonheid van de Bijbel en onze cultuur om te doorgronden  waar we met elkaar de verkeerde afslag hebben genomen en onze handleiding hebben verwaarloosd…”. Van Fenema heeft de heilige graal tijdens haar queeste (nog) niet gevonden. Zelf denk ik dat de afslag helemaal niet zo verkeerd is: misschien is Van Fenema, nog maar of niet eens, op de helft. Voorlopig moeten we eerst eens goed tot ons door laten dringen waar onze fouten en zwakheden zitten, zegt ze in ‘De Ongelooflijke Podcast’ van 26 oktober 2022. Het verrassende is dat de ‘bekeringsweg’ in orthodox-protestantse kring ook altijd op deze manier begint. Bij ‘zondekennis’. Wat volgt is ‘een seculiere donderpreek’, want Van Fenema, weliswaar goed thuis is de Bijbel, bestempelt zichzelf niet als gelovig.

 

De wortel van alle kwaad

In haar boek legt ze de tijdgeest en de mens anno nu langs de meetlat van de aloude zeven hoofdzonden, beginnend met ‘superbia’, dan wel hoogmoed, de wortel van alle kwaad. Sinds we God van de troon hebben gestoten zijn we er zelf op gaan zitten, aldus Van Fenema. Ze is lang niet de enige psychiater die tot deze conclusie komt; zie bijvoorbeeld mijn blog over “Het lege ik” van Jeffrey Satinover. Een en ander bekomt ons slecht, want we zijn maar kleine mensjes. We zijn niet in staat al het gebeuren in en rond ons te overzien. Laat staan te beïnvloeden. We kunnen ons maximaal verbonden voelen met maar 150 tot hooguit 500 mensen. Dus dat we werkelijk ‘wereldburgers’ worden zit er niet in. Daarnaast gaan we vooral voor de lusten en niet voor de lasten. We menen overal recht op te hebben, maar verantwoordelijkheid dragen, ho maar. We zijn narcisten in de dop, die overlopen van eigenliefde en ijdelheid. Allemaal. À la Eva die zich in het paradijs door de slang liet verleiden om van de appel te eten waardoor ze wijs hoopte te worden: hoogmoed komt voor de val. Wanneer je met teksten gaat smijten, is het trouwens altijd weer  frappant hoe je ook precies de tegenovergestelde boodschap in de Bijbel kunt vinden. Zie Salomo, die juist door God de hemel in werd geprezen omdat hij ‘wijsheid’ verlangde: 1 Koningen 3. Ook de Griekse mythen waarschuwen voor hoogmoed: zie Icarus. Zie verder ‘IJdelheid’, het schilderij van Hans Memling uit 1485. De hovaardigen in “La Divina Commedia” van Dante die bijna met hun neus op de grond lopen omdat ze voor straf zware stenen moeten sjouwen. “Het portret van Dorian Gray” van Oscar Wilde. Het hoogmoedige ‘Don’t Stop Me Now’ van Freddy Mercury. De aan macht verslaafde Frank Underwood in ‘House of Cards’ en de hysterische pianist Liberace in ‘Behind the Candelabra’.

 

Perfect, super en mega

Over het algemeen is het prima leven met narcistische geldingsdrang. Sterker: “… Als je zo iemand oppervlakkig kent, kun je dan ook erg onder de indruk raken van zo’n ‘getalenteerde’ en ‘bijzondere’ persoonlijkheid…” (een narcistisch stoornis is heel wat anders en ronduit ziekelijk). Omdat we niet meer geloven in een hiernamaals verwachten we het paradijs hier en nu, aldus Van Fenema. In onze narcistische tijden moet alles perfect, super en mega zijn – voor minder doen we het niet. We worden dan ook doodmoe van onszelf. We zijn gefixeerd geraakt op de buitenwereld. We kicken op bevestiging. We riskeren in een ravijn te vallen of van een berg te storten voor een selfie. Alles voor de likes. Falen staat niet in het woordenboek. We zijn doodsbang in de ogen van anderen ‘af’ te gaan. Dat maakt ons zo manipuleerbaar als wat. Kinderen worden opgevoed als prinsjes en prinsesjes waardoor ze, eenmaal volwassen, de realiteit niet aankunnen. Van Fenema komt, eerlijk waar, jongeren tegen die suïcidaal zijn omdat ze een tentamen niet halen of afgewezen worden tijdens een sollicitatiegesprek. Misschien is het niet altijd leuk om tegen absolute grenzen aan te lopen, maar ze bieden wel rust, stabiliteit en veiligheid. Narcisten gaan uit hun plaat als het even tegen zit. De schuld ligt bij alles en iedereen, behalve bij henzelf. We houden elkaar ‘normaal’. Maar ‘samen met elkaar’ is moeilijk geworden: “… Een verzameling narcisten is principieel niet in staat om een gemeenschap te vormen. Als het hoogste doel is om ‘jezelf te zijn’ en ‘jezelf te ontplooien’, dan is het belang van de groep per definitie ondergeschikt…”. Van Fenema laakt de narcistische graaicultuur der zelfverrijkers en de gecorrumpeerde machtswellustelingen in de politiek. Toch denk ik dat het laatste iets van alle tijden is, hoor.  Zie hoe we huis hebben gehouden in de koloniën. Zie de slavenhandel. Zie de talloze romans over fabriekseigenaren en grootgrondbezitters die hun personeel tot op het bot hebben uitgebuit. Lees Dickens. Zo veel verandert de mens in de loop der tijd niet, volgens mij.

 

VVD-mantra’s

De tweede hoofdzonde: ‘acedia’ of luiheid dan wel onverschilligheid. Ga tot de mieren en wordt wijs, zegt de Bijbel (maar ook: wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden?). Thomas van Aquino stelt de verlammende ‘droefheid naar God’ tegenover de immer actieve ‘naastenliefde’, de belangrijkste deugd. Ivan Gontsjarov schreef misschien wel de meest briljante roman aangaande luiheid ooit: “Oblomov”. Over een Russische edelman die tot niets komt. Maar waarom wordt niet duidelijk. Meestal is de oorzaak depressiviteit. Lethargische figuren kunnen zich niet verplaatsen in anderen en zitten dus opgescheept met zichzelf. Het gevolg: isolement en eenzaamheid. Acedia kan ook te maken hebben met ziekelijke overprikkeling. Kenmerkend voor ADHD is een gebrek aan aandacht en concentratie waardoor er uiteindelijk niets uit handen komt. En dan is daar nog de empathische burn-out, die vaak te maken heeft met het jarenlange bombardement aan ellende ‘all over the planet’, waardoor we ons emotioneel afsluiten en terugtrekken. Mentale luiheid zorgt dat alles bij hetzelfde blijft: “… het ‘laten gebeuren’ in plaats van ‘opstaan tegen’ en eigen verantwoordelijkheid nemen. Het gevolg is passiviteit: ‘ik kan er toch niks tegen doen’…”. Onze genen houden niet van verandering. We hebben het liefst dat alles ‘bij het oude blijft’. Zie ons stemgedrag. Zie de ijdele commissies die we bijeen roepen om inhoudsloze rapporten te schrijven zodat het lijkt of er iets gebeurt, maar er gebeurt niets: “… Denk aan de ‘paarse krokodillen’ die we laten rondscharrelen met middelmanagers die op gedempte toon mompelen: ‘Ik hoor wat je zegt en ik neem het mee.’…”. Als politici aankondigen ‘het aanpassingsvermogen en de zelfvoorzienendheid’ van Nederland te willen vergroten, staat dat garant voor ‘niets doen’ dan wel ‘verwaarlozing’ oftewel het land willens en wetens naar de knoppen helpen. We zijn hopeloos in de knoei geraakt met begrippen als keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid: “… We hebben feitelijk geen benul van wat we bedoelen, maar hebben deze VVD-mantra’s heilig verklaard…”. Franz Kafka waarschuwde lang geleden al dat zo’n systeem leidt tot ontmenselijking, vervreemding en uitzichtloosheid.

 

Nooit genoeg

Over de derde hoofdzonde, ‘avaritia’ of hebzucht, hoef ik niet uit te wijden: het is de meest opzichtige zonde in onze samenleving. “… Homo homini lupus, de mens is een wolf voor zijn medemens en de kwetsbaren delven inmiddels al aantoonbaar het onderspit…”. Je zou kunnen stellen dat heden ten dage iedereen ‘besmet’ is met hebzucht. We moeten allemaal meedoen in de neoliberale ratrace, want als je buiten het financiële systeem valt kun je niet functioneren. “… Maar hebzucht is juist dáárom zo gevaarlijk, omdat ze nooit genoeg heeft en kwaadaardig voortwoekert totdat zij de wereld heeft opgeblazen…”. Zie de treurige stoet topmannen die met hun exorbitante bonussen de samenleving steeds verder uitkleden. De schaamte is allang vervlogen. Thomas van Aquino over hebzucht: “… Het is een zonde direct tegen iemands buurman, aangezien de ene mens niet overvloedig kan zijn in uiterlijke rijkdom, zonder dat een andere man ze ontbeert…”. Diep in ons DNA zit nog steeds de jager-verzamelaar. We zijn in principe onverzadigbaar. Neuromarketing, een relatief nieuw vakgebied, maakt handig gebruik van de inzichten uit de neurowetenschap om reclame en advertenties zo effectief mogelijk te maken en mikt op onze meest primitieve gevoelens en infantiele emoties. Onderdeel van deze hoofdzonde is ‘simonie’, een begrip uit de kerkgeschiedenis, waarbij ‘geestelijke goederen’ werden verhandeld om winst te maken. Zie de aflatenhandel: zo gauw het muntje in het laatje klinkt, het zieltje in de hemel springt. Het moderne welvaartsevangelie werkt niet veel anders volgens mij. De moderne geluksindustrie zou je kunnen beschouwen als een moderne vorm van simonie: “… We waren nog nooit zo ongelukkig terwijl geluk nu overal te koop is…”.

 

Een huishouden van Jan Steen

De vierde hoofdzonde: ‘gula’ of onmatigheid, gulzigheid, vraatzucht. “… Het was nota bene Freuds neef, Edward Bernays, die in de vorige eeuw de inzichten van zijn oom gebruikte om de ideale consument te creëren…”. Onze diepste wensen, verlangens en driften worden gebruikt voor succesvolle marketingstrategieën. Onmatigheid, de zonde die geassocieerd wordt met de ‘macht van het vlees’ kan op allerlei manieren tot uiting komen: koopzucht, gokken, gamen, blowen, drugs, alcohol. Daarnaast is circa 50 procent van de verslaving erfelijk. “… Bij het consumeren van voedsel wordt de output van het beloningscircuit vijftig keer verhoogd, bij seks honderd keer. Bij cocaïne is dat 350 keer, en bij speed zelfs 1200 keer…”. Het wordt nog niet als zodanig erkend, maar het effect van excessief socialemediagebruik is gelijk aan middelenverslaving. Hoe intensiever het gebruik, hoe slechter de leerprestaties van jongeren. Hoe meer schermtijd, hoe minder de mentale gezondheid. In de schilderkunst is ‘gula’ een dankbaar onderwerp. Zie het huishouden van Jan Steen. Of de ‘Allegorie op de gulzigheid’ van Jheronimus Bosch. De Colombiaanse schilder Fernando Botero zou met zijn gezette figuren de schoonheid van overgewicht willen laten zien, maar volgens critici drijft hij wel degelijk de spot met dikke mensen. De meest geruchtmakende eetfilm is de zwarte komedie ‘La grande bouffe’. Zie ook het onmatige drankgebruik in films als ‘Leaving Las Vegas’ en ‘Druk’: “… Het blijkt lastig om onmatigheid of vraatzucht te romanticeren of op een hoger plan te brengen zoals kunst vaak beoogt…”. Onmatigheid leidt nu eenmaal op een bijna simplistische manier tot dood en verderf. Inmiddels hebben de zogenoemde fitgirls dan wel de tegenbeweging ingezet, maar zij lopen weer het risico door te slaan in het andere ongezonde uiterste.

 

Geschonden grenzen

De vijfde hoofdzonde: ‘luxuria’ of lust. “… Onze lustgevoelens zijn zo oud als de mensheid maar we hebben voor het eerst in de geschiedenis de begrenzing vanuit het collectief losgelaten…”, waardoor lust in plaats van een complexe dans verwordt tot een kil product en/of bandeloos probleem. “… In de kunst is lust een klassiek thema dat inspireert en ons altijd weet te prikkelen. Kunst is de geaccepteerde route om gecontroleerd van de verboden vrucht te mogen genieten en deze potente oerdrift te kanaliseren. Door muziek, beeldende kunst, dans en film zodat we haar wel kunnen ervaren, maar ze ons niet overmeestert…”. In het Bijbelboek Hooglied wordt de seksuele of erotische liefde voorgesteld als een geschenk van God waarvan de mensen mogen genieten, maar wel  binnen een bepaald kader: “… De Bijbel gruwelt ervan als lust een opzichzelfstaand fenomeen wordt. Als deze drift niet binnen de verbintenis met de ander wordt beleefd en de ander als object of voorwerp wordt beschouwd om je eigen lusten te bevredigen. De ander die ontmenselijkt wordt voor eigen gerief. De Bijbel ziet lust als een menselijke drift met veel schoonheid maar met de strenge voorwaarde dat hij binnen de context van een relatie en met respect voor de ander wordt beleefd…”. Het verwarrende anno nu is dat alles moet kunnen en de mores tegelijk onverbiddelijk zijn. Zie websites als Second Love en Pornhub aan de ene kant en de MeToobeweging aan de andere kant, met in haar kielzog de publieke executies zonder vorm van proces. Van Fenema verbaast zich over het feit dat vrouwen niet veel weerbaarder worden gemaakt tegen mannelijke roofdieren. Ze hekelt onze ‘comfortabele naïviteit’. Ze waarschuwt indringend voor de risico’s bij het inzetten van gender om diversiteit of identiteit te accentueren onder de toch al zo labiele jeugd. Hoe hip en trending misschien ook, het gaat niet bepaald om een koffie- of festivalkeuze. Van een handjevol - voornamelijk - jongens twintig jaar geleden, melden zich momenteel jaarlijks duizenden - voornamelijk - meisjes bij de transgenderklinieken: “… Puberende meisjes die het gevoel hebben er niet bij te horen, vinden op de sociale media de oplossing voor hun tobberijen: geslachtsverandering…”. Wanneer lust in de spreekkamer een item wordt, gaat het bijna altijd over geschonden grenzen en de gevolgen daarvan.

 

De woedende samenleving

De zesde hoofdzonde: ‘ira’ of woede.  In de christelijke gemeenschap is het opperwezen de enige die de ‘rode knop’ mag bedienen. Zonder Gods toorn zou de wereld namelijk ten onder gaan aan onverschilligheid. Zijn toorn komt voort uit oneindige liefde. Wat de mensen betreft: als gezonde woede niet mag bestaan, slaat ze  om in giftige woede. Het individu van nu heeft zich bevrijd van alle groepsverbanden maar leeft tegelijk in de illusie het middelpunt van het universum te zijn. We zijn allemaal bijzonder en speciaal en we willen niets liever dan gezien, erkend en gehoord worden. Wanneer we ervaren dat daar geen sprake van is, voelen we ons gekrenkt en afgewezen, met als gevolg ‘razernij’. We leven in een woedende samenleving. Holle leiders die primair hun eigen belangen behartigen en de mensen voor wie ze zorg hebben te dragen niet zien staan, veroorzaken een chronische en toxische woede. Zie de misstanden door de toeslagenaffaire. Zie de boerenopstand van afgelopen jaar. Zie de onzinnige complottheorieën tijdens de coronapandemie. Zie de gele hesjes in Frankrijk. Zie de bestorming van het Capitool.

 

De kloof tussen haves en have-nots

De laatste hoofdzonde: ‘invidia’ of afgunst. Als groepsdier zijn we constant bezig om onszelf met anderen te vergelijken ten einde onze status binnen de groep veilig te stellen. Mannen zijn vooral gericht op werk en geld, vrouwen op schoonheid en aardig gevonden worden. De Bijbel schaart afgunst zonder meer onder het gebod ‘Gij zult niet doden’ (zie het verhaal over Kaïn en Abel). Afgunst kan dan ook extreem veel haat oproepen en mensen bereid maken om de hel op aarde voor elkaar te creëren. We vergelijken onszelf 24/7 online met de wereld. Onze afgunst wordt non-stop gevoed. In de documentaire ‘The Social Dilemma’ geven de jongens van Silicon Valley openlijk toe dat hun systemen drijven op deze zonde: “… Aan mensen die tevreden zijn met zichzelf valt immers weinig te verdienen…”. Afgunst is vooral een hele dómme emotie: door je eigen boeltje afhankelijk te maken van de ander, bepalen buitenstaanders jouw welzijn en verlies je feitelijk je autonomie. Misschien heeft de Frans-Amerikaanse antropoloog, filosoof en historicus René Girard wel het sterkst over afgunst geschreven. Hij introduceerde het begrip ‘mimeses’, dat staat voor ‘nabootsing’, ‘imitatie’. Wij willen wat anderen hebben. We apen elkaar na. De anderen hebben veel meer invloed op ons dan we ons vaak realiseren. We gaan voor bullshitbanen omdat ze geld, status en succes opleveren in plaats van zingeving, naastenliefde of passie. We halen de ander omlaag zodat het positieverschil verdwijnt. We drijven op leedvermaak, devalueren, roddelen en moraliseren tot we een ons wegen. Afgunst prikkelt dan ook daadwerkelijk ons cerebrale pijnnetwerk. Nivellering en gelijkvormigheid kunnen wel een hedendaags ideaal zijn, feit blijft dat mensen ongelijk zijn. Als jij aan jezelf kunt toegeven dat je ergens geen talent voor hebt, maak je de weg vrij naar het ontdekken waar je talenten wél liggen. Ondertussen is de kloof tussen de haves en have-nots zo groot geworden, dat de laatste groep wel eens gevaarlijk kan gaan worden voor de elite: “… We zien onszelf als de ideale samenleving en hebben de illusie dat het een kwestie van tijd is voor de rest van de wereld dat inziet  en zich bekeert tot het westendom…”. Geen wonder dat immigranten op ons afkomen als bijen op de honingpot. De wereld komt verhaal halen, want wil ook overleven. Iets of iemand zal de schuld van schaarste krijgen. Vroeger was de zondebok altijd de Jood. Is nu de ‘rijke, witte man’ aan de beurt?

 

Het nieuwe normaal

Van Fenema voegt aan het rijtje van zeven hoofdzonden een achtste toe: ‘vacuüm’ of leegte. Dé zonde van onze tijd. Veroorzaakt door een gebrek aan zingeving en onthechting: “… De leegte waar we ons apathisch aan overgeven is makkelijk om aan te verdienen en ideaal om de mens mee onder de duim te houden…”. Het lijkt wel of we “1984” van George Orwell en “Heerlijke Nieuw Wereld” van Aldous Huxley niet meer opvatten als waarschuwing, maar als model. Beschreef de Vlaamse psychiater Dirk De Wachter in 2011 de actualiteit nog als “Borderline Times”, volgens psychoanalyticus Otto Kernberg hebben we inmiddels te maken met de overtreffende trap en kun je gerust spreken over een psychotische toestand. “… Tijdens een psychose is iemand de grip op de realiteit kwijt, ziet of hoort dingen die er niet zijn of is overtuigd van bepaalde ideeën die niet kloppen. Je spreekt van een psychose als mensen het normale contact met de werkelijkheid kwijtraken, waardoor hun realiteitstoetsing ernstig verstoord raakt en er zelfs een nieuwe werkelijkheid wordt gecreëerd. Er is sprake van een grove verstoring van de verwerking van informatie (waarneming en denken), waardoor verkeerde conclusies worden getrokken over de externe werkelijkheid…”. Veel mensen hebben het gevoel de grip op hun bestaan te verliezen. De realiteit wordt steeds makkelijker losgelaten en psychotische overtuigingen lijken het nieuwe normaal te worden: “… Tijdens de coronapandemie werden door velen de vaccins als onderdeel van een sinister complot gezien, met als doel ons te bestuderen via nanochips, onvruchtbaar te maken of zelfs uit te roeien…”. Van Fenema: “… Het is een wanhopige manier om houvast, controle en iets van autonomie en morele superioriteit te ervaren in onzekere tijden…”.

 

Gevulde leegte

Het individu is niet in staat om in zijn eentje betekenis te geven aan zichzelf. Het zou wel heel flauw zijn als ik nu zou zeggen: hup, iedereen terug naar de kerk. Want: gezag en verbinding in één klap. Bovendien lopen veel kerken leeg, wat een symptoom op zich is. Ook daar vinden mensen blijkbaar niet (meer) wat ze in wezen zoeken. Maar wat wij ontberen is volgens mij wél geloof in het hogere. In een andere dimensie. Wij zijn spirituele wezens. We zijn extreem op de buitenwereld gericht. Misschien wordt het tijd voor verinnerlijking. Om te veranderen hebben we een bepaalde mate van lijdensdruk nodig, plus de nodige lef en moed, stelt Van Fenema. Misschien moeten we niet bang zijn voor de leegte. Haar trotseren. Er doorheen gaan. Het er uit houden. “… God creëerde de wereld vanuit de leegte…”, schrijft Van Fenema. Misschien laat God zich juist daar vinden. Ze vertelt een prachtig verhaal over John Cage, die in 1952 zijn beroemde stuk 4’33 (vier minuten en drieëndertig seconden stilte) ‘componeerde’. De pianist liep met een stopwatch in zijn hand naar de piano en raakte tijdens deze tijdspanne geen toets aan. Het publiek voelde zich bekocht. Ze misten het punt dat Cage wilde maken: “… Er bestaat niet zoiets als stilte. Wat ze dachten dat stilte was, omdat ze niet wisten hoe ze moesten luisteren, zat vol toevallige geluiden. Je kon de wind horen, er kletterden regendruppels op het dak en mensen maakten zelfs allerlei interessante geluiden terwijl ze praatten of wegliepen…”. Misschien bestaat er ook niet zoiets als leegte. Zie Bart Gijsbertsen, die het heeft over ‘gevulde’ leegte.

 

Uitgave: Prometheus – 2022, 280 blz., ISBN 978 904 465 159 1, € 21,99

Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier

zaterdag 13 mei 2023

Overal zit mens – Yves Petry

 


Subtitel: Een moordfantasie

 

Een tijdje geleden ontdekte ik een interessant interview op internetplatform “De Nieuwe Wereld” met één van de belangrijkste Vlaamse schrijvers van dit moment: Yves Petry (1967). Het NRC noemde hem zelfs de 'Houellebecq van de Lage Landen'. De intrigerende titel: ‘Hoe denkt en ontspoort een gek. De nieuwe donkere roman van Yves Petry’. De interviewer dacht bij de ik-figuur in het boek aan Volkert van der Graaf, de moordenaar van Pim Fortuyn. De schrijver zelf zegt zijn inspiratie te hebben ontleend aan de Amerikaanse Unabomber.  Petry won onder meer de Libris Literatuur Prijs 2011, de BNG Nieuwe Literatuurprijs, De Inktaap en de Tzum-prijs voor beste literaire zin van het jaar. Dit jaar haalde hij met “Overal zit mens” de shortlist van de Libris Literatuur Prijs 2023, maar tegen Anjet Daanje kan natuurlijk niemand op!

 

Doem

Het boek. In werkelijk prachtige filosofische zinnen deelt de ik-figuur, een vijftiger, zijn gedachten over het ‘antropoceen’ met ‘jou’: “… Dat je niet bestaat, is geen probleem…”. Integendeel. Want overal zít al zoveel mens: “… We ademen mens, we eten mens, we drinken mens. Geen stukje mos, geen druppel uit de zee, geen staaltje van de bodem of de eeuwige sneeuw zonder dat het miljoenen moleculen mens bevat…”. Vluchten kan niet meer. “… Onheilsprofeten hoeven zich niet langer uit te sloven, iedereen heeft de boodschap begrepen. Velen voelen zich inmiddels zelfs meer bedrukt door de mogelijkheid van een planetaire catastrofe dan door de zekerheid van de eigen dood. Kinderen van tien praten even doembewust als volleerde klimatologen. De Apocalyps is al een cliché nog voor ze werkelijkheid is geworden…”. Elke dag drukt de media ons in ons eigen vuil. Of we daar zindelijk van worden is nog maar de vraag. Met het antropoceen lijkt ook het misantropoceen te zijn aangebroken. Wij zullen elkaar gaan haten, voorspelt de ik-figuur. Omdat wij onszelf en onze paniek in de ander weerspiegeld zien. “… Omdat zij onze uitweg blokkeren en wij die van hen…”. Omdat we geen geloof meer hebben om ons aan op te trekken, zullen er “… geen eersten zijn, alleen nog laatsten. Geen uitverkorenen, alleen verdoemden…”. Zie mijn vorige blog. Als je naar alle geweldsincidenten kijkt die via het  journaal de huiskamer binnenstromen, zou je hem bijna gelijk geven. Zit de ik-persoon er mee? Welnee; hij wordt er eerder een beetje giechelig  van. Maak je geen zorgen: “… Ik zit niet demonstratief als een Nero zingend en tokkelend op mijn harp te genieten van het ondergangsspektakel…”.

 

Over zin en betekenis

Als hij een mail krijgt van zijn tweelingzus Eva, kom je er achter dat je met ene Kasper te maken hebt, een bio-ingenieur, hoofd van een stel boswachters die een kwijnend natuurgebied bijhouden, “… weinig meer dan een plukje groen met wat muggen erin…”, waar hij zich vaak als een kluizenaar terug trekt in een uitkijkpost. Hij vertelt over een groep buizerds die honderden meters boven de boomtoppen, in weidse bogen krijsend om elkaar heen draaien, “… uit rivaliteit of paardrift of om mee te liften op de ochtendlijke thermiek, zoals de gangbare verklaringen luiden…”. Maar misschien ook wel uit een drang naar roes en expansie, als in een derwisjachtige dans. Dieren en mensen zijn meer dan een organische rekenmachine: “… Ik mag dan een wetenschapper zijn geworden, daarom ben ik nog geen idioot…”. Uit de mail is op te maken dat Eva zich zorgen maakt over haar 21-jarige dochter Céline die met haar studie is gestopt en omgaat met een groep vage, linkse, radicale alternatievelingen (zijn die buizerds een metafoor?). Eva blijkt net zo vervreemd van haar kind als Iris van dochter Alma in “Pijn”, mijn laatst besproken roman van Zeruya Shalev. Of Kasper meer weet? Hij onderhoudt immers een warme band met zijn nichtje? Kasper blijkt diep begaan te zijn met Céline. Wat, maatschappelijk nut van een diploma, sneert hij: “… Terwijl Céline misschien nauwelijks nog het gevoel heeft dat er zoiets als een maatschappij bestaat…”. Vervolgens barst hij los: “… Het verleden is voor haar wellicht niet meer dan een gekostumeerd schimmenspel, een stoet van wezenloze spoken die voorbijtrekt aan nietszeggende jaartallen. Niemand heeft haar of haar generatie geleerd dat het verleden nog iets van betekenis zou kunnen zijn. Wie van onze generatie gelooft dat trouwens zelf nog? De wijsheid van eeuwen is verloren gegaan en wat rest is de eigenwijsheid van het heden. Maar die biedt ook al niet veel houvast: elke dag opnieuw die verbale en visuele explosies die van de schermen spat en ons doorboort met lukrake fragmenten, zonder dat er uit al die prikkels zelfs maar bij benadering een zinnig geheel valt samen te stellen…”.

 

Over de toekomst

Het is alsof Petry als een tweede Dostojevski een tweede, woedende eenzaat en loser “Aantekeningen uit het ondergrondse” laat schrijven. Alleen de toekomst heeft nog karakter, heeft duidelijk een smoel, waarvan de trekken echter wel met de dag doordringender en boosaardiger worden, volgens Kasper. “… Hoe grimmig ziet een modelkaart van de toekomstige aarde eruit in haar tooi van onheilskleuren: geel staat voor uitdroging, oranje voor woestijnvorming, rood voor onbewoonbaarheid en zwart voor totale levensonvatbaarheid. En aan de randen van dat continentale ramppalet zijn halve landen en hele steden onder het expanderende blauw van de oceanen verdwenen. Dat is het perspectief van Célines bestaan. Het is de krachtigste en helderste boodschap die ze vandaag te horen krijgt. De toekomst zal ons allen verenigen, al is dat waarschijnlijk in een soort hel…”. En Céline staat voor de jeugd in het algemeen. Dring niet aan op de ordinaire logica van het zogenaamde gezonde verstand, adviseert Kasper zijn zus. Er zijn al genoeg babbelzieke simpelaars. “… Gun Céline haar eigen ernst, haar nog-niet-weten, haar duisternis, haar zwijgen…”. Eva  gelooft er niets van dat haar dochter zich laat meeslepen door ondergangsfantasieën. Dat heeft ze namelijk nog nooit gedaan. Ze heeft de zogenaamde vrienden van Céline een keer gezien. Haar eerste indruk was dat ze met een terroristische cel te maken had! En zij kan het weten, want zij is een gevierd psycholoog, afgestudeerd in groepsprocessen. Je zult maar een psycholoog als zus hebben, reageert Kasper. “… Waarom heette zij eigenlijk Eva? Vroeg ik haar eens. Ze klonk niet als de eerste vrouw op aarde. Eerder als het zoveelste nummer uit een lange rij van bemoeiallen…”. Kasper: wat denk je dat die gasten er van vinden als er zo’n bazige, zelfverzekerde dragonder van een mama in duur design op haar staccatohakken binnen komt zeilen. Eva’s schampere afscheidswoorden: “… Nog veel plezier in dat bos van je. Groet de bomen van me, al hebben die houten koppen, net als jij soms. En vergeet geen seintje te geven wanneer het einde der tijden is aangebroken. Dan loop ik voor de laatste keer nog snel even langs bij de kapper…”.

 

Dragqueens met een glitterpruik

Ondertussen foetert Kasper verder. Volgens hem is tegenwoordig iedere vorm van uniciteit ver te zoeken. Het enige waar mensen zich druk over maken is hun lichaam. Wat we delen is onze dierlijkheid: “… Een gezondheid zonder ziel voor een mensheid zonder ziel, dat is het ideaal van vandaag. Ingewanden aller landen, verenigt u!…”. Als persoon ben je alleen relevant in zoverre je representatief bent. Wederom triggert Kasper de gedachte aan Dostojevski als hij tussen neus en lippen door vermeldt dat er geen sprake van kan zijn dat hij contact opneemt met Céline, want hij gaat haar vader vermoorden. We hebben dus het verslag van een killer in handen. Zie “Misdaad en straf”. Die vader is een publieke persoonlijkheid. Hij timmert flink aan de weg. En Kasper haat hem als de pest: “… de anderen staan me alleen maar tegen. Door wat Max zegt voel ik me innerlijk besmeurd, vertrappeld en miskend, door wat anderen zeggen, al zijn dat vaak precies dezelfde frasen, hooguit afgestoten…”. Max de Man. Max blijkt zich in zijn jonge jaren zo vereenzelvigd te hebben met Franz Kafka (het grappige is: de vriend van Kafka heette Max) dat hij zich zelfs bezondigd heeft aan het schrijven van een flutboek, waarin hij uit de kast komt als homo. De titel: “Hier sta ik”. Nou, zegt Kasper, hij staat nergens. Homoseksualiteit is toch allang geen taboe meer? Wie ligt daar nog wakker van? Nichterige aandachtstrekker! Toen het boek flopte zette Max zijn schreden met buitengewoon succes op het journalistieke pad. Overal in de media waar zogeheten ‘deugers’ het woord krijgen, duikt opinieleider Max op. Zijn hart kent geen grenzen: “… in ruimte nog tijd. Eigenlijk is planeet A te klein voor alle goedheid die hij in zich heeft. Mocht er een planeet B hebben bestaan, dan had hij zich met onverminderde ijver ook dáár nog over ontfermd…”. Even verder: “… Hoe komt het dat een figuur als Max, die van top tot teen is opgetrokken uit voorspelbare frases en klinkklare sentimentaliteit, op zoveel gehoor kan rekenen? Het is me telkens wanneer ik erbij stil sta een raadsel. Je zou denken dat het publiek van  tegenwoordig zijn laatste restje mensenkennis overboord heeft gegooid. En onze Man is bepaald niet de enige in zijn soort. Er zijn er tientallen, duizenden, honderdduizenden, die net als hij op zoveel mogelijk krantenpagina’s en in zoveel mogelijk televisieprogramma’s en langs zo veel mogelijk internetkanalen hun behaagzieke humanisme proberen uit te venten, hun stroopzoete bekommernis om al wat leeft en lijdt onder de zon…”. Dag in, dag uit toeteren ze ons hun hooggestemde streven in de oren: “… Van ’s morgens tot ’s avonds lopen ze te pronken met hun hypergevoelige en hyperactieve geweten als dragqueens met een glitterpruik…”.

 

Door moralisme verziekte grond

Vroeger zouden we ze vierkant hebben uitgelachen. Al die intellectuele zwetsers en moralistische lapzwansen. Nu nemen we dat geschetter van verontwaardiging, dat spervuur van gekijf, al die dezelfde, zich als bloedstolsels in ons brein vastzettende taalklonters, serieus. Daardoor sterft ons vermogen tot waarachtigheid af. “… Het is onze verdomde plicht om. We kunnen niet langer toekijken dat. Een schande dat in de eenentwintigste eeuw nog steeds. Racisme. Seksisme. Gerechtigheid. Eindelijk krijgen de slachtoffers. De juiste kant van de geschiedenis. Samen met z’n allen. De waarden waar Europa voor staat. Enzovoort…”. Al die moraalfilisters met hun ingesleten schijnheiligheid, die King Kongs van de redelijkheid, die praatmachines met hun bekakte mediapraatjes “… maken van empathie een ethisch principe en het gevolg is dat empathie ons gaat tegenstaan. Zij roepen op tot verbondenheid en doen dat onveranderlijk op een toon die onze zin voor verbondenheid alleen maar vergalt. Je voelt het aan je hart, je voelt het aan je water, je wéét gewoon, ook al kun je het niet zwart-op-wit bewijzen: goedheid en vriendschap gedijen niet op een door moralisme verziekte grond…”. Het gaat Kasper om ‘echtheid’: “… Eenentwintigste-eeuwers? We zijn gedegenereerd tot een ras van gebrainwashte papegaaiien en gefotoshopte poseurs. Ons innerlijk leven is afgevlakt tot een laagje pixels…”. Maar gaandeweg bekruipt je toch wel het gevoel dat je te maken hebt met de eerlijkheid en obsessie en gefixeerdheid van een enorme autist. Hij houdt bijvoorbeeld niet van liegen: “… Je leeft maar één keer, wat echt niet veel is, dus waarom dat eenmalige leven dan ook nog eens weg liegen?...”. Hij gaat maar door. Er is geen plaats voor de gedachte dat de mensheid nu eenmaal bestaat uit introverten en extraverten, of zelfs maar een moment van zelfrelativering. Kasper neemt zijn ‘singuliere zelf’ wat je noemt ‘dodelijk serieus’. Zijn wereldvreemde getier draait rond een vorm van individualisme, zo niet narcisme, waarbij Ayn Rand verbleekt. Ergens zegt hij dat hij handelt als ‘ik-ben-die-ben’. Dat wil zeggen 'goddelijk': zie Exodus 3:14. In zijn wereld blijkt geen plaats voor Max en Kasper samen: “… Het is hij of ik! En weet je wat? Ik zeg ik…”.

 

Breinwandeling

Kasper neemt je mee in zijn ‘breinwandeling’. Hij zoekt naar geloofwaardige motivaties voor zijn daad. En er is ook wel een aanleiding, maar die overtuigt mij voor geen meter. Kasper blijkt als late twintiger een korte relatie met Max te hebben gehad (uit een onlangs gepubliceerd onderzoek blijkt dat autisten inderdaad bovengemiddeld vaak homoseksueel te zijn). Max legde het achter zijn rug om echter ook nog eens aan met zijn tweelingzus. Hij voelt zich door beiden verraden. Een amoureuze krenking die hij blijkbaar nooit meer los heeft kunnen laten. Zoals “Pijn” van Zeruya Shalev over een vrouw en ‘de liefde van haar leven’ gaat, zo gaat “Overal zit mens” over een man en ‘de haat van zijn leven’. Volgens hem is hij mede de teruggetrokken volwassene geworden die hij is, vanwege de vroege dood van zijn ouders op zijn zeventiende: “… Wie weet wat voor een gezellige babbelaar of inschikkelijke luisteraar er ten gevolge van dat ongeluk aan mij verloren is gegaan…”. Hij vertelt hoe de gangbare rouwpraatjes en troostgedachten van zijn ooms en tantes hem gaandeweg de neus waren uitgekomen: “… soms had ik het idee dat ze een gif uitwasemden dat me remde in mijn groei…”. Hij wapende zich er tegen door een ondoordringbare houding aan te nemen, waarvan hij zich pas veel later realiseerde hoe kwetsend die moet zijn geweest.

 

Mag het leven nog een raadsel zijn?

Waarom hij van hetero ineens homo werd, is voor hemzelf ook een grote vraag. Uit verzet tegen de al decennia aan de gang zijnde feminisering van de maatschappij? Als tegengif tegen de algehele verburgerlijking en verpapping der geesten? Om te ontsnappen aan de gezapigheid en de beuzelarijen van de gangbare relatieromantiek? Omdat het idee als een biologische anomalie door het leven te gaan hem wel veelbelovend leek? “… Sprak seks een taal? Kon je zeggen dat homoseksualiteit de intieme taal van de ziel sprak en heteroseksualiteit de sociale taal van het ego?...”.  Was hij verliefd geweest op Max? Moeilijk te zeggen. Waar meisjes voor zijn part verdoofd bij hem afgeleverd mochten worden, slaagde Max er een tijd lang in hem te laten geloven op een bijzondere manier ‘bezield’ te zijn. Met ongekende humor vertelt hij hoe hij op Max' studentenkamer stiekem een vel papier dat uit zijn ouderwetse typemachine stak, las toen de laatste even naar de wc ging. Het sloeg de grond onder zijn voeten weg: “… Dat uiterst sensibele proza, het emotionele lef, de overtuigingskracht en het originele karakter van zijn zelfbespiegelingen: mijn vriend bleek niets minder dan een introspectief genie te zijn!...”. Suizebollend: “… Natuurlijk wilde ik een begaafde zielsgenoot tot vriend, maar dat hij zó veel briljanter was dan ik, grensde bijna aan het onverdraaglijke. Niettemin diende ik in alle eerlijkheid te erkennen, hoe zwaar het me ook viel, dat we hier te maken hadden met een uitzonderlijk talent, gedreven door een grootse visie, een helder gearticuleerde poëtica, een geïnspireerde missie. Wat stelde ik naast zo iemand nog voor? Niet meer dan een zeepok die zich had vastgezogen aan een walvissenlijf…”. Later bleek dat Max alleen maar Rilke over had zitten typen. Volgens hem waren alle vriendjes van Max “… aanstellerig, dweperig, arrogant, kleinzerig, roddelzuchtig, achterbaks en vilein…”. Even nep als Max dus. Max vond dat Kasper zichzelf niet kon aanvaarden zoals hij was. Over het acroniem lgbtq+: kan er misschien ook seksualiteit bestaan zonder etiket?  Mag het leven nog een raadsel zijn? Inmiddels beleeft Kasper zich trouwens als ‘post-seksueel’.

 

Blijf branden, mijn haat

Als je het hebt over ‘radicalisatie’: “… Het plan is dat ik hem op mijn manier minstens even serieus neem als hij zichzelf serieus neemt. Misschien nog wel serieuzer. Het plan is dat ik hem serieus genoeg neem om hem neer te knallen. Blijf branden, mijn haat…”. Kasper: “… Ik zie je al hoofdschudden. Jij bent namelijk tegen geweld. Het lost niets op en leidt alleen tot meer geweld…”. Kaspers omgang met anderen blijkt moeilijk. Als een Duitse collega zich verhangt uit ‘Waldschmerz’ gedraagt hij zich zo ongevoelig dat de boswachters hem beginnen te mijden. Ook tijdens een gesprek met zijn nichtje, die hij uiteindelijk toch bezoekt, loopt hij weg. Ik moest denken aan wat Bart Gijsbertsen in mijn vorige blog schrijft over Mohammed B., de moordenaar van Theo van Gogh: “ … Het opvallende is dat hij wel sprak óver mensen en tégen mensen, maar geen moment mét mensen. Praten met mensen is dan ook levensgevaarlijk. Een dialoog verandert je…”. Het is lang niet evident jezelf te zijn, aldus Kasper: “… Je beleeft jezelf, maar de anderen beleven jou ook. En in het licht van hun bemoeienis dreigt het tere pigment van je innerlijk te vervagen…”.

 

Mystiek

Eigenlijk gaat het pas mis als in zijn leven de periodes van gelukzalige onthechting en volmaakt isolement, die er wel degelijk zijn geweest, gaan ontbreken. Hij vertelt over topervaringen waarin hij zichzelf kon vergeten, terwijl hij uit lag te rusten in het gras van een alpenweide en tijdens een wandeling in de doodse stilte van een Fins sparrenbos. Hoe hij in trance raakte door naar de kroon van een enorme trilpopulier te kijken. Hij beleefde een en ander als ‘een flits van tijdeloosheid’ waarin ‘de eeuwigheid zich aandient’: “… Een opwaartse vlaag van verrukking grijpt je bij je vel, laat je proeven van de vreugde der engelen…”. Extase: “… Alle wrijving  valt weg en je bestaan wordt gewichtloos, als een straal of een boog van licht…”. Maar o, hoe diep is daarna de val: “… Wat rest is persoonlijke banaliteit…”. Op een parkeerplaats naast een autosnelweg overkomt hem een zelfde soort ervaring, maar dan in het negatieve, aangaande de alomtegenwoordige mens, vergelijkbaar met ‘een slok zeewater op een lege maag’. Een “… vlaag van bestaansdegout…” die hem kotsmisselijk maakt. Heeft hij het over ‘de nacht van de ziel’, zo bekend uit de geschiedenis van de mystiek?  “… Een mens is nog het meest zichzelf als hij op het punt staat uit elkaar te vallen. Maar om dat punt te bereiken moet je alléén kunnen zijn. En ik ben nooit meer alleen…”. Want overal zit mens. Ooit zei iemand tegen mij: er bestaan twee soorten mensen, neuroten en psychopaten. De neuroten geven zichzelf de schuld en de psychopaten geven de ander de schuld. Het verschil tussen zelfmoord en moord? Als een superstorm het hele bos verandert “… in een olifantenkerkhof van ontwortelde beukenlijven en slagtanden van spinthout…” waarin hij zich nauwelijks meer kan oriënteren, en Max zich tot overmaat van ramp in zijn territorium waagt door een documentairereeks over het catastrofale Europese bosbestand te produceren, slaan bij hem pas echt de stoppen door. Actie volgt. Het verrassende plot is veel lichtvoetiger dan ik had gedacht, maar ik ga natuurlijk niet álles vertellen…   

 

Uitgave: Das Mag – 2022, 250 blz., ISBN  978 949 324 852 6, 22,99

Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier