“… Mystiek is, mits goed verstaan, de kern van elk geloof…”, schrijft prof. dr. J.H. van den Berg in “De dingen. Vier metabletische overpeinzingen”. Er is blijkbaar ‘goede’ en ‘slechte’ spiritualiteit.
Opklimmen door afdalen
In de geschiedenis van de spiritualiteit bestaan twee stromingen, aldus de heren benedictijnen Grün en Dufner in hun al wat verouderde, maar ontzagwekkend wijze boekje. ‘Spiritualiteit van beneden’ (1996) concentreert zich op het leren kennen van God via het innerlijk. Dat vraagt zelfkennis. Inkeer. “… Opklimmen tot God doe je door af te dalen in je eigen werkelijkheid tot op de diepten van het onderbewuste…”. Er is moed voor nodig om de waarheid omtrent je echte zelf, je ware wezen, onder ogen te zien: je aardsheid, instincten en schaduwzijde. Juist als je ‘aan het einde van je Latijn’ bent, wanneer je het allemaal niet meer weet, je geconfronteerd wordt met je onvermogen, sta je open voor het goddelijke. ‘Spiritualiteit van boven’ richt zich op de Bijbelse dan wel kerkelijke moraalleer. Is een keurslijf dat draait om eigen prestige en prestatie. Ontspruit aan het menselijk verlangen voortdurend beter te worden, hoger te stijgen, dichter tot God te naderen, om je uiteindelijk van God meester te maken: “… Wij lijken daardoor steeds op Prometheus die het hemelvuur zoekt te bemachtigen…”. 'Spiritualiteit van boven' bergt het gevaar dat de mens er innerlijk door wordt verscheurd. Voor je het weet, beland je in een schizofrene toestand. Verlies je het contact met de werkelijkheid en jezelf. Dat maakt je innerlijk gespleten en ziek: “… voor de psychologie is het duidelijk dat de mens alleen door eerlijke zelfkennis tot zijn waarheid kan komen…”. Jij bent God niet en zult dat ook nooit worden. Psychiater Esther van Fenema beschrijft een en ander uitgebreid in “Het verlaten individu” (zie mijn vorige blog).
Deemoed
De keuze of de weg naar omhoog of omlaag gaat, is aan jou. “… Jezus heeft geen ladder van volmaaktheid opgesteld waarlangs men trede voor trede opstijgt om ten slotte God te bezitten, maar Hij heeft een weg getoond die leidt tot in de diepten van de deemoed…”. Even verder: “… De ‘spiritualiteit van beneden’ houdt zich bezig met de vraag wat wij moeten doen als alles misloopt, hoe wij met de scherven van ons leven kunnen omgaan en daaruit iets nieuws kunnen vormen…” (als je het hebt over ‘lijdensdruk’ – zie Esther van Fenema). In alle religies is deemoed het criterium voor echte spiritualiteit. Bart Gijsbertsen schrijft in “Een heidense daging” over de zoektocht naar de heilige graal - symbool voor het ‘ware zelf’ : “… Nergens en nooit loopt iemand zomaar even binnen om de heilige graal in bezit te nemen. Het vraagt volharding en strijdbaarheid; en het vraagt – om een oud woord te gebruiken – ootmoed: stil worden en je klein maken. Als Indiana Jones niet op tijd geknield had, was hij gedood en had hij de heilige graal nooit in handen kunnen nemen…”.
Beloften
Het gaat er niet om de spiritualiteit van beneden vierkant tegenover die van boven te plaatsen, zeggen Grün en Dufner. Beide zijn nodig. Zeker als je jong bent moet je kunnen reiken naar idealen. “… De spiritualiteit van boven staat meestal aan het begin van onze geestelijke weg. Maar ieder komt ooit op een punt dat hij de spiritualiteit van boven met die van beneden moet verbinden, om haar levend te houden…”. Even verder: “… Hij moet zijn eigen werkelijkheid serieus nemen en zijn idealen daarmee in overeenstemming brengen. Alleen zo komt omvorming tot stand…”. Gespletenheid leidt tot een leven op twee niveaus, waartussen elk verband zoek is, en tot projectie van de verdrongen schaduwzijde op anderen. Je kunt bijvoorbeeld blind worden voor de agressie die in je eigen moralisme schuilt. Zie Kasper in “Overal zit mens”. Uiteindelijk zijn de ‘idealen’, paradoxaal genoeg ‘beloften’ (bijvoorbeeld in de Bergrede). Wij kunnen onszelf niet verbeteren. Het góddelijke verandert ons. Oftewel: “… de ‘heilige graal’ vindt jou, niet andersom…”, aldus Bart Gijsbertsen.
De gelijkenissen
De schrijvers maken korte metten met elke vorm van perfectionisme. Volmaakte mensen bestaan niet. Zie Abraham die zijn eigen vrouw verloochent, waardoor de farao haar opneemt in zijn harem. Zie Mozes, die een Egyptenaar heeft vermoord. Zie David die een zware schuld op zich laadt door zijn gedoe met Bathseba. Zie Petrus en zijn verraad van Jezus. Zie Paulus, die zo ongeveer 'bezeten' van de ‘spiritualiteit van boven’, de christenen achtervolgt en doodt, maar op weg naar Damascus letterlijk getroffen wordt door de ‘spiritualiteit van beneden’. Zie Jezus die bewust de tollenaars en zondaars zoekt en zich keert tegen de farizeeën, de typische vertegenwoordigers van de ‘spiritualiteit van boven’. In feite hebben de laatsten helemaal geen oog voor God; alles draait om eigen ego. De ‘spiritualiteit van beneden’ maakt Jezus vooral duidelijk in gelijkenissen: de ‘heilige graal’ is ons ‘ware zelf’ dewelke Grün en Dufner zonder meer vereenzelvigen met Christus. Zie de schat in de akker, de kostbare parel, de verloren drachme, die wij in onze ‘innerlijke woning’ hebben verloren. De zus van Kasper zegt in "Overal zit mens" dat wanneer je jezelf afpelt als een ui, je uiteindelijk alleen ‘leegte’ overhoudt. Dat mag dan zo zijn voor de mens zonder God, voor degene die zoekt naar contact met God gaat het om een ‘gevulde’ leegte, aldus Gijsbertsen.
Nedergedaald ter helle
Over de parabel van het onkruid en de tarwe: elk rigorisme wordt uitgesloten. Wie zonder fouten wil zijn, trekt ook zijn ‘schwung’ uit, ‘maakt tevens zijn sterke zijde stuk’. “… Veel idealisten zijn zo gefixeerd op het onkruid in hun ziel, zij zijn er zo mee begaan hun fouten uit te roeien, dat hun leven eronder lijdt. Van louter stiptheid is de pit eruit, zij zijn zonder hartstocht, zonder hart…”. ‘Je leeft als een dooie’, zegt zijn zus tegen Kasper in “Overal zit mens”. We zullen ons moeten verzoenen met het onkruid, wil het tarwe van ons leven rijpen: “… Bij het einde, bij onze dood, zal God dan de tarwe scheiden van het onkruid….”. Door het voor die tijd te verbranden, vernietigen we een stuk van ons leven. C.G. Jung benadrukt steeds opnieuw dat Jezus in onze ‘stal’ wordt geboren: in het meest onbeduidendste en donkerste deel van onszelf. Bij zijn kruisdood daalt Jezus af in het dodenrijk, wat de jonge Kerk altijd beschouwd heeft als het oerbeeld van de verlossing. Als de nederdaling in het schaduwgebied van onze ziel. De leegte, de afgrond, ‘hel’, in onszelf (zie mijn vorige blog). Pas als we daar zijn beland kunnen we, mét Jezus, ‘opstijgen’, volgens de oude monniken. De meest imponerende voorstelling hiervan is natuurlijk Dantes Goddelijke Komedie.
Blaffende honden bijten niet
Veel voorbeelden van de ‘spiritualiteit van beneden’ zijn te vinden in sprookjes, bijvoorbeeld die van “De drie talen”: “… De held, een domme jongen, wordt door de vader de wijde wereld ingestuurd om iets nuttigs te leren. Driemaal opnieuw komt hij thuis en op de vraag van zijn vader wat hij nu dan geleerd heeft, geeft hij de eerste keer antwoord: ‘Vader, ik heb geleerd wat de honden blaffen’, de tweede keer: ‘wat de vogels spreken’, de derde keer: ‘wat de kikkers kwaken’…”. De vader, verpersoonlijking van de ratio, kan daar niets mee, en verstoot zijn zoon. Deze trekt er op uit, vindt een kasteel om te overnachten, wordt door de kasteelheer naar een toren verwezen, waar verwilderde honden zich gek blaffen. De jongen is niet bang, neemt wat eten voor ze mee, en spreekt ze vriendelijk toe. Ze vertellen hem dat de reden van hun razernij te maken heeft met een schat die ze moeten bewaken, waarop ze hem de weg tonen en helpen de schat uit te graven. Het pad naar mijn schat loopt dus via de dialoog met mijn innerlijke blaffende honden, die staan voor mijn hartstochten, mijn problemen, mijn angsten, mijn trauma’s, kortom, “… met alles wat in mij blaft en mijn energie verslindt…”. De ‘spiritualiteit van boven’ zou de levensgevaarlijke honden achter slot en grendel zetten, maar dan zul je altijd bang zijn dat ze uitbreken, om je vervolgens alsnog te verslinden. Zie de angst van vrome mensen voor onwelkome verleidingen en begeerten. De blaffende honden zijn vol kracht. Alles wat we onderdrukken en verdringen, missen we aan vitaliteit. De energie van de blaffende honden hebben we maar al te hard nodig op onze queeste naar God en ons ware zelf. De toren staat voor zelfrealisatie. Hij wortelt in de aarde en reikt tot in de hemel. Bovendien is hij ‘rond’: symbool voor ‘heelheid’.
Burgers van twee werelden
Zie ook het bekende sprookje van “Vrouw Holle”. Een arm meisje moet van haar vreselijke stiefmoeder spinnen tot haar vingers er van bloeden. Als ze de daardoor vies geworden spoel wil schoonmaken in een waterput, valt ze er in. Juist ín de put ontmoet ze een andere wereld. Juist als we aan onze grens zijn gekomen, de strijd staken, ons overgeven aan God, ontstaan er nieuwe mogelijkheden. “… De sprong in de put, in het diepe, is daar de mogelijkheid om terecht te komen in een nieuw gebied, om het rijk van de ziel te leren kennen, waarin we met de gouden regen van onze goddelijke waardigheid worden begiftigd…”. Tegelijk is het ook het rijk van de ‘moederlijke’ God. Vrouw Holle staat voor de Germaanse godin Hulda, in wier goede handen wij terechtkomen. Zie zowel Pauline Weseman als Johan Roeland die in “Ziel zoekt zin” hun verbazing uiten over het feit dat ze niet ‘te pletter’ zijn gevallen. “… Voor Drewerman vertegenwoordigt de stiefmoeder van het meisje de ‘wereldmoeder’, terwijl Vrouw Holle de innerlijke wereld van God vertegenwoordigt, die wij bereiken als wij ons, zoals het meisje, in de diepte wagen…”. De kracht tot omvorming vinden wij alleen daar. “… De weg naar de diepte gaat via het vertrouwen en zich toevertrouwen, via het loslaten en laten gebeuren…”. Even verder: “… Ik kan deze weg niet gaan op eigen initiatief, maar alleen als ik ertoe geroepen word. Alleen wie luistert naar de stem van het leven en haar gehoorzaamt, kan de bron van leven in de diepte vinden…”. De ‘heilige graal’ vindt jou, niet andersom, schrijft Bart Gijsbertsen.
Karl Rahner en Herman Hesse
Pas als wij aan het eind van al onze prestaties zijn gekomen, ons gaan realiseren dat wij nooit zullen veranderen door te leven zoals God het wil, gaan we vermoeden wat ‘geloven’ betekent. Theoloog Karl Rahner heeft het in gedragen taal over dezelfde ‘leegte’ als Esther van Fenema (zie mijn vorige blog), maar dat is het ‘einde’ niet: “… Wanneer al het tastbare en noembare, wanneer al het genietbare verzinkt, wanneer alles de klank krijgt van doods zwijgen, wanneer alles naar dood en ondergang gaat smaken of wanneer alles als in een onbenaambare, om zo te zeggen witte, kleurloze en ongrijpbare zaligheid verdwijnt, dan is in ons inderdaad niet alleen de geest, dan is de Heilige Geest aan het werk. Dan beleven wij het uur van genade. Dan is de door ons gevoelde, schijnbaar zo beangstigende grondeloosheid van het bestaan de grondeloosheid van God die zich aan ons meedeelt; dan beleven wij de inzet van het komen van zijn oneindigheid, die geen wegen meer heeft, die geproefd wordt als een niets, omdat ze de oneindigheid is…”. ‘Spiritualiteit van boven’ is een doodlopende weg: je zult onvermijdelijk met je kop tegen een muur lopen. De schrijver Herman Hesse over de paradox van het menselijk streven dat zonder mankeren uitloopt op vertwijfeling: “… nl. op het inzicht dat geen realisering van deugd, geen volledige gehoorzaamheid, geen bevredigende dienst mogelijk is, dat gerechtigheid onbereikbaar is, dat goedheid niet op te brengen is. Deze vertwijfeling leidt ofwel naar de ondergang of naar een derde rijk van de Geest, naar het ervaren van een toestand aan gene zijde van moraal en wet, een voortgang naar genade en verlossing, naar een nieuwe hogere vorm van vrijheid van verantwoordelijkheid, kortom, naar geloof…”.
Drie wegen
‘Spiritualiteit van beneden’ betekent dat we leren luisteren naar de stem van onze gedachten en gevoelens, van onze hartstochten en behoeften, zonder een waardeoordeel te vellen. Ze hebben namelijk allemaal betekenis. De schrijvers komen met veel voorbeelden. Woede wijst er nogal eens op dat ik anderen teveel macht toeken. Door steeds maar aan de verwachtingen van anderen te voldoen leef ik niet zelf. Anderen zijn me te na gekomen, hebben mijn grenzen overschreden en mij gekwetst. Door in dialoog te gaan met mijn woede kan ik door haar kracht de ander buiten mijzelf gooien en zo een gezonde afstand tot die persoon scheppen. Woede kan ook de put zijn waar ik in moet springen. Het zou zomaar kunnen dat ik op de bodem een bron van energie vind die mijn woede verandert in levenslust. Misschien kom ik niet vrij van mijn woede en kan ik niet anders dan mijn onmacht eenvoudig overgeven aan God. Dan is mijn woede een richtingaanwijzer naar een Godsrelatie. Er zijn dus drie wegen: de dialoog met gedachten en gevoelens, het tot op de bodem gaan, en overgave. “… Is God er slechts om mijn welbevinden te verzekeren, of kan ik met Theresa van Avila zeggen dat God alleen voldoende is?...”. Sommige dingen veranderen in onze onvolmaakte wereld niet. “… Als ik bij anderen de geborgenheid en het gevoel thuis te zijn niet vind, dan moet ik die in mijzelf zoeken. Er is binnen mijzelf een plaats waar de speldenprikken van mijn medemensen niet binnendringen, een ‘stiltecentrum’ waar God in mij woont, waar ik werkelijk thuis kan zijn omdat God geheimenisvol zelf in mij woont…”. Ten diepste ben ik eenzaam, zoals iedereen. Er zijn gebieden waar niemand mij kan volgen. “… Voor Paul Tillich is religie dat wat ieder met zijn eenzaamheid doet…”. Friedrich Nietzsche: “… Wie de laatste eenzaamheid kent, kent de laatste dingen…”. Uiteindelijk verwijst de eenzaamheid naar God. Sterven betekent de laatste en restloze eenzaamheid.
Gewonde genezer
Ook in ziekte en trauma ontmoeten wij de onbegrijpelijke God. Daar waar ik gebroken en gewond ben, ben ik helemaal mezelf en word ik levend. Soms helpt het niet om voor je verdriet te vluchten in gebed, maar is het beter het verdriet biddend zien door te komen. Misschien moet je eerst lang genoeg klaagliederen bidden voordat verdriet verandert in vreugde – zie wederom Esther van Fenema. Het leven ontgoochelt altijd weer, maar ook dat kan je bij de schat brengen. Misschien bevrijdt zij van illusies of van een zelfbeeld dat niet klopt: “… als ik mijn verwonding accepteer, dan kan zij veranderen in een bron van leven en liefde…”. Juist daar kan God binnenkomen. Kunnen mensen binnenkomen: “… Alleen de gewonde arts kan genezen, zeggen de Grieken…”. Even verder: “… De wonde dwingt ons het heil in ons innerlijk te zoeken en niet in uiterlijke stoerheid en sterkte. In ieder van ons, al heeft het leven ons nog zo verwond, is deze gezonde ruimte, het allerheiligste, waartoe alleen God toegang heeft. Daar kunnen wij, te midden van onze verscheurdheid, de genezende God in ons ervaren…”. Precies daar is de plaats waar ik mijn ego los kan laten en uiteindelijk vergeten: “… De godservaring is nooit een beloning voor onze eigen inspanning, maar een antwoord op onze machteloosheid…”. Even verder: “… Een succesvol leven is volgens C.G. Jung de grootste vijand voor onze omvorming…”.
Humor
De blaffende honden dwingen ons af te stappen van onze ideaalbeelden en af te dalen naar de realiteit. ‘Spiritualiteit van beneden’ is enkel een andere naam voor de weg van deemoed. Deemoed leidt tot innerlijke waarachtigheid, overgave en humor. “… Humor is de verzoening met onze menselijkheid, aardsheid, broosheid…”. Humor is een ‘teken van transcendentie’. In de humor komen wij een onaangename situatie te boven en overwinnen wij haar op spirituele wijze door zich met haar te verzoenen, te relativeren en te overstijgen. Humor houdt verband met de ‘ontmaskering’ van de werkelijkheid. Het bevrijdt van de neiging je een grafzerk te voelen. Humor is de geheime overtuiging dat ook het onvolmaakte op de een of andere manier in orde is. Iemand met humor beaamt zijn lot. Deemoed is de aardse pool op de geestelijke weg. Deemoed is niets menselijks vreemd: wij zijn God niet.
Uitgave: Kok Kampen – 1996, vertaling Gerard Mathijsen, 94 blz., ISBN 902 426 464 2
Alleen nog tweedehands verkrijgbaar