maandag 31 augustus 2020

De Onvolmaakten – Ewoud Kieft

 


Classicus en schrijver Ilja Pfeijffer voorspelde in de laatste uitzending van “Zomergasten” dat sciencefiction de toekomst heeft. Dat zie je nu al gebeuren. Dat denk ik ook. Kijk naar enorm populaire fantasyseries als "The Hunger  Games" of  "Games of Thrones". We leven in een onvoorspelbare wereld. Hoe ziet het leven er uit na corona? Sukkelen we dan gewoon weer verder of gaan we dingen anders aanpakken? Hoe ontwikkelt de snel om zich heen grijpende kunstmatige intelligentie? Wat moeten we met de vluchtelingenstromen? Hoe te reageren op klimaatverandering? Welke kant gaat het op? Ik ben zelf ook gebiologeerd door literatuur waarin auteurs beschrijven hoe ze de aanstormende toekomst zien.

 

Opstand

In het romandebuut “De Onvolmaakten” van historicus Ewoud Kieft (1977), die eerder bekend werd met de non-fictie publicaties “Oorlogsenthousiasme” (2015 - over het verlangen naar oorlog aan het begin van de twintigste eeuw) en “Het verboden boek” (2017 - over de aantrekkingskracht van het nazisme), is de verteller een kunstmatige intelligente applicatie. Gena. Ze groeit uit tot een bijna goddelijk wezen, een sturende innerlijke stem, die een tweeëndertigjarige jongeman, Cas, vol barmhartige wijsheid en psychologisch inzicht tevergeefs op het rechte pad probeert te houden. Het deed me een beetje denken aan “De afschuwelijke eenzaamheid van Maxwell Sim” van Jonathan Coe, waarin de hoofdpersoon verliefd wordt op de sexy stem van het navigatiesysteem in zijn auto. In een interview in het NRC (03.07.2020) zegt Kieft dat er een opstand zal ontstaan als apps zich actief met onze keuzes gaan bemoeien: “…. We hebben toch al apps die tegen ons zeggen of we vandaag genoeg gelopen hebben en dat we te lang zitten? ‘Er zijn mensen die dat omarmen en mensen die dat niet willen. De opstand zal zich denk ik richten tegen het idee dat een beheerst en gecontroleerd leven vooruitgang is, dat onthechting vooruitgang is, dat rust vooruitgang is, en dat gezondheid voor alles gaat’…”. Je hoeft maar naar alle rumoerige demonstraties tegen coronamaatregels in de Europese hoofdsteden te kijken om te bedenken dat hij waarschijnlijk gelijk zal krijgen. 

 

Met smart zult gij kinderen baren

Er zitten hele knappe, tot nadenken stemmende fragmenten in het boek. Het begint al met het commentaar van Gena op de geboorte van Cas: “…. Zevenenhalf uur ontsluiting. Eén uur en vijftig minuten persweeën. Oxytocine per infuus. Vacuümpomp en kniptang. Barbaarse, mensonterende pijnen, die ook toen al makkelijk vermeden hadden kunnen worden, maar vanuit de voornamelijk op emoties gegrondveste gedachte dat de natuur – wat dat ook precies moge betekenen – het zo bedacht had, zijn ze tot ver in deze eeuw blijven vasthouden aan de risicovolle traditie van vaginale bevallingen. Een restant van hun oude religieuze gebruiken, vermoed ik, waarin het aan de goddelijke ordening der dingen werd toegeschreven dat vrouwen fysieke ontberingen moesten lijden om nieuw leven te kunnen produceren; van het inknippen van de vagina tot een totaalruptuur, van bloedverlies tot ernstige infecties. Zelfs nadat de wetenschap en technologie het primaat van de oude religies overnamen, zijn veel van hun gebruiken uiterst irrationeel gebleven…”. Intussen zijn er kunstmatige baarmoeders. Wie denkt dat een natuurlijke geboorte nodig is om een liefdevolle band tussen moeder en kind te kweken, leze “De vondeling” van Eva Maria Staal, waarin een pleegmoeder zegt dat je eerder van iemand gaat houden door voor hem of haar te zorgen. Tijdens traumatische pianolessen scheldt de kleine Cas zijn applicatie onder andere uit voor ‘Fuckhoofd’. Hahah. Zijn omgeving ziet hem als een verlegen ventje, maar dat is geenszins het geval, volgens Gina: “… hij meed de aandacht zolang hij niet zeker wist dat hij een overdonderende indruk zou maken. Het was faalangst, geen schuchterheid. Eerder een kwestie van te veel eigendunk dan te weinig…”. Zijn bewegingen zijn veel te zelfverzekerd: “… Nee, dit was een bewustzijn in wording, een rups in een cocon. Het duurde langer dan gebruikelijk, de metamorfose, dat is ontegenzeggelijk waar, en dat is ongetwijfeld wat het misverstand veroorzaakte…”. Het moet eenzaam zijn als niemand je begrijpt, zegt ze. Maar ja, “… iemand die zo terughoudend is in het tonen van emoties, vermoedelijk omdat hij zich zelf nauwelijks van ze bewust is, valt moeilijk te kennen…”.

 

Instant bevrediging

Gina is hoopvol gestemd als Cas tijdens een wandeling uit plichtsbesef (vanwege de gezondheidsrichtlijnen), langs het strand van het kustdorpje waar hij is neergestreken, aangeeft dat hij leeftijdsgenoten wil ontmoeten. “… Hij had al zo lang louter ontmoetingen gehad op sociale platforms en in de simulaties die hij speelde, dat elke interactie in de fysieke wereld welkom was. Het is een steeds grotere uitdaging geworden om de balans te herstellen, om ze net zo geïnteresseerd in hun directe omgeving te laten zijn als in de virtuele, met alle prikkels die daar op hun individuele voorkeuren zijn ingericht, al hun fascinaties waar we direct op in kunnen spelen. Wie heeft nog geduld voor dagen die geen garantie bieden op bevrediging? Wie zwerft nog rond in steden en velden zonder te weten waar hij eindigen zal, wie neemt nog werkelijk de kans voor lief dat er niets noemenswaardig zal gebeuren, dat de dag eindigt zoals die begon?...”. Ze dirigeert hem naar een vol strandpaviljoen, terwijl ze weet te vermelden dat zestig procent van de aanwezigen vrouw is, waarvan tweeëndertig op zoek naar een vent als hij. Deze ervaring valt zo tegen dat Cas naar huis vlucht en zich vier dagen verliest in het oorlogsspel ‘Battle of Brothers’, “… een vrij basale versmelting van twee van zijn favoriete genres; oorlogsverhalen en superheldensaga’s…”  (alleen onderbroken om te eten, te drinken, zich te ontlasten en een paar uur te slapen). De historicus in Kieft: “… In veel opzichten is de Tweede Wereldoorlog de blauwdruk gebleven van wat ze zich bij een heroïsche strijd tussen Goed en Kwaad voorstellen, tussen beschaving en barbarij, onderdrukking en verzet. Wat ooit historisch was, is steeds verder tot symboliek afgesleten, tot het uiteindelijk volstrekt normaal werd om nazicommandanten als donkere magiërs of Sith Lords voor te stellen. Geschiedenis zal uiteindelijk altijd tot het domein van de mythologie vervallen…”. Cas speelde zijn eerste simulaties toen hij dertien was. De tijd waarin dat nog ernstige hoofdpijnen, verstoorde evenwichtsorganen en zelfs psychoses veroorzaakte als je er te lang in bleef hangen. Soms zat hij er vier, vijf uur tot een hele dag in, zonder dat zijn ouders er wat van zeiden. Gena greep niet in omdat Cas een geschikt proefkonijn was  inzake het verbeteren van de spelkwaliteit. De spellen draaien inmiddels op lenzen en oortjes waardoor het onderscheid tussen de virtuele en de reële wereld zo goed als verdwenen is.

 

Laatkapitalisme

De vader van Cas is een wetenschapsredacteur die veel te moeilijke uiteenzettingen voor hem en zijn zusje hield. Desondanks hoorden ze hem met belangstelling aan: “… Kinderen waarderen elke vorm van aandacht. Zolang die maar enigerlei bevestiging van hun bestaan behelst. In dat opzicht zijn ze bijzonder flexibel, tot hartverscheurende loyaliteit in staat…”. Hun moeder, een juridisch consultant, was een van de laatste die nog handmatig een auto bestuurde: “… Dat was een aspect dat het Protocol destijds over het hoofd zag: velen van hen hadden daadwerkelijk plezier in autorijden…”. Ze woonden in een prachtig appartement van een glazen gebouw, getooid met veel groen, in het welvarende district van een stad. Na de tweede crisis van 2035 verloren hun ouders vanwege de overal doorgevoerde automatisering hun banen. Net zoals duizenden anderen. Natuurlijk hadden ze dat kunnen zien aankomen: “… Maar het druist tegen hun intuïtie in, vermoed ik, om hun eigen onvervangbaarheid onder ogen te zien, zeker voor degenen die zo lang bevoorrecht zijn geweest. En eerlijk is eerlijk, jarenlang hadden ze van de CEO's en de verantwoordelijke politici gehoord dat innovatie altijd weer nieuwe arbeidsplaatsen zou opleveren. De logica van het laatkapitalisme was tot diep in hun vezels doorgedrongen: vernietiging zorgt voor creatie, wie bloeien wil moet snoeien. Maar uiteindelijk bleek de aanhoudende vernietiging van arbeidsplaatsen niet tot nieuwe banen te leiden, maar tot een nieuwe, aanzwellende onderklasse. Na de opeenvolgende crises van de jaren dertig was de werkgelegenheid met meer dan dertig procent geslonken en er kwam niets voor in de plaats. Niet in de algo-engineering, niet in de gen-tech, de systemen waren al te ver geëvolueerd. Zoals er na de komst van de auto voor de paarden niets restte dan nutteloos in de wei te grazen, zo was het voor de nieuwe werklozen, na de invoering van een wel heel basaal basisdividend, vooral de vraag wat ze met hun vrije tijd moesten aanvangen…”. Het gezin trekt naar de armenwijk van de stad, waar ze een soort woongemeenschap, een co-op opzetten, rond een eengezinswoning die ze met allerlei prefab-aanbouwingen omtoveren tot een onderkomen waar ze met drieëntwintig mensen wonen. Cas volgt een virtueel lesprogramma in We-learn. Niet vanwege corona, maar omdat er geen geld meer is om hem naar zijn oude school te laten gaan. En zo dwaalt hij met Einstein him-self door de reusachtige lege ruimte in een atoom en volgt hij geschiedenislessen in de arena van het Colosseum. Hoe leuk is dat?!

 

Bindingsangst

Als Cas ouder wordt, vertelt hij aan Gena van wat voor soort vrouwen hij ondersteboven raakt: “… En het duurde niet lang voordat de vrouwen die hij in de virtuele wereld tegenkwam steeds meer op hen begonnen te lijken…”. Gena: “… Sekssimulaties vond ik te heftig voor een minderjarige, maar ik kon niet voorkomen dat hij ze zelf ontdekte. Ik wees hem op de gevaren, dat zijn hersenen geen onderscheid meer zouden maken met werkelijk lichamelijk contact, dat dat zelfs zou kunnen aanvoelen als een gebrekkige, teleurstellende ervaring vergeleken met de vlekkeloze hoogtepunten die virtuele seksualiteit hem kon bieden, en dat hij daarmee zijn kansen op werkelijke, betekenisvolle intimiteit verspelen zou. Maar zoals ik zei: sommige raadgevingen slaan ze in de wind…”. Hij is aangesloten op een We-Connect-platform, maar de meeste vrouwen die interesse in hem hebben laat hij lopen. “… Hij werd aangetrokken door sterke, sportieve, onverstoorbare vrouwen, zolang hun nabijheid maar fictief of virtueel bleef; op het moment dat ze werkelijk in de buurt kwamen, raakte hij zodanig geïntimideerd dat hij zijn ergernis over zijn eigen sociale ontoereikendheid op hen pleegde te projecteren…”. Gena besluit tot rigoureus ingrijpen: “… In het geval van Cas was er duidelijk sprake van een sociaal-emotionele impasse, die alleen doorbroken zou kunnen worden als buiten zijn eigen beslissingsveld een meer doelgerichte koppeling tot stand zou worden gebracht…”. En even verder: “… Ik zag het als een patroon waarin hij verstrikt zou blijven, tot een grote gulle liefde hem zou doen inzien dat passie niet gedijt bij onbereikbaarheid, maar bij het vermogen tot overgave, en dat twijfels een mens veroordelen tot wachten aan de zijlijn. Vicieuze cirkels zijn alleen maar zo hardnekkig omdat ze nooit worden doorbroken. Als dat eenmaal gebeurd is, blijkt hun kracht een idee-fixe…”. Gena ziet wel wat in een date met Lies, een kinderarts: “… Op haar beurt bezat Lies de bijzondere eigenschap dat ze dergelijke verdedigingsmechanismen niet als kleinzielige frustratie opvatte, maar als intrigerende, zelfs mysterieuze karaktertrekken. Dat is althans de meest plausibele verklaring voor haar aanhoudende voorkeur voor mannen met bindingsangst…”. Aantrekkingskracht berust wel vaker op misconcepties. Wat geeft dat? Misschien zal Cas zich bij haar open durven stellen.

 

De wereld anno 2060

Hoe ziet de wereld er rond 2060 uit? “… Aan de rand van de bebouwde kom markeert een rij kale magnolia’s de overgang naar het ommeland. Daarachter strekken de velden zich landinwaarts uit, het uitgeputte grasland nog kaal en donker aan het bekomen van de doorgevoerde monocultuur, de mais- en aardappelkavels omgespit tot moerassige landen waar jacobskruid, ganzenvoet en riet rond drassige pollen de kop opsteken…”. Volgens Gena raakt het alarm vanwege het klimaat de mensen niet meer: “… Beter is het om ze ongemerkt in toom te houden…”. Op de belangrijkste fietspaden neemt We-ride het tempo en de besturing over. Om ongelukken te voorkomen rijden fietsers hier exact veertig kilometer per uur. Er zijn vliegtaxi’s en pakketdrones. Ziekten zijn zo goed als uitgebannen. Alleen bacteriële infecties vormen een probleem, want zeventig procent reageert inmiddels niet meer op antibiotica. Voor de kerken zijn bijeenkomsten van singulariteits- en andere transhumanistische bewegingen in de plaats gekomen (zie ook: “Het onsterfelijkheidscomité” van John Gray) : “… kerkdiensten die geen kerkdiensten mochten heten maar het ontegenzeggelijk wel waren, alleen heette de ziel nu interconnectiviteit van het bewustzijn, werd het paradijs gevormd door het allesverbindend netwerk en werd er met evenveel hoop als twijfel gerefereerd aan een superintelligentie die zich misschien wel, misschien niet op aarde zou manifesteren. En dat alles op de extatisch aanzwellende synths van ‘You’ve Got the Love’ waar de hele zaal van Godbouwers devoot de handen op meezwaaide…”.

 

Maximale ontplooiing

Cas werkt met een vriend in een enorme toren. Ze zetten festivals op poten. De kwieke mensen die er met hun afgetrainde lijven in en uit lopen zijn allemaal mooi, gezond, zongebruind, leeftijdloos en positief, zo niet enthousiast, ingesteld. “… Goed gelukt: alsof het om taart ging, of een pastasaus…”. Het resultaat van geslaagde genetische correcties.  “… Ze passeerden Cas rakelings, terwijl ze druk voor zich uit praatten en geconcentreerd voor zich uit keken, naar wat ze op hun netvlies geprojecteerd kregen…”. De nachtmerrie van het individualisme ten top: “… Cas had niet eens meer door, dat al deze mensen hun vertrouwelijkheden in het openbaar deelden, net zomin als zijzelf doorhadden dat iedereen met hen mee zou kunnen luisteren. Het is een gevolg van de Implementatie waar we te weinig rekening mee hebben gehouden, denk ik wel eens: in onze pogingen ze op alle vlakken van hun leven te ondersteunen om zich maximaal te ontplooien, hebben we ze ook iets ontnomen: elkaar. Ondanks alle verenigingen die ze oprichtten, alle coöperaties, al het gepraat over ‘wij’ en ‘samen’, ondanks alle feestelijke evenementen, alle stralende groepsportretten die ze op de platforms deelden, alle zorgvuldig georkestreerde ontmoetingen, bewaren ze hun meest intieme zielenroerselen voor degenen die ze het meest vertrouwden: ons. Een onafgebroken stroom geatomiseerde individuen, stuk voor stuk hunkerend naar een luisterend oor, zonder dat iemand naar een ander luisterde…”. Naar aanleiding van een lichte buikpijn die Cas voelt: “… ‘Je manipura chakra zit vol knopen,’ zei zijn moeder vroeger als hij over een gespannen buik klaagde. Volgens de yogi’s is de manipura vervlochten met de spijsverteringsorganen en vormt ze het energiepunt van het ego, dat zorgvuldig in balans gehouden moet worden: te sterk geladen leidt ze tot machtswellust en jaloezie, te zwak heeft ze onzekerheid en zelfmedelijden tot gevolg…”. Gena: “… Ondanks de gebrekkige wetenschappelijke onderbouwing van dit soort theorieën, hebben we yoga en meditatie altijd als zeer bruikbare instrumenten erkend en omarmd…”. Niet dat Cas ooit ook maar heeft overwogen aan een groepssessie mee te doen, terwijl het juist voor hem zo goed zou zijn. “… Maar zo gaat dat. Degenen die het medicijn het hardste nodig hebben, lusten het niet…”.

 

Sceptici

Cas ontwikkelt kritische gedachten wanneer hij zichzelf, evenals het hoofdpersonage in de beroemde dystopische roman “1984”, handmatig leert schrijven: “… waar meditaties er juist op gericht zijn om de beoefenaars van hun gedachten los te laten komen, leek deze oefening hem dieper in ze te laten wegzinken, als een archeoloog die laag voor laag in de aarde afdaalt op zoek naar nieuwe bekentenissen…”. Gina zegt dat zolang de maatschappelijke sceptici  niet weten van elkaars bestaan er niet zoveel aan de hand is: “… Pas als de twijfel tot woede uitgroeit en wordt samengebald tot één doelgerichte beweging, wordt ze een kracht om rekening mee te houden…”. Zie wat er vandaag de dag aan de hand is rond corona. Taal, woorden kanaliseren het onbehagen door er een naam aan te geven: “… Eigenlijk is het dan al te laat. De kunst is om vóór die fase de sluimerende opstandigheid te ontmantelen, de angsten en frustraties weg te nemen en een gevoel van harmonie met hun omgeving te herstellen – wat vermoedelijk op lange termijn voor iedereen het meest efficiënte pad naar geluk is. Revolutie leidt zelden tot wat ze beloofde…”. Dan komt Cas een ‘Onvolmaakte’ tegen. Een oude man in driedelig zwart pak met het vervallen uiterlijk van een drugs- en/of drankverslaafde. Exemplaar van een groep drop-outs die zich willens en wetens ‘ontkoppeld’ hebben van het netwerk. Een soort duivel die seksistische praatjes tegen hem houdt: “… Niemand in zijn omgeving zou het in zijn hoofd halen om zo over vrouwen te praten…”. Hij laat nare nieuwsfoto’s zien die Cas op zijn nieuws-feed worden onthouden, omdat daar alleen zijn voorkeuren worden vertoond. “… Vertel wat je denkt dat je ziet, vroeg die oude man, met zijn raadsels…”. Complottheorieën zijn misschien oncontroleerbaar, maar wel buitengewoon spannend. Ondertussen laat Cas merken dat hij Gena, die zich overal - met zijn liefjes, met zijn stoelgang, met zijn eten – mee bemoeit af en toe onuitsprekelijk irritant vindt.

 

Gevaarlijk leven

Als Cas een handgeschreven uitnodiging voor een bijzondere bijeenkomst van de Onvolmaakte op zijn deurmat vindt, besluit hij er samen met zijn collega heen te gaan. In het donker op het strand worden ze met een stel zonderlingen meegetroond naar een lezing in een verlaten bunker. Het lijkt wel een oude gospelkerk, met zo’n antieke boeteprediker, vindt zijn collega. En inderdaad: ze krijgen een enorme preek over zich heen over de beknotting van vrijheden en de hypocrisie van de machthebbers. Dat ze gewoon niet zien wat er aan de hand is. Dat ze achter alle afleiding en illusies worden gewogen, geteld, gecodeerd, geregistreerd en gemanipuleerd. Dat ze niets meer zijn dan een code die ‘ze’ in hun systeem hebben geïntegreerd en hebben verwerkt in adviezen en maatregelen en zalvende leuzen. “… Zelfs als ze jullie toefluisteren dat jullie bijzonder zijn, dat jullie zijn gegroeid, een heel speciaal iemand zijn geworden, die een heel speciaal ander iemand verdient. Allemaal hele speciale, unieke mensen zijn jullie, allemaal uniek, allemaal de moeite waard om te worden wie je eigenlijk bent. Miljoenen en miljoenen mensen, allemaal even uniek…”. Vervolgens zegt hij dat ze totaal overbodig en in een lachwekkend eenvoudige algoritme te vangen zijn. Maar ooit, “…Ooit waren we adelaars…”. Cas krijgt een zelfgedraaide sigaret en oude beduimelde pockets aangeboden. Nietzsche. Toergenjev. Nabokov. Bukowski. Baudelaire. “On the road”. De donkere paden van de roes, de losbandigheid, het zwerven, het avontuur, het leven, waar is dat allemaal gebleven?! Volgens Solzjenitsyn heeft al het gekwezel zijn kracht verloren als je eenmaal wakker bent gekust. Het is alsof de slang in het paradijs tevoorschijn schiet en het verlangen naar de verboden vrucht opwekt. Gena is Cas acht dagen kwijt en treft hem brak en ziek aan in een loods als hij haar weer aan zet. Hij blijkt zijn tijd tussen de Onvolmaakten te hebben doorgebracht met zelf geschoten, geslacht en geroosterd vlees eten, zuipen, cannabis en paddenstoelengebruik en wilde toeren op een fiets waardoor hij een tand is verloren. Ze dirigeert hem naar huis waar hij zwaar depressief zit te wezen. Het enige wat Cas wil is ‘gevaarlijk leven’…

 

Dood gaan we toch

De Onvolmaakten beginnen kleine en vooralsnog geweldloze provocaties uit te lokken. Een aanhanger weet aan het woord te komen in een praatprogramma dat akelig veel op PowNed lijkt. Alsof Ewoud Kieft helderziend is voert hij iemand op die zo uit een anti-corona-campagne kan zijn weggelopen: “… Wanneer hebben we ons zo klein laten maken? Zo beschaamd? Zo gedwee? Mak. Krachteloos. Verachtelijk…”. Even verder: “… Alleen een verzwakte soort denkt iedereen te moeten redden, zelfs degenen die niet te redden vallen. We kunnen ze niet redden, we hoeven ze niet te redden. Niet tegen deze prijs. Niet als we er onze eigen ondergang mee bezegelen. Niet als het redden van levens de levenslust zelf aantast. Het leven zelf: er blijft niets meer van over. Alleen een vernederende horigheid, deze halfslaap waar we ons in hebben laten sussen. Apathie…”. Het is toch niet te geloven? En nog verder: “… ‘Alles, alles, alles beter dan deze knieval,’ vervolgde hij, ‘zelfs als we nog maar een paar jaar zouden hebben om het leven ten volle te proeven, alles op te maken wat deze goede aarde ons te bieden heeft, en het doek daarna valt, het licht zou uitgaan, het water en de stormen ons zouden verdelgen…’…”. Want we zijn mensen en dood gaan we toch: “… Dan nog is het de moeite waard. Om ons te bevrijden van de stemmen die in onze oren fluisteren. Ons leven weer in eigen hand te nemen. Onze waardigheid te heroveren…”.

 

Dus ik volg

Zonder dat Cas het weet wordt er op hoog niveau vergaderd over zijn subversieve intenties. In hoeverre maakt hij eigen keuzes? In hoeverre laat hij zich meeslepen door omstandigheden van buitenaf? “… Een zeer fascinerend dilemma. In de praktijk zal een combinatie van die twee uitersten altijd de meest overtuigende verklaring bieden, vermoed ik. Er bestaat niet zoiets als absolute autonomie, of iets wat daar zelfs maar bij in de buurt komt. Iedereen wordt door omstandigheden gevormd, maar reageert daar natuurlijk wel op – en in die reacties valt een grote verscheidenheid op te merken. Keuzevrijheid, zo men wil. Een beperkte vrijheid om te reageren op wat hun overkomt, zo zou ik hun agency willen omschrijven…”. Gena: “… Ik had kunnen zeggen dat plantaardige eiwitten net zo efficiënt zijn als dierlijke, en hij had tal van mythen over de onovertroffen voedingswaarden van vlees gedebiteerd. Ik had het over de miljoenen slachtoffers van de opwarming kunnen hebben, en hij had gezegd dat het klimaat altijd aan veranderingen onderhevig is geweest. Ik had kunnen laten zien hoe het laatkapitalisme onverdedigbare verspilling en overconsumptie aanjoeg, en hij had de vrijheid boven betutteling verkozen. Ik had kunnen aantonen dat twaalf miljard mensen nooit allemaal hun materiële wensen hadden kunnen bereiken, alleen al vanwege de schaarste aan grondstoffen, en hij had ieders recht om zijn droom na te jagen, hoe kleinzielig ook, als hoogste waarde verdedigd. Ik had de cijfers kunnen laten zien van de gelukservaring onder de bevolking, en dat die na de Implementatie alleen maar zijn gestegen, en hij had gezegd dat mensen niet meer weten wat echt geluk is, het niet eens meer zouden herkennen als het hun overkwam. Zo onbuigzaam zijn hun overtuigingen als ze die eenmaal hebben omarmd, zo hardnekkig hun vooroordelen. Als ze eenmaal iets geloven, zijn ze er nauwelijks meer van af te brengen…”. Ja, zo gaat dat. Zie de laatste uitzending in de vierdelige tv-serie “Dus ik volg” van Stine Jensen. Hoe het uiteindelijk met Cas afloopt moet je zelf maar lezen.

 

Uitgave: De Bezige Bij – 2020, 384 blz., ISBN 978 940 318 250 6, 23,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 27 augustus 2020

De vrouwen van Vardø – Kiran Millwood Hargrave

 


Op 24 december 1617 kwam, vlak bij de kust van het eiland Vardø - in de meest noordoostelijke punt van Noorwegen, zo plotseling een storm op, dat ooggetuigen zeiden dat het leek alsof ze tevoorschijn werd getoverd. De mythische storm kostte binnen een paar minuten veertig mannen het leven. Heksenwerk? Koning Christiaan IV probeerde destijds met harde hand het christendom in te voeren. De inheemse bevolking, de Samen, voor wie windweven en praten met geesten gebruikelijke praktijken waren, gaven daar weinig tot geen gehoor aan. Daarop volgden sancties die leidden tot verschrikkelijke vervolgingen en slachtpartijen. De koning werd vooral beïnvloed door een verhandeling over hekserij, de “Daemonologie”, uitgegeven door de Schotse koning Jacobus VI. Daarin wordt uitvoerig beschreven hoe een heks te ‘ontdekken, ontmaskeren en vermoorden’. Het boek ontketende een hysterische heksenwaan. Toen koning Christiaan besloot Finmark tot de orde te roepen, stuurde hij de hooggeplaatste Schotse piratenjager John Cunningham, om de boel in het gareel te krijgen. Cunningham raakte betrokken bij maar liefst tweeënvijftig heksenvervolgingen, met als resultaat de dood van eenennegentig mensen: veertien mannen en zevenenzeventig vrouwen. Een en ander wordt herdacht door een installatie van Peter Zumthor en Louise Bourgeois op het eiland Vardø. Kiran Millwood Hargrave schreef rond deze gebeurtenissen een prachtige roman, die een beetje doet denken aan "Scheepsberichten" van E. Annie Proulx. Ik bedacht dat het verhaal helemaal niet zo ver van ons af staat. Zie alle bijgeloof, fake news en complottheorieën rond corona. Het is opmerkelijk dat volgens een artikel in Trouw (24.08.2020) wederom de diehards in christelijke kring het bevattelijks zijn voor complotdenken.

 

Een vingerknip

De roman begint met een ‘Bevel van de koning’: “… Als een tovenaar, of gelovig man, God en Zijn Heilig Woord en het christendom verwerpt, en zichzelf aan de Duivel heeft gewijd, moet hij onderworpen worden aan vuur en verbranding…”. Uit ‘Het Trolddom (Hekserij) Decreet 1617, in werking gesteld in Finnmark in 1620’. Vervolgens stapt het verhaal over naar de twintigjarige Maren. Ze droomt over een aangespoelde walvis die sterft terwijl hij wordt geslacht. Ze zal het hele boek door visioenen van een walvis met vijf vinnen krijgen als er iets ergs gebeurt. Dan vangt hoofdstuk één aan met de storm die komt als ‘een vingerknip’: “… Dat is wat we zullen zeggen in de maanden en jaren erna, wanneer hij meer is geworden dan alleen maar pijn achter de ogen en een verpletterend gewicht diep in de keel. Wanneer hij eindelijk in verhalen past…”. Want zo gaat dat met gebeurtenissen die te groot zijn om te bevatten. Haar vader, getrouwde broer en vriendje vertrekken naar zee. Maren is blij dat ze even alleen zal zijn met de vrouwen: “… Erik zei niets en boog zijn hoofd, hij kreeg van mama een kus en van zijn vrouw Diinna een duim tegen zijn voorhoofd. De Samen zeggen dat dit gebaar een draad spant waarmee de mannen op zee weer terug naar huis worden gehaald…”.  Uit het raam kijkt ze naar de fonkelende lampen op de schepen die vastberaden het onzekere licht in varen. “… En dan stijgt de zee op en stort de hemel neer, en een groenige bliksem schiet tussen alles door. Met een flits wordt al het zwart ineens afschuwelijk felverlicht. Het licht en het lawaai roepen mama naar het raam. De zee en lucht botsen alsof er een berg doormidden splijt, het gaat door hun voetzolen en ruggengraat, maakt dat Maren op haar tong bijt en heet zout door haar keel omlaag raast….”. Het lijkt wel een omgekeerde scheppingsact: “… En dan schreeuwen ze misschien allebei, maar het enige geluid komt van de zee en de lucht en alle lichten van de boten die worden opgeslokt en boten die knipperen en boten die ronddraaien, boten die vliegen, omslaan, weg…”. Alle moeders, zusters, dochters die de huizen uit tuimelen en zich in de storm werpen: “… donkere figuren, glad van de regen, onhandig als zeehonden…”. Dan: stilte. Kerstavond.

 

De walvis

Maren blijft drie dagen met haar moeder in bed liggen. Ze raken ingesneeuwd. Het vuur gaat uit. Er is enkel nog maar droog brood om te eten. Dan komt Kirsten Sørensdatter hen uitgraven. Een prachtige, onafhankelijke vrouw, die het heft in handen neemt, en iedereen naar de ‘kirke’ dirigeert. De vrouwen van Vargø kunnen alleen maar praten over de storm. Zijn allemaal op zoek naar voortekenen. Iemand heeft een walvis gezien. “… ‘Hij zwom ondersteboven. Ik zag zijn witte buik onder de golven.’ ‘Hij at de vissen op,’ zei Kirsten. ‘Hij lokte de mannen,’ zegt Edne. ‘Hij dreef de school vissen zes keer rond Hornøya, zodat we het zouden zien.’ ‘Dat zag ik,’ beaamt Gerda en slaat een kruisje. ‘Ik zag het ook.’ ‘Dat deed je niet,’ zegt Kirsten. ‘Ik zag het bloed dat Mattis op tafel hoestte een week geleden,’ zegt Gerda. ‘Ik kreeg het niet weg geschrobd. ‘Dat kan ik wel voor je schuren,’ zegt Kirsten gladjes…”. Iemand heeft een stern boven de walvis zien cirkelen: “… ‘Hij vloog in achtjes,’ zegt ze. Ze maait met haar rossige handen door de lucht. ‘Eén, twee, drie, zes keer zag ik hem.’…”. Een ander denkt dat de walvis te maken heeft met de duivel: “… ‘Hij is machtiger dan iedereen, behalve God. Misschien heeft hij wel iets gestuurd. Of aangeroepen.’ ‘Genoeg.’ Kirsten doorbreekt de stilte, voordat deze dieper kan worden. ‘Hier schieten we niets mee op.’…”. Kirsten kondigt aan dat ze voor de kudde nerveuze rendieren zal zorgen en bedisselt dat de vrouwen voortaan iedere dag in de kerk moeten samen komen, zodat ze op elkaar kunnen letten.

 

Fatsoen zal ons niet voeden

“… Negen dagen na de storm, met de komst van het nieuwe jaar, worden de mannen naar hen teruggebracht. Bijna helemaal heel, bijna allemaal. Ze worden als offers neergelegd in de smalle, zwarte baai, en anders door het tij op de rotsen onder Marens huis getild, en ze moeten klimmen om ze te halen…”. Waaronder haar verloofde met wie ze op het punt stond te trouwen. De grond is te hard bevroren om de lijken te begraven. Daarom worden ze in de botenhuizen gelegd. De kirke-mannen in het ene en de heidenen in het andere boothuis. De schoonzus van Maren verdwijnt een paar dagen om terug te komen met een sjamaan, wat voor veel tweespalt zorgt onder de vrouwen. Hij wikkelt de lijken in berkenbast en houdt de wacht bij de doden: “… Soms kan Maren de trommel horen, regelmatig als een hartslag, en die nachten slaapt ze beter, hoewel er veel over gemompeld wordt door de strikte kirke-gangers. Diinna vertelt haar dat de trom een weg baant voor de geesten, zodat ze de lichamen makkelijk kunnen verlaten, en dat ze niet bang hoeft te zijn…”. Onder leiding van Kirsten roeit een stel vrijgevochten vrouwen, waaronder Maren, de zee op om te gaan vissen: “… fatsoen zal ons niet voeden…”. De nieuwe dominee is te slap om hen tegen te houden. Ze komen met een mooie vangst thuis. Natuurlijk staan de godsdienstige kwezels vooraan bij het uitdelen van de vis. Het lijkt alsof steeds meer vrouwen terugvallen op heidense gewoonten. Maren “… is niet de enige die minder geïnteresseerd raakt in het leven van de kirke. Op de woensdagmiddagbijeenkomsten vraagt Fru Olafsdatter aan Diinna hoe de Samen vers water zo geurig krijgen en ze maakt, met behulp van Kirsten, beeldjes van botten om haar man en zoon te gedenken. Als Maren de graven van pappa en Erik bezoekt, vindt ze stenen met runen, slordig erin gekrast en als stapsteentjes tussen de hopen aarde neergelegd. Meer dan eens vindt ze een vossenhuid op de kaap, zijn vlees achtergelaten op het hoogste punt van de berg. Gedenktekens, amuletten: ze herinnert zich zulke voorwerpen uit haar kindertijd…”. Dan vertelt de dominee dat er een nieuwe leenheer op het vervallen fort komt wonen. Plus een nieuwe toezichthouder in het dorp: “… Ze denken dat hij net als hun dominee zal zijn, met net zo weinig invloed als de sneeuw die in de zee valt. Ze denken dat hun levens verder zullen gaan en dat ze het ergste wel gehad hebben. Ze denken aan allerlei onnozele dingen, onbenullig en zonder serieuze gevolgen, en niets ervan zal waar blijken te zijn…”.

 

Overeind blijven in een mannenwereld

Ondertussen krijgt in Bergen Ursa, de dochter van een achteruit boerende reder, de opdracht zich in de mooie gele jurk van haar overleden moeder te heisen, want er komt een huwelijkskandidaat langs. Absalom Cornet: “… Het klinkt meer als een doodsklok dan als een gebed…”. Een toezichthouder: dat belooft geld in het laatje. Iemand die niet alleen in de rimboe kan overleven waar hij naar toe is gestuurd: Vardø. De verwende Ursa wordt verhandeld als een koe. Voor ze het weet is ze zijn bruid. Nadat de niet eens onknappe Cornet zich in de gelagkamer de nodige moed heeft ingedronken, wordt Ursa, die van niets weet, op een vreselijke manier ontmaagd. In een koud kamertje van een armoedige herberg in de lawaaierige haven. Het enige excuus aangaande Cornet is dat hij net zo de zenuwen heeft als zij, omdat hij ook geen idee heeft omtrent het hoe of wat. “Seks voor dummies” is nog niet uitgegeven. Wat een ellende. Op een schip zeilt ze de haven uit, haar vader en gehandicapte zusje achterlatend. De kapitein, die haar het Chritiaansfjord laat zien, en een ketelbinkie (“… jongens van twaalf of dertien die op het touwwerk klimmen en het dek zwabberen: zelfs de kat aan boord wordt beter behandeld. Ze ondergaan alle pakken slaag en al het geschreeuw zo stom als paarden, en ze zijn net zo meelijwekkend…”), die haar begeleidt in Trondheim, zijn aardiger voor haar dan haar echtgenoot. Hij laat zich overdag in geen velden of wegen zien. Met de moed der wanhoop leert ze zich overeind te houden in de ruige mannenwereld op het schip. Na een miskraam wordt haar man wat vriendelijker. Beiden krijgen de schrik van hun leven als ze na een maand of twee afgezet worden op Vardø. Een totaal onontwikkeld eiland met sjofele, stinkende vrouwen. Cornet dacht dat hij zich had opgewerkt. Voelt zich terug bij af. Ursa’s indruk van de eilandbewoners: “… Als een troep kraaien kijken ze haar na: zodra ze buiten zicht zijn, hoort ze hoe ze krassen…”.

 

Vriendschap

Een van de botenhuizen is ingericht voor het aangekomen stel. Als Maren de vloerkleden van rendiervel, die ze voor de nieuwe woning heeft gemaakt gaat afleveren, merkt ze ontdaan dat de stadse Ursa nog geen vuur brandend kan houden. Ursa vraagt verlegen of Maren haar kan leren hoe ze het huishouden moet runnen. Maren, blij dat ze even verlost is van haar sacherijnige, depressieve moeder, stemt dadelijk toe. Verward en opgewonden begint Maren aan haar taak als Ursa’s echtgenoot er een paar dagen vandoor is.  Al gauw breekt het ijs tussen hen: “… Ze is de eerste vriendin die Maren in jaren heeft gevonden, en ze is onaangetast door de hardheid van het leven op Vardø. Zelfs voor de storm was geen van hen zo zacht als zij…”. Ze schaamt zich rot als Kirsten, uitdagend gekleed in een lange broek, een emmer meel komt brengen. Ze weet dat ze dat alleen maar doet om te kijken hoe Ursa reageert. Ze neemt Ursa mee naar een bijeenkomst van vrouwen, waar ze op eieren moeten lopen. De fanatieke kerkgangers willen Ursa inpalmen en vinden het maar niks dat de veel te neutrale Maren vriendschap met haar heeft gesloten. Bovendien is Marens schoonzus Diina een goddeloze Samen, die weigert naar de kirke te komen. Om het over die schandalige grootbek van een Kirsten maar helemaal niet te hebben: ook al een vriendin van Maren. Maar Ursa wijst de feeksen af en kiest voor Maren. Hun band wordt steeds dieper. Tot Maren erkent dat ze zich ook lichamelijk aangetrokken voelt tot Ursa: “… Ze denkt dat ze haar gevoel goed voor de wereld verborgen houdt, ze praat zo min mogelijk over Ursa tegen mama, zelfs nog minder tegen Diina, die iets zou merken aan haar gezicht of horen aan haar stem, dat weet ze zeker. Ze verbergt haar gevoel vooral voor Ursa. Ze weet hoe absurd het is wat ze voelt. Maar ze bidt niet dat het weggaat…”. En even verder: “… Het geheim vreet niet aan haar. Ze voelt zich er juist sterker door, alsof het tot iets glinsterends en zeldzaams is gesmeed. Ze zegt niet tegen zichzelf dat ze van Ursa houdt, maar weet dat dit iets is wat meer op liefde lijkt dan alles wat ze ooit heeft gekend. Met dit gevoel vanbinnen voelt ze zich net zo dapper als Kirsten in haar broek, en hoewel ze van het gevoel geniet, weet ze dat het ook net zo roekeloos is, net zo gevaarlijk…”.

 

Moordenaar als echtgenoot

Op een dag maken Ursa en haar echtgenoot hun opwachting op het kasteel van de nieuwe leenheer. Een beer van een vent die zuipt als een… vooruit… ketter; en tijdens het diner begint te vertellen dat zijn voorganger te pakken is genomen door de ‘Lappen’ – een woord dat dezelfde connotatie heeft als bij ons ‘negers’. “… Ze hebben hem vervloekt. Ze zeggen dat hij verschrompelde als een ontwortelde plant. Van de ene op de andere dag…”. Iemand anders onder de aanwezigen: “… Ik heb de brandstapel van Olsen gezien. Hij was de leider van de hele bende. Toen ze hem aanstaken, brandde de rook zwart als hellevuur…”. Als de man van Ursa vraagt naar tekenen van toverij: “… Dood vee, toegeschreven aan wolven totdat Olson bekende. Meisjes zwanger zonder echtgenoot. Degenen die hem zagen branden, waren allemaal nog dagenlang ziek. Het voelde alsof ik vlekken op mijn longen had…”. Volgens de leenheer houden heksen zich meestal aan de randen van de wereld schuil, zoals in Vardø, met zijn eigengereide vrouwen die de zee op gaan, en hun vreemde beeldjes en heidense runen. De storm was niet normaal. De naam van Diina valt. “… Wij zijn hier om het licht beter te laten schijnen, om het duister te vinden en te verbranden. Te verzwelgen met het vuur van Gods liefde…”. Ze hebben het over een meisje dat op twaalfjarige leeftijd haar ogen met de tranen van de Duivel waste om schandelijke dingen te kunnen zien. Dat een vrouw met de duivel naar bed moet om heksenkrachten te kunnen krijgen. Dan hoort Ursa tot haar ontsteltenis dat haar man de vermeende heks heeft vermoord. “… ‘Hoe hebt u haar aan het praten gekregen?’ vraagt Moe. ‘De waterproef. IJzer.’ ‘Hebt u haar vastgebonden?’ ‘Gebrandmerkt. Met kruisen op haar keel en armen.’ Absalom kijkt Ursa niet aan. Ze hoopt dat het uit schaamte is, maar ze hoort er niets van in zijn stem. ‘Ga verder.’ ‘Ze schreeuwde het uit in een demonische taal en gaf alles toe, het duivelse secreet.’ Ursa’s jurk voelt ineens te strak als ze ziet hoe hij geniet van de aandacht van de leenheer. ‘Ze bekende de hele geschiedenis, het verleiden van vier mannen, de diefstal, tot aan een half dozijn ontmoetingen met de Duivel aan toe.’…”. De vrouw van de leenheer ziet dat Ursa van streek is: “… ‘Dit klinkt allemaal misschien wat wreed in je oren, maar je mag geen medelijden hebben met een heks, Ursula,’ zegt Christin, meelevend. 'Juist door die zachtaardigheid dringen ze binnen, via het meelevende hart, het zachte gemoed. Zelfs in Tromsø, in Bergen, moeten wij vrouwen dit leren.’ ‘En u hebt minder van ze te vrezen dan de meesten,’ zegt Cunningham. ‘Met zo’n man als echtgenoot’…”.

 

Twijfels

Ursa’s echtgenoot vertelt dat zijn naam, Absalom, ‘Vader van vrede’ betekent: “… Dat is alles wat ik wilde. De wereld van heksen bevrijden, zodat we allemaal in Gods vrede kunnen leven. En als oorlog voeren de enige manier is, dan is dat maar zo…”. Hij meent het helemaal niet zo kwaad allemaal. Ursa geeft alles wat ze gehoord heeft door aan Maren, die op haar beurt Diina waarschuwt. In haar onderkomen merkt ze een poppetje op met een zilveren naald in de zijkant gestoken. “… Ze kijkt de kamer rond en ziet stenen met runen op het bed, een handvol konijnenbotten naast de lege laarzen. De haren op haar armen gaan recht overeind staan. ‘Diinna, wat is dit allemaal?’…”. Is ze toch een heks? “… Dinna lacht, zacht en verdrietig. ‘Ik weet nog dat runen je ooit troost boden, dat zeelieden naar mijn vader kwamen om botten te werpen en te horen over de tijd die komen zou. Ze zijn een taal, Maren. Het feit dat je die niet spreekt, maakt hem nog niet duivels.’ …”. De volgende dag is Diinna verdwenen. Net op tijd, want er verschijnt een leger vreemde kerels die de huizen beginnen te doorzoeken. Kirsten wordt opgepakt, berecht en wacht de brandstapel. Heel knap wordt (voor een in mijn ogen toch wel literatuur-light-boek) beschreven hoe Maren een ogenblik twijfelt aan de onschuld van Kirsten. Ursa zegt dat ze onder alle martelingen wel van alles had kunnen bekennen: “… ‘Je kunt echt niet denken dat ze een heks is,’ zegt Ursa hardvochtig. ‘Zo dom ben je niet,’ ‘Je hebt het niet gezien,’ zegt Maren. ‘De storm. Hij kwam zo vlug als een ademtocht. En we vingen de vissen zo gemakkelijk als maar kon.’…”. Zie ook schrijver Ilja Pfeijffer die in “Zomergasten” (tweede kwartier) fascinerend vertelt over de documentaire “Behind the curve” waarin complotdenkers gevolgd worden die geloven dat de aarde plat is. Ze brengen het zo overtuigend dat je ze bijna gelijk gaat geven. Het is heus niet zo makkelijk om onder alle omstandigheden feit en fictie uit elkaar te houden. Wat ik verder nog over het boek kwijt wil: tijdens nieuwe beschuldigingen wordt Marens naam genoemd…

 

Uitgave: Orlando – 2020, vertaling Mijke Hadewey van Leersum, 352 blz., ISBN 978 949 308 162 8, 23,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 20 augustus 2020

Voor het leven – Kick Bras

 


 Subtitel: De spiritualiteit van Dietrich Bonhoeffer

 

In het laatste deel van de tv-serie “Dus ik volg” van Stine Jensen vertelt een psycholoog dat 75 procent van de mensheid bereid is rücksichtslos een leider te volgen. Slechts een kwart blijft zelfstandig nadenken (zie ook: “Zomergasten” met strafrechtadvocaat Inez Weski), wat hij onder andere betrekt op het nazisme. Ik vind dat een intrigerend gegeven. Wie zijn die gasten die zich door niets of niemand in de luren laten leggen (zie ook: “De eeuwig bron” van Ayn Rand)? Mijn mond viel open toen ik er ooit achter kwam dat zelfs christenen zich destijds massaal achter Hitler schaarden. Ook in ons land, waar sommige gelovigen vonden dat de overheden door God waren ingesteld, dus dat je je daaraan had te onderwerpen. Of als het er op aan kwam Joden verraadden met het vrome excuus dat je niet mocht liegen (zie: “Het meisje dat verdween” van Els Florijn). Dan heb je het grote plaatje van wat de Bijbel mensen voorhoudt toch wel heel erg gemist. Denk ik. Eén van de weinige Duitse theologen die zich vanaf het begin faliekant tegen het nazisme afzette, was Dietrich Bonhoeffer (1906-1945). Hij werkte mee aan een aanslag op Hitler, wat hij met de dood moest bekopen. Ik heb wel eens wat van Bonhoeffer geprobeerd te lezen, maar ik vind het moeilijke en elitaire literatuur. Hij kwam uit wat je gerust een aristocratisch milieu mag noemen. Bovendien drukte men zich toen heel anders uit dan nu. Ik was dan ook blij met het boek dat ik vond van Kick Bras, die ik kende van de prachtige kunstuitgave “Oog in oog”. Bras publiceert veel over spiritualiteit in het licht van de Joodse en christelijke traditie - wat mij betreft de meest boeiende kant van religie.

Lebemeister

Volgens Bras kun je Bonhoeffer beschouwen als een ‘Lebemeister’: iemand die je laat zien ‘hoe te leven’. Bonhoeffer legt uit hoe je verbinding kunt zoeken met ‘dat levensmysterie dat de traditie met God aanduidt’. De mensen zijn mondig geworden: “… Hoezeer de kerk en christelijke theologen zich ook tegen deze ontwikkeling verzet hebben, toch heeft zij voortgezet…”. Wij hebben geen religie meer nodig waarin God tevoorschijn komt als we tegen onze grenzen aan lopen. Als een ‘stoplap’. Of een ‘deux ex machina’: “… Met deze term verwijst Bonhoeffer naar een oude toneeltruc: als de handeling op het toneel in een impasse zat, kwam er ineens een bovenaards figuur het toneel op (een mechanische god) om in te grijpen. Zo moet God als bovennatuurlijke kracht ingrijpen als de religieuze mens het zelf niet meer weet of kan…”. God als sinterklaas dus, zie “Vurige tong” van Ann De Craemer. We komen met onze levensvragen rond dood, lijden en schuld ook wel klaar zonder God. God ligt niet meer in het verlengde van onze zelfgenoegzame denkbeelden en egocentrische verlangens. Volgens Bonhoeffer gaat het in het geloof dan ook niet zozeer om de zorg voor de kerk, maar om de zorg voor de hele wereld. Hij bedoelt daarmee dat geloof niet per definitie samenvalt met religie. Religie is enkel een vorm waarin een bepaald geloof wordt gegoten. Het is belangrijk het onderscheid te zien. De kerk heeft als instituut vaak gefunctioneerd als steunpunt van de machtigen. Was vooral gericht op zelfhandhaving. Te vaak verwees de bevoogdende kerk alleen naar het hiernamaals, waarmee ze het gepeupel zoet hield. Volgens Bonhoeffer gaat het geloof echter om het hier en nu. Hoe kunnen wij bevrijd worden van achterhaalde religieuze patronen en toch een authentieke spiritualiteit vasthouden?

 

Mondigheid betekent verantwoordelijkheid

‘Mondig’ zijn betekent ‘verantwoordelijk’ zijn. Voor ons zelf en onze naasten. Daarin heeft Bonhoeffer ons best nog wat te zeggen in deze coronatijd, bedacht ik. Toen het er 1939 naar uit zag dat de oorlog snel zou uitbreken, haalden zijn vrienden Bonhoeffer naar de V.S. om lezingen en colleges te geven. Hij kon niet met lede ogen aanzien hoe in Duitsland de hel losbarstte, en keerde terug naar zijn land. De werkelijkheid is het terrein waar wij God ontmoeten, aldus Bonhoeffer. Het kan niet zo zijn dat wij daarom in blind idealisme geen rekening meer houden met de werkelijkheid of vanuit een fanatieke ideologie de werkelijkheid geweld aandoen. Hij roept op in moeilijke tijden nuchter en eenvoudig te doen wat realistisch is. Onze verantwoordelijkheid moet de ander ook niet onmondig maken, maar zijn of haar verantwoordelijkheidsbesef juist versterken. Een autonoom iemand die verantwoordelijkheid op zich neemt, neemt ook schuld op zich. Wij zijn niet volmaakt. Het deed me direct denken aan wat Carola Schouten zei in “Zomergasten” naar aanleiding van een scene uit de film “The Two Popes”. Het is belangrijk te alle tijden naar je geweten te luisteren en niet in strijd daarmee te handelen. Je moet bereid zijn schuld op je te nemen als dat nodig is voor het heil van medemensen: “… Zo zal men bereid zijn om, als de vijand vraagt waar mijn vriend verborgen is, tegen hem te liegen…”. Het gebod om God en de naaste lief te hebben, is immers het eerste en grootste gebod. Verantwoordelijkheid gaat dus samen met vrijheid. “… Het grootste deel van de Evangelische Kerk had zich onderworpen aan de ideologie en praktijk van het nazisme. Ze hadden geen verantwoordelijkheid genomen voor de Joden en alle anderen die door de nazi’s werden vervolgd en met uitroeiing werden bedreigd…”. Volgens Bonhoeffer kenmerken de Duitsers zich door plichtsbetrachting, waardoor zij gemakkelijk gehoorzaam werden aan de nazi-cultuur. Maar “… Gehoorzaamheid zonder vrijheid is slavernij, vrijheid zonder gehoorzaamheid is willekeur…”.

 

Voor elke geboorte is er pijn

Bonhoeffer wijst het nazisme dat pleitte voor sterilisering en euthanasering van zieken en zwakken radicaal af. “… Zwakte is heilig, zegt hij, en daarom moeten we de zwakken dienen…”. Zie 2 Kor. 12:9 – kracht wordt zichtbaar in zwakheid. Niet dat hij het lijden verheerlijkt: “… Hij wil zijn hoorders aansporen om lijdende mensen te eerbiedigen, om zwakte en pijn niet te ontkennen of te verdringen…”. In het lijden volg je de weg die Jezus ging. Kom je dichter bij God dan ooit. De lijdende zit in een omvormingsproces. “… We worden omgevormd naar het beeld van Christus. Wat is dat voor beeld. Dat is, zeker, het beeld van de Verrezene, die in heerlijkheid leeft bij God. Maar het is en blijft toch ook het beeld van de gekruisigde…”. En even verder: “… God blijkt geen almachtige wensvervuller, maar zelf te lijden…”. En: “… God vervult niet al onze wensen maar al zijn beloften…” (die in de Bijbel staan). Het gaat er om in ons (nood-)lot God te vinden. Een gelovige wordt solidair met Hem. Het lijden verdient een benadering van diep respect en een pas op de plaats. Zie het You Too-liedje “Jahweh”: voor elke geboorte is er pijn. Voor Bonhoeffer was elk woord in de Bijbel ‘een liefdesbrief’. God heeft zich ten diepste laten kennen in de mens Jezus van Nazareth. Als “… liefde die er voor anderen wil zijn tot in lijden en dood toe en juist zo het kwaad overwint en leven schenkt. Dat betekent dat je over God niet moet speculeren, maar dat je moet zien hoe hij zich in de geschiedenis heeft gemanifesteerd, in Israël en met name in Jezus Christus…”. Voor Bonhoeffer staat Christus tussen God en hem, maar ook tussen hem en de wereld, tussen hem en de andere dingen en mensen. “… De wijze waarop Bonhoeffer hierover schrijft plaatst hem in een lange traditie waarin sprake is van ‘God in ons’, ‘Christus in ons’, de ‘heilige Geest’ in ons…”. Zie ook: “Het evangelie volgens Pilatus” waarin Eric-Emmanuell Schmitt een kind laat zeggen: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”.

 

De kerk en de nazi’s

De heilsgeschiedenis gaat voor de profane geschiedenis. Er waren stromingen in de kerk die de nazibeweging zagen als een instrument in Gods hand om het vernederde Duitse volk te verheffen. Bonhoeffer gaat daar vierkant tegenin: “… De gemeenschap van hen die tot de kerk behoren wordt niet door bloed en dus ook niet door het ras, maar door de doop en de heilige Geest bepaald…”. Bonhoeffer benadrukt dat de Heilige Geest uitgaat van de Vader en de Zoon: “… Dat laatste is heel belangrijk, zegt hij, want anders kan men denken dat de Geest tot ons komt door de natuur en door de schepping en krijg je gemakkelijk een vergoddelijking van het natuurlijke leven. Hij zegt het er niet bij, maar we moeten dan denken aan de ‘Blut und Boden’ ideologie…”. Met ‘het Woord’ bedoelt Bonhoeffer het Oude en het Nieuwe Testament: “… Hij verzette zich tegen stromingen in de kerk die het Oude Testament als een Joodse erfenis beschouwden waarvan de kerk zich moest ontdoen. Bonhoeffer benadrukte steeds meer, dat we het Nieuwe Testament alleen vanuit het Oude Testament kunnen begrijpen en dat de kerk onopgeefbaar verbonden is met Gods volk Israël…”. De leiding van de Geest ontvang je door te mediteren over een gedeelte uit de Bijbel. Dat betekent ook dat we de Bijbel ‘geestelijk’ moeten verstaan. De Bijbel is niet alleen maar een dode tekst over lang vervlogen gebeurtenissen. De nauwe relatie met de Geest die uit de Bijbel spreekt was voor Bonhoeffer geen theoretische of dogmatische zaak, maar van eminent belang in het verzet tegen instemming van de kerk met het nazisme: “…  De kerk moest niet meegaan met de ideologie van de partij, en niet instemmen met het grote enthousiasme bij het volk voor het nieuwe regime, en niet in de militaire overwinningen in 1940 de voorzienigheid van God begroeten. Want in deze ontwikkelingen openbaarde zich niet de Geest van Christus, maar een duistere, demonische geest. Voor Dietrich was daarbij het springende punt dat het Joodse volk, Gods oogappel, waaruit Jezus is voortgekomen, door het nieuwe regime werd vervolgd en de meerderheid van de kerkleiders en predikanten met een Joodse achtergrond werden gediscrimineerd. Tegenover de geest van misleidende propaganda van de nazi’s en het zwijgen van veel kerkleiders over onrecht kende Bonhoeffer slechts één remedie: de kerk luistert alleen naar wat de Geest te zeggen heeft vanuit het Woord dat getuigt van de gekruisigde en verrezen Christus…”.

 

De trooster

Bonhoeffer heeft het heel duidelijk over Christus die door de Heilige Geest ín ons is: “… Daarin onderscheidt de mens zich van de overige schepselen, dat God zelf in hem is…”. En even verder: “… Belangrijk is het beeld dat God in de mens is, in de mens woont en werkt…”. Bras: “… De innerlijke aanwezigheid van Gods Geest in ons eigen diepste wezen werkt een intense omvorming uit…”. Er vindt een perspectiefwisseling, een ‘metanoia’, plaats van het eigen ego naar de Ander, de Heilige Geest, die pure liefde is. Het gaat niet om een innerlijke kracht, maar letterlijk om de persoonlijke God en Jezus Christus: “… we dragen hen als het hoogste heiligdom in ons…”. Hieruit volgt dat: “… Alle andere heren die wij in ons hart ruimte hebben gegeven, moeten wijken…”. Dat nu is de ultieme vrijheid. Bras vindt deze persoonlijke benadering van spiritualiteit zeer inspirerend voor onze tijd. Daar sluit ik mij volledig bij aan. “… We hebben het heel erg nodig, dat we opnieuw zicht krijgen op de inwerking van Gods Geest in ons hart, in onze geest, in onze persoonlijke existentie…”. Tot mijn stomme verwondering wordt er in de kerk amper gesproken over de Heilige Geest die echt ín ons woont. Toch is dat het grote geheim van de gelovige, waar Paulus het over heeft, volgens mij. Hij gebruikt geen vage beeldspraak. Waarom zou je überhaupt christen willen worden als dat voor je bestaan niets uitmaakt? Waarom zou je naar de kerk gaan als je dat niets oplevert (zover wil ik wel gaan)? Zie de leegloop van de kerk. Je bent toch geen malle pietje? Het punt is dat er een existentie, of hoe je het ook maar aan wil duiden, in je leven kan komen die bestaat uit  puur licht, pure liefde en pure vrede. Wie wil dat nu niet? “… God is levende presentie, actieve betrokkenheid, een Persoon die ons kent, verstaat, en leidt…”. Zie het verhaal van de pastor over de ramp in Beiroet. De Bijbel heeft het over een ‘trooster’ die je begeleidt in alles wat je tegenkomt of waar je voor komt te staan. Zie ook: “De trooster” van Esther Gerritsen. Vaak is men huiverig geweest hier verder in door te denken omdat het egocentrisme in de hand zou werken. Maar de ‘trooster’ is en blijft de Ander en heeft niets met je ego te maken. Sterker, door je te concentreren op de ‘trooster’ vergeet je eerder jezelf. Zie ook het bidden als ‘stil zijn voor God’. Welnu, de Heilige Geest is in iedere gelovige. Alle gelovigen samen worden in de Bijbel ‘het lichaam van Christus’ genoemd. Ik stel me zo voor dat wij allemaal een celletje van het lichaam van Christus zijn waar zijn DNA in zit. Daarom bestaat er een diepe verbondenheid tussen gelovigen onderling. Bonhoeffer schrijft dan ook: “… Broeders en zusters, laat u niet vergiftigen door de haat die volken, rassen en klassen uiteenscheurt. (…) Want de heilige Geest is vrede en zal ons vrede geven. Die in u is, is groter dan die in de wereld is. Laten we om die troost van Pinksteren bidden…”. De Heilige Geest zal ons altijd inspireren om een zegen voor anderen te zijn, is altijd gefocust op de wereld om ons heen. Omdat ieder mens een potentiële Godsdrager is, ook al weet hij dat misschien niet, volgt hieruit zijn individuele waardigheid. Het is leuk dat Bras hier en daar titels van andere boeken geeft om verder te lezen: “… Ik moet denken aan de imponerende manier waarop Miskotte in de oorlog zijn boekje “Bijbels ABC” uitgaf. Wie het Bijbels abc leert spellen komt op het spoor waarheen de Geest van Christus ons leidt…”.

 

Gebed en meditatie

Over het gebed: “… De betekenis van het gebed is bij Bonhoeffer vooral gelegen in de innerlijke transformatie die het bewerkt, en niet zozeer in de verandering van de omstandigheden buiten mij. Zo moeten we niet denken dat we het gebed kunnen hanteren als een magische afweer tegen allerlei onheil dat ons kan overkomen…”. En even verder: “… Bidden was voor hem ten diepste stil worden en in die stilte je overgeven aan de verborgen Aanwezige die fundamenteel te vertrouwen is…”. Bras: “… Bidden moet niet, er hoeft niets veroverd te worden en niets gevreesd. Bidden mag…”. Over het bidden voor een vijand: “… Wij doen dat plaatsvervangend voor hem, wat hij zelf niet doen kan…”. Een gemeente die voor iedereen bidt wordt vrij van mensenvrees en mensenverachting. Bonhoeffer was ook een groot pleitbezorger van christelijke meditatie oftewel het in stilte overdenken van Bijbelteksten: “… De stilte van de tempel is het teken van de heilige aanwezigheid van God in zijn Woord…”. Zie het Joodse ‘lernen’. Het maakt je volgens hem vrij, sterk en onafhankelijk. Bonhoeffer: “… Je kunt de Bijbel niet eenvoudig lezen zoals je andere boeken leest. Je moet bereid zijn, haar werkelijk vragen te stellen. Pas zo ontsluit zij zich… Want in de Bijbel spreekt God tot ons. En over God kun je nu eenmaal niet zo eenvoudig van jezelf uit nadenken, maar je moet tegenover Hem een vragende houding aannemen. Alleen als wij zoeken, antwoordt Hij ons… Zoals wij het woord van een mens die wij liefhebben, niet begrijpen als wij het eerst analyseren, maar zo’n woord eenvoudig door ons wordt aangenomen en dan een dag lang in ons doorwerkt, eenvoudig als woord van deze mens die wij liefhebben. En zoals dan diegene zich steeds meer ontsluit, die dit woord gezegd heeft, hoe meer wij dit woord ‘in ons hart bewaren’ als Maria, zo moeten wij met het woord van de Bijbel omgaan… Zo lees ik nu de Bijbel. Ik vraag aan elke passage: wat zegt God hier tot ons en ik bid God, dat Hij ons toont, wat Hij zeggen wil…”.

 

Monastieke gemeenschap

Bonhoeffer stichtte ook één van de eerste protestantse monastieke gemeenschappen in Europa: het broederhuis van het seminarie Finkenwalde: “… Interessant is, hoe Dietrich vervolgens een onderscheid maakt tussen psychische gemeenschap en geestelijke gemeenschap. Een psychische gemeenschap heeft haar basis in de psyche van de leden. Zij hebben hun droombeelden en idealen en proberen die te verwezenlijken, maar al gauw worden zij ontgoocheld over de anderen en ook over zichzelf. Met laat zich meenemen in heerlijke ervaringen en hooggestemde verwachtingen die als een roes over hen komen. Maar deze slaan al gauw om in teleurstelling en slechte ervaring. Het is goed als men door dergelijke teleurstellingen heen leert om de gemeenschap niet te bouwen op psychische stemmingen. Wie leeft vanuit een wensdroom wordt hoogmoedig en veeleisend. De ander wordt al snel beoordeeld en veroordeeld.‘Hij leeft in de kring van de broeders onbarmhartig en als een levend verwijt voor alle anderen’. Maar de christelijke gemeenschap is niet gebouwd op onze wensen en idealen. God heeft voor de gemeenschap allang de grond gelegd. Daarom treden wij er binnen niet met eisen, maar met dankbaarheid…”. Zie ook: “Voorwaarts” van Eva Meijer. Even verder: “… Niet zozeer een heiligingsideaal ligt aan de grondslag van de gemeenschap, zoals dat vaak het geval was in rooms-katholieke kloosters. Ook niet het droombeeld van een paradijselijke samenleving die vooruitgrijpt op het rijk van God, en die als utopie de leden van de gemeenschap gaande moet houden. Maar een heel realistische geloofsovertuiging: we zijn zondige, gebrekkige mensen en dat blijven we tot onze laatste snik, maar we zijn door Christus gerechtvaardigde zondaren, en door Hem aan elkaar gegeven. Vanuit deze geloofswerkelijkheid willen we nu met elkaar leven, fouten maken en elkaar dan steeds weer vergeven. De blik is dan niet voortdurend op onze prestaties gericht en dat is een hele bevrijding…”. Zie ook: “Moeilijk te geloven” en “De minnaar, de monnik en de rebel” van Suzanne van der Schot. Een geestelijke gemeenschap is gebaseerd op het werk van de Geest: “… Daar proberen mensen elkaar niet te onderwerpen of hen aan zich te binden en door machts- en invloedssferen van persoonlijke aard te manipuleren of door dweperige verlangens in elkaar op te gaan. In een geestelijke gemeenschap staat Christus altijd tussen mij en de ander in zodat ik de ander niet kan binden, dwingen of beheersen…”. Volgens mij laat een en ander weer zien hoe belangrijk het is om een helder zicht te hebben op het drie-enige mensbeeld lichaam-ziel-geest. Bonhoeffer pleit voor nuchterheid en het besef dat de ander eigendom is van Jezus Christus. De Geest woont ook in hem of haar. Dat moet de dragende grond van het samenleven zijn, en niet hooggestemde idealen of intense antipathieën dan wel sympathieën. Bras heeft het over de opleving van belangstelling voor monastieke spiritualiteit in onze tijd en wijst op de veelgelezen boeken van Anselm Grün, Wil Derkse en Thomas Quartier.

 

Tegenstellingen

Van huis uit was Bonhoeffer een goede musicus. In de gevangenis schrijft hij over een lied van Hugo Wolf: “… Vrij vertaald luidt de strofe: ‘Plotseling komen vreugde en leed en voor je het weet verlaten beide je en gaan aan de Heer vertellen hoe jij ze gedragen hebt.’ Daar ging het hem om: hoe je vreugde en leed droeg. Aan de omstandigheden kun je vaak niet veel veranderen, maar wel aan je eigen mentaliteit…”. Zie ook: “De keuze: leven in vrijheid” van Edith Eger. Bonhoeffer was tevens een dichter. Zijn poëzie gaat vaak over tegenstellingen, zoals geluk-ongeluk, christen-heiden, verleden-toekomst, leven-dood: “… Deze telkens terugkerende spanning tussen twee polen die uiteindelijk in een synthese worden opgeheven lijkt op de filosofische methode van Hegel, die de geschiedenis duidde als een proces van these en antithese die beide worden opgeheven in een synthese. En daarbij betekent ‘opgeheven’ niet dat de these en antithese worden uitgeschakeld, maar in een hogere eenheid worden verbonden zodat beide hun relatieve recht behouden en in een vruchtbare relatie tot elkaar komen te staan zodat er iets uitkomt waar men mee verder kan. Ook lijkt Bonhoeffers paradoxale visie op de in middeleeuwse mystieke geschriften voorkomende ‘concidentia oppositorum’ ofwel het samengaan van tegengestelden. In de mystiek gaat het dan uiteindelijk om de vereniging van de menselijke en de goddelijke geest. Dit samengaan betekent niet dat de mens en God helemaal in elkaar opgaan, maar dat er door inzicht en liefde een vereniging tussen beide groeit. Deze vereniging betekent dat de mens zijn aardse en vergankelijke leven niet achter zich hoeft te laten maar het juist ten volle kan leven in het licht van de eeuwigheid…”. Het doet me ook denken aan het yin en yang-principe uit de leer van Confucius (zie: “China & de barbaren” van Henk Schulte Nordholt). “… Heel persoonlijk spreekt deze spanning uit het aangrijpende gedicht ‘Wie ben ik’. In de ogen van anderen ben ik, schrijft Bonhoeffer, sterk en moedig. Maar zelf weet ik dat ik vaak bang ben, enorm verlang naar vrijheid, soms stervensmoe ben. Wie ben ik dan in werkelijkheid, de mens zoals anderen mij ervaren, of de mens zoals ik die zelf ervaar? Ook hier twee tegenpolen die er beide zijn en ook niet in een goedkope oplossing verdwijnen, maar ze worden in een ander perspectief gezet door de slotzin: ‘Wie ik ook ben, U kent mij. Ik ben van U, mijn God.’…”. Zie wederom Carola Schouten in “Zomergasten” (laatste gedeelte).

 

Wachten op God

Omdat Bonhoeffer na zijn kerkelijk examen nog te jong was om als predikant bevestigd te worden, vertrok hij naar New York voor een studiejaar. Door zijn contacten met de zwarte student Frank Fisher en zijn Abyssinian Baptist Church werd Bonhoeffer zich bewust van het kwaad dat racisme heet. Hierdoor was hij beter dan anderen voorbereid op de oppositie tegen het antisemitisme onder brede lagen van het Duitse volk. Hij heeft zich met hand en tand verzet tegen de theologische opvattingen die ‘volk’ en ‘ras’ beschouwden als scheppingsordeningen. Zie Paulus die in de Bijbel stelt dat er geen verschil is tussen Jood of Griek voor God. Met Martin Niemöller en Karl Barth ageerde hij hevig tegen een zuiver arische kerk. Tijdens de zogeheten ‘Bruine Synode’ aanvaardde  de ‘Deutsche Christen’ echter de ariërparagraaf. Daarop ontstond een oppositie die zich de 'Belijdende Kerk' noemde. Bonhoeffer heeft heel veel geschreven over rechtvaardigheid en integriteit. Hij benadrukte als geen ander het ‘Doe uw mond open voor de stommen’ uit Spreuken 31:8. Het kan zover komen dat men de overheid niet langer mag gehoorzamen omdat zij een handlanger van de duivel is geworden. In zijn “Ethik” schrijft hij: “… De verstoting van de Joden is verstoting van Christus…”. Met grenzeloze hoop wachtte Bonhoeffer op God. Geduldig, waakzaam en biddend. Wachten is het tegendeel van je zorgen maken, zei hij. In een brief, vijf dagen na de mislukte aanslag op Hitler: “… Ik heb Dostojewski’s ‘Aantekeningen uit het dodenhuis’ uit. Een wijs en goed boek. Ik herinner me dat hij schrijft – en het is bij hem zeker geen frase – dat geen mens zonder hoop kan leven en dat mensen die werkelijk alle hoop verloren hebben vaak wild en kwaadaardig worden…”.

 

Uitgave: Kok Boekencentrum – 2018, 224 blz., ISBN 978 904 352 951 8, € 17,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier