woensdag 26 september 2018

Ongelofelijk – Yvonne Zonderop


Subtitel: Over de verrassende comeback van religie

“… Stel je voor dat de christelijke kerken hun mystieke erfenis beter en overtuigender hadden weten uit te dragen. Dat meneer pastoor vanaf de kansel had gezegd: laat u vervullen door de inspiratie die in u is en handel daarnaar, in plaats van: op vrijdag mag je geen vlees eten, dat is van bovenaf verordonneerd. Had Nederland dan nog steeds zo veel ‘nieuwe spirituelen’ geteld? Dit is wat bisschop De Korte van Den Bosch volgens mij bedoelde, toen hij zei dat we de taal hebben verleerd om over het mysterie te spreken, en dat die tekortkoming ten grondslag ligt aan de leegloop van de kerken…”. Volgens mij slaat journalist en trendwatcher Yvonne Zonderop (1955) met dit citaat de spijker op zijn kop. Bisschop Gerard de Korte is niet de enige die zo denkt. In een artikel in het Nederlands Dagblad (ik kan het helaas niet meer terug vinden) zei Antoine Bodar dat het in de kerk minder over de regeltjes en meer over ‘het licht’ zou moeten gaan. Wim Dekker, emeritus predikant binnen de PKN, naar aanleiding van zijn onlangs verschenen boek "Verbonden en vervreemd": “… De zondagse dienst moet, gemiddeld genomen, echt spiritueler, dieper. Het ‘God-gehalte’ moet omhoog…” (ND 15.06.18). Hij heeft het over God als ‘Geheim’: “… wat leidt af en wat brengt je dichter bij het Geheim? Daar moet je het over hebben…” (zie in verband hiermee ook mijn blog over “De slinger van Foucault”).

Cultuurchristen

Yvonne Zonderop heeft een indrukwekkende staat van dienst: parlementair verslaggever, chef kunst, chef economie en adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant. Ze schrijft voor De Groene Amsterdammer, houdt toezicht bij de FD Mediagroep en Omroep Human. Ze maakt deel uit van de Begeleidingscommissie van het Sociaal en Cultureel Planbureau en van de Unesco Commissie Nederland. Kortom, als iemand de afgelopen halve eeuw dicht op de actualiteit heeft gezeten, is zij dat wel. Volgens haar is religie weer terug van weggeweest. Ze vertelt hoe ze ooit als katholiek meisje stampvoetend de kerk uit liep, maar zichzelf weer terug vond op de kansel van de Amsterdamse Nieuwe Kerk, om een verhaal af te steken over een schilderij van de Spanjaard El Greco: “Pentecostés”. Een werk dat haar diep raakt: “… Pas nu dringt de situatie tot mij door: ik sta in een kerk en ik spreek een gezelschap toe dat vermoedelijk niet gelooft, maar dat wel wíl geloven, zo niet in God, dan toch in een verhaal waaraan ze zich kunnen verbinden…”. Ze noemt zich een ‘cultuurchristen’. Ze gelooft niet dat de Bijbelverhalen waar zijn in de letterlijke betekenis van het woord, maar denkt wel dat ze iets belangrijks kunnen zeggen over onszelf en onze opdracht in het leven. In de slipstream van een heftige secularisering hebben we alles wat riekt naar geloof bij het grofvuil gezet. Doen we onszelf daar niet oneindig mee tekort?

Religekkies
Zonderop vertelt hoe in de jaren zestig de kerk begon leeg te lopen. En daar was alle reden toe. De kerk was verworden tot een harteloos instituut vol machtsmisbruik (daar weten we ondertussen alles van). Nederland ervoer het gebeuren als een bevrijding. Het plaatste ook een bom onder de verzuiling. Het sloeg wel een beetje door: geloof werd een zaak voor religekkies. De laatste tijd groeit voorzichtig het besef dat we met het badwater misschien ook wel het kind hebben weggegooid. Doordat we geen benul meer hebben van onze religieuze traditie begrijpen we onze cultuurgeschiedenis niet. Niemand snapt meer dat we zonder 1500 jaar christendom waarschijnlijk niet in een democratische rechtsstaat zouden leven. We weten geen raad met religieuze uitingsvormen in het openbaar. Terwijl we ooit befaamd waren om onze beheerste omgang met religieuze verscheidenheid. Ter rechterzijde kapen populisten, die zelf waarschijnlijk helemaal niet geloven, het motief van onze joods-christelijke erfenis om dat in te zetten tegen de islam. Alsof het joods-christelijke gedachtegoed lijnrecht tegenover het islamitische gedachtegoed zou staan. Wie weet nog dat het christendom uit het Jodendom is ontstaan en daaruit weer de islam? Ter linkerzijde houdt men beschaamd de mond, bij gebrek aan een duidelijke opvatting. Alsof we vergeten zijn dat de Grondwet niet alleen de vrijheid van meningsuiting garandeert, maar ook de vrijheid van godsdienst. Maar we kunnen niet leven van brood alleen. We zoeken naar wortels en inspiratie. En de jonge generatie is niet meer behept met de anti-religieuze gevoeligheid van hun (groot)-ouders. Een aangehaalde kunstenaar: “… Als je verder kijkt dan je eigen belang, komt het spirituele al snel om de hoek kijken…”. En een filosoof die religiestudies erbij koos: “… Omdat ik een antwoord wilde vinden op de leegte van mijn bestaan…”.

Godsdienstige beleving

Achtentachtig procent van de wereldbevolking belijdt een geloof. Dat is vier op de vijf mensen. Dan kun je toch niet concluderen dat geloof enkel getuigt van achterlijkheid. Geloof doet er toe. Religie is blijkbaar een menselijke behoefte. Godsdienst draait om het ‘onzegbare’: “… Dan gaat het om een hogere kracht die boven mensen uitstijgt. Wij zouden zeggen: het draait om een god. Maar wat of wie die god is, en hoe je hem (of haar!) ziet of ervaart, blijft het geheim van de gelovige. Het spirituele aspect van religie laat zich onmogelijk vastpinnen. Tegelijkertijd is het de crux van de religieuze ervaring…”. En even verder: “… Je ervaart een energie die ongrijpbaar is, maar toch waarneembaar, en die jou verrijkt. Het is een kwestie van beleving. Eerder dan van overtuiging. In een religieuze ervaring – sommigen spreken dan liever van een ‘spirituele’ ervaring – ben je deel van iets ontzagwekkends wat boven jou uittorent…”. De Franse schrijver Emmanuel Carrère: “… Het is een gevoeligheid voor een andere dimensie…”. Zelfs de pragmatische Mark Rutte blijkt als privépersoon een hedendaagse gelovige: “… Hij sprak van een ‘instinctief zeker weten, dat bestaat naast het verstand’…”. Op een indrukwekkende manier beschrijft Zonderop hoe de verzuilde samenleving eindigde in een morele leegte. En waarschuwend: “… Die leegte wordt gemakkelijk gevuld door bekrompen, intolerante stemmen…”. Een publiek domein dat alleen nog maar belang stelt in efficiency en economische groei laat mensen in de kou staan wat betreft zingeving en identiteit: “… Je kunt de kerk wel de rug toekeren, maar daarmee is de kous niet af. Als je vrijheid opvat als de mogelijkheid om vrij te zijn van bindingen en verplichtingen, eindig je in een geestelijk niemandsland. Voor veel mensen is een praktisch, welvarend leven zonder betekenisgeving en zonder diepe bindingen helemaal niet bevredigend. Ze willen ergens toe behoren…”. Iemand die dat van verre voorzag was een vrijdenker bij uitstek: VVD-fractieleider Frits Bolkestein. Vrijheid is belangrijk, zei hij, maar moet wel gebaseerd zijn op een gemeenschappelijke moraal. En moraal komt niet uit de lucht vallen: “… Want je kunt wel wetten maken, maar als mensen het morele inzicht missen dat ze die wetten moeten naleven, ben je nergens…” (zie mijn blog over “Speeldrift” van Juli Zeh). In onze cultuur stoelt de moraal op onze christelijke erfenis en Bolkestein pleitte dan ook voor een herwaardering van christelijke beginselen. Bolkestein werd weggehoond en de overdaad aan christelijke waarden ging over in een overdaad aan economische waarden waarin individualisering, verzakelijk en marktwerking de boventoon voerden. Echter, het valt niet mee om altijd alles in je eentje te doen.

Wat is ‘christelijk’?
Een soort ontheemdheid greep om zich heen waar Pim Fortuyn met zijn boek "De verweesde samenleving" als geen ander de vinger op wist te leggen: “… Er bestond in Nederland namelijk wel degelijk behoefte aan de formulering van een gezamenlijk waardepatroon. Dat kon iedereen weten die wel eens een rapport van het Sociaal en Cultureel planbureau inkeek. Jaar in, jaar uit stonden normen en waarden boven aan de lijst met zorgen van de burgers, los van de materiële welvaartsgroei. Mensen begonnen zich onzekerder te voelen in een globaliserende wereld…”. Op een doordachte manier doet Zonderop het politieke klimaat van de laatste jaren uit de doeken. Over ‘links’: “… Ze bestrijden Geert Wilders uit oogpunt van discriminatie, maar over hun eigen geestelijke bronnen zul ze je niet snel horen…”. Over Klaver die een nieuwe Nederlandse feestdag propageerde, de viering van de Acte van Verlatinghe: “… het tekent het denken van GroenLinks dat Klaver dit symbool verkiest; een verklaring van bevochten vrijheid, niet van verbondenheid…”. Maar wat is dan ‘christelijk’? Zonderop geeft een bijzonder college kerkgeschiedenis weg. Het christendom is een verzameling van paradoxen (zie ook mijn blog over theoloog/filosoof/psycholoog Halík): “… er is sprake van een god die ook een mens is, een leraar die geen regels oplegt, met een heilig boek dat uit tientallen boeken bestaat. Het is een monotheïstische godsdienst die de Drie-eenheid uitdraagt en het is een vreedzame religie die veel geweld met zich heeft meegebracht. Al deze innerlijke tegenstellingen brengen spanningen met zich mee. Daaruit ontstaat dynamiek, die op haar beurt weer vernieuwing en variatie tot gevolg heeft. Meervoud is een wezenskenmerk van het christendom…”.

Morele koning
Kortom. Het christendom is allesbehalve statisch. Jezus was geen machtige heerser die praalde met goud en paleizen, integendeel: “… Voordat hij werd gekruisigd, kreeg Jezus een doornenkroon opgezet, bedoeld om hem belachelijk te maken, zo suggereren de evangelies van Marcus en Mattheus. Met als dramatisch effect dat het zijn zachtmoedigheid en eenvoud juist onderstreepte. Jezus was een morele koning, niet een materiële…”. Het gaat over Paulus die van zijn bekering een missie maakt: “… je kunt tot inkeer komen, je kunt opnieuw beginnen, er is vergeving, geen mens is hopeloos…”. De mens zal altijd zonden begaan, maar genade wordt aangeboden als hij spijt betuigt: “… Dit beantwoordt aan een diepgevoelde menselijke wens: om gezien te worden in al je beperking en geliefd te worden in je fouten…”. Van Paulus komt het idee dat in Gods’ ogen iedereen gelijk is: “… Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus…”. Kloosters gaven de stoot naar wetenschappelijke en culturele ontwikkeling – veel eerder dan de Verlichting. Christenen geloofden dat God wilde dat ze voor de zieken en kwetsbaren moesten zorgen. Een gegeven dat bijvoorbeeld haaks staat op het hindoeïsme, waar aan je maatschappelijke status niet te tornen valt, en je enkel maar kunt hopen op verlossing in een volgend leven. Of op het boeddhisme, waarin het gaat om jezelf te ontkennen in plaats van te verbeteren. Het idee van een hogere macht die over je waakt, ontbreekt. En daarmee ook het element van overgave en geborgenheid, dat in het christelijke geloof besloten ligt. De christelijke schrijfster Marilynne Robinson, sprak van ‘that reservoir of goodness’ in ieder mens, waar het geloof aanspraak op maakt. Een term die president Obama leende bij de begrafenis van dominee Clementa Pinckney, die met zeven andere kerkgangers in zijn eigen kerk werd doodgeschoten door een blanke racist. Vanuit hun christelijke overtuiging vergaven de nabestaanden de moordenaar. Zonderop: “… Het christendom predikt niet één leer waar niemand van mag afwijken. In het christendom is het gesprek nooit af, zelfs de paus verandert wel eens van opvatting. Daar komt bij dat het christendom openstaat voor iedereen. Het doet niet aan volk, het is niet racistisch. Het zegt: houd van elkaar als broeders en zusters…”. Waarom zou je zo’n mooie erfenis in vredesnaam kwijt willen?

Stress
Vrijheid als hoogste goed is een dogma geworden. Maar als vrijheid onbeperkt oprukt, komt gelijkheid – die andere belangrijke waarde – al snel in het gedrang. Voor de babyboomer die in de jaren zeventig en tachtig de toon zette ging niets boven individualiteit, maar o wee als je geen spijkerbroek droeg of als je godsdienst niet bekritiseerde. Zelfbeschikking is het nieuwe ideaal geworden. Nergens zijn oproepcontracten, flexcontracten en nulurencontracten zo snel ingeburgerd als in Nederland. Maar als je geen vaste baan hebt en geen woning kunt vinden, wordt het wel erg ingewikkeld om een eigen leven op te bouwen. Is autonomie inderdaad het hoogst bereikbare doel in het mensenleven? Zonderop: “… Vrijheid is een duivels dilemma geworden. Je mag alles kiezen, maar als je het verkeerde kiest, is de rekening voor jou. Het aantal studies waaruit je kunt kiezen is schier eindeloos, maar of er over vijf jaar ook een loopbaan voor jou is, weet niemand. Met de beste bedoelingen zeiden ouders: het maakt niet zoveel uit wat je doet of studeert, als je maar gelukkig bent. Maar dat is een wrede opdracht, verstoken van betekenis. Je moet zo’n doel eerst zelf formuleren en dan ook nog eens helemaal zelf invullen. Dat een op de vier studenten een burn-out heeft, wekt in dat licht geen verbazing. Als je het gevoel hebt dat alles afhangt van jouw eigen inzet, is elk falen een hoogstpersoonlijke mislukking, waar je niet licht weer uit opveert…”. Wie in God gelooft, voelt zich door Hem gezien. Ongelovigen zullen op eigen kracht aandacht en erkenning moeten zien te vergaren. En dat is een hele toer: “… We zien het resultaat op facebook en Instagram: honderden miljoenen mensen die allemaal roepen: kijk naar mij!...”. Gelovigen accepteren dat ze niet alles in eigen hand hebben. Ze kunnen ontvangen en relativeren. Geloof helpt je om je neer te leggen bij gegevenheden die je toch niet kunt veranderen. Dat geeft gemoedsrust: “… Gelovigen in de VS leven gemiddeld vijf tot vijftien jaar langer dan ongelovigen, vermoedelijk omdat ze minder stress ervaren…”.

Transformatie

Tussen de twee en drie miljoen Nederlanders houden zich bezig met een of andere vorm van spiritualiteit zoals yoga en mindfulness, maar wat daaraan ontbreekt is binding: “… Ze bieden westerlingen geen identiteit waaraan je jezelf kunt laven, want ze putten niet uit een gezamenlijk verleden. Er is geen gedeeld verhaal, geen taal of kunst uit een gezamenlijk boek. Er is geen traditie die je optilt…”. Zonderop: “… Oosterse levensbeschouwing is heel waardevol, maar niet als alternatief voor het christendom, hooguit als aanvulling erop. Het heeft er weinig verwantschap mee…”. Zonderop bespreekt nieuwe manieren van kerkzijn, die weerleggen dat het geloof op sterven na dood is, ook al sluiten de conventionele kerken massaal hun deuren. Alleen al in Amsterdam zijn er tien voorbeelden te noemen die mede floreren vanwege hun afstand tot de gevestigde kerk (zie ook mijn blog over “God in de stad” van Gea Gort). Daarnaast hebben migranten het religieuze leven in de Randstad een enorme impuls gegeven: “… Je zou het misschien niet zeggen op basis van de maatschappelijke discussie, maar Nederland telt tussen de 800.000 en 1,2 miljoen christelijke migranten. Daarmee is de groep even groot en waarschijnlijk groter dan het totale aantal moslims in Nederland. In Rotterdam wonen meer christenen met een migrantenachtergrond dan autochtone katholieken of protestanten. Ook in Amsterdam komt bijna de helft van de belijdende christenen niet uit Nederland…”. De kerken zijn niet alleen een gebedshuis maar functioneren ook vaak als sociale opvang met huiswerkklassen, naailessen, fitnessruimtes, vrijwilligers die je naar het ziekenhuis rijden en dat soort dingen. Dat stuit in Nederland op een cultureel probleem. Het ambtenarenapparaat, dat grotendeels bestaat uit witte veertigers en vijftigers die hun geloof al decennialang aan de wilgen hebben hangen, staat huiverig en onwennig tegenover religieuze centra als sociale ontmoetingsplaatsen. Religie is een no-goarea geworden waar geen subsidie naar toe mag, want 'scheiding tussen kerk en staat', ook al gebeurt er op dat vlak nog zoveel goeds. Toch zullen de religieuze netwerken, waar je als gelovige op terug kunt vallen, steeds belangrijker worden in onze participatiesamenleving. De Britse journalist Ben Judah: “… In dorpen en kleine steden, daar wonen de goddelozen, niet in hartje Londen…”. En de Britse columnist Janan Ganesh van de Financial Times: “… Ik ken haast niemand die bidt. En dan durf ik mij een kosmopoliet te noemen…”. Volgens religiewetenschappers leven we in een postseculier tijdperk en is het geloof bezig zichzelf opnieuw uit te vinden. Zo is dat altijd gegaan. Er zijn altijd nieuwe wegen gevonden als de oude niet meer voldeden.

Kwetsbaar
Zonderop: “… Vijftig jaar geleden wisten mensen In Nederland heel goed hoe ze moesten omgaan met religieuze verschillen, want die waren aan de orde van de dag. ‘Katholieken, elastieken,’ riepen buurtkinderen bij wijze van pesterij tegen mijn klasgenoten. ‘Protestanten, olifanten,’ riepen wij vrolijk terug. De samenleving was van oudsher ingericht op de impliciete erkenning dat religieuze groepen best kunnen samenleven door elke groep enige bewegingsruimte te gunnen, begrensd door de rechtsstaat…”. Onze opvatting van godsdienstvrijheid was wereldberoemd en trok al in de zeventiende eeuw belangrijke denkers naar Nederland. Wij zijn altijd een republiek van minderheden geweest. Vandaar dat we ook zo goed zijn in 'polderen'. Zonderop pleit dan ook voor een open samenleving met meer gesprek en meer kennis. Uitgerekend een moslim, de Iraans-Duitse Navid Kermani, zegt in verband met zijn boek "Goddelijke kunst" waarin hij dertig christelijk geïnspireerde kunstwerken beschrijft: “… Het is heel begrijpelijk dat veel mensen in Europa bang zijn voor de islam en houvast zoeken in het vertrouwde. Als je je eigen cultuur niet meer kent, kun je niet openstaan voor andere culturen. Het is een groot gemis als je niet weet wat Pinksteren is. De Duitse literatuur van de 19e eeuw is onbegrijpelijk als je de christelijke verwijzingen niet ziet. Heel veel schrijvers uit die tijd waren domineeszonen, de hele Duitse literatuur en muziek zijn doordrenkt van Bijbelse referenties. Als we die erfenis niet kennen, kennen we onszelf niet. En dan worden we vatbaar voor radicalisme, xenofobie en nationalisme…”. Gelovigen in Nederland weten echt wel dat tolerantie óók betekent dat anderen zich negatief over jouw overtuiging mogen uitlaten. Maar, aldus Zonderop: “… Sinds de opkomst van het populisme zijn er in het openbaar veel harde woorden gevallen over godsdienst in het algemeen, en over de islam in het bijzonder. Het heeft veel moslims kopschuw gemaakt – ook de vrijzinnige. Het beroep op vrijheid van meningsuiting is iets te vaak opgevat als een vrijbrief om naar hartenlust te beledigen zonder veel kennis van zaken. Ze hebben de conclusie getrokken dat hun religie niet per se op respect kan rekenen, dus kruipen ze in hun schulp – net zoals veel gelovige christenen in feite doen. Waarom zouden ze hun kwetsbaarheid tonen als hoon de reactie is?...”. Eerlijk gezegd, denk ik ook wel tien keer na, wanneer ik waar aan iemand vertel dat ik een hardcore gelovige ben.

Uitgave: Prometheus – 2017, 200 blz., ISBN 978 904 463 301 6, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 21 september 2018

Fenrir. Een lang weekend in de Ardennen – Hella S. Haasse


Nu ik toch met het thema ‘wolven’ bezig ben heb ik er gelijk maar "Fenrir" van Hella Haasse achteraan gelezen. Zoals Dik van der Meulen vertelde (zie mijn vorige blog), was Fenrir een hellehond van een wolf uit de Noordse mythologie. In het ingewikkelde en thrillerachtige verhaal van Haasse spelen wolven een grote rol. Het kent geen plot. Eigenlijk moet iedere lezer er zijn eigen kop en staart in zien te ontdekken. Zonder het boek van Van der Meulen had ik "Fenrir" waarschijnlijk nog veel ondoorgrondelijker gevonden dan nu het geval is, denk ik. Ik vind dat het de duistere mystiek van de Edda aardig benadert. Dat is precies waarom het boek toch mateloos fascineert.

Wolvenobsessie

Hoofdpersoon is de 23-jarige journalist Matthias Crone, die evenals Dik van der Meulen uit mijn vorige blog, van jongs af aan geobsedeerd is door wolven. Hij verzamelt alles wat hij over deze dieren kan vinden. Ooit wil hij nog eens een soort van wolvenencyclopedie schrijven. Hij gaat naar een concert van een al wat oudere, want grijs gelokte, pianiste van wie hij weet dat ze in de achtertuin van haar huis in de Ardennen wolven houdt. Er is geen kans om haar te ontmoeten. Na een ongeïnspireerde uitvoering blijkt dat ze vanwege dringende persoonlijke omstandigheden hals over kop is vertrokken. Dan stuit hij op publicaties van een vergeten antropoloog. Over oeroude Noorse vormen van bijgeloof rond de wolf. Wat blijkt, de pianiste en de wetenschapper hebben dezelfde achternaam. En wát voor naam: Waldschade. Dat kan toch bijna geen toeval zijn?! Frappant is dat Hella Haasse, bij monde van Matthias, in enkele bladzijden alle ter zake doende informatie over de wolf te berde brengt. Daar had Dik van der Meulen een heel boek voor nodig. De hand van de meester, denk ik dan. In haar roman wisselen verschillende schrijfstijlen elkaar af. Het gaat linea recta verhalenderwijs via dagboek c.q. briefstijl naar toneelversie en zelfs krachtenberichten, met evenzoveel perspectieven.

Breidablick
De dagboeknotities zijn in vorm van een brief geschreven door de pianiste, Edith. Ze schrijft ze aan haar al twintig jaar vermiste liefdespartner. Een joodse violist die tijdens een familiebezoek in Israël een ongeluk heeft gekregen waardoor hij met hersenschade in een kliniek moet zijn beland. Edith is er nooit achter gekomen waar. Het lijkt er op dat zijn familie hem vanwege haar familieachtergrond heeft willen afschermen voor haar. De voornoemde antropoloog is haar papa. Germaanse mythologie is na de Tweede Wereldoorlog niet koosjer – op zijn zachts gezegd. Prachtig schrijft Haasse over de verwarrende invloed die haar vader op Edith heeft gehad. Een verwarring die ik ook bij mijn grote christelijke inspirator Henk Vreekamp bespeurde, en ergens wel deel. Vreekamp hield zich intens bezig met de triade jodendom-christendom-heidendom. Ik zal het proberen uit te leggen. In de hal van het ouderlijk huis, waar Edith is blijven wonen, hangt een enorm schilderij van Fenrir: “… In een hemel vol woeste donkere wolkenmassa’s bespringt een monsterlijke zwarte wolf met opengesperde muil en uitgestrekte klauwen de ondergaande zon…”. Als kind was ze er vreselijk bang voor. Ze kreeg er nachtmerries van. Haar vader vertelde haar dat de Wolf Fenrir jaar na jaar probeert de zon te verslinden (zie ook het principe van leven-dood-leven waar Clarissa Pinkola Estés het over heeft in “Woman Who Run With the Wolves”): “… De zon verliest aan stralenkracht, dooft tot een bloedrode bol, weerloze prooi voor het ondier. Oorlog en rampen teisteren de wereld, kinderen vermoorden hun ouders, broers slaan elkaar dood, ‘de mens is de mens een wolf’, een ijskorst bedekt de aarde, en dan wordt het voor lange, lange tijd nacht…”. Hij legde haar uit dat “… Fenrir een verbeelding was, zoals draken en reuzen in sprookjes. Vanaf die tijd heeft hij mij stap voor stap, met woorden die steeds aangepast waren aan wat ik begrijpen kon, ingewijd in de dingen die hem bezighielden, vooral die van de Kelten en van de volken uit het Hoge Noorden…”. Maar het waren de jaren dertig, Hitler stond voor de deur, dus drukte hij Edith op het hart te zwijgen over wat ze wist. De mensen zouden haar verkeerd begrijpen. Haar vader, die zich krachtig van het nazisme distantieerde, stierf als een zwaar ontgoocheld man. Zijn vakgebied was vervloekt. Hij kocht het eenzame huis in de Ardennen, midden in de donkere uitgestrekte sparrenwouden, en noemde het ‘Breidablick’: “… dat betekent ‘wijd uitzicht’ in de taal van de Edda-liederen. En dat, terwijl wij vanuit onze ramen niets anders zagen dan dicht geboomte. Breidablick, zo heette in de Oudnoorse mythologie de woning van Balder, de god van licht en vreugde. Breidablick was, zei mijn vader, een innerlijke staat van zijn, onafhankelijk van de omgeving…”. Het gekke is dat dit heidendom prima is te meten met het christendom. Fenrir zou voor de duivel kunnen staan, die steeds probeert ‘de zon der gerechtigheid’, Christus, op te vreten. Aan de andere kant: christenen, de protestanten symbolisch en de katholieken zelfs echt, éten ‘de zon der gerechtigheid’, Christus, ook werkelijk. Tijdens het sacrament van het Heilig Avondmaal. ‘Dit is mijn bloed, dit is mijn lichaam, dat ik voor U gegoten heb’. Het symboliseert dat Christus, ‘de zon der gerechtigheid’, als de Heilige Geest, ín je leeft. Dat is ook ‘een innerlijke staat van zijn, onafhankelijk van de omgeving’. Er zijn dan ook theologen geweest die stellen dat het christendom niet zozeer de ‘vervanging’, dan wel de ‘vervulling’, van het heidendom is. Christus stopt de eeuwige kringloop van leven-dood-leven. Wie tot Hem komt zal ‘nimmer meer dorsten’. Hoe paradoxaal is dit alles: door de zon in te slikken zal de monsterlijke Fenrir veranderen in een mak schaapje – volgens de Bijbel!

Herfstevening
Al snel wordt duidelijk waarom Edith zo abrupt met haar piano tournee stopte. In een krantenbericht leest ze dat haar zus, die met haar man en dochter bij haar inwoont – het chalet is immers voor de helft van haar – een bizar middernachtelijk herfsteveningsfeest heeft gehouden op het landgoed, dat een dubieus gezelschap zou hebben aangetrokken. Skinheads, neonazi’s? De pers ruikt lont. Edith wil orde op zaken gaan stellen. Haar zus heeft zich tijdens haar studie gericht op folkloristische liederen uit allerlei landen waarbij ze zich met een harp begeleidt. Waar haar vader al bang voor was is uitgekomen: ze is als ‘Wijze Vrouw’ verzeild geraakt in kringen waar een soort van mystieke verheerlijking van oeroude zeden en rituelen beoefend wordt. De link met rechts-extremisme en populisme is snel gelegd. Tel daarbij op dat hun moeder ook nog eens uit een bekend Vlaams Blok-milieu stamt, en het plaatje is compleet. Edith wil dat haar zus met haar gezin verhuist. Alle kosten die het levensonderhoud op Breidablick met zich meebrengt komen toch al op haar neer. Haar lanterfanterende zwager heeft nog nooit gewerkt. Haar zus heeft andere plannen. Wil een huttendorp voor Oerhemers uit de grond stampen. Toe maar. Edith is er faliekant tegen dat het landgoed een trefpunt wordt voor leden van Oerheimverenigingen, laat staan een vrijplaats voor ultrarechtse organisaties.

Lone wolf
Thuis aangekomen, gaat haar zus haar uit de weg. Ze blijkt nogal in de war over het feestje dat anders is gelopen dan gedacht. Ook de wolven laten zich na de inbreuk op hun territorium niet meer zien. Dan duikt er een sluwe vreemdeling op. Een zestiger die zich voorstelt als een halfbroer van Edith. Afkomstig uit een eerder huwelijk van haar vader: aangenaam. Hij draagt een enorme snor waaronder hij een hazenlip verbergt. In zijn jeugd is hem verteld dat hij door een wolf werd gebeten, wat volgens hem heel wat stoerder overkomt dan een aangeboren gebrek. Deze zelfbenoemde ‘einzelgänger’ trekt de onkreukbaarheid van de rassentheorieën van hun vader genadeloos in twijfel door ze volledig uit hun verband te rukken, wat Ediths’ onzekerheid heftig voedt. Hij staat op goede voet met haar zus: wat bekokstoven die twee? Hij pleegt met een geweer rond te sjouwen in de bossen. De ‘lone wolf’: Fenrir – dacht ik onmiddellijk. Zonder terughoudendheid geeft hij toe op Breidablick te azen. Na een nacht te hebben geslapen ontdekt Edith dat het toegangshek naar het landgoed open staat en haar drie wolven zijn verdwenen. Gaandeweg komt Edith tot het inzicht dat ze geen idee heeft wat er zich onder haar ogen, in haar eigen huis, afspeelt. Ze is zo opgegaan in haar muziekwereld dat ze niet in de gaten heeft gehad hoe de buitenwereld om haar heen veranderde. Dit maakt het boek – uit 2000 – nog steeds bijzonder actueel. Weten wij wat er zich beweegt in de onderstromen van onze cultuur? En dan doel ik zeker niet op Wilders die openlijk zijn denkbeelden uit. Maar op de teruggenomen uitspraken van minister Blok. En hoe komt bijvoorbeeld VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff op het discriminerende voorstel om de misdaad in bepaalde probleemwijken harder te straffen dan elders? Dan is er toch wel wat aan de hand? Een kat in het nauw maakt vreemde sprongen.

Verborgen geschiedenis
Terug naar de journalist. In een bruine kroeg in Amsterdam komt hij een oude klasgenoot tegen die als ingehuurd beroepsprovocateur tijdens demonstraties en rellen goud geld zegt te verdienen. Ik wist niet eens dat je daar betaald voor kan krijgen! Als Matthias vertelt over zijn fascinatie voor wolven herinnert de louche avonturier zich een dronken verzoek van een jongedame in een kroeg. Of hij een stel wolven op een landgoed in de Ardennen zou willen doodschieten. Dat móeten wel de wolven van de pianiste zijn. En het meisje móet wel haar inwonende nichtje zijn. Samen besluiten ze op zijn Harley Davidson een kijkje te gaan nemen bij Breidablick. Aldaar aangekomen ontvangt het ontevreden pruilerige meisje hen als haar logé’s en vertelt over het feest dat volgens haar veranderde in een orgie van geweld en aanranding door enge kerels die waren verkleed als weerwolven. Of het allemaal waar is? Het doet een beetje denken aan het weergaloze debuut van Donna Tartt: "De verborgen geschiedenis". Een watertandende Matthias krijgt verder de kans zijn licht op te steken in de overgeërfde bibliotheek van haar grootvader, vindt aantekeningen die op een onverkwikkelijk familiegeheim duiden, en ontmoet de pianiste die op de derde verdieping van het huis haar onderkomen heeft.

Heksenjacht

Dan wordt er in de omgeving een mensenhoofd gevonden. De ontsnapte wolven krijgen de schuld. Ook al hebben de in gevangenschap opgevoede dieren nog nooit levend aas gegeten. Een ware heksenjacht ontstaat. De familie krijgt anonieme brieven en wordt telefonisch bedreigd. Een en ander leidt tot verrassende beschouwingen over het begrip ‘identiteit’ en over onze ‘wortels’. Als wij onze diepste ‘volksaard’ loslaten, kunnen we dan nog wel vanuit ons ‘wezen’ op een authentieke en ontroerende manier kunst scheppen? Verliezen we dan niet iets ‘ondefinieerbaar essentieels’? ‘Onze ziel’ bijvoorbeeld? Dit wordt vanuit zowel Joodse als Germaanse hoek ter discussie gesteld. Ik denk dat dat het precies is wat de inmiddels overleden Henk Vreekamp zocht in zijn theologiseren. Echtheid. Waarachtigheid. Eerlijkheid. Kunst en godsdienst hebben veel overeenkomsten. Wat betekent het om als heiden tegenover de God van Israël te staan? Zelfkennis is godkennis, schreef de grote reformator Calvijn al. Een en ander doet denken aan de tegenwoordige discussie over de Engelstalige opleidingen aan Hogescholen en Universiteiten. Kunnen wij nog wel tot het diepste doordringen in vakken als wiskunde en natuurkunde als wij daarvoor niet onze ‘eigen’ taal gebruiken? En aan het mediabericht dat de studie Nederlands dreigt te verdwijnen. Zullen we op den duur nog wel in staat zijn schoonheid te lezen en schoonheid te zien? Zullen we nog woorden kunnen vinden om te troosten, te bemoedigen, te overtuigen, lief te hebben? De halfbroer van Edith heeft het aldoor over rassenpolitiek. Hij wil asielzoekerscentra opzetten. Niet omdat hij zo begaan is met die mensen, maar omdat Nederland volgens hem totaal verloedert. Kijk naar dat door-en-door verwende nichtje van hem, die zich als een hoer gedraagt, door met dat vriendje van die journalist aan te pappen. Islamitische meisjes lopen er niet half naakt bij. Die hebben tenminste nog eergevoel.

Mindfuck
Het boek eindigt in een doolhof van feiten. Er wordt een dode, zwarte wolf gevonden, die niet bij de roedel van Edith hoort. Waar komt hij dan wél vandaan? Er duiken illegale Oost-Europese gastarbeiders op. Ze spreken geen woord Nederlands. Wie heeft die besteld? Er wordt geschoten in het bos, waarbij de halfbroer van Edith gewond raakt. Waarom? Matthias’ vriend wordt opgepakt door de gendarmerie. Terecht? En wat is er precies met die violist gebeurd? Alle personen waarmee Matthias dat weekend in de Ardennen te maken heeft, vertellen een ander verhaal. Wat is waarheid? Wat is leugen? Als Matthias op een dag door zijn Gelderse geboortestreek dwaalt stuit hij nota bene weer op de, inmiddels invalide, halfbroer van Edith. Een echte Fenrir! Het boek roept meer vragen op dan het beantwoordt. Het deed me denken aan de film “Tiere” van Greg Zglinski, die ik vorige week op het filmfestival van Film by the Sea zag. Er wordt gespeeld met ons verlangen naar begrijpen. Het script is gebaseerd op “Relativity”, een ets van Escher: eeen trappenhuis waar je eindeloos in rond kunt dolen. Iedere interpretatie van Tiere/Fenrir zegt meer over de kijker/lezer dan over de maker. Het leuke is verder dat dit verhaal zich eind september, begin oktober afspeelt – zodat het ook nog eens prima past in het jaargetijde dat we momenteel doormaken. Een echt herfstboek dus. Je merkt het al: ik ben ‘wild’ enthousiast. Dit is kunst met een grote K.

Uitgave: Querido – 2000, 163 blz., ISBN 978 902 146 480 0, € 6,00
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 18 september 2018

De kinderen van de nacht.
Over wolven en mensen – Dik van der Meulen


“… Listen to them – the children of the night. What Music they make!...” Dracula

Wat ligt er meer voor de hand dan na “Woman Who Run With the Wolves” (zie mijn vorige blog) een boek over wolven te lezen?! Zo kwam ik op de cultuurstudie van Dik van der Meulen (1963) over wolven en mensen, “De kinderen van de nacht”, waarmee hij de Jan Wolkersprijs 2017 won.

Waarom vrouwen van wolven (en apen) houden

Vorige week was ik bij het Film by the Sea festival waar filmjournalist Harry Peters een college gaf over het nut van het vertellen van verhalen. Verhalen scheppen orde in de chaos. Verhalen kunnen je dingen laten verkennen, je met zaken confronteren, je bevestigen in je denkbeelden, of je een geschiedenis laten herhalen. Af en toe bestaat het leven uit een wonderlijke samenloop van omstandigheden. Stine Jensen (publiciste en filosoof) was ook present en hield een lezing aan de hand van haar dissertatie – lang geleden – over de vraag waarom vrouwen van apen houden. In feite net zo’n cultuurstudie als van Van der Meulen, waar ik mee bezig was. En in dit geval natuurlijk vooral toegespitst op de rol van de aap in films. Bijvoorbeeld “King Kong”, “Tarzan, the Ape Man” en de documentaires over primatologen als Diane Fossey, Jane Goodall en Biruté Galdikas: allemaal vrouwen. Pas na haar college las ik tot mijn verrassing in Van der Meulen’s boek een fragment over Stine Jensen. Hij vertelt hoe haar proefschrift onverwacht onder het stof vandaan werd gehaald toen gorilla Bokito een vrouw aanviel (mei 2007). Destijds een hot item in de media dat velen zich nog wel zullen herinneren. De meeste dissertaties verdwijnen, na door twee of drie belangstellende wetenschappers te zijn gelezen, in een diepe la. Zo niet die van Jensen. Na het Bokito-drama wist de uitgever niet hoe snel hij haar verhaal een tweede leven moest geven. Hij maakte er een appetijtelijk boek van. Later zou Jensen totaal onterecht worden verweten dat ze een slaatje uit het gebeuren sloeg. Ze promoveerde immers lang daarvoor: in 2002.

Woman Who Run With the Wolves
Het frappante is dat vrouwen niet alleen iets met apen, maar ook met wolven lijken te hebben. Ene Tanja Askani, die een wolvenverblijf in het Wildpark Lūneburger Heide - waar je een ‘wolfevent’ kunt meemaken - onderhoudt, vertelt in het prachtig geïllustreerde “De kinderen van de nacht”, dat negentig procent van haar klanten vrouw zijn. Estés in “Woman Who Run With the Wolves”: “… Gezonde wolven en gezonde vrouwen delen bepaalde psychische kenmerken: een scherp gevoel, een speelse geest en een sterke neiging tot toewijding. Wolven en vrouwen zijn van nature sociaal, belangstellend, verdraagzaam en krachtig. Ze hebben een sterk ontwikkelde intuïtie en zijn intens betrokken bij hun jongen, hun verwanten en de groep. Ze zijn er goed in zich aan telkens wisselende omstandigheden aan te passen; ze zijn buitengewoon trouw en moedig…”. Toe maar. Opvallend is dat vooral vrouwen wolven mystificeren. Wat dit betreft gaat misschien wel het ontroerendste verhaal van Van der Meulen over de miraculeuze genezing van biologe Gudrun Pflūger, die getroffen werd door een agressieve hersentumor. Ze vertelt dat in de herfst van dat jaar, in de verlaten Canadese wildernis, ineens zes wolven op haar afkwamen. Ze ging instinctief op de grond liggen. Terwijl de wolven om haar heen kwamen staan duwde de alfawolvin zachtjes tegen haar aan. De biologe legt een direct verband tussen deze overweldigende ervaring en haar genezing. Staat de vrouw vanwege haar vermogen om te baren dichter bij de natuur dan de man? Volgens Stine Jensen is de vrouw de bemiddelaar tussen natuur en cultuur. Misschien symboliseren de apen in haar verhaal in de eerste plaats ongecompliceerde viriliteit en mannelijkheid. En staat de wolf vooral voor door vrouwen lang bevochten onafhankelijkheid.

Niemand die meer weet wat de Wijzen wisten
Dik van der Meulen’s fascinatie voor wolven begon met een mini-lp van het beroemde muzieksprookje “Peter en de wolf” van Sergej Prokovjef, dat hij in zijn kinderjaren grijs heeft gedraaid. Hij sloot zich over de hele wereld aan bij groepen ‘wolfers’ om in de wilde natuur wolven te gaan spotten. Het leuke is dat de wolf na een lange tijd van afwezigheid op een natuurlijke manier begint terug te keren naar onze contreien – al vinden sommige schapenboeren het wat minder. Hoe weet je of je een wolf tegen bent gekomen? Van der Meulen geeft een uitgebreid signalement. Het opvallendste is zijn verende, bijna dansende loop, waarbij vergeleken honden ‘zwoegen’. Verder is de wolf herkenbaar aan zijn gebit. Zijn reukvermogen is zeker veertig keer sterker dan dat van een mens. Waarschijnlijk bestaat zijn taal dan ook uit geur. Zijn staart drukt zijn stemming uit. Blaffen doet hij bijna niet, wel huilen. Een wolf heeft (vergeleken bij honden) lange poten, een lange snuit, dikke, dichte beharing met een aanzet tot manen, een brede kop en schuin staande, ovale, meestal gele ogen. Op een spannende manier doet Van der Meulen de evolutie van de wolf uit de doeken. Hij vertelt over hoe een wolf een hond werd en opduikt in onze vaderlandse geschiedenis. Wie kent niet het verhaal over Pompey, het in marmer gehouwen, trouwe hondje van Willem van Oranje, dat vol verdriet aan de voeten van zijn meester op het prinselijke praalgraf in Delft rust? Van der Meulen heeft het over de dire- of reuzenwolf die in de fictieve wereld van de televisieserie “Games of Thrones” optreedt als waak- of vechthond van diverse hoofdrolspelers. Het is een hardnekkig misverstand dat in een wolvenroedel een pikorde bestaat. Tenminste niet bij wilde wolven. In gevangenschap bestaat er wel hiërarchie. Wolven kunnen vriendjes worden en ‘spelen’ met beren en raven. Mensen hebben van wolven ook niet zo veel te vrezen. Integendeel. Van der Meulen vertelt prachtige eskimo- en indianenverhalen over wolven die verkleumde mensen warm hielden tijdens sneeuwstormen of genazen door hun wonden te likken. Over inheemse jagers die nieuwe technieken ontwikkelden door naar wolven te kijken. En over de sjamanistische ‘wolvenmagie’ van lang geleden – maar inmiddels ‘weet niemand meer wat de Wijzen wisten’.

Who’s Afraid of the Big Bad Wolf
Prachtig beschrijft Van der Meulen de gang van sprookjes als "De wolf met de zeven geitjes" en “Roodkapje” door onze geschiedenis. “Roodkapje” is vooral een waarschuwend verhaal over een meisje dat haar maagdelijkheid verliest omdat ze een bruut vertrouwt. Het heeft zich geleend voor allerlei rijmelarijen, toneelversies, toondichten, verfilmingen, satires, en natuurlijk pornobewerkingen. Een wolvin is de icoon van het oude Rome. Zij redde en zoogde de tweelingbroertjes Romulus en Remus, de latere stichters van Rome, die ter verdrinking in de Tiber werden gegooid. Van der Meulen beschrijft de rol van de wolf in de Bijbel, in het epos Gilgamesj, in de Ilias van Homerus, in de dierenfabels van Aesopus, in de zeventiende-eeuwse fabels van Jean de La Fontaine, bij Aristoteles en Plinius, bij Dante en ‘onze’ Jacob van Maerlant. Het gaat over de wolf Ysengrim, die veelvuldig de dupe is geweest van de streken “Van den vos Reynaerde”. En natuurlijk over de Transsylvanische graaf “Dracula”, de aristocratische vampier van Bram Stoker. Een verhaal dat teruggaat op de ongekend wrede krijgsheer uit de middeleeuwen Vlad Dracula, alias ‘De Spietser’. Hij placht zijn tegenstanders aan palen te rijgen. In het verleden werd er niet alleen jacht gemaakt op heksen, maar ook op weerwolven. Misschien is er een associatie met hondsdolheid? Van der Meulen belandt vanzelf in het heden, met Midas, de boze wolf van Walt Disney die constant achter de drie biggetjes aanzit, maar ze nooit te pakken krijgt. En verder de ongekend populaire vampierserie “Twilight”, de sympathieke heen- en weerwolf uit “Pluk van de Petteflet” van Annie M.G. Schmidt en Dolfje het aardige weerwolfje, van kinderboekenschrijver Paul van Loon.

De wolf in Nederland
Vanaf de late middeleeuwen kwamen overal in Europa meldingen binnen van wolven die het platteland onveilig maakten en zelfs steden binnendrongen. Ze deden zich te goed aan gesneuvelde mannen en paarden tijdens de vele oorlogen en aan de door ondervoeding en ziekten gestorvenen. Er is veel documentatiemateriaal over wolvenoverlast en wolvenjacht. Vooral uit de Zuidelijke Nederlanden; welvarende streken met bloeiende handelssteden als Gent, Antwerpen en Brugge. Voor het vangen van een wolf kon je een fikse premie opstrijken, waardoor de wolf na 1800 in de West-Europese wildernis snel schaarser werd. Van der Meulen haalt allerlei verslagen aan over wolven die voornamelijk kinderen aanvielen. Van sommige monsters is het de vraag of het wel echt een wolf was. Er zijn mensen geweest die roofdieren uit Afrika in kennels hielden. Brak er eentje uit? En wat betreft het item seksueel toegetakelde vrouwen. Was er wel altijd sprake van een wolf? Liep er niet veel eerder een lustmoordenaar rond? Soms lijkt het ook om verwilderde honden te gaan. Ergens in de negentiende eeuw verdween de wolf uit Nederland. Er was geen prooi meer te vinden. Door menselijke overbejaging werden ook reeën, edelherten en wilde zwijnen een zeldzaamheid.

Germaanse mythologie
Via de muziek van Wagner en zijn grote vierluik “Der Ring des Nibelungen” komt Van der Meulen uit bij Hitler, die zich 'oom Wolf' liet noemen, en de Germaanse mythologie. Regelmatig duiken er wolven op in de noordse godenwereld van de Edda. Wodan wordt begeleid door twee trouwe wolven: Geri en Freki. Plus twee raven waar de viervoeters het goed mee kunnen vinden. Er is ook een enge wolventweeling, Skol en Hati, die de zon en de maan willen verslinden. Een neiging die ze van hun agressieve wolvenvader Fenrir hebben geërfd. Verder is daar Siegfried, de Drakendoder, een Wolfssohn die liefdevol over wolven zingt – zorgzame dieren volgens hem, die nooit hun jongen in de steek zullen laten. Hitler indentificeerde zich sterk met Siegfried. Maar liefst drie van Hitler’s militaire hoofdkwartieren kregen de naam ‘Wolfsschlucht’, en zijn Fūhrerhauptquartier in Oost-Pruisen heette ‘Wolfsschanze’. De stad die de nazi’s stichtten ten behoeve van de autofabriek voor volkswagens heet ‘Wolfsburg’. Hitlers' zus Paula had de naam ‘Wolf’ aangenomen en enkele van zijn honden noemde hij ‘Wolf’. Het symbool voor de SS was een zogeheten wolfsangel. Een rune. Tegen het einde van de oorlog richtten Joseph Goebbels en Robert Ley de speciale nazi-eenheid ‘Werwolf’ op. Hitler en de zijnen worden nog steeds als wolven voorgesteld. Extreemrechtse groeperingen noemen zich graag weerwolven, en vlak ook de Turkse Grijze wolven niet uit. Tolkien had weer niets met wolven. Zijn “The Lord of the Rings”, dat zwaar leunt op de Germaanse heldensage, zit vol boze wolven.

Het aloude verbond tussen angst en erotiek

Van der Meulen heeft het over de opkomst van wolvenroedels in Canadese en Amerikaanse wildparken en de uitgestrekte bossen van West-Europa, die ‘hardcore wolf groupies’ aantrekken. De wolf is goed voor de natuur. Ze eten verzwakte en zieke planteneters op, zodat er vanzelf een sterke en gezonde populatie overblijft. Er is dan ook druk gediscussieerd om wolven uit te zetten in de Oostvaardersplassen (zie het natuurspektakel ‘De nieuwe wildernis’ uit 2013). Eigenlijk is bij ons zelfs de Veluwe te klein voor het territorium van de wolf, maar af en toe zal er best eens eentje de grens over wandelen. Zolang de wolven schuw blijven is dat geen probleem. Als ze aan mensen wennen worden ze pas gevaarlijk. Of als ze het aanleggen met honden, waardoor er zeer grote, bijtgrage hybriden ontstaan. Bij een kruising tussen wolf en hond schakelt het groei-gen zich namelijk uit. Verder gaat het boek over ‘wolfskinderen’ en de beroemde middeleeuwse wolf die de heilige Fransiscus van Assisi aan banden wist te leggen door hem te benaderen als zijn ‘broeder’. Van der Meulen maakt zelfs een uitstapje naar de psychoanalyse van Sigmund Freud. Een van zijn beroemdste droomverslagen handelt over de geschiedenis van ‘De Wolvenman’. Ook het schilderij “She-Wolf” van de Amerikaanse kunstenaar Jackson Pollock komt aan de orde. De schrijver Gerard Reve, die zijn liefdespartner Wolf noemde, wordt aangehaald. Een van zijn boeken heeft de titel "Wolf". Evenals een boek van Jan Cremer. Het aloude verbond van angst en erotiek kreeg gestalte in de wolf, oreert Van der Meulen. En daarom fascineert de wolf ons zo…

Uitgave: Querido – 2017, 376 blz., ISBN 978 902 140 942 9, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zaterdag 1 september 2018

De ontembare vrouw – Clarissa Pinkola Estés


Toevoegsel: als archetype in mythen en verhalen

Ooit ben ik deze blog begonnen omdat ik geloof dat verhalen kunnen genezen. Dat boeken kunnen helpen in de zoektocht naar wie je in wezen bent. Ik wist niet dat een traumadeskundige aan de andere kant van de wereld precies hetzelfde dacht en daar in de jaren negentig een boek over schreef: Dr. Clarissa Pinkola Estés. Eindelijk ben ik dat boek tegen gekomen. Ik bleek nóg een liefde met Estés gemeen te hebben: Carl Gustav Jung (zie hier). Estés: “… Ik werd enorm aangetrokken door het werk van Jung omdat hij het leven van een kunstenaar omhelsde en leefde: hij beeldhouwde, schreef, las de boeken, ging de grafkelders binnen, roeide over de rivieren; dat is het leven van een kunstenaar…”.

‘Zij Die Weet’

De Engelse titel van “De ontembare vrouw” luidt “Women Who Run With the Wolves. Myths and Stories Of the Wild Woman Archetype”. Volgens Estés draagt iedere vrouw diep in haar ziel het beeld van de ontembare vrouw met zich mee. Oftewel de oervrouw dan wel de wilde vrouw. Of voor mijn part vrouwe wijsheid of vrouwe nature. Het maakt niet zoveel uit hoe je haar noemt – misschien wel: de oude bes. Ze is ‘Zij Die Weet’. Ze is de oude dikke vrouw met het schort aan die modder op de muren van het huis van de ziel smeert. Zodat deze niet instort. Ze loopt op sloffen en haar jurk is van voren langer dan van achteren. Zo’n type dus. Het is volgens Estés belangrijk haar in je binnenste op te sporen en contact met haar te leggen. Waar Estés opgroeide hingen nog wolven rond. Ze vindt dat het archetype van de ontembare vrouw veel weg heeft van een wolf. En we moeten die wolf léven: “… Sommige mensen zullen het niet prettig vinden als je overal aan snuffelt om te zien wat het is…”. Estés, met affectie: “… al zouden sommigen misschien liever zien dat je je netjes gedroeg en niet een gat in de lucht sprong van vreugde of mensen om de hals vloog om ze te verwelkomen, doe het toch maar…”. Vrouwen zijn op allerlei manieren in een stramien gedwongen, maar “… de schaduw van de Ontembare Vrouw sluipt nog altijd ongemerkt achter ons aan tijdens onze dagen en in onze nachten. En waar we ook zijn, de schaduw die achter ons aan trippelt heeft onmiskenbaar vier poten…”. Ik kan niet ontkennen dat deze voorstelling van zaken mij aan het grijnzen maakt. Estés: “… Als mijn verwanten voor mij, liep ik elegant op hoge hakken te wiebelen en droeg ik een jurk en een hoed wanneer ik naar de kerk ging. Maar mijn legendarische staart kwam vaak onder mijn rok uit, en mijn oren trilden tot mijn hoed over mijn ogen viel en soms pardoes door de kamer vloog…”. Haha, dat ken ik. Ik moest vroeger ook keurig met een rokje aan en een hoedje op naar de kerk. Echter, uiterlijk zegt niets over innerlijk. Veel vrouwen hebben een woestijnleven geleefd: heel bescheiden aan de oppervlakte, maar immens onder de grond: “… De woestijn is niet welig als een bos of een oerwoud. De levensvormen ervan zijn heel intens en mysterieus…”. Haar advies: “… Zoek de woestijn af, wie weet wat je vindt…”. Archetypen kun je niet zien, maar hun sporen tref je als voorstellingen en symbolen aan in verhalen, literatuur, poëzie, schilderkunst en religie. Estés: “… De gloed, de stem, de geur ervan is schijnbaar bedoeld om ons te verheffen, zodat we niet alleen de stront op onze staart zien maar ook nu en dan in het gezelschap van de sterren vertoeven…”. Het vervult ons met een gevoel van groei en grootsheid. Wie het vatten kan, vatte het.

Weerbaarheid

Estés legt aan de hand van een serie sprookjes, mythen en volksverhalen het thema van de ontembare vrouw uit. Soms begrijp ik heel goed waar ze het over heeft, soms snap ik er geen barst van. Ik heb commentaren van mensen gelezen die helemaal niets met dit boek hebben. Dat kan. Ik wel. Ik ben deze manier van interpreteren misschien een beetje gewend omdat ik al bijna een halve eeuw naar de kerk ga. In preken worden de Bijbelverhalen ook van haver tot gort en van achter naar voren ontleed. Mensen verplaatsen zich in personen als Job of Jezus (What Would Jesus Do). Soms is er meer sprake van ‘inlegkunde’ dan ‘uitlegkunde’, maar ja. Uit de Bijbel kun je halen wat je wilt, denk ik, en dat is de eeuwen door ook gedaan. Mensen zijn met Bijbelteksten om de oren geslagen die net zo hard vóór als tégen vrouwen of slavernij of geweld enzovoorts pleiten. Estés doet eigenlijk hetzelfde. Het allereerste wat volgens haar moet gebeuren, wil je een ‘heel’ mens worden, is afrekenen met je innerlijke ‘tegenstander’. Degene die alles afkraakt. Dat stemmetje die we allemaal wel kennen en die er bij voorbaat al van overtuigd is dat niets jou gaat lukken. Estés bespreekt deze ingeschapen kwelduivel aan de hand van “Blauwbaard” – een sprookje over weerbaarheid. Ze heeft het over de grenzeloze naïviteit waarmee vooral jonge, onervaren vrouwen in zee gaan met blauwbaarden. ‘Een man die zo charmant is, kan toch niet zo beroerd zijn als ze zeggen?’ Zie de loverboys. Zie de seksuele roofdieren onder hulpverleners en kerkleiders. De wereld is een gevaarlijke plek. Een meisje hoort een blauwbaard te herkennen door de wijze lessen van haar ouders, maar soms ontbreken die: “… Achteraf beschouwd zijn we bijna allemaal wel eens overrompeld door een fascinerend idee of een min of meer imponerende persoonlijkheid die s’ nachts door ons psychisch raam naar binnen kroop. Ook al dragen ze een bivakmuts, hebben ze een mes tussen hun tanden en een zak geld over hun schouder, we geloven hen toch wanneer ze ons vertellen dat ze bankier zijn…”. Blauwbaard kan een destructieve godsdienst, echtgenoot, familie, de negatieve complexen in jezelf, of een combinatie van dat alles door elkaar zijn.

Volwassen worden

“Vasalisa” is een Russisch sprookje – zie hier. Het gaat over het doorsnijden van je geestelijke navelstreng en het leren vertrouwen op je eigen intuïtie, voorgesteld als een popje dat Vasalisa van haar stervende moeder krijgt, en instinct, voorgesteld als de oude enge heks Baba Jaga. Vasalisa die eerst een “… honnepon met hemelsblauwe ogen was…” moet een “… vrouw die haar macht voor zich uit draagt…” worden. Volwassen worden betekent: “… De taak aanvaarden van het alleen zijn, het ontwikkelen van je eigen bewustzijn betreffende gevaar, intriges, gekonkel. Zelf, en omwille van jezelf, oplettend worden…”. Vrouwen moeten hun ‘Aardig-Aardig’- complexen overwinnen, “… die maakten dat ze, hoe ze zich ook voelden en wie hen ook aanviel, zo lief reageerden dat het bijna misselijkmakend was. Overdag glimlachten ze misschien vriendelijk, maar 's nachts lagen ze als woestelingen te tandenknarsen. De Jaga in hun psyche vocht om een manier om zich te uiten…”. De spanning tussen wie men je geleerd heeft te zijn en wie je eigenlijk bent “… veroorzaakt een schokkend besef waartoe alle vrouwen moeten komen, en dit is: door onszelf te zijn worden we door vele anderen verbannen, maar leggen we ons neer bij wat anderen van ons willen, dan worden we uit onszelf verbannen…”. Zie bijvoorbeeld “Hoor nu mijn stem” van Franca Treur. Veel mannen begrijpen niets van vrouwen. Ze zouden wispelturig zijn. De ene keer zus, de andere keer zo. Aan de hand van het korte Afrikaanse sprookje “Manawee”, dat handelt over een man die om de hand van twee zusjes vraagt, legt Estés de complexe vrouwelijke natuur uit. De vader stemt alleen toe in een huwelijk als de man de namen van beiden raadt. Zijn hondje komt er na allerlei hinderlagen uiteindelijk achter. Dit is niet alleen maar een verhaal uit een polygame cultuur. De vrouwelijke psyche is dubbel. De innerlijke vrouw is tegengesteld aan de uiterlijke. Deze twee aspecten vormen een geheimzinnige eenheid die een man moet leren doorzien wil hij een vrouw begrijpen. Een vrouw is in balans als deze tweeledigheid zich harmonieus ontwikkelt.

Het niet-mooie
Aan de hand van het sprookje over “De skelettenvrouw” heeft Estés het over het principe van Leven/Dood/Leven die in een levenslange relatie aanvaard moet worden. De cyclus van geboorte, ontwikkeling en dood die altijd weer gevolgd wordt door een wedergeboorte. Het leven bestaat uit pieken en dalen, en het is zaak daar zo efficiënt en soepel mogelijk op te leren reageren. Wolven doen dat van nature. Dat vereist gratie en wijsheid. Dat vereist geduld en vaardigheden. Als we iemand aan de haak slaan krijgen we er een hele onderwereld bij. Die zie je niet. Moet je daar bang voor zijn? “… Angst is een armzalig excuus om het werk niet te doen. We zijn allemaal bang. Dat is niets nieuws. Als je leeft ben je bang…”. Als we alleen maar willen dat het voor altijd tof blijft, is een relatie geen lang leven beschoren. Dan zullen we ook niet de kans krijgen te groeien. Elkaar te transformeren. We moeten bereid zijn het niet-mooie in de ander en in onszelf aan te raken. Het verraste mij dat Estés aanbeveelt niet gelijk met elkaar in bed te duiken, maar eerst de kennismaking met het principe van Leven/Dood/Leven in een relatie te leren beheersen – omdat het daarna veel moeilijker wordt. Als je het hebt over ‘zielloze seks’… Ik vraag me af of dát het niet is wat er mis is aan de onmiskenbaar beroerde staat van onze hedendaagse relatievorming. We willen allemaal ‘voor altijd en eeuwig’, maar ja. Verder. Als je je een zwarte boon in een berg groene erwten voelt gaat het sprookje “Het lelijke jonge eendje”, van Hans Christian Andersen, waarschijnlijk over jou. Over het zoeken van de groep waar je bijhoort. Estés noemt het een geestelijk kernverhaal. Volgens haar is volle psychologische ontplooiing niet mogelijk voordat dit essentiële punt bereikt is. Ze heeft het over de dans van de Indiaanse Vlindervrouw, La Mariposa, en de aanvaarding van het lichaam: “… Het overgeërfde fysiek van een vrouw belasteren of veroordelen heeft tot gevolg dat er de ene na de andere generatie van zorgelijke en neurotische vrouwen wordt gekweekt…”. Nou, als ik naar al die uitgebate lijven in de reclame- en showwereld kijk, denk ik dat deze boodschap keihard nodig is. Het pathologiseren van de verscheidenheid in vrouwenlichamen, en de aanmoediging van vrouwen om hun lichaam te verminken vanwege een eenzijdig schoonheidsideaal, wijst volgens Estés op een verminkte cultuur en natuur. Dat behoeft geen betoog.

Hij moet wassen, ik moet minder worden
Prachtig legt Estés het sprookje “De rode schoentjes” uit, waar ik lang geleden een prentenboekversie van heb gerecenseerd (zie hier, wonderlijk hoe sommige verhalen steeds weer terugkomen). Als een vrouw losbreekt uit een beknottende omgeving, kan het zijn dat ze vervalt in grenzeloos gedrag, omdat ze niet gewend is haar gezonde verstand en instinct te gebruiken. Hetzelfde zie je bij gedomesticeerde dieren die als ze vrijgelaten worden verwilderen: “... Als er van een vrouw verwacht wordt dat ze een dame is die netjes met haar benen bij elkaar zit, als ze zo opgevoed is dat ze van schrik hoort om te vallen bij het horen van ruwe taal, als ze nooit iets anders heeft mogen drinken dan gepasteuriseerde melk… pas dan maar op als ze vrij is! Dan kan ze misschien opeens niet meer van de gin-fizzes afblijven, dan hangt ze misschien als een dronken matroos in een stoel en slaat ze taal uit die de verf van de muur doet bladderen…”. Bevrijding moet behoedzaam en geleidelijk gebeuren. Ontspoorde voorbeeldfiguren die uitgeput uit de hemel vielen zijn er legio: Janis Joplin, Frances Farmer, Billie Holliday, Anne Sexton, Sylvia Plath, Sara Teasdale, Judy Garland, Bessie Smith, Edith Piaf, Marilyn Monroe, Frida Kahlo.
Het IJslandse verhaal “Selkie-o-Pamrauk” heeft Estés bewerkt naar “Zeehondehuid, zielehuid”. Een verhaal over waar me vandaan komen, waar we heen gaan, over thuiskomen en leven in twee werelden: “… Bij etnische groepen over de hele wereld, waaronder vele in de poolstreken en West-Afrika, zegt men dat mensen niet echt leven totdat de ziel het leven schenkt aan de geest, deze verzorgt en voedt en met kracht vult. Men gelooft dat de ziel zich ten slotte terugtrekt in een verder weg gelegen domein, terwijl de geest zijn onafhankelijke leven in de wereld begint…”. Dat lijkt mij precies de spiritualiteit in het christendom. Dat is Bijbelse taal: “…Hij moet wassen, ik moet minder worden…” (Johannes 3:30). Ooit hoorde ik een verhaal van een missionaris die vertelde dat de uitdrukking ‘het lam Gods’, voor Jezus, de Inuits niets zegt. Om een beter beeld over te brengen vervingen ze het schaap voor een zeehond. Wat stelt Estés tot mijn ontroering aan het eind van het sprookje: dat een kind steeds naar de zee gaat om daar met oude, wijze zeehond te praten, “… degene die ons meer dan ieder ander onverminderd, onvoorwaardelijk en met grote duurzaamheid liefheeft. We hoeven alleen maar in die bezielde ogen te kijken die ‘wild en wijs en liefdevol zijn' en ervan te leren…”.

Er was eens
Aan de hand van sprookjes als “La Llorona” en “Het meisje met de zwavelstokjes” heeft Estés het over wat jouw creativiteit afbreekt dan wel voedt. Ze vertelt over de Griekse buikgodin Baubo die met haar obscene grapjes vrouwen aan het lachen maakt, zonder vulgair te worden. Er is geen medicijn dat beter is voor vrouwen, dan de lach die de buik doet schudden: “… Ik heb het koffiekransje altijd beschouwd als een overblijfsel van een oeroud vrouwelijk ritueel van het samenzijn, van ‘buikpraat’ van vrouwen die hun gemoed luchten, de waarheid vertellen, zich suf lachen, opgewekt voelen, weer naar huis gaan - alles beter…”. De kleine gekscherende buikgodin geeft ons volgens Estés het interessante idee dat een beetje obsceniteit ons kan helpen een depressie te overwinnen (ik moest gelijk aan Marieke Lucas Rijneveld denken). Er is niks mis met af en toe eens wat oneerbiedig zijn tegenover jezelf en anderen.
Ongelooflijk sterk vertelt Estés over het te boven komen van woede en het werken aan vergeving, in verband met het Japanse verhaal over “De maansikkelbeer”. “… Bedenk dit: veel mensen hebben moeite met vergeven, omdat ze geleerd hebben dat het een afzonderlijke handeling is die in één keer voltrokken moet worden. Dat is niet waar. Vergeving heeft veel lagen, vele seizoenen. In onze cultuur bestaat het idee dat vergeving een kwestie van 100 procent is. Alles of niets. Er wordt ons ook geleerd dat vergeving betekent door de vingers zien, doen alsof er niets gebeurd is. Dat is ook niet waar…”. Hoe weet je wanneer je vergeven hebt? “… Je voelt vaker verdriet dan woede naar aanleiding van een gebeurtenis, je hebt vaker medelijden met de ander dan dat je boos op hem bent…”. Uiteindelijk: “… Het is misschien niet uitgedraaid op een ‘nog lang en gelukkig’, maar er wacht nu in ieder geval een nieuw ‘Er was eens’ op je…”.

De Littekenclan
“… Voor vrouwen zijn tranen het begin van de inwijding in de Littekenclan, die tijdloze groep van vrouwen van iedere huidskleur, afkomstig uit alle landen, sprekend in alle talen, die door de eeuwen heen iets ingrijpends hebben meegemaakt maar toch hun hoofd niet hebben laten hangen…”. Ook al lijdt je vanwege eigen stommiteiten: “… Iedereen maakt slechte keuzen in woorden en daden vóór ze beter weten en beseffen wat de gevolgen zullen zijn…”. Al is het geheim dat je met je meedraagt nog zo schandalig;“… Er is niets op deze planeet of in dit heelal dat buiten de grenzen van vergeving valt. Niets…”. Het goede nieuws: “… De manier om een treurspel weer in een heldendrama te veranderen is het geheim te openbaren, er met iemand over te spreken, er een ander einde voor te schrijven, je eigen rol erin en hoe je het hebt ondergaan onder de loep nemen. Dit leerproces bestaat uit gelijke delen pijn en wijsheid…”. Het is niet goed om iets perse binnenskamers te willen houden: “… Het betekent dat een vrouw geen hulp krijgt bij het aanpakken van de problemen die haar leed bezorgen…”. Uitgebreid behandelt ze het sprookje “Het meisje zonder handen”, waarin een blauwdruk van het hele verloop van een vrouwenleven ligt opgeslagen. Het gaat over het verenigen van de buitenwereld met de binnenwereld. Over volharding en bewustwording: “… Geen enkel bewust wezen op deze wereld kan voorgoed naïef blijven…” en “… tranen maken ons bewust…”.

Waar is de ziel?
In een tijd waarin wetenschappers ons wijsmaken dat we helemaal niet zoiets als een zelf, een ziel of iets dergelijks hebben (een vriendin van Ina in “Hoor nu mijn stem” van Franca Treur: “… Ik geloof helemaal niet in een authentieke kern. Ik weet niet eens waar mijn navel zit, en het kan me ook niks schelen. Vergeef me dat ik klink als een socioloog, maar we zijn alleen iemand in onze relatie tot anderen. Het is niet anders…”), is dit wel een zeer eigenwijs boek. Dit gáát alleen maar over het vinden van je zelf. En ik vind het veel leuker om te lezen dan al die geleerde studies waarin wij zo ongeveer gereduceerd worden tot willoze zombies, overgeleverd aan anderen, die blijkbaar veel te hoge eisen stellen. Kijk naar de GGZ die, ondanks alle zakken geld die er tegenaan worden gegooid, blijft alarmeren dat de wachtlijsten onverantwoord hoog zijn. En naar de universiteiten die lijken te veranderen in reservaten voor depressievelingen, wat mij zeer aan het hart gaat. Het is toch niet normaal dat jonge mensen, die nog moeten gaan beginnen aan hun leven, al met een burnout kampen? Dan is er toch wat mis in de maatschappij? Hebben we soms onze ziel verloren? En hoe is dit te rijmen met het gegeven dat Nederland tot één van de gelukkigste landen ter wereld zou behoren? Kloppen die krantenberichten eigenlijk wel? Tellen de jongeren even niet meer mee of zo? De jeugd is de toekomst! Estés symboliceert onze authentieke kern met een wolf die met zijn gehuil altijd de belangrijkste vraag stelt: Waar is de ziel? Haar wolvenregels voor het leven: 1. Eet 2. Rust 3. Zwerf in de tussentijd rond 4. Geef blijk van trouw 5. Houd van de kinderen 6. Kibbel in het maanlicht 7. Spits je oren 8. Zorg voor de beenderen (dat wat van je gehavende zelf over is) 9. Bedrijf de liefde 10. Huil vaak als een wolf. Ik vind het een ongelooflijk wijs, inspirerend en grappig boek. Estés heeft er trouwens twintig jaar aan gewerkt. Soms vraag je je af waar sommigen hun inzicht vandaan halen. Mensen worden gevormd door hun jeugd. Misschien, wat Estés betreft, wel door wat ze vertelt over wat ze ontdekte in haar kinderjaren, toen “… vele vrome vrouwen vóór vijf uur ’s ochtends opstonden en zich in hun lange donkere jurken door de grijze dageraad begaven om in het koude middenschip van de kerk neer te knielen, hun gezichtsveld geblokkeerd door hoofddoeken die ver naar voren waren getrokken. Ze begroeven hun gezicht in hun rode handen en baden, vertelden God verhalen, en vonden zo rust, kracht en inzicht. Van tijd tot tijd nam mijn tante Katerin me mee. Toen ik eens zei: ‘Het is zo rustig en mooi hier,’ knipoogde ze terwijl ze me beduidde stil te zijn. ‘Zeg het maar tegen niemand; het is een heel groot geheim.’ En dat was het ook, want het wandelpad naar de kerk bij zonsopgang en het schemerige interieur van de kerk zelf, waren in die tijd de enige twee plaatsen waar het verboden was een vrouw te storen…”.

Uitgave: Altamira – 2009 (20e druk), vertaling Irma van Dam, 552 blz., ISBN 978 906 963 874 4, € 32,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier