Menu

dinsdag 14 november 2023

Mijn naam is Asjer Lev – Chaim Potok

 


Heschel schrijft in “In het licht van Zijn aangezicht”, zie mijn vorige blog, dat niets de Joodse godsdienst zo vreemd is als het vereren van beelden. Dit is het grote thema in de onwaarschijnlijk mooie, warme kunstenaarsroman van Chaim Potok (1929 -2002) : “Mijn naam is Asjer Lev”. Asjer Lev groeit op in een besloten gemeenschap van orthodoxe Joden in Brooklyn (New York). Al heel vroeg blijkt zijn welhaast bezeten tekentalent. Gaat het om een geschenk van de Ribounou sjel ‘oulom (Meester van het Heelal, Heer van de wereld) of komt zijn gave van de sitra achra (lett.: Gene Zijde, satan, de verleiding, het boze, het slechte)? Eerder besprak ik van Potok “Het boek van het licht”.

 

Gebeten hond

Eigenlijk is “Mijn naam is Asjer Lev”  een verweerschrift tegen de roddels en leugens die over de beruchte en legendarische kunstenaar van het blijkbaar aanstootgevende werk de ‘Kruisiging van Brooklyn’ de ronde doen. Van alle kanten is hij de gebeten hond: “… Ik ben een orthodoxe jood. Ja, natuurlijk, orthodoxe joden schilderen geen kruisigingen. Orthodoxe joden schilderen trouwens helemaal niet – niet op de wijze waarop ik dat doe. Men heeft mythen verzonnen: ik zou een verrader zijn, een afvallige, iemand die zijn eigen nest bevuilt en schande brengt over zijn familie, zijn vrienden, zijn volk; en tegelijkertijd ben ik iemand die de spot drijft met denkbeelden die christenen heilig zijn, die blasfemisch zit te knoeien met vormen en tradities die door de niet-joden al tweeduizend jaar lang vereerd worden…”. Hij is niet van plan zich te verontschuldigen. Hij wil zich ‘ontmythologiseren’. Zichzelf uitleggen. Het ‘mysterie’ van zijn gave uit de doeken doen.

 

De wereld heel maken

Hij  heeft geen idee wanneer hij zich voor het eerst bewust werd van zijn talent: “… Maar ik weet nog wel hoe ik, vier jaar oud, mijn potlood stevig in mijn vuist hield zoals een kind dat doet en de wereld om me heen begon over te brengen op stukjes papier, in de ruimte voor de kantlijn van boeken, op lege stukken muur…”. Zijn geleerde vader vindt dat Asjer wel heel veel tijd verdoet met diens ‘dwaasheid’: “… Hij stond onverschillig tegenover mijn tekenen; hij dacht dat het iets was dat kinderen deden als ze klein waren en waar ze later weer overheen groeiden…”. Zijn moeder staat er heel anders in. Asjer is een eenzaam, overgevoelig jongetje, dat innerlijk totaal van streek raakt als ze in een psychotische depressie belandt. De oorzaak is de dood van haar geliefde broer die op zevenentwintigjarige leeftijd omkomt bij een verkeersongeluk. Hij tekent als in trance, ziet pas later wat hij gemaakt heeft: “… Er lag een tekening voor me vol zwarte en rode strepen en grijze ogen en dode vogels…”. Even verder: “… Ik ging op mijn bed zitten en staarde naar de tekening. Toen voelde ik me wegzinken in een verschrikkelijke nachtzwarte angst, zoals ik nog nooit gevoeld had…”. Zijn moeder draagt hem op de wereld ‘mooi’ te maken. Maar Asjer haat de wereld: “… ‘Je mag niet haten, dat mag niet,’ fluisterde mijn moeder. ‘Je moet proberen om de wereld heel te maken.’…”. Hij wil het licht én het donker tekenen: “… Ik zou de hele wereld verdelen in licht en donker, en leven brengen in alles, in de hele wijde, vermoeide wereld. Dit leek me niet onmogelijk om te doen…”. Zijn oom noemt hem ‘een kleine Chagall’. Direct verbetert de eigenzinnige Asjer zijn opmerking: “… Mijn naam is Asjer Lev…”. Zijn hele leven zal hij vechten om te zijn wie hij is.

 

IJs en duisternis

Met de sigarettenas van zijn moeder brengt hij tot ontsteltenis van zijn vader grijze arceringen aan op een portret van haar. Doet de as de laatste denken aan pogroms? Laconiek vertelt Asjer dat hij ook wel eens zand gebruikt. Zijn vader werkt voor de Rebbe van de Chassidische Ladover beweging. Hij smokkelt Joden uit Rusland die worden vervolgd door de communisten omdat ze hun ‘Jiddisjkeit’ willen handhaven: “… Ze doden mensen zoals je muggen doodslaat…”. Met één van hen maakt Asjer kennis: de schichtig om zich heen kijkende Joedel Krinsky. Zijn hele gezin is omgekomen. Hij zat elf jaar in Siberië. Een land van ijs en duisternis, volgens de huishoudster, waar de Sovjets mensen naar toe sturen die ze haten. Een land als ‘de binnenkant van een ijskast’: “… Twee neven van mij zaten in Siberië. Een van hen stierf; de ander kwam terug maar wist zijn eigen naam niet meer…”. Asjer voelt zich enorm tot Joedel Krinsky aangetrokken: “… Ik ging weer op bed liggen met mijn ogen dicht. Nu was er ijs en duisternis binnenin me. Ik voelde de donkere kou langzaam door me heen trekken. Toen kreeg ik het gevoel dat we broers waren, hij en ik, dat we beiden een land van ijs en duisternis kenden. Het zijne lag in het verleden, het mijne in het heden…”.

 

Geestelijk laboratorium

Asjers moeder knapt pas weer op als ze als één van de zeer weinige vrouwen toestemming krijgt van de rebbe om aan de universiteit van Brooklyn te studeren. Geschiedenis en Ruslandkunde. Net als haar overleden broer, met wie ze in gedachten lijkt te praten. “… Vaak kwam de keuken me helemaal niet meer als keuken voor, alsof de kasten de planken van een bibliotheek waren, de borden boeken, het buffet een rek met kranten en tijdschriften, het aanrecht een leestafel, alsof de hele ruimte een geestelijk laboratorium was geworden…”. Asjers vader hervat zijn reizen zoals voor de ziekte van zijn moeder: hij is er niet voor gemaakt om stil te zitten. In alle wereldsteden sticht hij Ladover scholen om ‘een gaatje te maken waardoor God de wereld binnen kan komen’. Asjer zelf gaat ook naar een jesjiwe en besluit volwassen te worden door zijn talent te begraven. Hij leert niet. De enige plek waar hij zich fijn voelt is de kantoorboekhandel waar Joedel Krinsky een baantje heeft. Hij vraagt Krinsky het hemd van het lijf over Stalin, 'het monster dat tientallen miljoenen mensen heeft vermoord'. De winkel ruikt naar papier, potlood en krijt.

 

Wenen is een stad die Joden haat

Frustratie over het feit dat zijn vader misschien een baan in Wenen krijgt, maakt dat Asjer in de klas tijdens een  godsdienstles onbewust zijn schrift onder kalkt: “... Ik had Stalin getekend, dood in zijn kist…”. Eén ding staat als een paal boven water: hij wil niet naar Wenen. Alleen al het woord Wenen brengt hem in paniek. “… Deze naam riep allerlei verwrongen woorden op en spottend gelach en wijzen naar mijn ‘peijes’ en mijn keppeltje…”. Wenen is een stad die Joden haat. s’ Nachts wordt hij gekweld door dromen over zijn ‘mytische voorvader’, die tijdens een Pesach werd doodgeslagen door een dronken boer. Iemand van Gene Zijde,  “… geweldig groot, als een berg, in zijn zwarte kaftan en met zijn bontmuts op. Stampend baande hij zich een weg tussen de bomen door van het landgoed van zijn Russische meester; de aarde schudde, de bergen beefden en zijn stem klonk als het rollen van de donder…”. Meestal is hij woedend, treedt hij op als een innerlijke scherprechter wanneer Asjer verscheurd wordt tussen zichzelf en de eisen van zijn omgeving. Vele keren staat Asjer door de horizontale spleten van de jaloezie naar de straat waar ze wonen te staren. In zijn fantasie ziet hij er de rebbe langzaam voorbij wandelen. Zijn moeder staat minstens zo vaak voor hetzelfde raam te broeden, terwijl ze met haar hand tegen de middenpost leunt. Een scene die ooit zal uitmonden in het ophefmakende schilderij dat ieders leven op zijn kop zet.

 

Kijken met een ander paar ogen

Tot zijn vaders grote schrik triggeren Asjers problemen zijn onbeheersbare talent en gaat hij weer ‘de artiest uithangen’: “… Als het een gave is van Gene Zijde, dan is het dwaasheid, een gevaarlijke dwaasheid die je af zal doen dwalen van de Tora en je volk, en die zal zorgen dat je alleen maar aan jezelf denkt…”. Ongelooflijk mooi beschrijft Potok hoe Asjer zich steeds verder ontwikkelt: “… Dat was de avond dat ik me begon te realiseren dat er iets vreemds was met mijn ogen. Ik keek naar mijn vader en zag lijnen en vlakken die ik nooit eerder gezien had. Ik was in staat om met mijn ogen te voelen. Ik voelde hoe mijn ogen langs de lijnen om zijn ogen gleden, en over de diepe rimpels op zijn voorhoofd…”. Even verder: “… Ik kon de lijnen voelen, de vlakken en de punten. Ik kon weefsels en kleuren voelen…”. Het overweldigt hem: “… Ik voelde dat ik werd overspoeld door de vormen en structuren van de wereld om me heen. Ik sloot mijn ogen. Maar ook met dichte ogen kon ik nog steeds op die manier kijken. Ik zag met een ander paar ogen, waarover ik plotseling de beschikking had. Ik zat doodstil op mijn stoel en was bang…”.

 

Goed voor de ziel

Als hij stapels brandende boeken en huizen begint te tekenen en tenslotte zelfs het Ladover hoofdkantoor dat in de fik staat, neemt zijn ongeruste moeder hem mee naar een arts. Hij krijgt het advies een middag door te brengen in een mooi museum: goed voor de ziel! Wanneer Asjer in trance het gezicht van de rebbe op een hele enge manier in een ‘Choemasj’  (Joodse Bijbel) tekent, zijn de rapen gaar. Zonder dat hij het zich herinnert, heeft hij de naam van God ontwijd. Hij moet op het matje komen bij de godsdienstleraar die geen raad met hem weet. Alles wat er wordt gezegd lijkt langs Asjer heen te gaan. Huilend en trillend en schokkend zit hij op zijn stoeltje. Het enige wat hij uit kan brengen is dat hij niet ‘verbannen’ wil worden. Hij wordt gepest. Hij jat tubes olieverf uit de winkel van Joedel Krinsky die hij later weer stiekem terugbrengt omdat hij er niet mee kan schilderen. Hij komt uren te laat thuis omdat hij als een ‘wandelende Jood’ zijn onrust eruit beent. Hij bezoekt in zijn eentje een museum waar hij vooral onder de indruk is van het zonlicht van Hopper. Dat begrijp ik, want als er iemand de moderne ‘vervreemding’ heeft geschilderd, is het Hopper wel.  Op de wanhopige vraag van Asjer aan zijn moeder waarom er niemand naar hem luistert: “… ‘Iedereen luistert naar je,’ zei ze. ‘Er zou geen probleem zijn als niemand naar je luisterde, Asjer.’…”. Kortom: iedereen wordt gek van hem. Tenslotte hakt de rebbe de knoop door: zijn vader vertrekt alleen naar Wenen. Zijn moeder zal  in New York blijven om voor haar koppige zoon te zorgen. Het doet me denken aan rabbijn Jonathan Sacks die beschreef hoe belangrijk kinderen in de Joodse wereld zijn.

 

Die man

Allebei missen ze Asjers vader. Beiden zijn doodongelukkig. Toch kan Asjer het niet opbrengen om voor Wenen te kiezen. Zijn moeder neemt hem mee naar een museum waar hij kennis maakt met abstracte kunst, overdonderende kruisigingen en beschamende naakten. Ze koopt zelfs verf voor hem. Zijn vader krijgt een rolberoerte als hij bij thuiskomst de schetsen van blote vrouwen en Jezus ziet: “… Mijn tekeningen hadden iets fundamenteels in zijn wezen aangetast. Hij bleef maar doorgaan over mijn tekeningen van ‘die man’. Hij wilde de naam niet uitspreken. Wist ik dan niet hoeveel joden er in de naam van die man gedood waren tijdens de kruistochten? Kende ik de reden soms niet waarom Hitler zes miljoen joden had kunnen afslachten zonder al te veel protesten uit de rest van de wereld? Omdat de wereld tweeduizend jaar lang was voorgehouden dat het de joden ware geweest en niet de Romeinen, die deze man hadden gedood…”. Even verder: “… Hij praatte niet meer tegen me, hij schreeuwde…”. Asjer wordt de oorzaak van ontelbare ruzies: “… Mijn vader beschouwde me als een slechte zoon…”.

 

Kindermoord

De rebbe is een bijzonder intelligente man en reageert totaal anders. Hij vraagt Jacob Kahn, geen religieuze Jood maar wel een bewonderaar van hem, een oogje op Asjer te houden. Eén van de grootste levende kunstenaars. Kahn neemt de dertienjarige Asjer onder zijn hoede, waarschuwt hem dat hij de wereld van de gojiem binnen zal treden, en geeft hem als eerste opdracht de ‘Guernica’ van Picasso te bestuderen. Daarna het verhaal over de slachtpartij van Herodus onder de kinderen van Bethlehem, in - jawel - het Nieuwe Testament te lezen, en de kindermoorden van Guido Reni en Nicolas Poussin te analyseren. Mijn hart kneep zich samen toen ik ze zelf bekeek. We zijn tweeduizend jaar verder en het gaat er nog steeds zo aan toe. Asjer voelt zich ‘onrein’. “… Maar die schuldgevoelens mogen je kunst niet dwars zitten. Gebruik ze om betere kunst te maken…”. Hij leest in een boek met de titel “The Art Spirit” dat een kunstenaar zich moet ‘bevrijden’ van zijn familie, zijn vaderland, zijn ras. Een kunstenaar is alleen verantwoording schuldig tegenover zichzelf en jegens de waarheid zoals hij denkt dat die is, anders wordt zijn werk ‘propaganda’, volgens Kahn. Zie het discutabele van de ‘christelijke’ boekenbranche.“… Dit is een traditie. Het is zelfs een religie, Asjer Lev. Je treedt toe tot een geloof dat schilderen heet. Een geloof met al zijn fanatici en rebellen. En ik zal je dwingen om het onder de knie te krijgen…”. Even verder: “… Alleen hij die zich een traditie meester heeft gemaakt, heeft het recht om iets aan de traditie toe te voegen of om ertegen in opstand te komen…”.

 

Sentimenteel

De schijnwerper valt op allerlei beroemde namen uit de kunstgeschiedenis: Gauguin, Matisse, Vlaminck, Braque, Giotto, Giacometti, Renoir, Monet, Mondriaan, Cézanne, Van Gogh, Martin, Kandinsky, Hofmann, Brancusi. Duchamp en zijn ‘spottende kunst’. Asjer is te religieus om een abstract expressionist te zijn, volgens Kahn. Te verstandelijk. Dat is zijn Ladover achtergrond. De Joodse kunstenaars Modigliani, Pascin en Soutine komen voorbij: “… Soutine werd ontzettend geslagen toen hij jong was…”. Asjer wordt voorgesteld als ‘wonderkind’ aan de galeriehoudster Anna Schaeffer. Hij tekent vooralsnog met ‘teveel liefde’: “… Niemand kan zoveel liefhebben als jij en tegelijkertijd overleven als kunstenaar. Je zult sentimenteel worden. En sentimentaliteit is de dood van de kunst…”. Dat is precies waarom Potok zélf nooit tot de echte literatuur wordt gerekend.

 

Verdorven broedsel van Gene Zijde

Asjer Lev leert van alles over de sociaal-realisten, de regionalisten, de impressionisten, de expressionisten, de surrealisten, de neoplasticisten, de kubisten, de constructivisten, de fauvisten, de Nabis. Hij maakt reprodukties van beroemde schilderijen als de ‘Beeldhouwer’ van Andreo del Sarto en de ‘Atheense School’ van Raphaël. Ondertussen stuurt een fundamentalistische rotvent uit zijn klas hem treiterige gedichtjes: “… Modigliani, Pascin en Soutine / werkten met oker en ultramarien. / Soutine zat in ’t slop / En Pascin die hing zich op. / Modigliani spoot onverdroten heroïen…”. En onverdraagzaam religieus: “… Asjer Lev / nu heeft-ie lef; / straks in de Hel / dan merkt-ie ’t wel…”. Asjer komt ineens op het lumineuze idee zijn belager terug te pakken met een tekening van een fragment van Michelangelo’s ‘Het laatste oordeel’. Waar de boot de oever van de Styx bereikt en Charon naar zijn gedoemde passagiers slaat met een riem om hen de kusten van hel en verdoemenis op te drijven. “… Ik tekende het wringen en draaien van de gemartelde lichamen die uit de boot tuimelden. Ik tekende de verschrikking op de gezichten van de doden en verdoemden. Alle gezichten tekende ik als zijn gezicht, puisterig, mager – de ogen uitpuilend, de mond open, krijsend van angst. Ik tekende de klauwen en puntige oren van Charon groter dan op het origineel; ik maakte zijn gezicht donkerder, zodat het wit van zijn woedende ogen beter uitkwam…”. Daarna maakt hij nog een tekening van de man die met zijn hoofd naar beneden door slangachtige demonen de hel in wordt gesleurd. “… Ik gaf de man zijn gezicht en stopte de tekening de volgende dag in zijn ‘Gemara’…”. De pestkop begint hem te mijden: “… Zijn magere gezicht kreeg een bange uitdrukking als hij merkte dat ik naar hem keek. Ik had het gevoel dat hij me nu als slecht en kwaadaardig beschouwde, als een demonisch en verdorven broedsel van Gene Zijde…”.

 

Waarheid

Ondertussen weigert Asjer nog steeds met zijn ouders mee naar Europa te gaan. Zijn vader zal zijn kunst plat slaan. Hij trekt bij zijn oom in, die hij eigenlijk maar een patser vindt. Krijgt diens hele zolder ter beschikking. Ruikt de laatste geld? Kahn neemt hem mee op zijn zomervakanties vol strand en water. Hij wordt de jongste kunstenaar die ooit een eenmansexpositie krijgt in een galerie op Madison Avenue. Een journalist schrijft hem weg als een ‘schijntalent’ met ‘een bedenkelijke hang naar Picassoïde vormen’. Een paar tentoonstellingen later denkt deze er heel anders over. “… Vroeg op een ochtend in mei nam ik de ondergrondse naar een joods museum in Manhattan. Ik zag Tora-kronen, aanwijshandjes, Tora-doeken, kruidendoosjes, verluchte manuscripten. Soms waren er prachtige werkstukken bij. Maar nergens zag ik kunst. Het was allemaal ambachtelijk, het leefde niet. Ik voelde me ergens verraden…”. Asjer: “… Mijn vader werkte voor de Tora. Ik werkte voor… voor wat? Hoe kon ik het uitleggen? Schoonheid? Nee. Veel van mijn schilderijen waren niet mooi. Voor wat dan? Voor een waarheid die ik niet in woorden kon omschrijven. Voor een waarheid die ik alleen maar tot leven kon brengen door middel van lijn en kleur en structuur en vorm…”. Even verder: “… Dat is wat kunst is, papa. Iemands persoonlijke visie, uitgedrukt in esthetische vormen…”. Ze bakkeleien tot in het oneindige over het schilderen en tentoonstellen van naakten. Praten volkomen langs elkaar heen. Zijn vader verwijt Asjer ‘morele blindheid’. Asjer verwijt zijn vader ‘esthetische blindheid’. Asjer probeert hem uit te leggen dat het in de schilderswereld belangrijk is om het naakt als kunstvorm te beheersen: “… Alle belangrijke kunstenaars die ooit hebben geleefd, tekenden of schilderden naakten…”. Wie of er met die onzin is begonnen? “… ‘De Grieken.’ ‘Aha,’ zei hij. ‘De Grieken. Onze oude vrienden, de Grieken. Goed, Asjer. Nu begrijp ik iets beter waarom jij naakten schildert. Maar waarom stel je ze tentoon?’ ‘Omdat ik niet in een hoekje voor mezelf zit te schilderen. Ik wil communiceren met mijn werk. En ik wil dat de critici weten dat ik het kan.’…”. Het landt niet.

 

Kruisiging

Op het eind van het boek maakt Asjer een reis naar Florence, Rome en Parijs, waar hij een tijd blijft hangen en zijn meest  spraakmakende werken schildert. Steeds vaker verschijnt zonder dat hij het wil zijn moeder in zijn tekeningen. Langzaam gaat hij steeds meer beseffen hoe ze gevangen zit tussen twee verschillende geesteswerelden: die van zijn vader en hemzelf. Hoe ze haar leven lang tussen deze twee elkaar uitsluitende polen balanceert. Hoe ze hen allebei probeert te steunen, naast haar eigen rouw om haar overleden broer. Hoeveel energie dat kost. De wereld moet in evenwicht gebracht worden volgens de Ladover beweging. Als iemand daarvan is doordrongen en weet wat dat betekent, is het zijn moeder wel. Connie Palmen in “Voornamelijk vrouwen”: “… Ik haat én heb lief. Sigmund Freud meende dat het grootste lijden van de mensen wordt veroorzaakt door het onvermogen om te gaan met de tweeslachtigheid, met innerlijke verscheurdheid en tegenstrijdige gevoelens. De wereld is een strijdperk voor iedereen die de tegenstellingen ontkent, of aanvecht…”. Alles culmineert in een heiligschennende ‘kruisiging’: zijn moeder met de koorden van de jaloezieën vastgebonden aan de spijlen van hun woonkamerraam (zie de omslag). Links en rechts van haar de twee moordenaars: vader en zoon.  Omdat er eindelijk een expositie van hem is zonder naakten komen zijn ouders kijken. Ze weten van niks…

 

Uitgave: BZZTôH – 2004 (oorspronkelijke uitgave 1972), vertaling Lennaert Nijgh, 351 blz., ISBN 978 906 291 174 5, tweedehands 12, 75

Rechtstreeks bestellen bij bol.: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten