donderdag 19 mei 2011
Het meisje dat verdween – Els Florijn
(Deze recensie werd, enigszins aangepast, geplaatst op de site van "Zij & Zeeuws" - oktober 2011: www.zijenzeeuws.nl)
Literair gezien is Els Florijn (1982) dan misschien nog niet zo’n zwaargewicht; haar – inmiddels derde – boek is de moeite van het opmerken zeker waard. Het refereert aan een waar gebeurd verhaal dat zich tijdens WO II afspeelde in het kleine Betuwse plaatsje Lienden (in de buurt van Tiel). Daar werd een vier-jarig joods meisje, Elly Frank, zonder pardon en moederziel alleen, met medewerking van de toenmalige burgemeester Kamp, weggehaald bij haar verzorgers en op transport gesteld naar Auschwitz-Birkenau, waar ze op 17 september 1942 waarschijnlijk onmiddellijk werd vergast.
‘Andere Tijden’ maakte mede naar aanleiding van deze gebeurtenis een indrukwekkende documentaire, getiteld ‘De andere familie Frank’. Deze film is 700.000 maal bekeken en wordt nog steeds vertoond.
De naam van de Liendense Burgermeester Kampschool is inmiddels verandert in basisschool De Sterappel en op het plein werd een beeldje ter herinnering aan Elly neergezet. Els Florijn, zelf moeder van twee kinderen en leerkracht op een basisschool, schreef deze roman ter nagedachtenis van de duizenden kleine kinderen die in Auschwitz zijn vermoord.
Het verhaal. Een welgestelde joodse familie. Lotte: “…Van het begin af aan wist ik dat papa en mama niet mijn echte vader en moeder waren, maar omdat ik zo klein was toen ze mij, nadat mijn eigen ouders bij een treinongeval om waren gekomen, in huis namen, heb ik nooit iets anders tegen ze gezegd dan papa en mama…”.
Het schijnt een goed joods gebruik te zijn dat stellen die zelf geen kinderen kunnen krijgen een pleegkind adopteren.
Echter, als Lotte 13 is, krijgt ze tegen alle verwachtingen in, toch nog een zusje: Ditte. Ze komt ter wereld op de dag dat Nederland capituleert voor de Duitsers, en de grond dreunt van de beschietingen verderop. Lotte is doodsbang als zij er op uitgestuurd wordt om haar vader te halen, als de weeën beginnen.
Haar moeder belandt na de geboorte in een postnatale depressie. Ik las een recensie waarin dit gegeven als overbodig wordt afgeserveerd. Zelf vind ik met name de reactie van Lotte hierop juist ontzettend mooi beschreven:
“… Het was alsof mama verdwenen was. Er was niets meer in haar wat ik herkende, wat ik begreep. Ze leek een volslagen vreemde. Ze lag maar in het grote bed en ze keek voor zich uit. Het was alsof alles langs haar heen ging, alsof er een leeg omhulsel in bed lag…”, en een eindje verder, “… Ik haatte de ‘laat mij maar’-toon waarop ze praatte. Ik haatte het zo dat bij mij ook de tranen in mijn ogen sprongen, omdat ze niet leek te merken dat ik voor haar rende, haar drinken gaf en pantoffels, en haar probeerde af te leiden, dat ze niet zag hoe ik van haar hield. Ik haatte het dat ze feilloos opmerkte dat ik boos was. Ik haatte het, dat ze zo in zichzelf opging dat de mist in haar hoofd belangrijker werd dan Ditte’s eerste woordjes, dan papa’s liefde, dan mijn toewijding…”. Het voelt alsof het kleine meisje haar moeder heeft 'opgegeten'.
Het gegeven heeft ook zeker zijn functie in het verhaal. Als de omstandigheden van het gezin later heel moeilijk worden, draait de moeder helemaal om, en is juist heel sterk:
“… ‘Wat doen we met de koffers?’ vroeg papa. Hij kaderde onze situatie in vragen, mama in antwoorden. Hij lanceerde de problemen, mama de oplossingen. Ik verbaasde mij daarover. Hoe kon mama zo veranderen?...”.
De maatregelen tegen de joden nemen langzaamaan zorgwekkende vormen aan:
“… Papa mocht geen lid meer zijn van de Oranjevereniging. We mochten geen niet-Joods personeel meer hebben, dus mama sprak met Frieke (het kindermeisje) af dat ze s’avonds kwam, stiekem, na negenen. Onze auto, de trots van mijn vader, verdween uit de garage. Wij moesten onze telefoon afsluiten en inleveren. Ik moest mijn fiets wegdoen. En natuurlijk de Jodenster. Frieke naaide hem voor mij op mijn mantel. Er mocht geen sjaal overheen hangen, maar het liefst liet ik mijn jas open, hoe koud het ook was. Dan zag je de ster niet zo goed…”.
Als Lotte’s ouders in 1943 bericht krijgen dat ze zich in kamp Vught moeten melden, besluiten ze onder te duiken – zonder Ditte. Zij wordt met heel veel pijn achtergelaten in het vertrouwen dat het kindermeisje voor haar zal zorgen, en met de hoop dat de SD zo’n klein meisje wel met rust zal laten (dat gebeurt niet, na een paar dagen bij Frieke thuis, komen de burgemeester en de veldwachter Ditte ophalen om haar over te leveren aan de Duitsers).
Lotte belandt met haar ouders bij een vreselijke boer die hen flink laat betalen voor hun verblijf op de hooizolder van zijn schuur. Op een weergaloze manier beschrijft Els Florijn wat voor impact dit allemaal heeft op een zich ontwikkelend pubermeisje. Lotte zet zich stikkend van woede af tegen haar ouders door dagenlang te zwijgen omdat ze Ditte hebben achtergelaten, ze wil niet dat haar ouders zien hoe haar lichaam verandert, ze schaamt zich rot als ze in hun bijzijn haar behoefte moet doen, ze maakt zich zorgen over hoe het moet als ze zich wil wassen of ongesteld is. De enige mensen die ze in lange tijd ziet zijn de boer en zijn vrouw, en hun zoon Klaas die soms het eten komt brengen, en op wie ze hopeloos verliefd wordt: “…mijn hart begon te bonzen… ik droomde ervan dat hij mij een keer aan zou kijken… s’ avonds lag ik op mijn stromatras in het donker en vroeg me af of hij mij mooi vond… ik omarmde mezelf alsof hij het was…”. Als ze hem een keer in de verte ziet lopen zegt ze: “… het deed zeer om naar hem te kijken…”.
Op een dag is het geld op, en wordt de familie prompt op een buitengewoon grove manier door de boer en zijn zoon de deur uitgezet: “… Ze gingen allebei aan de kant. Ik moest vlak langs hen lopen. Ik keek naar Klaas. Hij keek naar mij. Hij zei: ‘Als je de Waal over moet, kun je maar beter verzuipen, dan kun je ons niet verraden.’ Ze lachten allebei hard…”.
Kadeng…
Na allerlei omzwervingen vinden Lotte en haar ouders uiteindelijk een gastvrij onderkomen in de pastorie van een pastoor: “… omwille van het heilige huisgezin van Nazaret, dat op zijn vlucht naar Egypte ook overal moest aankloppen om onderdak. Wij vertrouwen erop dat onze lieve Heer, Die u hier gebracht heeft, ook wel verder zorgen kan…”. Daar blijven ze tot het einde van de oorlog, waarna ze de steeds angstig vermoede, definitieve waarheid onder ogen moeten gaan zien: Ditte is vergast in het vernietigingskamp Auschwitz.
En dan begint het grote zwijgen. De onhanteerbare schuldgevoelens. De wroeging. Lotte kan er niet tegen, en neemt uiteindelijk een baantje aan, ver van huis, in Amsterdam:
“…Ik heb geen afscheidskus gegeven. Zo makkelijk was het: ik trok de voordeur achter me dicht en ik weigerde mijn gedachten te laten gaan over wat ik achterliet. Zo makkelijk was verdwijnen…”.
Ze valt van de regen in de drup. Iemand vertelt over haar nieuwe werkgeefster:
“… ‘De oorlog. De moffen. NSBérs. Ze had zo d’r connecties. Ze was hartstikke verkeerd. Ze hebben d’r helemaal kaal geknipt na de bevrijding. Ze jankte als een kat.’ Ze genoot duidelijk van dat beeld. ‘Nu draagt ze nog een pruik. Heb je dat gezien?’ Nee, dat had ik niet gezien. Maar er werd mij wel iets duidelijk. Hoe kon ze beter de goodwill van verschillende mensen terugwinnen dan door een Jodin in dienst te nemen? Zo van: ik was nog niet zo verkeerd, kijk maar, ik draag in ieder geval de Joden een warm hart toe. Zou ik er anders een in dienst nemen? Ik werd misselijk van woede. Maar ik zei niets. Als ik iets zei, was ik mijn baantje kwijt. En waar zou ik anders naartoe moeten?...”.
Het boek eindigt in het jaar 2000 als Lotte als oude vrouw terugkeert naar haar geboortedorp en op zoek gaat naar mensen die haar familie mogelijkerwijs gekend hebben.
Dit is het verhaal van Lotte, maar er loopt nog een verhaallijn door het boek; die van Ditte. Wat zij meemaakt, hoe zij het meemaakt: de gruwelijke weg van een drie-jarig kindje naar Auschwitz. Hiermee heeft Els Florijn ‘het onbeschrijfelijke beschreven’, zegt een recensist ergens, en beter kan het niet gezegd.
In een intervieuw met Andries Knevel van de E.O. vertelt de schrijfster waarom Ditte, ondanks alles, steeds omringd is door mensen die zich over haar ontfermen: ze kon het niet anders denken, ze kan niet geloven dat God dat niet zo zou arrangeren (Els Florijn is zelf christelijk).
Ik help het haar hopen...
Deze roman deed mij sterk denken aan “Haar naam was Sarah” van Tatiana de Rosnay (zie mijn blog van 02.12.’10).
Els Florijn heeft met “Het meisje dat verdween” de Publieksprijs Christelijk Boek 2011 gewonnen; waarmee ik haar van deze kant van harte feliciteer!
Dit boek is voor €17,90 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).
Uitgave: Mozaïek - 2010
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten