Menu

zondag 28 april 2019

De vier maaltijden – Meir Shalev


Met een leeskring “De vier maaltijden” van de Israëlische auteur Meir Shalev (1948) besproken. Ik vond het een ongelooflijk taai boek. Maar ja, als ik het toch heb gelezen kan ik er net zo goed een verhaaltje over schrijven. Shalev is minstens zo ‘n goede verteller als Michel Tournier – daar ligt het niet aan. Maar hij wil té leuk zijn. Volgens mij is hij alleen al zo dodelijk vermoeiend omdat er onder zijn epistels geen enkele bodem zit (laat staan een dubbele). Hij heeft geen boodschap te brengen, geen les te leren. En daar ben ik in een roman toch altijd naar op zoek. Het is alsof je constant in het luchtledige zit te graaien. De ware nihilist is zeker niet Michel Tournier. Of Michel Houellebecq. Maar Meir Shalev!

De broers Alsikdit Niet, Alsikdat Niet en Alsikzusofzo Niet

Het verhaal. ‘Zejde’, wat ‘opa’ betekent, is een buitenechtelijk kind met drie vaders: Mozes Rabinovitsj, van wie hij een boerenbedrijf, een stal en geelblond haar erft, Jakob Sjenfeld, van wie hij een mooi huis, een kek servies, lege kanariekooien en hangende schouders erft en veehandelaar Globerman, van wie hij een ‘kniepele’ geld en enorm grote voeten erft. Shalev linkt ze aan ‘de drie zonen van het noodlot’, analoog aan de broers ‘Alsikdit Niet, Alsikdat Niet en Alsikzusofzo Niet’, die ’s nachts als je niet slapen kunt, in een kringetje om je heen dansen. Wanneer Zejde gepest wordt om zijn naam legt zijn moeder uit dat als de doodsengel komt en een klein kind ziet dat Zejde heet, hij meteen snapt dat er een vergissing in het spel is en ergens anders naartoe gaat. Zo wordt Zejde een jongen zonder vrees. Omdat hij vroeg wees is zorgen zijn drie vaders ervoor dat hij een mooie ‘jeugend’ krijgt. Jakob nodigt hem op zijn twaalfde verjaardag uit voor de eerste maaltijd die hij nooit zal vergeten (als je het hebt over de orale fase – zie mijn vorige blog!). Tijdens het eten vertelt vader Jakob aan één stuk door lokale verhalen over vroeger, over Zejde’s moeder en over wat er zich allemaal heeft afgespeeld in het dorp waar ze wonen. Misschien is dat het probleem. Misschien had het me meer gedaan als ik zelf in een Israëlisch gehucht van niks was opgegroeid. “ … Volgens sommigen heeft elk verhaal als doel orde aan te brengen in de werkelijkheid…”, schrijft Shalev. En even verder: “ … Anderen zeggen dat elk verhaal slechts ter wereld komt om antwoord te geven op vragen…”. Al kan ik de orde en vragen achter zijn verhalen absoluut niet ontwaren, de grote leiders van de chassidische wereld waaruit Shalev stamt (zijn grootouders kwamen uit Rusland en emigreerden naar Palestina) plachten een vraag inderdaad te beantwoorden met een verhaal – zie bijvoorbeeld Martin Buber en Elie Wiesel. Jacobs verhalen zijn ook nog eens van zo’n sprookjesachtige ongerijmdheid dat ze me doen denken aan de schilderingen van Chagall.

A mentsj tracht oen Got lacht
“ … Waar heeft een kind een vader voor? Om te leren van zijn vaders zorgen en niet van zijn eigen zorgen. Waarom zijn wij, de kinderen Israëls, allemaal kinderen van onze aartsvader Jakob? Om allemaal van zijn liefde te leren…”. De oorspronkelijke titel van het boek heet “Ke-janiem achadiem” wat ‘Als één dag’ betekent, analoog aan aartsvader Jakob, die na zeven jaar werken bedonderd werd met Lea, en daarna nog eens zeven jaar werkte voor Rachel, waar hij zo verliefd op was dat al die jaren hem voorkwamen als een dag. Je zou bijna zweren dat Shalev Tournier heeft gelezen als hij Jakob laat vertellen dat Mozes Rabinovitsj, op wiens erf Zejde woont, ooit verliefd werd op een meisje dat zoveel op hem leek “ … dat hij begreep dat hij tegenover zijn vrouwelijke evenbeeld stond, de beroemde tweelingzuster die in het lichaam van iedere man opgesloten zit, van wie iedereen droomt en over wie iedereen het heeft, maar die slechts weinigen te zien krijgen en nog minder mannen kunnen aanraken…” (een en ander heeft te maken met Eva die uit een rib van Adam is gemaakt). Rabinovitsj werd als zevende zoon en nakomer trouwens opgevoed als meisje. Tot het moment dat hij naar de kont van bukkende vrouwen begon te gapen; toen legde zijn moeder jongenskleren voor hem klaar en knipte ze ’s nachts stiekem zijn vlecht af, die hij zijn leven lang is blijven zoeken. Mama deed de vlecht in een doosje en gaf hem door aan zijn eega. Behielden de vrouwen op die manier als een soort Delila de macht over hem? Zelfs op zijn oude dag speelt de reusachtig sterke Rabonovitsj met de dorpskinderen het spel van de ‘verschrikkelijke beer’: ” … met één hand pakt hij drie dunne armen van drie gillende en lachende kinderen vast die er niet in slagen zich uit zijn greep te bevrijden…”. Op een rotsblok van een kilo of honderdtwintig, voor hun huis, heeft zijn vrouw een bordje bevestigd met daarop de tekst: “ … Hier woont Mozes Rabinovitsj, die mij van de grond heeft getild…” (de dorpsbewoners grappen dat zijn vrouw het bordje beter zelf had omgehangen). Allerlei mannetjesputters proberen de kei ook op te tillen, maar tot dusver is dat niemand gelukt. Zijn vrouw komt om tijdens een verschrikkelijk ongeluk met een gekantelde wagen vol citrusfruit en laat hem achter met twee jonge kinderen: “ … A mentsj tracht oen Got lacht, de mens peinst en God grijnst…”. Twee jaar lang probeert Rabinovitsj zich als weduwnaar staande te houden. Maar als zijn zoontje voor de zoveelste keer in bed heeft gepiest en hij hem daarom een draai om zijn oren geeft, beseft hij dat het zo niet verder kan, en gaat hij in op een aanbod een alleenstaande vrouw zijn huishouden te laten runnen. Op die manier komt de moeder van de nog ongeboren Zejde in zijn leven: Judith.

Nu is het liefde
Als Zejde tweeëntwintig is wordt hij door Jakob voor de tweede maaltijd uitgenodigd en pakt de laatste zijn oeverloze gezwam weer op. Jakob vertelt hoe net op het moment dat hij het zweet van zijn voorhoofd wiste, tijdens het wieden in een boomgaard, zijn moeder op Rabinovitsj’ kar over een groen-geel voorjaarsveld kwam aangereden, verlicht door de zon. Op dat moment sloeg de liefde bij hem in als een bom. Ik moest vanzelf aan “Fields of Gold” denken. Hoe Jacobs hart fibrilleeert: “ … En het hart – wist je dat, Zejde? – het hart smelt. Het is meteen een rotzooitje in alle armen en benen. Hier trilt een of andere spier, daar lossen de botten op als melkpoeder in water, het bloed begint van opwinding te borrelen als soep…”. Jacob begrijpt niet hoe Judith op twee plaatsen tegelijk kan zijn: “ … Ook bij Rabinovitsj op de boerderij en ook bij mij in het hoofd…”. Hij snapt ook niet dat Rabinovitsj met haar op het erf kan wonen zonder gek te worden. Verder gaat het over de veehandelaar Globerman, ‘de sojchter’, zijn rivaal die elke week bij Judith aan komt zetten om een paar uurtjes met haar te pimpelen. De drank neemt hij zelf mee. Plus de nodige kadootjes. “ … ‘Uiteindelijk, vrouwe Judith, word je de mijne.’ ‘Nee, al was je de laatste man op de wereld.’…”. En over de inmiddels getrouwde dochter van Rabinovitsj, waar Zejde een overspelige liefde voor heeft opgevat. Naomi. Inmiddels zelf moeder en zestien jaar ouder dan hij. Naomi was destijds “ … de jongste van Judiths aanbidders, hield van haar en koesterde de beste en diepste van alle liefdes, de liefde op grond van een vast besluit…”, terwijl haar broertje zich op allerlei manieren tegen Judith afzet. Even verder: “ … Want dat is de belangrijkste regel in de liefde, dat de liefde een kwestie van besluiten is. Dat heb ik je al eens gezegd en ik zeg het je nog een keer. Je moet gewoon beslissen: nu is het liefde. Precies zoals ik het zeg. Nu is het liefde…”. En nóg verder: “ … Zoals onze melkboer, een aardig, vroom oud mannetje ooit tegen Meir zei: ‘Meneer Klebanov, als je God er alleen maar om blijft bewonderen zoals Hij de wereld heeft geschapen, dan blijf je altijd dezelfde heiden. Maar als je – de hemel verhoede – God elke ochtend vervloekt maar je zet tegelijkertijd een hoed op en eet koosjer en houdt een maandlang de sjabbat, dan word je daar vanzelf een goede jood van.’ …”.

Boustrofedon

Weer kreeg ik een déjà vu in verband met Michel Tournier toen ik las hoe een koe bevalt van een tweeling, van wie het stierkalfje dood is en zijn tweelingzusje een ‘misbak’. Groot, brede, hellende schouders, lange poten en de snuit van een stier: “ … ‘Kijk eens hoe dat mejdele eruitziet,’ zei de sjochter. ‘Zo is het altijd bij a twielieng van a kelbele oen a biekele. Het is het bloed van haar broer dat een halve jongen van haar heeft gemaakt. Ze geeft geen melk en zal nooit kalven’…”. Judith is gelijk verliefd op de hermafrodiet waardoor er een hevige strijd losbrandt tussen haar en de sjochter, want die wil het kalf per se kopen. Voorlopig laat Rabinovitsj Judith het kalfje, dat Rachel wordt genoemd, houden. De zoveelste déjà vu trad op toen ik las hoe Zajde in zijn diensttijd ‘ploegosgewijze’ liefdesbrieven schrijft: “… Eén regel van rechts naar links in gewoon schrift en de volgende van links naar rechts in spiegelschrift, precies zoals een os een akker ploegt, heen en terug langs de vorige vore. Ik was zo gewend geraakt aan het schrift dat Naomi klaagde dat ze er genoeg van had voor de spiegel te gaan staan om mijn brieven te lezen…”. Dat schrift heet ‘boustrofedon’ en komt ook bij Tournier, de meester van de tegenstellingen, voor (natuurlijk). Als de uitnodiging voor de derde maaltijd komt is Zejde al de dertig en Jacob de zeventig gepasseerd. Het gekke is dat Jacob, voor hij Judith kende, was getrouwd met de mooiste vrouw van het dorp. Wat zeg ik, van de hele wereld. Toen ze er achter kwam wat er met Jacob aan de hand was – “ … Op Rebekka’s lippen verscheen een glimlach die de mist in haar hoofd oploste en de lijnen trok tussen alle punten die in haar hersens gegrift stonden. Toen werd ze zeven keer zo mooi als ze was…” – liep ze tot leedwezen van alle mannen in haar omgeving weg en liet iedereen achter ‘met lege handen en tot aan de nek in de modder’. Jacob merkt niet eens dat ze is verdwenen. Hij laat het hele dorp meegenieten van zijn obsessie voor Judith. Hangt overal gele briefjes met liefdesverklaringen op, want geel is de kleur van de liefde. Schrijft een column in het dorpsblaadje over zijn verliefdheid; en binnen no time discussieert het hele dorp mee. Hij erft duizend kanaries van een albino, maar dat is een verhaal apart, en laat ze allemaal los - want geel - ter wille van Judith. Het hele boek staat trouwens vol opmerkingen over ‘vogelen’.

De nachtmerries van Judith
Op een kwade dag, als Judith met Naomi naar de stad is, verkoopt Rabinovitsj haar lievelingskoe aan de sojchter. Judith zwijgt in alle talen en gaat er ’s avonds vandoor. Halverwege de nacht komt ze opdagen met Rachel. Ze zegt dat ze haar heeft teruggekocht. Rabinovitsj is in alle staten. Hoe?! Dat gaat hem niets aan. De ruzie wordt zo heftig dat Judith met een hooivork zijn arm verwondt en hij in de koude mest belandt. Tegen de ochtend ligt hij met hoge koorts in bed en droomt dat er een vrouw bij hem onder de lakens kruipt. Was het wel een droom? Hij wordt pas wakker als de mussen en kraaien hun ochtendzang al achter de rug hebben en Judith hem een groot glas thee met citroen komt brengen. Hij moet maar lekker in bed blijven, ze heeft al gemolken. Alleen? Ze is tegen de ochtend Jacob gaan halen. Die is haar komen helpen. Het wonderbaarlijke is dat Rabinovitsj sindsdien s’ nachts geen jammerkreten meer hoort uit de stal waar Judith per se wil wonen. Judith heeft namelijk nachtmerries. Vanwege een trauma uit het verleden. En dan dient Zejde zich aan: “ … Dus of ze die nacht nu met alle drie naar bed is geweest of zwanger is geworden zonder met iemand naar bed te gaan, alleen zijzelf wist precies hoe het is gegaan. Maar nu, Zejde, maakt dat echt niets meer uit. Ook dat geheim heeft ze meegenomen in haar graf. Het is daar in dat graf van je moeder een drukke boel, Zejde, met al die geheimen…”. De drie mannen zien Judith steeds dikker worden, voelen zich verantwoordelijk voor haar, beraadslagen met elkaar, bouwen een nieuwe stal, en verbouwen de oude tot een knap woonhuisje voor Judith en haar baby. Allemaal voelen ze zich zijn vader.

Postuum
Als Jakob is overleden laat hij Zejde het recept na voor de vierde maaltijd. Dan komt zijn raarste verhaal boven tafel. Op een dag klopt een gevluchte Italiaanse homo uit het krijgsgevangenenkamp in de buurt bij Jacob aan en vraagt of hij bij hem mag onderduiken. Jacob stemt toe omdat de man Hebreeuws spreekt. Hij laat hem doorgaan voor zijn knecht Jozua. Naomi vindt dat de vreemde kerel er niet uit ziet als een Jozua, maar meer als een Iesjoea. Okay. Vanaf die tijd noemt het hele dorp hem Iesjoea. De man blijkt gouden handjes te hebben. Dat komt omdat hij een spectaculaire imitator is. Hij hoeft maar één keer iemand iets te zien doen of te horen zeggen en hij aapt het na. Als hij achter Jacobs verliefdheid komt neemt hij het heft in handen. Bouwt een grote feesttent, leert Jacob de tango dansen, naait een trouwjurk, oefent met een bruiloftsmaal koken, regelt een rabbijn, het huwelijksbaldakijn, de gasten en dan is het alleen nog maar wachten op ‘het teken’: “ … Er is zo’n regel in de natuur dat als alles klaar is en maar één ding ontbreekt, ook dat ene laatste ding moet komen…”. Een beetje zoals vrome Joden voorbereidingen treffen voor de komst van de Messias. Uiteindelijk loopt Iesjoea naar de onwrikbare kei voor het erf van Judith en Rabinovitsj, tilt hem op en paradeert er een rondje mee door het dorp voor hij hem terug zet. Dat is het teken. Iesjoea brengt de trouwjurk naar Judith, prikt een briefje op het mededelingenbord in het centrum van het dorp met de aankondiging van de voorgenomen huwelijksdatum, loopt het dorp uit en wordt nooit meer terug gezien. Op de dag zelf is Judith al in haar trouwjurk onderweg naar haar bruiloft als haar zoontje haar achterop komt rennen met een smerig kistje dat hij in het gat onder de kei heeft gevonden. Daarin duikelt ze de tovervlecht op die al zo lang zoek is. Het resultaat: Judith draait om en trouwt met Rabinovitsj. Als ze terugkomen van hun huwelijksreis heeft het zowaar gesneeuwd en wordt Judith vermoord door een te zwaar met sneeuw beladen tak van de eucalyptus op het erf. Drie dagen lang hakt Rabinovitsj op de eucalyptus in: “ … Spaanders en kreunen vlogen in het rond, tranen en zweet drupten op de grond, sneeuwvlokken stoven op, en ondanks de meningsverschillen die hier over elke herinnering uitbreken wordt er in ons dorp niet over deze wraakactie getwist en kent ieder kind er de bijzonderheden van: Met twaalf handdoeken wiste Rabinovitsj het zweet van zijn nek en van zijn gezicht. Acht bijlstelen brak en verving hij. Vierentwintig liter water en zes potten thee dronk hij. Eens in het halfuur sleep hij het blad van de bijl met de slijpsteen en een stalen vijl. Negen broden met worst en één kist sinaasappels maakte hij soldaat. Zeventien keer zeeg hij ineen op de sneeuw en zestien keer stond hij op en begon weer te hakken…”.

Uitgave: Anthos – 2010, vertaling Ruben Verhasselt, 352 blz., ISBN 978 904 141 473 1, € 12,50
Rechtsreeks bestellen; klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten