maandag 6 mei 2024

Ruiter in de wolken – Andreas Burnier

 

 
 Subtitel: Joodse essays 1990 – 2002

 

Evenals Kristien Hemmerechts, zie mijn vorige blog, keerde ook schrijfster Andreas Burnier (1931 – 2002), pseudoniem van hoogleraar criminologie C.I. Dessaur, op latere leeftijd terug naar haar  religieuze roots. In dit geval het (liberale) Jodendom. “… Misschien zijn atheïsme en agnosticisme wel noodzakelijke fasen waar iemand doorheen moet, om van haar kinderlijke, projectieve godsvoorstellingen af te komen…”, schrijft ze ergens. Bij Burnier komen rationaliteit en spiritualiteit eveneens op intrigerende wijze samen. Volgens mij is dat de enige manier waarop de mens in staat is zich weer ‘heel’ te voelen: wij zijn nu eenmaal ‘bezielde’ wezens. “Ruiter in de wolken” bestaat uit een vijftigtal essays, sommigen niet eens afgemaakt omdat ze onverwacht overleed, waarin ze haar queeste beschrijft.

 

Joodse ‘litteratuur’

Burnier was één van de onderduikkinderen die na de tweede wereldoorlog een grote weerstand bleven voelen voor alles wat Joods was. Joods zijn bleek levensgevaarlijk, een trauma dat niet zomaar wordt weggewist. De nazi-terreur tegen Joden heeft met name in ons land een onvoorstelbaar groot aantal slachtoffers gemaakt: “… Alleen in Nederland en in Polen is het de duitse bezetters gelukt tot tachtig procent van de toenmalige Joodse bevolking om te brengen…” (Burnier schrijft als reactie op het Duitse bevel het woord joden met een kleine j te schrijven consequent duitsers ook met een kleine d). Het is evenwel uitzonderlijk hoeveel Joodse schrijvers er desondanks na de oorlog in Nederland opdoken: Marga Minco, Judith Herzberg, Sonja Pos, Josepha Mendels, Ethel Portnoy, Sera Anstadt, Manuel van Loggem, Nol van Dijk, Martin van Amerongen, Lisette Lewin, Ischa Meijer, Ida Vos, Helga Ruebsamen, Gerhard Durlacher, Frans Pointl, Chawa Wijnberg, Chaja Polak, Leon de Winter, Marcel Möring, Carl Friedman, Arnon Grunberg. “… Met ons allen, of althans met grote gedeelten van ons litteraire (Burnier heeft het ook steeds over ‘litteratuur’) werk, hebben wij – de na de oorlog litteratuur publicerende Joden – of wij ons dat bewust waren of niet, en of wij dat wilden of niet – als het ware een commentaar op de Sjoa geschreven: een toelichting op wat er toen is gebeurd. Onze boeken gaan soms niet letterlijk over de oorlog: over duitse concentratiekampen of over onderduikervaringen, over na de oorlog getraumatiseerde ouders en familie, of over de zoektocht naar Joodse identiteit. Toch geven zij vaak een beeld van wat er met de Joodse ziel ten gevolge van de duitse terreur is gebeurd. Door wat wij níét behandelen in onze boeken, door alles wat wij níét zeggen, door krampachtige stilte over specifiek Joodse gevoelens en ervaringen, wordt voor de zorgvuldige lezer uiteindelijk misschien haast net zoveel zichtbaar als door een heel expliciete weergave van een typisch ‘Joodse’ geschiedenis…”. Volgens Burnier is het actieve religieuze Joodse leven waarin je vele uren van een etmaal geacht wordt te bidden, rituele handelingen te verrichten en intensief te ‘lernen’ te druk om ook nog eens romans en verhalen te schrijven. Daarom is de moderne, westers Joodse literatuur, voor zover deze handelt over typisch Joodse onderwerpen, vooral conserverende en educatieve museum-literatuur. De meeste Joodse schrijvers hebben zich dan ook verwijderd van de orthodox-Joodse praxis. Zie Mendele Mocher Sforim, Y.L. Peretz, Martin Buber, André Schwartz-Bart, Primo Levi, Karl Marx, Sigmund Freud, Albert Einstein, Heinrich Heine, Franz Kafka, Kurt Tucholsky, Saul Bellow, Bernard Malamud, Henry Roth, Philip Roth, Elie Wiesel, Amos Oz, David Grossman, A.B. Yehoshua, Meir Shalev, Zeruya Shalev, Edith Eva Eger. De Oost-Europese Joodse wereld van Sholem Aleichem en Isaac Bashevis Singer is verdwenen. Hoe de miljoenen Oost-Europese Joden die rond 1900 naar Amerika emigreerden hun sjtetl-leven hebben proberen vast te houden is te lezen in de boeken van Chaim Potok.

 

De teutoonse god

Burnier vertelt over de familieleden die terugkeerden uit de Poolse kampen: “… Zij hadden gezien wat geen mens kan zien zonder krankzinnig te worden: de teutoonse god…”. Even verder: “… Niemand verdroeg de anderen. Allen hadden wij behoefte aan jarenlange troost: een alles begrijpende, oneindig liefdevolle moedergodin, die ons opnieuw zou baren, die de geschiedenis ongedaan zou maken. Maar wie had dat kunnen zijn?...”. Na een bezoek aan Dachau werd Burnier een nacht en een dag letterlijk dood-ziek: “… Ik voelde mij ten dode uitgeput, kon mij niet meer bewegen. Het leek of ik honderd jaar oud was en stervende. Vervolgens sliep ik negen uur aan één stuk tijdens de treinreis terug van München naar Amsterdam…”. Door dit hevige, psychosomatische proces brak de angst, die haar veertig jaar lang  in haar greep hield, af. Een doodervaring werd de kiem van haar terugkeer naar het Jodendom.

 

Ruimtereizigers

Burnier: “… ‘Religie’ omvat voor mij de vraag naar de situatie van de mens die korte tijd hier op aarde aanwezig is. Het bestaan in deze aardse ‘dimensie’, zoals wij tegenwoordig zeggen, is een groot raadsel. Zijn wij mensen stoffelijke wezens die dankzij evolutie een klein beetje bewustzijn hebben ontwikkeld en die daarmee proberen iets te begrijpen van het omvattende geheel waarvan wij een klein onderdeel zijn? Of zijn wij, omgekeerd, juist vonkjes van dat omvattender geheel, die even in een lichaam zijn gevangen en die in die situatie moeten proberen ons onze geestelijke herkomst te herinneren? Is ons probleem, en het probleem van het vaak schrikbarende aardse leven, dat wij zulke vluchtige voorbijgangers zijn, dat wij bijna niets weten en kunnen weten: een zwart niets voor onze geboorte en na onze dood, enkele tientallen jaren later, met daartussen een heleboel verwarring, opwinding, vreugden en kwellingen, die al gauw volstrekt irrelevant zijn voor degenen die na ons komen? Of is ons probleem dat wij geestelijke vonkjes zijn, wezens stammend uit een andere wereld, die ondanks de val in aardse omstandigheden moeten proberen hun wijdere bewustzijn te behouden of te heroveren? Zijn wij als mieren die met takjes rondslepen, drie keer zo groot als wijzelf, totdat een toevallige voet ons vertrapt? Of zijn wij ‘ruimtereizigers’ met een missie, die wij vaak dreigen te vergeten als wij op de chaotische plaats van onze bestemming zijn aangekomen? Ik ben geneigd tot de tweede opvatting over ons menselijke bestaan…”.

 

Franz Kafka’s agnosticisme

Aan de hand van Franz Kafka’s postuum verschenen verhaal “Forschungen eines Hundes” (Onderzoekingen van een hond) legt Burnier uit wat ‘agnosticisme’ inhoudt. Het gaat over een duidelijk buitengewoon intelligente hond die één ding niet kan: mensen waarnemen. Hij ziet zijn voedsel neerdalen uit de lucht en langs de een of andere weg in een bak terechtkomen, maar heeft geen flauw idee wat voor onzichtbaar wezen daar achter zit. “… Kafka’s hond wordt geobsedeerd door zijn vermoeden van raadselachtige geheimen. Hij wordt gekweld door de totale onverschilligheid van zijn medehonden voor de vragen die hem zo intens bezighouden en de eenzaamheid die daarvan het gevolg is. De wanhoop van deze uiterst slimme, onderzoekende hond, die alleen maar net niet datgene kan waarnemen waardoor alles op zijn plaats zou vallen, vinden wij terug bij Kafka’s mensen in zijn grote romans, “Het proces” en “Het slot”. Ook die menselijke protagonisten in Kafka’s meesterwerken worstelen machteloos met wezens en krachten die zich voortdurend net aan hun waarneming onttrekken en wier logica volstrekt niet spoort met de hunne…”. Agnostici zeggen: “… Wij weten het niet. Het materiële universum is ontzagwekkend groot en complex, de verborgen diepten van ons eigen innerlijk zijn een mysterie, maar hoe je dat ook wilt benoemen of wat je daarover te weten kunt komen, zal altijd ontoereikend zijn…”. De machteloosheid van het agnosticisme kan worden overwonnen door het ‘lernen’, betoogt Burnier. En wel van de ‘Talmoed Tora’: het systematisch lezen en bestuderen van Tora met behulp van de commentaren van de ‘chachaniem’.

 

Massamedia

Burnier heeft zich vanuit haar ervaring met het nazisme uitermate verzet tegen het legaliseren van euthanasie en abortus, waardoor ze een bak van kritiek over zich heen kreeg die niet mooi meer was. Nog voordat internet en sociale media gemeengoed werden, waarschuwde zij al voor hun invloed: “…Het zal in de komende jaren niet meevallen aan de niet geringe negatieve krachten in onszelf en de mensheid het hoofd te blijven bieden. Wie van ons zal voortdurend alert blijven, als het bureaucratische net nog strakker zal worden aangehaald; als het elektronische superbrein nog invloedrijker wordt; als het door staat en bedrijfsleven in de tang genomen onderwijs nog meer dan nu al het geval is het autonome, kritische intellect zal beletten zich te ontplooien; als de massamedia, de reclame en de politieke propaganda nog geraffineerder worden; als er nog meer dan nu al het geval is zal worden vergaderd en ‘gemanaged’ en creatief, inhoudelijk werk nog meer zal worden belemmerd dan reeds het geval is?...”.  Volgens haar worden wij door de dagelijkse dosis indoctrinatie via de media, veel meer dan wij doorgaans beseffen, gehersenspoeld en tot een gedeïndividualiseerde massamens gemaakt: “… De huidige, overmatig bureaucratisch gereguleerde, technische gecontroleerde en door de massamedia geregisseerde werkelijkheid vormt een bedreiging voor ieders autonomie, voor onze waardigheid en zelfstandigheid als individu, voor ons kritische denkvermogen en onze ethische alertheid…”.  Burnier: “… Linkse en rechtse dictaturen laten zien wat er gebeurt als het kwaad totaal wordt ontkend dan wel op een willekeurige groep ‘anderen’ wordt geprojecteerd…”. Burnier beschrijft de staat Israël nog als een waarborg voor Joodse veiligheid in geval van nood en een toevlucht wanneer de antisemitische agressie weer de kop op mocht steken: “… Of, zoals Abel Herzberg het formuleerde: ‘ Zonder Israël is elke Jood een ongedekte cheque.’…”.

 

Wie niet ‘doet’, zal ook niet ‘weten’

Het Jodendom wordt ondanks het kleine aantal aanhangers nog steeds tot de grote wereldreligies gerekend omdat het christendom en de islam er aftakkingen van zijn. Het heeft een aantal religieus-ethische principes de wereld ingebracht die in het algemene bewustzijn zijn opgenomen, zoals: heb uw naasten lief (Leviticus 19:18). Wees goed voor je vijanden en degenen die van je afhankelijk zijn: personeel, kinderen, armen, vreemdelingen, dieren. Wees actief betrokken bij je medemens en omgeving (tsedaka, liefdadigheid). Pleeg geen incest of ander geweld binnen het familieverband of daarbuiten tegen zwakkeren. Een aantal andere typisch Joodse morele aansporingen en gebruiken zijn: handel je verplichtingen, vooral jegens anderen, snel en correct af (zo niet nu, wanneer dan?). Roddel, laster en klets niet achter andermans rug. Wees geen platvloers mens. Maak je medemens niet in het openbaar te schande. Wanneer je zieken of rouwenden bezoekt, zwijg dan over je eigen sores. Geniet van het goede, leef niet als een asceet (dat leidt maar tot negatieve ontploffingen). Respecteer het leven, het is een kostbaar bezit. “… De interconfessionele gastvrijheid en de toegankelijkheid van het religieuze jodendom in het algemeen blijven in de regel beperkt tot de folkloristische buitenkant ervan: van uitleg over ‘kipa’ en ‘tailliet’ (hoofdbedekking en gebedsmantel), de ‘mezoezot’ aan de deurposten en de ‘chanoekia’ (de achtarmige kandelaar die gedurende de Chanoeka-week wordt ontstoken), tot en met een blik in de pittoreske, traditionele Joodse eetgewoonten op hoogtijdagen. De kern van de Joodse religie: de diepere of diepste betekenis van de liturgie, het devotionele gebed en het sacrale lernen, behoort echter voor buitenstaanders een gesloten boek te blijven volgens de Joodse traditie. Het is louter een zaak van degenen die ‘het juk van de Tora’ – de rituele praktijk die het fundament en de essentie vormt van het jodendom – door geboorte of door vrije keuze metterdaad op zich hebben genomen. Wie niet ‘mee-doet’, zal ook niet ‘mee-weten’…”.

 

Nieuwe interpretaties van het oude

In het Jodendom ligt het accent op het ‘doen’, niet op het ‘geloof’. Er wordt dan ook niet gesproken over Sjabbat ‘vieren’, maar Sjabbat ‘maken’. De Joodse religieuze visie is gestructureerd rond drie grondprincipes: - de Schepping (de goddelijke oorsprong van de materiële en immateriële kosmos), - de Openbaring (op de Sinaï), - de Verlossing (met als voorloper de Exodus uit Egypte en de verwachting  van de messiaanse tijd). Vanwege zijn strikte monotheïsme heeft het Jodendom nog het meeste verwantschap met de islam. Het ziet zichzelf als ‘heilig’, ‘uitverkoren’, dan wel ‘apart gezet’ voor een eigen geestelijke taak. Het idee van ‘roeping’ lijkt trouwens een algemeen menselijk trekje te zijn. De islam ziet zichzelf als de voltooiing en perfectionering van de voorgaande godsdiensten. De christenen zien het als hun taak het evangelie te verkondigen ‘all over the world’. De indianen denken dat ze door hun rituelen de natuurlijke orde in stand houden. Burnier: “… Vanuit een hoger zijns- en bewustzijnsniveau bezien is het misschien ook wel waar, dat bepaalde mensen bij uitstek bepaalde geestelijke kenmerken vertonen en dat zij daardoor de voor hen karakteristieke bijdrage aan de ontwikkeling van aarde en mensheid kunnen geven…”. In het Jodendom is iedereen priester, er bestaat geen geestelijke elite. Deze individuele verantwoordelijkheid wordt ook in het boeddhisme geleerd. De vroegere cultische tempeloffers, voedseltaboes en rituele reinigingswetten kent het niet-missionaire hindoeïsme eveneens. Volgens zowel Joden als Hindoes kan ieder volk maar het beste op zijn eigen manier zalig worden en via zijn eigen weg proberen op te stijgen naar dezelfde universele bergtop. Het Jodendom verschilt nog het meest met het christendom. Het Jodendom kent het lijden geen positieve waarde toe en projecteert het heil niet in het hiernamaals. Het Jodendom maakte ingrijpende metamorfosen door waardoor het bleef bestaan. Van een centralistische tempelgodsdienst naar het formele, Talmoedische Jodendom en via een mystieke evolutie naar het rationalistisch-humanistische Reformjodendom van vandaag de dag. Het Jodendom kent een sterke neiging de traditie te behouden, maar steeds opnieuw te interpreteren, naarmate de omstandigheden en het menselijk bewustzijn veranderen. De meeste Joden hebben echter een overwegend areligieuze mentaliteit, onder andere vanwege de Sjoa en uit ergernis over de extreem verstarde, ultraorthodoxe minderheid die de meerderheid haar wil probeert op te leggen. Het Jodendom kent geen dogmatiek en nauwelijks een abstracte, systematische theologie. De omvangrijke ‘midrasj-litteratuur’ wordt gekenmerkt door een grote mate van speelsheid, vrijheid, literaire vormkracht en psychologisch inzicht. “… In het religieuze Jodendom ligt de kern (Tora) vast, de omgang daarmee en de interpretatie ervan zijn echter tot op zeer grote hoogte vrij en staan onafgebroken ter discussie…”.

 

Christelijk antisemitisme

Het grote splijtpunt tussen Joden en christenen is natuurlijk Jezus van Nazareth, van wie de Joden de goddelijke status niet kunnen accepteren: “… Die vergoddelijking was voor hen een heidens, hellenistisch element in de Christelijke leer, dat absoluut niet strookte met het Joodse, strikte monotheïsme en de Joodse nadruk op de zuiver geestelijke (niet zichtbare  en zeker niet menselijke) ene God…”. Bovendien waren de elders zeer gangbare mensenoffers ten tijde van ‘de binding van Isaak’ door Abraham afgeschaft en was de kruisiging dus heidense barbarij. De Joodse Messiasverwachting richt zich op de politieke verlossing van de gehele mensheid: het gaat om ‘vrede op aarde’. Volgens Burnier hebben vooral de Romeinse bestuurs- en organisatie-elementen de structuur van de kerk bepaald. Ze heeft het over de tientallen ‘valse messiassen’, waarvan de bekendste David Reubeni en diens volgeling Solomon Molcho (zestiende eeuw), Sjabtai Zvi en zijn volgeling Nathan van Gaza (zeventiende eeuw), en Jacob Frank (achttiende eeuw) zijn, die het Jodendom in de afgelopen millennia teisterden, in verwarring en soms tot rampzalige scheuringen brachten. Zie ook mijn blog over “De Jacobsboeken” van Olga Tokarczuk. Het theologische en sociaaleconomische antisemitisme, waar de Joden bijna tweeduizend jaar onder hebben geleden, werd de vruchtbare voedingsbodem onder de Sjoa. “… In de kanselpreken tot het ongeletterde volk werden Joden onophoudelijk afgeschilderd als representanten van de ‘duivel’. Door de Christelijke dogmatiek werden zij bestempeld als ‘godsmoordenaars’. Voor degenen die zelf konden lezen, kwam daar dan nog het tendentieuze anti-judaïsme in sommige delen van het Nieuwe Testament bij…”.  Zie ook mijn blog over “De erfenis van Pilatus” van Anne-May Wachters.  

 

Transcendentie

Volgens Burnier kan religie pas weer opleven als mensen transcendentale (het alledaagse overstijgende) religieuze ervaringen hebben. Dat denk ik ook: zie mijn vorige blog. Veel atheïsten zijn door hun traditionele godsvoorstelling min of meer cynische godloochenaars geworden. Doordat zij zich bewust zijn van de afgronden van demonie waarin mensen zichzelf, elkaar en hun woonplaats, de planeet Aarde storten, is de vroegere gangbare westerse godsvoorstelling voor hen ethisch onhoudbaar. Burnier: “… Met de geestelijke realiteit als zodanig heeft dat niets van doen. Hedendaagse religieuze Joden zullen onder andere zich bewust moeten worden van hun religieuze ervaringen, ook als die niet meer of niet precies passen in het woordenkader of de symbolische voorstellingen die voorgaande generaties hanteerden…”. Wat stelt de historische kennis van hooguit vierduizend jaar over onszelf eigenlijk voor? Ergens in de onbegrijpelijk grote macrokosmos en de onvoorstelbaar kleinschalige microkosmos leeft de mens een paar decennia op het stofpuntje aarde. Zet dat eens tegenover het denken in ‘lichtjaren’. De menselijke waarneming is selectief. Wat zien we nu helemaal?! Sommige dieren horen hoge en lage tonen die wij niet horen, ruiken geuren die buiten ons bereik liggen. Ons denken is verre van alomvattend. Onze hersenen zeven maar een heel klein beetje prikkels uit. Ons menselijk bewustzijn is zeer beperkt: “… Wie zich heeft verdiept in de moderne natuurkunde, weet echter dat vrijwel alles wat wij ons voorstellen bij materie, bij tijd, bij ruimte, bij causaliteit te maken heeft met ons soort bewustzijn, en niet hoe de fysieke wereld ‘werkelijk’ in elkaar zit…”. De psychologie heeft ons geleerd dat in de voor ons ontoegankelijke diepten van ons onbewuste krachten en impulsen sluimeren waar wij met ons alledaagse bewustzijn absoluut geen toegang toe hebben: “… De werkelijke, diepere aandriften en motieven blijven echter voor ons meestal een gesloten boek. Velen weten niet eens dat die bestaan…”. De goddelijke realiteit valt met ons verstand al helemaal niet te begrijpen. We weten niet wat zich ‘boven’ onze werkelijkheidservaring bevindt: “… De kabbalisten noemden het meest wezenlijke aspect van God: ‘Eén Sof’, zonder Einde, het onbegrensde, onbenoembare, voor ons mensen onvatbare Godswezen. Wat wij wel kunnen kennen, zijn de uitingen van het goddelijke op zijns-niveau die dichter bij het onze staan…”. Mystieke geschriften wijzen wegen naar nieuwe, spirituele werkelijkheidservaringen van licht, liefde en stilte. 

 

Linkse ideeën-dwang

Burnier schrijft onbekommerd over de ‘linkse ideeën-dwang’ in de jaren zestig en zeventig: “… Wee de niet links-dogmatisch denkenden in die jaren: zij hadden het zwaarder te verduren dan vrijdenkers in domineestijd…”. Ze noemt het antizionisme dat opkwam toen de stichting van de staat Israël op initiatief van de Verenigde Naties voor ontheemde, vaak statenloos geworden overlevende Europese Joden, en voor bedreigde joden uit beruchte landen als Polen en Rusland, en uit de gehele Arabische wereld, een feit was, ‘handig verpakt antisemitisme’. Het betekende dat je kritiekloos voor terroristische Palestijnse mannen moest zijn, ongeacht hun geweld tegen onschuldige slachtoffers en hun extreme discriminatie van vrouwen, en gemakshalve ook dat je je beslist niet mocht verdiepen in de Joodse kant van de Midden-Oosten-problematiek. Alhoewel ze zeker enig begrip op kan brengen voor de Palestijnse kant van de zaak. Vanuit gelovige christelijke kringen kwam daar ook nog eens een overdreven filosemitisme bovenop die soms uit dezelfde antisemitische bron ontsprong. “… ‘Wat heerlijk voor u dat u naar uw eigen land terug kunt gaan,’ was een veelgehoorde opmerking tegen Joden wier voorouders vaak al sinds de Romeinse tijd in Europa hadden gewoond en al eeuwenlang in Nederland…”.  Eigenlijk is er niets nieuws onder de zon.

 

Tikkoen olam

De Europese levensstijl en mentaliteit put uit vier bronnen. Het klassieke religieuze Jodendom zorgde voor een morele reflectie op wat wij doen en laten. De oude Grieken leerden ons kunstzinnige normen en een abstracte, filosofisch-wetenschappelijke houding aan. De Romeinen gaven ons juridisch en bureaucratisch-bestuurlijk inzicht. De heidense barbaren lieten ons geloven in het recht van de sterkste en zwelgen in bloeddorst en gewelddadigheid, maar ook in liefde voor de natuur. Welnu, in een cynisch geworden tijd waarin sterk overheersende anti-humane, a-ethische en vulgair barbaarse aspecten de boventoon voeren, kan de Joodse mens-en wereldbeschouwing – zelfs als men areligieus of antireligieus is – misschien enig tegenwicht bieden. In het Jodendom staat niet het ‘denken’ maar het ‘willen’ op de voorgrond. Wie niet in de vrije wil gelooft kan op zijn minst bedenken dat de mens, althans voor haar of zijn eigen gevoel, een vrijheidsmarge heeft waarvan zij/hij ten goede of ten kwade gebruik kan maken. Volgens het Jodendom zijn mensen niet alleen maar slecht en evenmin louter goed: “… Mensen worden, in de Joods-religieuze visie, hier op aarde geboren met twee tegengestelde strevingen: de ‘jetser tov’ en de ‘jetser hara’…”. Het absoluut slechte of het absoluut goede behoort niet tot de menselijke maat. Het Jodendom kent dan ook geen ‘heiligen’: iedereen heeft zijn schaduwkant. Het kwaad is een onmiskenbare realiteit, maar de mens kan in contact blijven met het goede. De wereld waarin wij een korte tijd leven is verre van perfect. Een fundamentele Joods-religieuze gedachte is er in de eerste plaats naar te streven de aarde zo mogelijk iets beter achter te laten dan wij haar bij onze komst hebben aangetroffen. Zie het begrip ‘tikkoen olam’: de poging tot herstel en harmonisering van onze geschonden, chaotische en vaak kwaadaardige wereld. Het Jodendom doet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid, wat een buitengewoon heilzame gedachte is voor mensen die gehersenspoeld zijn met de gedachte dat letterlijk alles wat hen overkomt de schuld is van ‘anderen’. Wij moeten zélf glans aan het leven geven. Uit ‘willen’ volgt ‘doen’, en uit die ervaring volgt ‘kennis’. Heel praktisch dus. Mensen kunnen zich volgens de Joods traditie ‘heiligen’ dan wel  ‘apart’ maken: “… Wij kunnen, met de nodige inspanning en goede wil, ons enigszins leren separeren van de alledaagsheid en het gewoel in de buitenwereld, maar ook van de chaos in onze eigen psyche. Pas dan kunnen wij echt betrokken zijn en handelen als wij niet ‘opgaan in de massa’ en ook niet in onze draaikolk van stemmingen en emoties…”.

 

Ontwikkeling

Op een prachtige manier beschrijft Burnier de geschiedenis van het Jodendom als een soort ‘volwassenwording’: “… In een haast droomachtige beeldentaal (de tien plagen; de tocht door de Schelfzee, de veertig jaren in de woestijn) wordt in Tenach verteld over wat je misschien de allervroegste kindertijd van het jodendom zou kunnen noemen. Over de periode rond het ontstaan van het Davidische koningshuis en de eerste, Salomonische tempel, zijn de beschrijvingen soms al iets realistischer…”. In de kindertijd spreekt God niet langer meer rechtstreeks tot de mensen: “… de priesters helpen het volk tot Adonai te spreken. De profeten helpen Adonai tot het volk te spreken…”. Na de Babylonische ballingschap ontstaat er een universeel monotheïsme: “… In deze fase begint het jodendom zich te ontwikkelen van een godsdienst van plaats (Erets Jisra’eel, Jeroesjalajiem, de tempel) tot een godsdienst waarin het heiligen van de tijd op den duur het belangrijkste wordt…”. De vroege puberteit. Na de verwoesting van de tempel door de Romeinen in het jaar 70 ontstaat in de diaspora de rabbijns-talmoedische fase. De late puberteit. Na het jaar duizend komt in Zuid-Europa het halachische en toch geassimileerde Sefardische Jodendom op. In Noord-Europa ontwikkelt zich het van de omringende cultuur  afgesneden, in bedreigde getto’s levende traditioneel-halachische Asjkenazische Jodendom, waar de Joodse mystiek ineens tot grote bloei komt: de Kabbala, de Luriaanse mystiek en het chassidisme. De jong-volwassenheid. Na de Napoleontische wetgeving breekt de ‘Haskala’ (de Joodse versie van de Verlichting) aan en worden de Reformjoden echt volwassen. Daarop volgt de Sjoa als allerdiepste nulpunt en de wedergeboorte van Israël als hoopvolle toekomstkiem. Sommigen denken dat men tijdens de Sjoa geprobeerd heeft het goddelijke van de aardbodem weg te vagen en te vervangen door het demonische, wat voor een deel is gelukt. “… Het is onze taak, als volwassen geworden Joden in een volwassen geworden jodendom, de op aarde levende mensheid en de in haar aanwezige goddelijke vonkjes naar vermogen te helpen weer heel te worden…”. Prachtig schrijft Burnier over het mystieke idee dat God zelf in ‘galgoet’, in ballingschap is gegaan, en de diepe ethische impuls die je terugvindt bij iemand als bijvoorbeeld Etty Hillesum, die zegt dat niet mensen Gods hulp nodig hebben, maar dat God menselijke hulp van node heeft: “… wij, de Joden van na de Sjoa, kennen nu ook allen God in diens weerloze en machteloze aspect: als de verscheurde, dolende ‘Sjechina’, zoals de Kabbala het uitdrukt…”. De Sjechina wacht op verlossing

 

Bomen met luchtwortels

De gebeurtenissen in de Tora kun je letterlijk nemen. Je kunt ze ook zien als metaforen (beeldspraak) voor diepe, psychische waarheden die niet in gewone taal kunnen worden weergegeven. Gelovigen lezen de Tora nooit ‘zomaar’: “… Een vereiste is dat je dat wat je, liefst dagelijks leest met behulp van teksten van onze chachamiem leert interpreteren. Tora zonder ‘midrasj’ is zinloos, in onze traditie…”. Er zijn vier interpretatieniveau’s: het letterlijke (psjat), het allegorische (remez), het ethisch-symbolische (d’rasj) en het verborgen mystieke (sod). Het is psychologisch gevaarlijk en religieus ongewenst je zonder begeleiding op het mystieke pad te begeven. Tussen de talloze boeken die tegenwoordig onder de titel ‘Kabbala’ verschijnen, bevindt zich trouwens uitzonderlijk veel onzin en troep. Burnier legt de nodige mystieke begrippen uit, zoals ‘tsimsoem’, ‘het breken van de vaten’, ‘de sefirot’, ‘sitra achra’, ‘Eets Chajiem’,‘Adam Kadmon’. Zie ook mijn blog over “Joodse mystiek. Een inleiding” van Sjef Laenen. Wij zijn allemaal ‘bomen met luchtwortels’: wij hebben deel aan zowel de materiële als de geestelijke realiteit. De ziel van de mens is in haar diepste kern een deel van God: “… Mensen zijn als het ware goddelijke vonkjes in essentie, maar door allerlei processen kunnen die vonkjes gevangen raken in materie, in psychische duisternis en kunnen hun licht en warmte worden versluierd. Als wij iets willen bijdragen aan tikkoen olam is het onze eerste taak het ‘gevallen’ vonkje in onszelf enigszins te bevrijden…”. Hierop is het Joodse respect voor het leven gebaseerd: geen moord- en doodslag, geen jacht, geen euthanasie.

 

Typisch Joodse mystiek

De Joodse filosofie en Joodse mystiek kwamen bijna tegelijkertijd tot bloei in de Provence en iets later in het middeleeuwse Spanje. Mystici staan op de schouders van filosofen, beginnen waar de laatste ophouden. Voor hen is de werkelijkheid ‘gelaagd’. Zit de wereld in elkaar als een Russisch poppetje: er zijn verschillende niveaus, dimensies van werkelijkheid, die elkaar doordringen. Werelden in werelden. Onze wereld is die van de Malchoet, de wereld van het handelen, waar zowel het goede als het kwade een kans hebben. Burnier bespreekt het werk van de grote kabbalistische onderzoeker Gershom Scholem (1897 – 1982) en Maimonides die aan hem vooraf ging. Oude kabbalistische geschriften als “Sefer Jetsira” (het Boek van de Schepping), “Sefer haSod haGadol” (Het boek van het grote geheim), de “Bahir” en de “Zohar” komen voorbij.  Kabbalistische rabbijnen als rabbi Akiva, Nachmanides, Azriel van Gerona, Avraham bar Hijja, Juda ben Barzailai, Isaac de Blinde en Asjer ben David. Volgens de Joodse mystici bestaat de drieledige ziel uit de nesjama, de roeach en de nefesj. De menselijke zielenkern kan zich hechten aan het goddelijke (devekoet) maar er nooit in opgaan of in oplossen zoals in de christelijke ‘unio mystica’ of de Arabische mystieke voorstelling.

 

Goddelijke bevrijding

“… De menselijke zielen zijn voortgekomen uit de bovenmenselijke rijken van de sefirot en vervolgens gevangen geraakt in de duistere materie. Diep in ieder mens leeft daardoor het verlangen terug te keren naar, of althans het contact te herstellen met haar goddelijke gebied van oorsprong…”. Een van de midrasjiem op het Pesach-verhaal is dat Egypte symbolisch staat voor het afdalen van de ziel naar het duistere, materialistische, amorele, woeste ‘Mitsjarajiem’. “… De tien plagen, bij voorbeeld, zijn ook: alle aardse verschrikkingen die de mensheid doorstaat en uiteindelijk, in het klein, in ieder afzonderlijk individu, in de loop van de wereldgeschiedenis…”. Onze goddelijke bevrijding voert dwars door de woestijn. “… Wat kan de ziel nog tijdens haar aardse leven bevrijden uit de cel van afzondering en onwetendheid? Plato zegt: dat is de kracht van Eros, die zich op het meest elementaire doffe niveau als sexualiteit en sensatiezucht manifesteert, maar die kan opstijgen tot de liefdeskracht die de ziel weer de verbinding met haar land van herkomst doet aangaan. In veel mensen leeft een onbestemd verlangen, dat hen doet reizen, rusteloos zoeken in kunst en wetenschap, staren naar de sterren. De wijze ziel is zich bewust van het vage heimwee dat haar kwelt en gaat een weg van inzicht en loutering, die haar brengt in een toestand die nog in de wereld maar niet meer van deze wereld is…”. Ergens anders roept Burnier de metafoor van WO II op: wij zijn allemaal parachutisten uit Engeland, waar wij zijn voorzien van opdrachten om het ‘bezette gebied’, in dit geval planeet Aarde, te helpen bevrijden.

 

Uitgave: Atlas Contact – 2015, 480 blz., ISBN  978 904 502 914 6, € 34,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten