dinsdag 28 januari 2020

Circusnachten – Angela Carter


Met vier prijzen is de meer dan prachtige musical “Lazarus” afgelopen woensdagavond de grote winnaar geworden van het Musical Awards Gala in het Rai Theater Amsterdam. De muziek en teksten zijn van de Britse artiest David Bowie. Zijn werk werd voor het eerst opgevoerd in december 2015 en was ongeveer het laatste wat Bowie afmaakte voor hij op 10 januari 2016 na een ernstige, verzwegen ziekte overleed. Het nummer “Lazarus”, dat lijkt te refereren aan het Bijbelverhaal over Lazarus, is zijn ademstokkende zwanenzang. Op de video verdwijnt Bowie als een bibberende, afgetakelde, doodzieke man in een antieke kast: symbool voor de overgang naar een andere wereld? “Circusnachten” van Angela Carter (1940-1992, schrijver-journalist) stond op zijn lijstje van favoriete boeken – zie mijn vorige blog. En dat past helemaal bij Bowie’s unieke, geniale, exceptionele stijl. Het boek doet muziekrecensent John O’Connell denken aan “Don Quichot” van Cervantes en “De nagelaten papieren van de Pickwick Club” van Charles Dickens, wat ik toch wel wat zoetjes vind uitgedrukt. Het is zo bizar dat ik het eerder vergelijkbaar acht met “De meester en Margarita” van Michail Boelgakov of “De kellner en de levenden” van Simon Vestdijk en “De man die Donderdag was” van G.K. Chesterton. Uitgeverij “Orlando” bracht “Circusnachten” (1984) opnieuw op de markt, met een voorwoord van de Britse romanschrijfster Sarah Waters, wat ook hoogstnoodzakelijk is, anders snap je er niets van. Zij koppelt Carters ‘theatrale, fabelachtige stijl’ aan Salman Rushdie en Gabriel García Márquez, noemt het ‘een schelmenroman in de stijl van Rabelais’, zegt dat ze zonder Carter nooit had kunnen schrijven zoals ze doet, en definieert Carters werk als ‘de stralende schaduw van het onmogelijke’. En inderdaad, Carter zoekt als geen ander de grenzen van taal op. Alsof ze een cocaïneroes beschrijft. Of een psychotische begoocheling. Dan wel een alcoholisch delirium. Bowie heeft vaak gezegd dat hij, in tegenstelling tot zijn halfbroer, voor gekte bespaard is gebleven omdat hij zichzelf kwijt kon in de muziek. Iets wat ook naar voren kwam in de ontroerende tweede uitzending met jonge rappers van Mondo, het nieuwe kunstprogramma van de VPRO. Werkte het voor Angela Carter ook zo? Eigenlijk zou je haar in het Engels moeten lezen. Petje af voor vertaler Leonoor Broeder; het moet wat je noemt ‘a hell of a job’ zijn geweest. Als je dít hebt gelezen, kun je zo ongeveer álle literatuur aan. Zeg niet, dat ik je niet gewaarschuwd heb…

Feremanie

Het verhaal. Londen, “… Een klein dorp aan de Theems met als voornaamste industrieën het variététheater en de oplichterij…”, anno 1899, “… we zijn beland aan het laatste eindje, de smeulende sigarenpeuk van de negentiende eeuw die op het punt staat uitgedrukt te worden in de asbak van de geschiedenis…”. In de schouwburg treedt luchtacrobate Fere op, die de hele wereld op zijn kop zet. David Bowie moet zichzelf herkend hebben in de rond haar losgebarsten ‘feremanie’. De 25-jarige Jack Walser, journalist voor een New Yorkse krant, krijgt het voor elkaar de ‘aerialiste’ te interviewen in haar kleedkamer. Ze blijkt een forse blondine te zijn, met “… een stem die galmde als de dichtslaande deksel van een vuilnisemmer…”, een bonk van één meter vijfentachtig op kousenvoeten met een gezicht “… breed en ovaal als een vleesschaal…”, het “… gezonde voorkomen, als een maïsveld in Iowa…”, en het gekste van allemaal, in het bezit van een paar reusachtige rood met paarse vleugels, waarmee ze naar de trapeze hoog in de nok van het theater wiekt. Zijn ze echt? Walser is er voor opgeleid “… alles te zien en niets te geloven…”. Ze vertelt Walser tussen haar asociale gezuip en gevreet door dat ze is ‘uitgebroed’. Ze is uit een ei gekomen, en in een wasmandje met vers stro, omringd door gebarsten eierschalen aangetroffen op de stoep van het bordeel van de eenogige Ma Nelson, waar de hoeren zich liefdevol over haar ontfermden. Een van hen is nog altijd haar chaperonne, de Italiaanse Lizzie, “… een kleine, verschrompelde, gnoomachtige verschijning, wier leeftijd moeilijk te schatten was…”. Aanvankelijk had de vogelvrouw niet meer dan wat geel kuikendons op haar schouderbladen. “… ’t Lijkt wel of het kleine ding fere gaat krijgen!...”, opperde een van de prostituees. Vandaar haar naam, die ze zal dragen “… tot het einde van de rit…”. Alhoewel ‘Sophie’ haar wettelijke naam is omdat de pastoor van de Clemens Danes-kerk, waar ze heen werd gebracht voor haar doop, zei dat hij nog nooit van Fere als naam had gehoord. Een en ander doet me denken aan de asielzoeker uit “De bijenhouder van Aleppo”, die met zijn vergroeide schouderbladen eveneens iets weg heeft van een gevleugelde engel, al lijkt Fere in ruste meer op een ‘gebocheld paard’. Door dna-manipulatie gevleugelde supermensen komen trouwens ook voor in de enorm ondergewaardeerde roman “Vleugels” van Claire Corbett. In feite is Fere net zo goed de eerste van een nieuw ras vrouwen die de feministische Carter zich wenst in de toekomst, nu nog slechts vogels in een vergulde kooi, maar ooit op vleugels van onafhankelijkheid de hemel bestormend.

Transformatie
Walser is vooralsnog een leeghoofd: “… Hij bezat nauwelijks iets wat je persoonlijke trekken zou kunnen noemen, alsof zijn gewoonte om niets zomaar te geloven ook op hemzelf sloeg…”. Je kunt nog zoveel meemaken, maar als je er niets van léért: “… Walser had zijn ervaringen niet ondergaan als ervaring; hoewel uiterlijk bijgeschaafd zoals dat gaat met ervaring, was zijn innerlijk onberoerd gebleven. Zijn hele jonge leven lang had hij niet de minste neiging tot introspectie vertoond…” (zie ook mijn blog over “Oog in oog” van Kick Bras). Hij was “… een caleidoscoop voorzien van een bewustzijn…”. En volgens het oordeel van een ander: “… Hij vormt het levende bewijs dat reizen de geest niet verruimt; integendeel, een man wordt er banaal van…”. Dat vind ik een interessant gegeven. Hetzelfde geldt immers voor boeken. Je kunt nog zoveel lezen, maar als je het gelezene niet overdénkt, er geen conclusies uit trekt… Natuurlijk gaat het er ook om wát je leest. Als je niets van boeken opsteekt, als je er net zo in gaat als je er uit komt, dan kan het ook zijn dat je met van alles behalve literatuur hebt te maken – zie wat ik daarover schreef met betrekking tot “De bijenhouder van Aleppo”. Een en ander ligt niet alleen aan de lezer maar ook aan de schrijver. Er is een wisselwerking – van beiden wordt wat, en in het onderhavige geval véél, gevraagd. In mijn ogen zijn er twee soorten lezers: zij die zoeken naar zelfbevestiging, waardoor je kunt blijven die je bent, en zij die hun grenzen willen verleggen, en daardoor veranderen. Het mag duidelijk zijn dat ik mezelf tot de laatste categorie wens te rekenen. Ik zou mijn blog ook zeker niet zo lang hebben volgehouden als het me niet verder bracht. Carter schrijft over de transitie, over de ontwikkeling, die ze haar hoofdpersonen laat ondergaan. Dat moet Bowie, die altijd op zoek bleef naar vernieuwing, aangesproken hebben. Daar is het leven dan ook voor bedoeld in mijn ogen. Het gaat om groei. Ik denk dat we hier zijn om dingen te leren. Het is geen zaak dat je blijft wie je bent. Goede literatuur laat je van je luie gat opstaan, brengt je in beweging, zonder je wat dan ook voor te kauwen. Ik zou het zelfs door willen trekken naar het christendom, dat het heeft over bekering en wedergeboorte. Natuurlijk kun je de Bijbel ook lezen zonder dat het je aanzet tot spirituele transformatie. Dan krijg je het soort cultuurchristendom waar Baudet, Wilders en de SGP de mond vol over hebben.

Genade vinden in de ogen van anderen
Fere vertelt hoe ze opgroeide als ‘tableau vivant’, uitgedost als een gevleugelde cupido met een vergulde speer en boog. De maagdelijke beschermengel van het huis. Als levend standbeeld een object in de ogen van de bezoekers: “… Zo leerde ik het leven begrijpen, want is het niet waar dat wij onze reis door de wereld onderwerpen aan de genade die we vinden in de ogen van anderen?...”. Ik ben het dan ook helemaal met Femke Halsema eens, dat de Wallen niet meer van deze tijd zijn: een achterlijk fenomeen van aapjes kijken. Tegelijk is de hele sociale mediawereld van Facebook enzovoorts natuurlijk op hetzelfde principe gebaseerd. Sinds het er niet meer om gaat genade te vinden in de ogen van God, proberen we genade te vinden in de ogen van de mensen om ons heen. Alsof we hoe dan ook goedkeuring willen verwerven voor het feit dat we leven. Terwijl we daar niet eens om hebben gevraagd. De voornoemde rappers in Mondo maken duidelijk hoe ze er hartstikke overspannen van worden. Het lijkt misschien of je anderen imponeert met je leven-is-een-feest-berichtjes, maar in feite raak je geknecht aan hun likes. Carter maakt bij monde van Fere korte metten met het idee dat je nog steeds hoort dat hoeren hun beroep voor hun plezier uitoefenen. Dat beweren klanten alleen maar om “… hun eigen geweten te sussen, zodat ze zich minder dwaas voelen wanneer ze klinkende munt betalen voor genot dat in wezen niet bestaat behalve als het zonder vergoeding gegeven wordt – jazeker, wij wisten dat we slechts de ‘simulacra’ verkochten. Geen enkele vrouw zou zich tot het vak wenden, als ze daartoe niet door de economische nood gedwongen was, meneer…”. Als Ma Nelson verongelukt, neemt Lizzie Fere mee naar de ijssalon van haar getrouwde zuster, moeder van vijf kleintjes, waar ze meehelpen in de winkel: “… Ach, meneer! Kunt u zich een onschuldiger beroep voorstellen dan kleine kinderen tegen een bescheiden prijs goed ijs te verkopen, nadat we zoveel jaren bedrog verkocht hadden aan vieze, oude mannen…”. Echter, het gezin wordt geteisterd door ziekte, de klandizie holt achteruit, ze verhongeren nog net niet met z’n allen, en dan staat er opeens een heks op de stoep die zegt dat ze Fere wil hebben voor haar ‘museum voor vrouwelijke monsters’ (wat een beetje aan het maffe Museum of Jurassic Technology in Culver City doet denken – zie mijn vorige blog). Wat kan Fere anders doen dan op het aanbod ingaan? Door deel te worden van een gedrochtengala beleeft Fere de overtreffende trap van zien en gezien worden. Een koetsier zonder mond, een vrouw met vier ogen, een man-vrouw die dubbelgeslachtelijk is, een superklein maar getalenteerd danseresje die zulke hoge spreidsprongen maakt dat ze “…leken op het open- en dichtgaan van een borduurschaartje…”, de Schone Slaapster, die aan slaapziekte lijdt, en dan nog meisje Spinrag, omdat haar gezicht daarmee is bedekt - van wenkbrauwen tot jukbeenderen. Daar verblijft ze tot ze wordt verkocht aan de godsdienstwaanzinnige Christian Rosencreutz (zie de Rozenkruisers), die zo in zijn eigen extatische denkbeelden verstrikt raakt dat als hij daar over begint “… tijdelijk blind en doof voor de buitenwereld…” is, en “… slechts luisterde naar de onzichtbare engelen die in zijn oren zaten te toeteren…”. Ternauwernood ontsnapt ze als offerande tijdens de Walpurgisnacht.

Kneitergek
Hoe kneitergek het verhaal ook is, overal duiken de meest prachtige zinnen op. “… Lizzie had zijn binnenste die nacht in een marinade van sterke thee gezet tot zijn slokdarm vermoedelijk de kleur van mahoniehout had aangenomen…” en “… over de rand van het scherm bungelden een paar vleeskleurige maillots zodat het op het eerste gezicht leek of Fere zojuist haar vel had afgestroopt…” of “… Een paar mollige, glimlachende godinnen ondersteunden de schoorsteenmantel op hun opgeheven handpalmen, op de manier waarop wij vrouwen uiteindelijk de hele wereld ophouden…”. Walser krijgt het voor elkaar zich undercover aan te melden als clown in het circus waar Fere mee door de wereld trekt. Eenmaal geschminkt als pias legt hij als het ware zijn identiteit af: “… onderging de vrijheid die een masker verschaft, de vrijheid van het verborgene, de vrijheid om met het eigen bestaan te goochelen, ja zelfs met de taal die zo’n essentieel onderdeel van ons is en die aan de basis ligt van het burleske…”. Steeds moet ik aan David Bowie denken: “… Zingen verhoudt zich tot spreken als dansen tot lopen…”. Clown zijn betekent dat je “… vrees kon aanjagen, mensen in verrukking kon brengen, kon vernielen, verwoesten en toch aan de veilige kant van het leven kon blijven, vrij om zich losbandig te gedragen zolang het maar gespeeld was…”. En even verder: “… Het was alsof een sprookjespeetmoeder elke clown bij zijn geboorte voorzien had van een ambivalente zegen: je kunt alles doen wat je wilt, zolang niemand je serieus neemt…”. Walser krijgt een enorme preek te verduren van de opperclown: “… Wij zijn de hoeren van de vrolijkheid, want net als een hoer weten wij wat we zijn; we weten dat we slechts huurlingen zijn, hardwerkend, en toch denken degenen die ons huren dat we voortdurend plezier maken. Ons werk is hun plezier en dus denken ze dat ons werk ook ons plezier is, er bestaat een gapende kloof tussen hun opvatting over ons werk, dat zij zien als plezier maken, en onze opvatting over hun vertier, dat wij zien als onze arbeid…”. Hun wanhoop - “… wanhoop is de eeuwig trouwe kameraad van de Clown…” - verandert na een avondmaal in een platvloerse orgie waarin alle remmen los gaan, en waarvan ik niet zo goed weet wat ik er mee moet. Je zou kunnen zeggen dat de beesten - gorilla’s, tijgers, olifanten - zich in het circus gedragen als mensen, en mensen als beesten. De circusdirecteur heeft zelfs een big die de toekomst kan voorspellen door met haar snuit bepaalde letters van het alfabet aan te wijzen.

Belazer me!
Edoch, het winterse Sint-Petersburg wordt weer in adembenemende schetsen beschreven. Over een binnenplaats: “… Het was een troosteloos oord. De meest huislijke toets was een rij frisgewassen, witte, neteldoeken jurken die met knijpers naast elkaar aan een waslijn waren opgehangen en die al kraakten in de rigor mortis teweeggebracht door de eerste tekenen van bevriezing…”. Over de wasvrouw: “… Ze haalde elk door de vorst gesteven kledingstuk van de lijn en mepte hard op de taille zodat het voldoende zou buigen om over haar arm te blijven hangen…”. En even verder: “… Krak! Haar slanke muzikantenhand daalde neer op haar ijsjurken…”. Over de circusbezoekers die hun bontjassen afgeven in de garderobe “… alsof men daar de huid van zijn eigen beestachtigheid achterliet om de dieren er niet mee in verlegenheid te brengen…”. En over een tijger: “… Zijn gele ogen gingen voortdurend de piste rond als zoeklichten…”. Volgens de circusdirecteur willen de mensen belazerd worden: “… Hoe meer bedrog, des te mooier het publiek het vindt…”. Over de luchtacrobate: “… Die ochtend staat er in de kranten een anonieme brief waarin betoogd wordt dat Fere helemaal geen vrouw is maar een listig in elkaar gezette robot, opgetrokken uit walvisbeenderen, gummi en springveren…”. Iemand die rouwenden kaalplukt door zogenaamd boodschappen van overledenen over te brengen, wat uitermate troostend werkt: “… Als ze er niet voor zouden betalen zouden ze het niet gelóven en dan zouden ze er helemaal maar dan ook helemaal geen baat bij hebben…”. Dat hoor ik bepaalde coaches ook wel eens roepen. De hoofdclown stort tijdens een circusact geestelijk in, maar het uitzinnige publiek denkt dat dat er bij hoort en komt niet meer bij van het lachen. Fere en Walser nemen het op voor een mishandeld en misbruikt meisje: “… haar verleden was te grauw geweest om over na te denken en haar toekomst te ellendig om bij stil te staan…”. Echter: “… ‘Het wrede geslacht gooide haar weg als een vuile handschoen,’ zei Fere, ‘… maar wij meiden hebben haar naar de stomerij gebracht!’ concludeerde Lizzie triomfantelijk…”.

Siberië

Na alle koortsachtige opwinding van het circusleven stapt het hele gezelschap op de Siberië-Express, wat mij betreft het mooiste gedeelte van dit bevreemdende boek. Fere houdt niet van de ongerepte natuur: “… Zodra de verblijfplaatsen van de mens buiten mijn gezichtsveld raken, zinkt mijn hart als een rotte vloerplank onder me vandaan, de moed ontvalt me. Maar ik houd van parken en tuinen. En van kleine weitjes met heggen en greppels eromheen en nuttige koeien erin. En als er dan absoluut een woeste heuvel moet zijn, laten er dan in elk geval twee schapen pittoresk op een uitstekende rots staan, klaar om de wol van zich te laten afwinden, zoiets…”. Ze heeft het moeilijk, want: “… Aan de andere kant van het raam glijdt in de vallende avond die onvoorstelbare, verlaten onmetelijkheid voorbij, de zon zakt in haar gruwelijke, bloeddoorlopen pracht, als een openbare terechtstelling die zich uit lijkt te strekken over een half continent waar slechts beren en vallende sterren leven, en wolven die het gestolde water likken, een watervlak dat het hele uitspansel weerspiegelt. Alles wit van de sneeuw, een landschap bedekt met stoflakens, alsof het zo uit de winkel opzijgezet was om nooit gebruikt of aangeraakt te worden. Afschuwelijk! En als in een cyclorama rolt dit onnatuurlijke schouwspel voorbij met een snelheid van ongeveer dertig kilometer per uur, in een keurig lijstje van kanten gordijntjes, slechts een beetje vies door het roet, en de zware, fluwelen gordijnen van donkere, stoffig blauwe kleur…”. Fere wordt gek van de leegte: “… Soms walg ik van mijn eigen bereidheid om voor geld tot het uiterste te gaan…”. Af en toe stopt de trein in het niets: “… De trein kwam met een zucht van uitputting tot stilstand. De locomotief floot klaaglijk, de remblokken klikten op de wielen en piepten, maar er was niets te zien, zelfs niet een van die houten stationnetjes met opengewerkte daklijsten, peperkoekhuisjes die ze in deze streken plegen te bouwen, huisjes die met hun sprookjesachtige uiterlijk de spot drijven met de wildernis die ze omringt. Niets dan lagen sneeuw die onnatuurlijk wit afsteken tegen de paarse horizon, kilometers ver verwijderd. We zijn in Nergenshuizen, ‘Nergens’, net als ‘niets’, een van die woorden die binnen in je gapen als een afgrond…”. Siberië is als een “… wildernis van voor de zondeval…”. Eindeloos “… knersen…” ze in het “… hobbelpaardritme van de trein…” door dit “… voorgeborchte…”, tot de trein ontspoort, en ze door een stel tot de tanden toe bewapende rovers worden ontvoerd, wat Fere niet over haar kant laat gaan: “… Ze zeggen dat de engel Tubiël waakt over alle kleine vogels, maar ik ben wat aan de grote kant om aanspraak op die bescherming te kunnen maken, dus kan ik maar beter een enorme keel opzetten, nietwaar?...”. Behalve Walser, die bedolven onder een berg rotzooi, wordt gevonden door een troep ontsnapte vrouwelijke gevangenen. Jawel. Steeds weet Carter de gekste zijsprongen te maken, zodat er allerlei verhalen binnen het verhaal ontstaan.

Heb je een ziel? Kun je liefhebben?
Die gevangenen komen uit een penitentiaire inrichting waar een gravin die haar echtgenoot langzaamaan met arsenicum heeft vergiftigd, zodat het nooit is ontdekt, probeert op wetenschappelijke wijze moordenaressen tot berouw te bewegen: “… Er zijn talloze redenen, veelal goede, waarom een vrouw haar man zou willen vermoorden…”. En even verder: “… Toch meende deze onbarmhartige vrouw dat ze de barmhartigheid zelve was…”. Ik denk dat we allemaal wel eens dergelijke figuren zijn tegengekomen. Het doet me aan de paus denken die zei dat de meest rigide religieuzen zelf vaak het nodige te verbergen hebben. Carter geeft een buitengewoon ironische beschrijving van een gevangene die maar heeft geboft dat ze naar het tuchthuis is verbannen: “… Geen zware arbeid, geen zweepslagen voor Olga Alexandrovna, ze was bestemd voor het seminarie van de gravin. En de cipier lachte, verkrachtte haar en legde haar aan de ketting. De volgende dag ging ze op weg naar Siberië…”. Carter brengt het seksuele geweld op een manier alsof ze komt langs wandelen en je onder het lopen door nonchalant zo’n enorme opdoffer verkoopt, midden in je gezicht, dat je even niet meer weet waar je bent. Dat is nu het verschil met de verkrachtingsscene in “De bijenhouder van Aleppo”, waar het gebeurde als een nieuwsberichtje wordt opgelepeld. Maar een verkrachting mag nooit ‘gewoon’ worden. En de lezer mag nooit ‘wennen’ aan aanranding. Er zijn helemaal niet veel woorden nodig om de impact van zaken als dit te laten voelen, mits je een goede schrijver bent. En dat móet, anders blijven de vieze, gore smeerpijpen in het Midden-Oosten en overal ter wereld hun gang gaan. Dat bewijst een krantenberichtje vandaag maar weer eens waarin staat dat justitie onder de pet heeft gehouden dat er op telefoontjes van asielzoekers martelvideo’s en kinderporno zijn aangetroffen. Ik bedoel maar. Ook als de rechtsgang het laat afweten kunnen schrijvers de algemene opinie zozeer beïnvloeden dat iedere klootzak voor altijd bang zal zijn dat uit zal komen wat hij ooit heeft uitgevreten. Dat is in ieder geval wat de Me Too-beweging heeft opgeleverd. Zie de gang van zaken rond dj Kaj van der Ree. Literatuur heeft ook een functie als geweten van het volk. Enfin; Fere’s verhaal wordt ondertussen steeds absurder. De roverhoofdman blijkt de spoorbaan te hebben opgeblazen om de wereldberoemde aerialiste te gijzelen en haar te bewegen een brief naar de koningin van Engeland - waar hij rotsvast in gelooft - te schrijven waarin ze clementie moet vragen voor hem en zijn kornuiten. Tsja, “… nobelheid van geest gaat veelal gepaard met een gebrek aan analyse, dat heeft de werkende klasse altijd de das omgedaan…”. Prachtig beschrijft Carter hoe Walser, van zijn verstand beroofd omdat hij op zijn hoofd is gevallen, terecht komt in een in zichzelf besloten inheemse groep die niets met de buitenwereld te maken wil hebben, en vooral bang is voor “… een geestelijke besmetting met onvrede, die je kon oplopen door blootstelling aan het onbekende, en waarvan de symptomen vragen waren…” (ik was ooit bij een lezing van Franca Treur waarin ze vertelde dat ze geen vragen mocht stellen op catechisatie). Na heel veel buitenissige besognes vinden Fere en Walser, wiens hersenen langzaam maar zeker weer gaan werken, elkaar terug. Eindelijk begint zich iets van een ‘zelf’ in zijn binnenste vorm te krijgen: “… Hoe heet je? Heb je een ziel? Kun je liefhebben?’ vroeg hij haar gebiedend…”. Vragen die Carter net zo goed bij haar lezers neerlegt. “…Ja, zo moet je het interview beginnen!...”, roept Fere uit. “… Pak je potlood, dan beginnen we!...”.

Uitgave: Orlando – 2020, 384 blz., ISBN 978 949 308 126 0, € 23,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zondag 19 januari 2020

Bowie’s boekenkast – John O’Connell


Ondertitel: De 100 boeken die het leven van David Bowie veranderden

Er is nog geen maand om van het nieuwe jaar en ik denk dat ik nú al het leukste boek van 2020 heb te pakken! David Bowie was, net als ik, een dwangmatige lezer. Overal waar hij heen ging, sleepte hij koffers vol boeken naar toe. Drie jaar voor zijn dood in 2016 stelde hij een lijst op van de honderd belangrijkste en invloedrijkste boeken in zijn leven (dus niet de mooiste!). Muziekcolumnist John O’Connell (1972) beschrijft deze boeken, in korte recensies die hij koppelt aan het leven van Bowie, waaronder hij ook nog de muziek adviseert die je er bij zou moeten beluisteren, plus een titel die je waarschijnlijk mooi zult vinden als het betreffende werk je wat lijkt, zodat je verder kunt lezen. Ik ben gek op boekenlijstjes: de wekelijkse ‘Bestseller top 60’, de honderd ‘belangrijkste boeken uit de wereldliteratuur’ - een lijst die in 2002 werd samengesteld op initiatief van de gezamenlijke Noorse boekenclubs (Noorse benaming: Verdensbiblioteket), de ‘Lijst van beste Nederlandstalige boeken’, de ‘Nederlandse lijst van beste buitenlandse boeken’, de ‘lijst van beste Duitstalige romans van de twintigste eeuw’, de Amerikaanse ‘Modern Library 100 Beste Romans’, de Franse ‘Les Mondes 100 boeken van de eeuw’, de Britse ‘Greatest Books’, de ‘Hebban top 1000 mooiste boeken aller tijden’, de wekelijkse Libres ‘Boeken in het Nieuws’-site. Ik kan er geen genoeg van krijgen. Ik zit er uren op te studeren. Het fascinerende aan Bowie’s index is dat er allemaal titels op staan die je in de andere lijsten zelden tegenkomt. Hij boort een hele nieuwe wortel aan in het literaire landschap. Zó inspirerend! Bowie was een artistieke trendsetter, en dus altijd op zoek naar wat bijzonder en ánders en vreemd was. Daar komt bij dat zijn bewonderde halfbroer aan schizofrenie leed en een groot deel van zijn leven in een psychiatrische inrichting verbleef. Bowie had een zwak voor alles wat niet spoorde. Zijn lievelingsboeken gaan opvallend vaak over gekken, buitenbeentjes, freaks, kunstenaars, hippies, verslaafden, transgenders, mystici, magiërs, zwervers, criminelen, nerds, kortom, mensen die er op de een of andere manier níet bijhoren. Ik ga de catalogus in blokken van tien titels voor je doorspitten.

Vreemdelingen en bijwoners

1. ANTHONY BURGESS"A CLOCKWORK ORANGE" (1962): een dystopische roman die Burgess in drie weken schreef om zijn vrouw financieel te ondersteunen, nadat bij hem dodelijke hersenkanker was geconstateerd, wat later helemaal niet waar bleek te zijn. Het is gebaseerd op de vreselijke verkrachting van zijn indertijd zwangere eerste vrouw Lynne, door een groep Amerikaanse soldaten, in WO II. Het boek is feitelijk een onderzoek naar geweld. 2. ALBERT CAMUS"DE VREEMDELING" (1942): een roman die ik eerder besprak. Was Meursault een psychopaat? “… Het boek zet je oneindig aan het denken over beweegredenen, het geweten en de willekeur van regels…”. 3. NIK COHN“AWOPBOPALOOBOP ALOPBANBOOM” (1969): het eerste boek dat popmuziek serieus nam, en “… wemelt van de scherpe, meedogenloze typeringen: dichter Allen Ginsberg is ‘uitermate hilarisch’ en The Doors zijn ‘sexy en dom’…”. Over de bandleden van Pretty Things: “… Man, wat waren zij lelijk. Echt verschrikkelijk lelijk…”. Een andere rockster wordt omschreven als “… alles in een, masculien, feminien en onzijdig, actief en passief, dierlijk en plantaardig, en hij was satanisch, messianistisch, kitsch en camp, psychotisch en gemarteld en simpelweg vuig…”. Je zou er waarachtig Bowie zelf in herkennen. 4. DANTE ALIGHIERI: "HEL" uit DE GODDELIJKE KOMEDIE (ca. 1308-1320): het driedelige en misschien wel meest gelezen godsdienstige meesterwerk, van de Florentijnse dichter Dante Alighieri, met als bekendste regel het opschrift boven de poort naar de hel: “… Er is geen hoop voor wie hier binnentreden…”. Het steekt deels op grove wijze de draak met corrupte pausen en politieke figuren. 5. JUNAT DÍAZ"HET KORTE MAAR WONDERBARE LEVEN VAN OSCAR WAO" (2007): over een vriendelijke jongen uit het Dominicaanse getto van New Jersey. Zijn leven wordt beheerst door zijn overgewicht en zijn voorliefde voor fantasy. 6. YUKIO MISHIMA"EEN ZEEMAN DOOR DE ZEE VERSTOTEN" (1963): over de dramatische gevoelens die een dertienjarige jongen ontwikkelt voor de minnaar van zijn moeder. Mishima, een afstammeling van hoge Japanse adel, was een homoseksuele schrijver; wel getrouwd en met twee kinderen. Hij pleegde in november 1970 harakiri (rituele zelfmoord) na een mislukte coup die tot herstel van de macht van de Japanse keizer had moeten leiden. 7. FRANK O’HARA"SELECTED POEMS" (2009): gedichten van “… een speels en strijdluchtig figuur in de scene waartoe ook Jackson Pollock en Willem de Kooning behoorden…”. 8. CHRISTOPHER HITCHENS"DE ZAAK-HENRY KISSINGER" (2001): een prominente atheïst over Amerikaanse hypocrisie. 9. VLADIMIR NABOKOV"LOLITA" (1955): roman waarin de lezer tot medeplichtige van een monsterlijke pedofiel wordt gemaakt. 10. MARTIN AMIS: "GELD. AFSCHEIDSBRIEF VAN EEN ZELFMOORDENAAR" (1984): “… De funeste gevolgen van veel geld en alles wat je daarvoor kunt kopen – seks, drugs en drank…”.

Lessen
11. COLIN WILSON"THE OUTSIDER" (1956): een nogal fantastische studie naar personen die buiten de platgetreden paadjes durven te treden. 12. GUSTAVE FLAUBERT"MADAME BOVARY" (1856): een roman die ik eerder besprak en gaat over een jongedame die zich dood verveelt in haar huwelijk en de provincie, en ook over wat er kan gebeuren als je de verkeerde boeken leest. 13. HOMERUS "ILIAS" (ca. 800 v.Chr.): het Griekse epos van Homerus, waaruit Bowie de nodige lessen leerde over bijvoorbeeld de kracht van kleding. 14. JAMES HALL "HALL'S ICONOGRAFISCH HANDBOEK" (1974): een zeer gebruikvriendelijke gids voor symbolen en thema’s in de westerse kunst, die overal in Bowie’s podiumaankleding, hoesontwerpen en clips opdoken – hij was net zo gefascineerd door beeldende kunst als muziek. 15. SAUL BELLOW "HERZOG" (1964): of het nu gaat om romantische, financiële of andere problemen, de chaos die de typische hoofdpersoon doormaakt leidt onvermijdelijk tot diepe existentiële vragen, maar ook tot hilarische en humoristische situaties. 16. T.S. ELIOT"HET BARRE LAND" (1922): “… Al in 1974 legde William S. Burroughs een link tussen de poëzie van T.S. Eliot en de teksten van Bowie…”. 17. JOHN KENNEDY TOOLE - "EEN SAMENZWERING VAN IDIOTEN" (1980): Nadat de buitenissige en paranoïde Toole zelfmoord pleegde, heeft zijn moeder er voor gezorgd dat zijn afgewezen roman toch werd uitgegeven, als bewijs dat haar zoon een genie was. Het werd postuum een bestseller en won in 1981 de Pulitzer Prize. Bowie was gefascineerd door de excentrieke hoofdpersoon die tot ver in de volwassenheid bij zijn moeder bleef wonen. 18. GREIL MARCUS"MYSTERY TRAIN" (1975): Marcus was een van de eerste en nog altijd een van de beste rockcritici, die inzag dat de beste popmuziek op hetzelfde niveau stond als willekeurig welke ‘hoge’ kunst: “… Als je een verband wilde leggen tussen The Band en Herman Melville of tussen The Sex Pistols en de wederdoperscommune in Münster, doe dat dan gewoon en ga je niet eerst verontschuldigen…”. 19. “THE BEANO” (1938-heden): een maf, tegendraads en anarchistisch striptijdschrift. Voor de babyboomers van destijds stond het gelijk aan minachting voor het gezag: “… het dreef dusdanig de spot met de nazi’s dat de hoofdredacteur een plaats had gekregen op Hitlers ‘dodenlijst’…”. 20. FRAN LEBOWITZ: “METROPOLITAN LIFE” (1978): columns en artikelen uit de jaren zeventig over het denken van de New Yorker en hoe vlijmscherp dit moet zijn om het stadsleven aan te kunnen.

Radicalen en dissidenten
21. RICHARD CORK“DAVID BOMBERG” (1988): “… Bowie bezat diverse schilderijen van de altijd zoekende en ooit zeer radicale Britse kunstenaar David Bomberg…”. 22. ALFRED DÖBLIN"BERLIJN ALEXANDERPLATZ" (1929): de, volgens de nazi’s entartete, roman over de onaangepaste Franz Biberkopf die ik leerde kennen van de indrukwekkende uitzending ‘In Europa’ die Geert Mak maakte over Berlijn, onder de titel ‘Dansend op de vulkaan’. 23. GEORGE STEINER"IN DE BURCHT VAN BLAUWBAARD" (1971): een Joodse filosoof die betoogt dat het na WO II een lachertje is om te denken dat de geesteswetenschappen je zouden beschaven: zie Beethovens kamermuziek die in München ten gehore werd gebracht. 24. D.H. LAWRENCE "LADY CHATTERLY'S MINNAAR" (1930): “… betekende het einde van de oude censuur en de opmaat tot de jaren zestig zoals die in onze herinnering voortleven…”. Lawrence: “… Het gevolg van een taboe is waanzin. En waanzin – vooral van het plebs, de massa – is een groot gevaar voor onze beschaving…”. Zie Freud. 25. PETR SADECKÝ – “OCTOBRIANA AND THE RUSSIAN UNDERGROUND” (1971): een stripboek van een groep radicale sovjetdissidenten. 26. COMTE DE LAUTRÉAMONT“DE ZANGER VAN MALDOROR” (1868): een reeks prozagedichten in zes gezangen met overweldigende stroom aan misselijkmakende Bosch-achtige beelden. 27. JOHN CAGE "SILENCE. LECTURES AND WRITINGS" (1961): een onsamenhangende verzameling verhandelingen, manifesten en memoires van de Amerikaanse componist John Cage, een in 1912 in Los Angeles geboren pionier van de naoorlogse experimentele muziek. 28. GEORGE ORWELL"1984" (1949): toekomstroman die ik eerder besprak, met een van de beroemdste openingzinnen uit de literatuur - “… Het was een heldere koude dag in april, en de klokken sloegen dertien…”. Een saillant detail: toen Bowie werd geboren was het zo koud dat de klok van Lambeth Town Hall in Brixton om middernacht naar verluidt ook geen twaalf keer sloeg, maar dertien… 29. PETER ACKROYD"HAWKSMOOR" (1985): thriller. Nicholas Hawksmoor, een twintigste-eeuwse detective van Scotland Yard, tracht via deductie, logica en met behulp van de wetenschap een serie vreemde moorden op te lossen die allemaal plaatsvinden in en rond een aantal kerken. 30. JAMES BALDWIN"NIET DOOR WATER, MAAR DOOR VUUR" (1963): in de vorm van twee gepassioneerde brieven geschreven tekst over de Amerikaanse rassenongelijkheid. Bowie was getrouwd met een Somalische vrouw: Iman.

Bizar
31. ANGELA CARTER - "CIRCUSNACHTEN" (1984)
: Een bizarre reuzin vertelt haar levensverhaal aan een Amerikaanse journalist. 32. ÉLIPHAS LÉVI "LEER EN RITUEEL DER HOGERE MAGIE" (1856): een obscuur boekwerk waar Bowie door gefascineerd was tijdens het hoogtepunt van zijn cocaïneverslaving, circa 1975. 33. SARAH WATERS"VINGERVLUG" (2002): een thriller die de lezer meevoert naar de Londense onderwereld van de negentiende eeuw, vol verraad, bedrog en opportunisme. 34. WILLIAM FAULKNER"TERWIJL IK AL HEENGING" (1930): over een gezin dat met het lijk van de dode moeder rond zeult om haar in haar geboorteplaats te kunnen begraven. 35. CHRISTOPHER ISHERWOOD"MENEER NORRIS NEEMT DE TREIN" (1935): Berlijn-roman rond homoseksualiteit. 36. JACK KEROUAC "ONDERWEG" (1957): beatgenerationklassieker. 37. EDWARD BULWER LYTTON"ZANONI" (1842): roman over een onsterfelijke Rozenkruiser (een genootschap dat door zijn vermeende oprichter – een Christian Rozenkreuz geheten ridder – bij wijze van grap ontsproten is aan de fantasie van een zeventiende-eeuwse Duitse theoloog). 38. GEORGE ORWELL - "INSIDE THE WHALE AND OTHER ESSAYS" (1940): bevat drie omvangrijke essays waaronder een scherpzinnige analyse van Henry Millers indertijd shockerende roman "Kreeftskeerkring" uit 1934. Hij vergelijkt Miller met Jona in de walvis. 39. JOHN RECHY"DE STAD BEHOORT DE NACHT" (1963): over de homoscene van eind jaren vijftig en begin jaren zestig. 40. DAVID SYLVESTER"THE BRUTALITY OF FACT: INTERVIEWS WITH FRANCIS BACON" (1987): over het gewelddadige en aangrijpende effect van Bacons schilderkunst.

Dandies en losers
41. JULIAN JAYNES"THE ORIGIN OF CONSCIOUSNESS IN THE BREAKDOWN OF THE BICAMERAL MIND" (1976): totale kolder of juist geniaal? Een excentrieke psycholoog van Princeton met een wel erg speculatieve theorie over het functioneren van de hersenen. 42. F. SCOTT FITZGERALD"DE GROTE GATSBY" (1925): over een criminele dandy. 43. JULIAN BARNES"FLAUBERTS PAPEGAAI" (1984): “… Hoe betreed je het hoofd van een bewonderde kunstenaar?...”. Bowie was nameloos geïnteresseerd in zijn eigen mythologie. 44. J.B. PRIESTLY"ENGLISH JOURNEY" (1934): over de reizen van de schrijver door het Engeland van 1933. 45. KEITH WATERHOUSE"EEN GEBOREN LEUGENAAR" (1959): roman over een dag uit het leven van een jonge ziekelijke fantast die door zijn bekrompen omgeving en zijn voortdurende bedrog tot mislukking is gedoemd. 46. ALBERTO DENTI DI PIRAJNO “A GRAVE FOR A DOLPHIN” (1956): over medisch onheil op exotische plekken. 47. “RAW” (1986-1991): grensverleggend stripblad met als belangrijkste bijdrage "Maus" van Spiegelman, “… een op de belevenissen van zijn vader geïnspireerd, zeer persoonlijk project waarin hij het verhaal van de Holocaust navertelde met katten en muizen als figuren en tegelijkertijd onderzoek deed naar de relatie tussen een overlevende van de nazikampen en zijn zoon de striptekenaar…”. 48. SUSAN JACOBY"THE AGE OF AMERICAN UNREASON" (2008): over hedendaagse lichtgelovigheid. “… Naar Jacoby’s oordeel is een van de grootste problemen daarbij dat Amerikanen veel minder lezen dan voorheen. Ze zijn ontwend om diep en zorgvuldig na te denken en hebben als gevolg daarvan geen respect meer voor geschiedenis, ervaring en deskundigheid…”. 49. RICHARD WRIGHT “NEGERJONGEN” (1945): roman over een onbarmhartige en gewelddadige jeugd in het zuiden van de Verenigde Staten. 50. “VIZ” (1979-heden): satirisch en obsceen striptijdschrift.

Gezichten die platgetrapt worden door laarzen
51. ANN PETRY"DE STRAAT" (1946): Afro-Amerikaanse protestroman over een jonge alleenstaande moeder in het Harlem van de jaren veertig. 52. GIUSEPPE TOMASI DI LAMPEDUSA"DE TIJGERKAT" (1958): De bespiegelingen van een Siciliaanse edelman op zijn retour. 53. DON DELILLO "WITTE RUIS" (1985): Een ogenschijnlijk maatschappelijk geslaagd Amerikaans gezin raakt verzeild in een wilde jacht op een pilletje tegen doodsangst. 54. DOUGLAS HARDING“LEVEN ZONDER HOOFD. ZEN EN DE HERONTDEKKING VAN DAT WAT IS” (1961): Bowie was altijd bijzonder geïnteresseerd in het boeddhisme. 55. ANATOLE BROYARD"KAFKA WAS THE RAGE" (1993): memoire over een moeilijke transformatie van soldaat naar boekrecensent van The New York Times. 56. CHARLES WHITE – "THE LIFE AND TIMES OF LITTLE RICHARD" (1984): “… Bowie is door niemand zo sterk beïnvloed als door de flamboyante en androgyne Little Richard…”. 57. MICHAEL CHABON "WONDERBOYS" (1995): rauwe en absurde drugsroman over een schrijver met een writer’s block. 58. ARTHUR KOESTLER"NACHT IN DE MIDDAG" (1940): “… ijzingwekkende kritiek op het totalitarisme met als decor een versie van het stalinistische Rusland ten tijde van de zuiveringen, toen veel prominente bolsjewisten van het eerste uur werden gearresteerd op grond van absurde beschuldigingen, in showprocessen schuldig werden bevonden aan verraad en vervolgens een lange gevangenisstraf kregen of geëxecuteerd werden…”. In Bowie’s teksten duiken regelmatig gezichten op die platgetrapt worden door laarzen. 59. MURIEL SPARK"DE BESTE JAREN VAN JUFFROUW BRODIE" (1961): over een excentrieke lerares die ervan overtuigd is dat onderwijs neerkomt op ‘de weg wijzen’ in wat al aanwezig is in plaats van ‘erin stoppen’. 60. JOHN BRAINE"PLAATS AAN DE TOP" (1957): over een armoedzaaier die er alles aan doet om hogerop te komen.

Gnostici en kannibelen
61. ELAINE PAGELS"DE GNOSTISCHE EVANGELIËN" (1979): tijdens zijn zoektocht naar verborgen kennis die verklaart waarom de wereld in elkaar steekt zoals hij nu eenmaal doet, liefhebberde Bowie onder andere met de gnosis. 62. TRUMAN CAPOTE"IN KOELEN BLOEDE" (1966): waar gebeurd misdaadverhaal dat ik eerder besprak over een meervoudige moord op 15 november 1959 in het dorp Holcomb in het westen van Kansas. Leuke anekdote: “… ‘David Bowie heeft talent,’ zei Truman Capote in 1973 tegen Andy Warhol. Een ruimhartig oordeel van de man die Mick Jagger ‘zo sexy als een pissende kikker’ vond…”. Capote etaleerde zijn excentrieke aard, was openlijke homoseksueel, en met zijn uitdagende manier van doen, zijn flamboyante kleding en piepstemmetje was het alsof hij uit de ruimte kwam. Hij maakte iets duidelijk dat Bowie intuïtief allang wist: “… dat je er flink bij gebaat kunt zijn om een buitenbeentje te zijn of je minstens zo te kleden…”. 63. ORLANDO FIGES"TRAGEDIE VAN EEN VOLK. DE RUSSISCHE REVOLUTIE 1891-1924" (1996): gedetailleerde en gezaghebbende non-fictiebaksteen over de Russische Revolutie van zo’n duizend pagina’s, waardoor Bowie te weten kwam “… dat tijdens de hongersnood van 1921-1922 veel Russische boeren de winter alleen hadden kunnen overleven door kannibalisme: moeders die koste wat het kost hun kinderen te eten wilden geven, hakten de armen en benen van de doden af en gooiden die in de pan. Mensen zagen zich genoodzaakt hun eigen verwanten op te eten, en zelfs de allerjongsten in het gezin, die vaak het eerste stierven (en het beste smaakten want hun vlees was buitengewoon mals)…”. 64. RUPERT THOMSON "MET OPEN OGEN" (1996): “… geeft een overtuigend beeld van hoe het zou kunnen zijn om in een droom of de wanen van een schizofreen te leven…”. 65. GERRI HIRSEY"NOWHERE TO RUN. THE STORY OF SOUL MUSIC" (1984): “… Hirshey had bij ‘Rolling Stone’, waar ze de eerste vrouwelijke redacteur in vaste dienst werd, de bijnaam ‘de notenkraker’ omdat hoe weerbarstig een geïnterviewde ook was, ze hem of haar altijd open kreeg…”. 66. ARTHUR C. DANTO"BEYOND THE BRILLO BOX. THE VISUAL ARTS IN POST-HISTORICAL PERSPECTIVE" (1992): over popart. Kunst kan volgens Danto alleen van belang zijn als het de vrijheid heeft om af te wijken en weerstand op te roepen. 67. FRANK NORRIS - "MCTEAGUE" (1899): een levendige, meeslepende roman over een derderangs tandarts in een achterbuurt met veel naturalistische aandacht voor de zelfkant van het bestaan. 68. MICHAIL BOELGAKOV "DE MEESTER EN MARGARITA" (1940): “… De mooiste melodieën zijn van de duivel…”. Satire op de hypocriete stalinistische maatschappij die Mick Jagger inspireerde tot ‘Sympathie for the Devil’. 69. NELLA LARSEN"SCHUTKLEUR" (1929): over de rol die 'kleur' speelt in het leven van Amerikaanse vrouwen die één blanke en één zwarte ouder hebben. 70. HUBERT SELBY JR."LAATSTE HALTE BROOKLYN" (1964): “… zes ontgoochelende verhalen over stadse gevaren en tegenslagen met als personages de verslaafden, zwervers en mislukkelingen die eind jaren vijftig door de naargeestige straten van Brooklyn dwaalden…”.

Vrijheid

71. FRANK EDWARDS – “STRANGE PEOPLE: UNUSUAL HUMANS WHO HAVE BAFFLED THE WORLD” (1961): een rariteitenkabinet over abnormale mensen. 72. NATHANAEL WEST "DE DAG VAN DE SPRINKHAAN" (1939): “… Geen roman die het amoralisme in Hollywood en in de kringen van beroemdheden beter overbrengt…”. 73. TADANORI YOKOO"TADANORI YOKOO" (1997): de kunst van grafisch ontwerper Tadanari Yokoo zou staan voor al het onaanvaardbare dat het Japanse volk oppropte. Bowie’s belangstelling voor Japan groeide uit tot ‘japanofilie’, “… alsof hij plotseling had ontdekt dat het land één grote potentiële metafoor voor vervreemding was…”. 74. JOHN SAVAGE"TEENAGE: THE CREATION OF YOUTH CULTURE" (2007): “… Zoals John Savage aantoont in zijn lijvige ontstaansgeschiedenis van het verschijnsel tiener leidde de urbanisatie vanaf 1870 tot gebroken gezinnen waardoor in de steden een doelloos ronddwalende jeugd ontstond met menselijke wrakken die overal voor in waren…”. 75. WALLACE THURMAN"INFANTS OF THE SPRING" (1932): “… sleutelroman over de Harlem Renaissance, de Afro-Amerikaanse intellectuele beweging uit de vorige eeuw die zich ook wel afficheerde als de ‘New Negro’-beweging…”. 76. HART CRANE “THE BRIDGE” (1930): gedicht over de Brooklyn Bridge als ode aan het machinetijdperk. 77. JEVGENIA GINZBURG"DE RADEREN VAN DE WILLEKEUR" (1967): over de ervaringen van een overlevende van een strafkamp onder het Russische totalitarisme. 78. ED SANDERS – "TALES OF BEATNIK GLORY" (1975): doldwaze verhalen over de countercultuur tussen grofweg 1960-1970. 79. JOHN DOS PASSOS"DE 42STE BREEDTEGRAAD": experimentele en cinematografische roman over het conflict tussen arbeid en kapitaal. 80. PETER GURALNICK"SWEET SOUL MUSIC. RHYTM AND BLUES AND THE SOUTHERN DREAM OF FREEDOM" (1986): over soul als seculiere reprise van gospelmuziek.

Aboriginals en sjamanen
81. BRUCE CHATWIN"DE GEZONGEN AARDE" (1987): over de Aboriginals die Australië letterlijk zingend tot leven brachten – zie de connectie met leylijnen. 82. CAMILLE PAGLIA - "HET SEKSUELE MASKER. KUNST, SEKSUALITEIT EN DECADENTIE IN DE WESTERSE BESCHAVING" (1990): een vuistdikke genderpil van de indertijd misschien wel beruchtste feministische kunstprofessor ter wereld, die mijn grote inspirator Willem Ouweneel ooit omschreef als het ‘ratelende machinegeweer’. 83. JESSICA MITFORD - “LAATSTE EER NAAR LAATSTE MODE” (1963): een vasthoudende onderzoeksjournalist over de corrupte praktijken in de Amerikaanse uitvaartbranche. 84. OTTO FRIEDRICH“VÓÓR DE ZONDVLOED. BERLIJN IN DE JAREN TWINTIG” (1972): caleidoscopisch verslag van het leven in Berlijn in de tijd van de Weimarrepubliek. 85. “PRIVATE EYE” (1961-heden): tijdschrift dat korte metten maakt met de burgerlijke moraal. 86. R.D. LAING “HET VERDEELDE ZELF” (1960): studie van de sjamaan van de antipsychiatriebeweging. 87. VANCE PACKARD"VERBORGEN VERLEIDERS" (1957): ontmaskering van de reclamewereld. 88. EVELYN WAUGH"VILE BODIES" (1930): roman die het frivole gezelschap van rijkeluiskinderen op extravagante feesten veroordeelt, terwijl het grootste slagveld van de geschiedenis er aan zit te komen. 89. HOWARD ZINN"GESCHIEDENIS VAN HET AMERIKAANSE VOLK" (1980): “… het verhaal van de Verenigde Staten vanuit het perspectief van slaven, indianen vrouwen en andere buitengesloten bevolkingsgroepen waarnaar tot voor kort nauwelijks werd geluisterd…”. 90. WYNDHAM LEWIS "BLAST"(1914-1915): het manifest van het ‘vorticisme’.

Kolder

91. IAN MCEWAN"TUSSEN DE LAKENS" (1977): Niet te geloven, maar de tegenwoordig keurige schrijver McEwan begon zijn carrière met schokkende en zonderlinge verhalen over incest, bestialiteit en pedofilie. 92. DAVID KIDD"ALL THE EMPEROR'S HORSES" (1961): over het oude China en de begindagen van Mao. 93. MALCOLM COWLEY (ed.) – WRITERS AT WORK: THE PARIS REVIEW INTERVIEUWS, VOL. 1 (1958): hoogaangeschreven literaire interviews - “… ze zijn inspirerend, stimulerend en op een vreemde manier zelfs troostend…”. 94. CHRISTA WOLF "NADENKEN OVER CHRISTA T." (1968): “… de beste literaire auteur van Oost-Duitsland…”. 95. TOM STOPPARD"THE COAST OF UTOPIA" (2002): een toneelstuk over de noodzaak van idealisme. 96. ANTHONY BURGESS"MACHTEN DER DUISTERNIS" (1980): meesterwerk over de essentie van macht. 97. HOWARD NORMAN- "DE VOGELKUNSTENAAR" (1994): verhaal over een ‘idiot savant’ met een talent voor het tekenen van vogels. 98. SPIKE MILLIGAN"PUCKOON" (1963): Beschouw ‘Puckoon’ als de universiteit waar Bowie zijn doktersgraad in de kolder heeft behaald. 99. CHARLIE GILLETT - "THE SOUND OF THE CITY" (1970): studie over rock and roll. 100. LAWRENCE WESCHLER"MR. WILSON'S CABINET OF WONDER" (1995): voornamelijk een studie over het maffe Museum of Jurassic Technology in Culver City (Californië) en, breder, de geschiedenis en de rol van musea in het algemeen.

Ik zou alle aangehaalde boeken wel eens een keertje willen lezen! Eén ding is zeker: iemand die zo’n diepgaande interesse in anderen heeft gehad, moet wel een buitengewoon vriendelijk en aangenaam mens zijn geweest…

Uitgave: Orlando – 2020, vertaling René van Veen, 352 blz., ISBN 978 949 308 130 7, € 23,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 16 januari 2020

De bijenhouder van Aleppo – Christy Lefteri


Ik beweeg mij onder meerdere boekenclubs. Met één daarvan hebben we “De bijenhouder van Aleppo” van de Engelse schrijfster Christy Lefteri (1980, psychotherapeut) besproken, een roman over een echtpaar dat Syrië ontvlucht door middel van mensensmokkelaars. Lefteri heeft een tijdje als vrijwilligster in een vluchtelingenopvang in Athene gewerkt, dus kent de problematiek. Bovendien zijn haar Cypriotische ouders in 1974 als asielzoekers naar Engeland gekomen. Ik heb even zitten dubben of ik over het boek zou schrijven , want ik was er niet zo kapot van (als een van de weinigen), eerlijk gezegd. Maar alla. Het is natuurlijk ook weer zonde van alle moeite die ik er in heb gestoken, wanneer ik er níet over zou bloggen. Bovendien staat het al meer dan zeven weken in de christelijke boeken top tien, die wordt samengesteld door tachtig christelijke boekhandels, en aangezien ik zelf christelijk ben…

Braaf

Niet dat het een christelijk boek is - de godsdienstuitingen die er in voorkomen zijn islamitisch van aard - maar er wordt niet in gevloekt, sterker, er is over de hele linie geen sprake van enige aanstootgevende dan wel kwetsende dramatiek, dus het is een in alle opzichten ‘veilig’ boek, wat de reden zal zijn dat het zo hoog scoort onder mijn geloofsgenoten, denk ik. Waarschijnlijk ben ik dan gelijk bij mijn puntje: ik vind het zo braaf. Heb ik teveel gelezen? Ben ik een verknipte, cynische westerling geworden? Lefteri kan ongelooflijk mooi schrijven, daar niet van: “… Afra was heel anders voordat de oorlog begon. Ze maakte overal een bende van. Als ze bijvoorbeeld aan het bakken was, dan zat alles onder de bloem. Zelfs Sami. Van top tot teen. Als ze aan het schilderen was, dan werd het steevast een kliederboel. En als Sami ook meedeed, was het nog veel erger, alsof ze een handvol penselen vol met verf in de kamer had uitgeschud. Zelfs als ze sprak, maakte ze er een potje van. Ze flapte er een aantal woorden uit, smeet ze naar links en naar rechts, nam ze weer terug en gooide er een paar nieuwe uit. Soms onderbrak ze zichzelf. En als ze lachte, lachte ze ook echt en trilde het huis in zijn voegen…”. Het echtpaar maakt onvoorstelbare dingen mee, daar ligt het allemaal niet aan. Maar het verhaal pakt me niet in. Ik vind het té mooi, té sprookjesachtig. Sommigen menen dat je de meest afschuwelijke feiten alleen maar op een lichte manier kunt vertellen – mocht je er überhaupt woorden voor vinden. Daar geloof ik niets van. Lees de Afro-Amerikaanse literatuur. De slavernijverhalen. De boeken over rassensegregatie. Alice Walker, Toni Morrison, Maryse Condé. Het gaat je door merg en been. Het schrijnt in je ziel alsof er met een mes in je hart is gekerfd. Over “De bijenhouder” blijft een sluier van duizend-en-één-nacht hangen. En die lost maar niet op. Een soort van bedwelming. Een naïeve roes die misschien wel een beetje eigen is aan verhalen uit het Midden-Oosten, bedenk ik ter plekke. Want “En uit de bergen kwam de echo” van Khaled Hosseini en “Papegaai vloog over de IJssel” van Kader Abdolah en zelfs “Sneeuw” van Orhan Pamuk hebben dat ook. Alsof het allemaal onder het gelurk aan een waterpijp wordt gefabriceerd. Er wordt eindeloos verdragen en eindeloos gehoopt en eindeloos gedroomd. Hoe kan het toch steeds weer zo vreselijk mis gaan in de islamitische wereld als er zoveel lieverds rondlopen – denk ik dan. Wanneer winnen de ‘zachte krachten’ van Henriëtte Roland Holst het nou eens een keertje? En wat als alle goodies hier heen komen en alle kwaaie pieren daar blijven zitten? Want zo komt het onderhand wel over. Ik kan er niet mijn vinger op leggen. Ik krijg het maar niet rond.

Droomwereld
Tekenend voor het betoog hierboven is dan ook dat de vrouwelijke helft van het getraumatiseerde echtpaar, Afra, een kunstenares, door de shock van het verlies van hun zoontje Sami blind is geworden: “… De ogen van mijn vrouw boezemen me angst in. Dode vensters zijn het; ze kan er niet door naar buiten kijken, en niemand anders kan erdoor naar binnen kijken…”. Alsof ze de smerigheid in de wereld niet meer wil aanzien. Hetzelfde geldt voor haar psychotische man, Nuri, die in een droomwereld leeft. Ze kijken letterlijk en figuurlijk weg. Over hun echte emoties kom je weinig te weten. Voelen ze niets omdat ze in de overlevingsmodus zitten? Als Nuri een stroom van vluchtelingen tegen komt waaronder “… vrouwen in blinde paniek omdat de paramilitairen tekeergingen als beesten en het gevaar verkracht te worden levensgroot was…”, sluit hij zijn ogen om de geur van een in volle bloei staande rozenstruik op te snuiven. Dat is Nuri ten voeten uit. Hij denkt liever aan de bloemetjes en de bijtjes. Als hij ziet hoe uit een rivier bij Aleppo lijken van mannen en jongens worden gevist, met vastgebonden handen en kogelgaten in hun hoofd, is zijn enige commentaar: “… Als ik een van de dode mannen in de rivier was geweest, dan was Afra mij komen zoeken. Ze zou bergen hebben bedwongen om mij te vinden, als ze had gemoeten…”. Zwijgend ziet hij toe hoe de zoon van zijn neef in een autopsiecentrum wordt binnengebracht. Over de dood van zijn eigen zoontje heeft hij het al helemaal niet. Als een huilende Afra er over wil praten besluit hij een eindje te gaan wandelen! In bijna staccato zinnen wordt verteld wat Nuri allemaal ziet en meemaakt. Fragmentarisch. Nergens gaat het de diepte in. Alsof je naar het journaal zit te kijken. Dat klopt ook wel met wat Lefteri over haar eigen schrijfstijl vertelt. Ze zegt dat het boek bestaat uit een diversiteit aan verhalen die ze oppikte onder de ontheemden die ze heeft ontmoet. Het boek schakelt voortdurend van vroeger naar later, van de vluchtelingenopvang in Engeland – waarvan je al heel snel weet dat Nuri er (gelukkig) veilig is aangekomen met zijn vrouw - naar zijn leven als imker in Aleppo, en alles wat hij meemaakt op de tocht naar Engeland. De hoofdstukken worden als kralen aan elkaar verbonden door met hetzelfde woord te eindigen en te starten, wat een mooie creatieve vondst is. Een schitterend figuur is een boomlange asielzoeker met vergroeide schouderbladen, die daardoor iets van engel met vleugels krijgt, en zo onbeholpen Engels spreekt dat hij wat weg heeft van de indianen in ouderwetse en tegenwoordig als discriminerend ervaren Karl May-romans. Nuri hoopt in Groot-Brittanië zijn neef te ontmoeten, maar als hij daar eindelijk is, ziet hij er tegenop hem op te zoeken. Hij is niet meer wie hij was, hij is een ‘gebroken’ man die ‘de weg kwijt is’, en schaamt zich daar blijkbaar voor. Waarom vertelt hij niet direct, maar is uit het verhaal wel enigszins op te maken.

Wet van de jungle

Tijdens de reis ontmoet Nuri een jongetje van een jaar of zeven, acht die zich voorstelt als Mohammed, en hem steeds in de gaten houdt. Nuri denkt dat hij zich veilig bij hem voelt. Langzaamaan kom je er achter dat het waarschijnlijk andersom is. Het jongetje bestaat alleen in Nuri’s verbeelding. Ter compensatie van zijn eigen zoontje, dat tijdens een bombardement omgekomen is in Aleppo? Het verhaal rommelt oeverloos oppervlakkig verder. Tot vermoeiends toe. Pas na ruim tweehonderd bladzijden komt er de broodnodige actie waardoor het spannender wordt. Nuri en Afra zijn in een Atheens park vol vluchtelingen beland, omgeven door roedels enge mannen: Bulgaren, Albanezen en Grieken. Met glinsterende wolvenogen staan ze hun prooi te bekijken en af te wachten in het struikgewas. Een verwarde vrouw, die als het donker wordt haar gezicht inwrijft met talkpoeder zodat ze ouder lijkt, zegt dat ze op kinderen azen voor seks en organen. Ze heeft lekkende borsten. Ik dacht eerst dat ze dat simuleerde om onaantrekkelijker te lijken, maar nee, haar baby is echt van haar afgepakt. Een vent die duizelingwekkend mooi op een rebab (een soort luit) speelt, verleidt als een soort duivelse Orpheus, degenen die hij in contact brengt met de misdadigers in de bosjes: “… Ik had het eigenaardige idee dat ik naar een man keek die zijn messen sleep…”. Het doet een beetje denken aan de uitzendingen van Kees van der Spek, die laat zien hoe onnozele toeristen in het buitenland op allerlei manieren een loer wordt gedraaid. Als je zichtbaar in het geld zwemt, zijn er altijd hongerige haaien in de buurt – zo simpel is dat. Een tweeling van een jaar of vijftien, verdwijnt elke avond richting de roofdieren, om tegen de ochtend weer op te duiken. Hun blik steeds onrustiger, hun outfit steeds nieuwer en duurder. Heeft Nuri zijn ogen in zijn zak of zo? Het is toch overduidelijk wat daar gebeurd? Als Nuri een praatje gaat maken met de tweeling is de rebabspeler, die alles in de gaten houdt, daar absoluut niet blij mee. Hij dient Nuri geniepig een flinke jaap toe met zijn knipmes. In zijn arm. Nuri ziet dat hij zichzelf ook snijdt, als hij hem bespiedt. Na nog eens vijftig bladzijden slaat Nuri de kinderlokker met een stel andere mannen met honkbalknuppels dood, in een nacht waarin deze betrapt wordt, vanwege een huilend jongetje dat de omstanders alarmeert. Dat maakt van Nuri een, weliswaar sympathieke, moordenaar. De wet van de jungle regeert.

Tranentrekkende smartlap
Nuri beseft dat de plek waar hij bivakkeert levensgevaarlijk is geworden en vindt in Athene onderdak bij een mensensmokkelaar, voor wie hij als tegenprestatie 's nachts als drugskoerier gaat werken. Zijn kamer sluit hij voor Afra’s veiligheid elke avond zorgvuldig af. Eén nacht laat hij de sleutel in huis liggen. Afra wordt prompt verkracht. Ook dit trauma wordt weer heel summier aangestipt, wat me dubbel tegenvalt, omdat Lefteri van huis uit psycholoog is. Natuurlijk kun je zeggen dat sommige dingen zo erg zijn dat je er beter over kunt zwijgen, maar dat is in dit geval een contradictio in terminis. Waarom schrijf je dan een boek? In ieder geval verklaart de verkrachtingszaak wel Nuri’s vreemde obsessie met sleutels en waarom hij het vervelend vindt bij Afra te slapen. Vaak wordt hij buiten wakker, in de tuin, soms in een bezemkast. Als je echter meer wilt weten over seksueel geweld kun je beter "Waar we over praten als we over verkrachting praten" van Sohaila Abdulali lezen. Ook de buitengewoon indrukwekkende, op waargebeurde feiten gebaseerde Netflix-serie “Unbelieveble” breekt de oorverdovende stilte rond verkrachtingszaken. Volgens Arnon Grunberg die afgelopen zaterdag te gast was in de eerste aflevering van Mondo, het nieuwe kunstprogramma van de VPRO, mogen we alles wat ons wordt voorgeschoteld aan cultuur bekritiseren tot we er bij neervallen: daar wordt het namelijk voor gemaakt. Nou, daar gaat-ie dan. Ik vind “De bijenhouder van Aleppo” een tranentrekkende smartlap, waarvan je geen steek wijzer wordt dan je al bent, mits je de laatste jaren niet onder een steen hebt geleefd. Kom óp zeg. Dit is leesvoer; géén literatuur.

Uitgave: Mozaiek – 2019, vertaling Ernst Bergboer, 336 blz., ISBN 978 902 395 777 5, € 20,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zaterdag 11 januari 2020

Nietzsches tranen – Irvin D. Yalom


Ondertitel: Roman van een obsessie

We zijn het nieuwe jaar op onze leeskring begonnen met het bespreken van een al wat gedateerde roman van psychiater Irvin Yalom: "Nietzsches tranen" (1992 - eerder bogen we ons over Yaloms “Het raadsel Spinoza”). Het bijzondere van Yalom is dat hij moeilijke denkers heel dichtbij weet te halen. Hij doet dat door ze in prachtige fictieve verhalen te plaatsen, die veel raakvlakken hebben met de historische werkelijkheid. Het boek over Nietzsche speelt zich af in het Wenen van rond de een-na-laatste eeuwwisseling, waar mensen als dr. Joseph Breuer en Sigmund Freud de psychoanalyse uit de grond wisten te stampen (een therapievorm die inmiddels met de storm des tijds allang weer is weggewaaid, als ik een artikel van Marcel Hulspas mag geloven – 2000, Skepsis).

Onzalige drie-eenheid

Het verhaal. Als de vermaarde Weense dokter Breuer tijdens een vakantie in Venetië op adem tracht te komen, wordt hij lastig gevallen door een mooie, intelligente, vrijpostige jongedame: Lou Salomé. Of hij de wanhoop van een vriend van haar even kan genezen. Zo niet, dan gaat er een briljant filosoof van oneindige waarde voor de Europese cultuur verloren. Want zelfmoordneigingen. Niet dat hij zijn geestelijke misère zal willen toegeven, daar is hij veels te trots voor, maar lichamelijk mankeert hij ook zat. Die vriend: professor Nietzsche. Het punt is dat ze in onmin leeft met hem, dus dat hij niets van haar inmenging mag weten. De reden: samen met nog een kameraad, de filosoof Paul Rée, zouden ze gaan samenwonen in een kuise ménage à trois, een ‘onzalige drie-eenheid’: “… wij zijn vrijdenkende idealisten die door de samenleving opgelegde beperkingen afwijzen. Wij geloven in ons vermogen onze eigen morele structuur te scheppen…”. Helaas kwam er wegens onderlinge jaloezie en druk uit de omgeving niets van het plan terecht. Kortom, Nietzsche voelt zich verraden. Haat haar. Maar ze weet wel een mannetje die hem kan bewegen hulp bij Breuer te zoeken, als de dokter daar tenminste toe bereid is. De overbezette dokter weigert nooit een patiënt, en stemt toe. En zo zit op zekere dag professor Nietzsche tegenover dokter Breuer.

Anarchie der bloedvaten
Opmerkelijk is de tijd die dokter Breuer in zijn nieuwe patiënt steekt. Anderhalf uur. Dat is wel wat anders dan de tien minuten (maximaal) die een gemiddelde huisarts tegenwoordig aan iemand spendeert. Maar ja, al zou de geneesheer dan wel -vrouw vandaag de dag anders willen, waar komt de tijd en het geld vandaan in ons overspannen zorgsysteem? Daarnaast viel mij ook Breuers holistische kijk op ziekte op (Yalom beschrijft het consult uitgebreid in zijn boek): “… ik geloof in organicismische compleetheid. Ik geloof dat lichamelijk welzijn niet te scheiden valt van maatschappelijk en psychisch welzijn…”. Dat zal iedere hedendaagse arts beamen, want dat is de officiële definitie van gezondheid, al vallen theorie en praktijk niet altijd samen. Op zijn zachts gezegd. Leg deze geschiedenis naast het laatst uitgezonden docu-drama “Tygo in de psychiatrie”, en je ziet hoe anders Breuer met de voorgeschotelde problemen omgaat. Terwijl tegenwoordig ieder voor zich werkt met één diagnostisch etiketje, want elke therapeut zijn eigen specialiteit, leert Breuer zijn protegé ‘Siggi’ Freud al dat patiënten vaak ‘polysymptomatisch’ zijn: “… Honden kunnen vlooien en luizen tegelijk hebben…”. Hij moet dus naar de héle mens kijken. Uit de ‘ijzingwekkende lijst aan symptomen’ volgt de conclusie dat Nietzsche aan een zware vorm van migraine lijdt. Een vaatziekte die een helse pijn veroorzaakt door kramp van de hersenaderen, of het tegenovergestelde, het uitzetten van de bloedvaten. Deze ‘anarchie der bloedvaten’ wordt volgens Breuer veroorzaakt door spanningen, die hij wil aanpakken, maar daar moet Nietzsche in eerste instantie niets van hebben. Hij heeft stress nodig om te kunnen schrijven – 'wat mij niet doodt, maakt mij sterker': “… Hij zegt zelfs dat zijn hoofd zwanger is van boeken en hij denkt dat zijn hoofdpijn de barensnood van de hersenen is…”.

Omdenken
Nietzsches ideeën draaien om ‘de wil tot macht’ (zie ook mijn blog over “Nietzsche als opvoeder” van Jan Keij). Onomwonden beschuldigt hij Breuer er dan ook van dat hij een parasiet is die sterk wordt van de zwakte van zijn patiënten – wat natuurlijk wel een delicaat kantje aan de zaak is: “… Uw medelijden met me, uw liefdadigheid, uw empathie, uw technieken om me te helpen, me onder de duim te houden – het effect van al die dingen is dat u sterker wordt ten koste van mijn kracht…”. Maar ja, denk ik dan, als je nog verder redeneert ben je het nog altijd zelf die de ander toestemming geeft om zijn of haar macht op jou uit te oefenen. Dus wie trekt er nu uiteindelijk aan de touwtjes?! Aangaande ‘Nietzsches lelijke theorieën over drijfveren’: “… Ze maken deel uit van de slavenmentaliteit die op listige wijze bewerkstelligd wordt door priesterlijke propaganda. Ontleed uw motieven dieper! Dan zult u ontdekken dat er nog nóóit iemand iets louter voor anderen heeft gedaan. Alle handelingen zijn egoïstisch, alle dienen is eigenbelang, alle liefde eigenliefde…”. Zo. Ga dat maar even vertellen tijdens je eerstvolgende sollicitatiegesprek. Nietzsche wordt niet voor niets ‘de filosoof met de hamer’ genoemd. De heren vinden elkaar in het afwijzen van “… het verlangen naar de eeuwige fopspeen die wij ‘God’ hebben genoemd…”. Vervolgens nemen ze elkaar zo dood- en doodserieus dat je er eng van wordt, wat me aan de gelovige G.K. Chesterton doet denken, die het ook al opviel hoe ernstig hardcore-atheïsten de wereld en zichzelf nemen (zoals alle fanatici). Het dreef hem tot genadeloze spot – zie hier. Chesterton lijkt trouwens in bepaalde opzichten meer op Nietzsche dan hem waarschijnlijk lief zou zijn geweest. Beiden draaien, tot vermoeiens toe, alle geijkte standpunten om. Alleen doet Chesterton dat op een humoristische en Nietzsche (al mag hij de lach dan nog zo verheerlijken) op een uiterst bombastische manier: ‘Umwertung aller Werte’. Wit is zwart, goed is slecht. Het recente ‘omdenken’ is absoluut niet uitgevonden door Berthold Gunster!

De zenuwen
Een indrukwekkend hoofdstuk gaat over de herbergier van het Gasthaus waar Nietzsche verblijft, die Breuer in het holst van een nacht uit zijn bed komt lichten, omdat hij denkt dat Nietzsche zo ongeveer dood gaat. Dat scheelt ook niet veel. De dokter treft Nietzsche bewusteloos, met een gevaarlijke hartritmestoornis, onder het braaksel en gekleed in zijn ondergoed aan op een kaal matras. Weer beschrijft Yalom minutieus de situatie en wat Breuer doet: “… Nietzsche zag eruit alsof hij stervende was: grauw gezicht; ingevallen ogen; zijn hele lichaam koud; bleek en bedekt met kippevel. Zijn ademhaling was moeizaam en zijn pols zwak en razendsnel, honderdvijftig slagen per minuut. Nu rilde Nietzsche, maar toen Breuer hem wilde toedekken met een van de dekens die mevrouw Schlegel had achtergelaten kreunde hij en schopte hem weg. Waarschijnlijk uiterst gevoelig, dacht Breuer: alles doet pijn, zelfs de lichtste aanraking van de deken…”. Het doet me bijna denken aan iemand die een epileptische aanval heeft gehad. Zulke aanvallen kunnen trouwens ook gepaard gaan met intens spirituele indrukken (vandaar dat sommigen denken dat de apostel Paulus aan epilepsie leed – zie ook zijn ‘doorn in het vlees’). Nietzsche over zijn hoogsensitiviteit: “…De eerste keer dat ik ‘Carmen’ hoorde, vloog iedere zenuwcel in mijn brein tegelijk in brand: mijn hele zenuwstelsel stond in lichterlaaie…”. Uren zit Breuer bij hem, terwijl hij met zijn duim Nietzches rechter halsslagader dicht drukt waardoor de polsslag van zijn patiënt direct daalt, en zijn hoofd en nek masseert. Gaandeweg rijpt bij hem een plan om Nietzsche zo ver te krijgen zich te laten helpen tijdens een opname in een kliniek. Hij stelt Nietzsche voor elkaar te genezen – want Breuer gaat zelf ook gebukt onder pijn. Gééstelijke pijn. Of Nietzsche hem kan leren omgaan met zijn wanhoop. Als tegenprestatie voor zijn lichamelijk dokteren. Nietzsche gaat akkoord.

Midlife-crisis
Wat wil het geval: Breuer is evenals Nietzsche compleet van slag door een vrouw. Hij is krankzinnig verliefd geworden op een voormalig patiënte die hij heeft behandeld voor hysterie: Bertha alias Anna O. (haar casus bestaat echt). Hij krijgt haar niet meer uit zijn hoofd (zie ook “Amen” van Marcel Möring). Hij wordt gek van zichzelf: “… Moet dit voorgoed mijn lot zijn? Vroeg hij zich af. Ben ik voorbestemd om alleen maar een podium te zijn waarop herinneringen aan Bertha tot in eeuwigheid hun drama opvoeren?...”. Zijn vrouw kan er niet meer tegen en eist dat hij zijn patiënte overdraagt aan een ander. Dat doet hij, met als gevolg dat hij zich een gevangene voelt van zijn huwelijk en gezin (hij heeft notabene vijf kinderen!). Door zijn dwanggedachten voor te leggen aan Nietzsche hoopt Breuer Nietzsche ook in de biechtstoel te krijgen. Kortom: mannen en hun midlife crisis. Nietzsche is er van overtuigd dat de obsessie van Breuer alleen maar een manier is om zijn echte problemen te verdoezelen: “… ‘Maar’ – Nietzsche schudde zijn gebalde vuist – ‘je moet beseffen dat geen van je obsessies met de realiteit te maken heeft! Jouw visie op Bertha, het aureool van aantrekkelijkheid en liefde dat haar omgeeft – die bestaan in werkelijkheid niet. Die armzalige spookbeelden maken geen deel uit van de heilige realiteit. Alle zien is betrekkelijk en alle weten ook. We verzinnen wat we ervaren. En wat we verzonnen hebben, kunnen we vernietigen’…”. Wellust kalmeert angst (die rotwijven!). En iedere angst kan tenslotte terug gevoerd worden op doodsangst. Breuer maakt zich zorgen over zijn aftakeling en sterfelijkheid. Van alles proberen ze uit om Breuers obsessie - op het hilarische af - te ontmantelen: niet aan Bertha denken, wel aan Bertha denken, bij elke gedachte aan Bertha een munt in je schoen stoppen zodat lopen steeds pijnlijker wordt, bij elke gedachte aan Bertha een munt opzij leggen voor een goed doel, bij elke gedachte aan Bertha een munt opzij leggen voor een afgrijselijk doel (dat wordt een antisemitische vereniging – Freud en Breuer zijn joodse artsen die steeds moeten opboksen tegen antisemitisme). Niets helpt. Tot Nietzsche tot de conclusie komt dat het tijdens een praattherapie niet zozeer gaat om de 'oorsprong' van een probleem te vinden, maar welke 'betekenis' het heeft. Vervolgens kun je zo de bestseller “Erotische intelligentie” van relatietherapeut Esther Perel naast “Nietzches tranen” leggen. Breuer begint te begrijpen dat Bertha hartstocht, mysterie en gevaarlijke ontsnapping betekent. Van het doodsaaie, verschrikkelijk eentonige en voorspelbare leven van de Weense medische bourgeoisie anno 1882. Breuer wil het gevoel hebben dat hij leeft, zou Perel opperen, en vervolgens precies hetzelfde zeggen als Nietzsche: “… Het gaat erom, Josef, dat je geen afstand van hartstocht hoeft te doen. Maar je moet je voorwaarden voor hartstocht veranderen…”. En even verder: “… Ik heb altijd geloofd dat we meer verliefd zijn op de begeerte dan op de begeerde, Josef!...”. Vandaar ook Nietzches statement: “… Veilig leven is gevaarlijk…”.

Spoken uit het verleden

Als de heren een begraafplaats aandoen, komt Nietzsche er ook nog eens achter dat de jong overleden moeder van Breuer, die hij nooit heeft gekend, eveneens Bertha heette: “… Hebben we gisteren niet ontdekt dat je verhouding met Bertha onécht is, een illusie, geweven uit beelden en verlangens die niets met de echte Bertha te maken hebben? Gisteren zijn we erachter gekomen dat je fantasie over Bertha je beschermt tegen de tóékomst, tegen de verschrikkingen van het oud worden, van de dood, de vergetelheid. Vandaag realiseer ik me dat jouw visie op Bertha ook wordt beïnvloed door spoken uit het verléden…”. En even verder: “… Als we iets te weten zijn gekomen, Josef, is het dat jouw Bertha-obsessie niet over Bertha gaat!...”. Gedachten over Nietzches ‘eeuwige wederkeer’ komen voorbij: “… ‘Ga dan zo leven dat je het een prachtig idee vindt!’ spoorde Nietzsche hem aan…”. Breuer luistert naar Nietzsche zonder een woord te zeggen. Nietzsche: “… Toch weet ik dat de dauw het zwaarst valt in de stilste nacht…”. In het hoofdstuk daarop verlaat Breuer inderdaad zijn gezin om zijn vrijheid op te eisen. Een en ander is zo echt beschreven dat ik gewoon even bij moest komen toen ik las dat Freud hem tot de werkelijkheid terug roept na een hypnose-sessie, waarna de ban is gebroken, en Breuer zelfs zijn vrouw weer met nieuwe ogen kan bekijken. Op zijn beurt krijgt Breuer Nietzsche zover dat hij in tranen zijn besognes opbiecht, waaronder zijn gevoelens ten opzichte van Lou Salomé. De maskers vallen, ze zijn volkomen eerlijk tegen elkaar, Nietzsche vertrekt om zijn "Zarathoestra" te schrijven, eind goed al goed, bijna te mooi om waar te zijn. Je zou kunnen zeggen dat ze elkaars duivels hebben uitgeworpen, door met een heftige emotie een minder heftige een kopje kleiner te maken. Echter, in werkelijkheid hebben Nietzsche en Breuer elkaar nooit ontmoet.

Wedergeboorte
Nietzsche was een ziener, een profeet, een mysticus. Het paradoxale is dat juist deze god-is-dood-filosoof als geen ander op de weg naar binnen heeft gewezen, zoals ik dat in mijn vorige blog heb beschreven: “… Onze verantwoordelijkheid jegens het leven is het scheppen van het hogere, niet het voortplanten van het lagere…”. Zie Karen Armstrong, die in “Compassie” zegt dat alle godsdienst gericht is op het te boven komen van het dierlijke in ons, dat naar beneden trekt. Nietzsche refereert dan ook zonder terughoudendheid aan Jezus: “… ‘Er was eens een wijze, joodse leermeester,’ viel Nietzsche hem in de rede, ‘die zijn volgelingen aanried met hun vader en moeder te breken en de volmaaktheid na te streven'…”. Wat is die ‘volmaaktheid’ anders dan God, zullen alle gelovige mystici opwerpen. Even verder over Breuer: “… Wanneer ik hem confronteer met het feit dat hij zelf heeft toegelaten dat zijn leven een toeval werd, ontkent hij dat hij een keuze had. Hij zegt dat niemand die in een cultuur ingebed is kan kiezen…”. Dat is niet waar, volgens Nietzsche, dat is enkel onze gemakzucht (zie ook “De keuze” van Edith Eger). “… Wanneer ik hem confronteer met Jezus’ opdracht, te breken met ouders en cultuur in het zoeken naar volmaaktheid, noemt hij mijn methode te ongrijpbaar en verandert van onderwerp…”. We zijn allemaal een ‘kind van God’, hoorde ik priester Antoine Bodar ooit zeggen. Alleen weten velen dat niet: “… Het is curieus dat hij het concept al jong binnen handbereik had, maar nooit de blik ontwikkeld heeft om het te zien. Hij was de ‘oneindig veelbelovende knaap’ – dat zijn we allemaal – maar hij heeft nooit de aard van die belofte begrepen…”. Nietzsche heeft het naar mijn idee over niets anders dan een geestelijke wedergeboorte: “… Hij heeft nooit begrepen dat het zijn taak was de natuur te perfectioneren, zichzelf, zijn cultuur, zijn familie, zijn wellust, zijn brute, dierlijke natuur te overwinnen en te worden wie hij was, wat hij was. Hij is nooit gegroeid, heeft nooit zijn eerste huid afgeworpen: hij zag de belofte aan voor het bereiken van materiële en professionele doelen. En toen hij die doelen had bereikt zonder ooit de stem die ‘word jezelf’ zei het zwijgen te hebben opgelegd, werd hij wanhopig en razend omdat er een grap met hem was uitgehaald. Zelfs nu begrijpt hij het nog niet!...”. Het is dus maar de vraag welke god er dood is, als Nietzsche god dood verklaart. Er zijn legio goden. Er zijn legio godsbeelden. En “… Het is veel makkelijker iemand anders te gehoorzamen dan jezelf meester te zijn…”. Maar “… het ultieme doel is onafhankelijkheid van de mening van anderen…”. We kunnen goden doden, “…maar verklaren hun vervangers heilig – leermeesters, kunstenaars, mooie vrouwen…”. Uiteindelijk hebben we niets aan de god van een ander, het gaat om de oorspronkelijke relatie die we hebben met de Levende zelf. Ik heb het woord 'relatie' in deze context altijd afschuwelijk afgezaagd gevonden, maar het is wél wáár...

Uitgave: Balans – 2005 (11e druk), vertaling Else Hoog, 329 blz., ISBN 978 905 018 675 9, € 15, -
Rechtstreeks bestellen: klik hier