Menu

zaterdag 9 december 2023

De Jacobsboeken – Olga Tokarczuk

 


Oftewel: “… Een grote reis over zeven grenzen, door vijf talen en drie religies, de kleine niet meegerekend. Verteld door de doden, en door de auteur aangevuld met behulp van conjunctuur, uit vele uiteenlopende boeken geput, alsmede geholpen door de imaginatie, die de grootste natuurlijke gave is van de mens. Voor de wijzen pro memorie, voor mijn landgenoten ter reflectie, voor de leken tot lering, voor de melancholici evenwel tot vermaak…”.

 

Een vriend die veel houdt van rebelse en ketterse figuren vroeg of ik “De Jacobsboeken” wilde bespreken. Zonder deze stok achter de deur weet ik niet of onderhavig artikel er wel was gekomen. De bijna duizend pagina’s Jacobsboeken doorspitten, was een gigantische, soms buitengewoon fascinerende, soms ronduit taaie onderneming. Het duurt wel een honderd bladzijden of wat voor je in de subwereld van de Poolse Nobelprijswinnaar Olga Tokarczuk thuis bent. Het is een duik in een ander universum, waar je moet wennen en integreren. Volgens haar hoort lezen en schrijven dan ook ‘een oefening in vreemdheid’ te zijn. Zie “De tedere verteller”, dat ik eerder recenseerde en waarin ze vertelt hoe de zeven Jacobsboeken tot stand zijn gekomen. De zure Poolse literatoren die Tokarczuks werk, omdat ze een vrouw is, laatdunkend hebben afgedaan als ‘menstruatieproza’, verklaar ik hierbij niet goed snik. De studie over christelijk antisemitisme van Anne-May Wachters (zie mijn vorige blog) vormde een goed fundament onder Tokarczuks magnum opus. Van Tokarczuk besprak ik ook de thriller “Jaag je ploeg over de botten van de doden”.

 

Van bovenaf

Olga Tokarczuk deed tien jaar onderzoek naar de Joodse pseudo-Messias Jacob Frank (1726-1791) die in Midden-Europa een eindtijdsekte met duizenden volgelingen aandreef. Voor negentig procent bestaat de roman dan ook uit geschiedenisfeiten, die ze aan elkaar breit via enkele verzonnen personages. Nachman, een slimme volgeling van het eerste uur, die alles wat hij ziet en hoort stiekem opschrijft, ook al dreigt Jacob hem op zijn smoel te slaan als hij dat merkt: “… De waarheid is dat Nachman zich niet kan inhouden. Het is als jeuk, het houdt pas op als hij de chaos van zijn gedachten tot zinnen om kan vormen. Het krassen van de pen maakt hem rustig…”. En de grootmoeder van Jacob Frank, Jenta, een Joodse matriarch die op haar sterfbed in een soort continue bijna-dood-ervaring belandt. Als een ondode, een geest, zweeft ze dwars door tijd en ruimte en ziet alles wat er gebeurt. ‘Van bovenaf’. Anne-May Wachters beschrijft het Polen van eertijds, de bakermat van het chassidisme, als een Jodencentrum. Tokarczuk laat zien dat de geschiedenis van Centraal Europa niet goed te begrijpen is zonder Joden. Zowel het orthodoxe Jodendom als de Kerk, met haar verzwegen antisemitische traditie, beschouwden de beweging van Jacob Frank als een vlek op hun blazoen. Een gebeuren dat ze daarom in de doofpot probeerden te stoppen. De afstammelingen van Jacob Frank, die de Poolse middenklasse van de 19de eeuw vormgaven, wilden assimileren en vergaten hun verleden ook het liefst. Dat Tokarczuk de geschiedenis weer oprakelde, is haar niet in dank afgenomen. Haar uitgever heeft bodyguards in moeten huren om haar te beveiligen tegen extreemrechtse nationalisten. Haar verhaal is vooral moeilijk omdat er honderden ‘rechtgelovigen’ in voorkomen die na hun doop ook nog eens een andere naam krijgen. Al die figuren genereren evenwel een caleidoscopisch beeld van Jacob Frank. Het is vooral een verhaal óver. Ook al is Tokarczuk van oorsprong psycholoog, nergens zit ze in het hoofd van ‘de Heer’, zoals zijn aanhangers hem noemen. Ik vind dat wel goed, want voor een buitenstaander is de charismatische en tegelijk despotische manipulatie van een narcistische sekteleider moeilijk, zo niet onmogelijk te doorgronden. Tokarczuk werd uiteindelijk schrijver omdat ze vond dat ze niet in de wieg was gelegd voor therapeut: ze achtte zichzelf nog gekker dan haar patiënten. Waarvan akte. Als eerbetoon aan het Jodendom zijn de bladzijden van haar boek van achteren naar voren genummerd. Verder is de roman rijkelijk voorzien van historisch beeldmateriaal.

 

Het boek van de mist

Bij tweede lezing viel me pas op met hoeveel humor het verhaal is geschreven. Het eerste deel heeft als titel ‘Het boek van de mist’: “… Mist is troebel water, er bewegen zich verschillende kwade krachten in die het denkraam van mens en dier vergiftigen…”. En inderdaad, er komen allemaal figuren voorbij die met duistere zaakjes bezig zijn. De aan boeken verslaafde geestelijke Chmielowski bijvoorbeeld, die zich in de mist stiekem naar een drukke marktdag in het doodarme Rohatyn (toen Podolië, nu Oekraïne) laat rijden, om te proberen Hebreeuwse werken te snaaien bij de Joodse handelaar Elisza Szor: “… Een priester in het huis van een Jood! Exotisch als een salamander…”. Evenals Diderot in het verre Frankrijk heeft hij het ‘verlichte’ idee opgevat een encyclopedie te schrijven die alle kennis van de wereld moet bevatten. Twee delen zijn klaar, die hij met Szor hoopt te ruilen voor een exemplaar van de geheimzinnige “Zohar”, waarin de mystiek van de kabbala wordt uitgelegd. Thuisgekomen blijkt hij te zijn afgescheept met een bundel Joodse volksverhalen. En wat te denken van de als kerels pijprokende slotvoogdes Kossakowska en haar gezelschapsdame Drużbacka, die op diezelfde marktdag pech krijgen met hun karos? De gezelschapsdame annex dichteres klampt voornoemde geschrokken priester aan en bijt hem toe: “… In hemelsnaam. Zegt u me alsjeblieft waar hier ergens het huis van starost Labeçki is! En mondje toe! Geen woord!...”. De gokverslaafde bisschop Soltyk maakt het helemaal bont. ’s Avonds trekt hij zijn kerkelijke gewaad uit, kleedt zich in plaatselijke vodden en zet een kap op zijn hoofd om in een herberg te gaan kaarten. Hij verpandt zelfs zijn bisschoppelijke insignia aan de Joden: “… Als dat bij ons wordt aangetroffen worden we levend gevild…”. Om van zijn schulden af te komen beticht de bisschop zijn geldschieters ten langen leste van de moord op een kind, waar ze bloed van hebben afgetapt voor  hun afzichtelijke rituelen (zie mijn vorige blog). Onder de opgepakte Joden die op een kar naar de folterplaats worden gereden, ontsnapt er één: Zelik

 

Primitief bijgeloof

Dokter Aszer Rubin, zo lang en mager dat hij eruit ziet als een ‘verticale streep’, vertelt dat het marktplein twee groepen Rohatynse Joden scheidt, die elkaar beschuldigen van de meest grove zonden en onderling een guerillaoorlog uitvechten. De rechtzinnigen die trouw zijn aan de Talmoed. De bijgelovige en primitieve ketters en afvalligen, die zijn verzonken in mystiek gebeuzel, zich behangen met amuletten, en een sluw, geheimzinnig lachje hebben, zoals de oude Szor. Ze geloven in de haveloze Messias Sjabtai Tsvi van honderd jaar geleden, negeren de sabbat, zijn overspelig en komen zelden in de synagoge, want de wereld is al verlost volgens hen. De geneesheer heeft het over Chaja, de getrouwde dochter van Szor, die in trance voorspellingen doet terwijl ze in de weer is met deegpoppetjes. Ze lijdt aan allerlei buitengewoon geheimzinnige aandoeningen die hij laat verdwijnen door met haar te praten, want de Szors hebben geen enkel vertrouwen in medicatie: “… Iedereen gelooft dat het komt door geesten, dibboeks, demonen dan wel balakaben ofwel kreupele wezens uit de onderwereld die schatten bewaken…”. Als het huis van Szor, vol van heinde en ver komende familieleden, in rep en roer verkeert vanwege de aanstaande bruiloft van één van zijn zonen, wordt de dokter bij een oude oma geroepen die op sterven na dood is. Jenta. De reis die ze achter de rug heeft, nekt haar. Ze hadden opoe thuis moeten laten, bromt de dok. Ze ziet eruit als een ‘verdroogde paddenstoel’. Ze hebben haar in wolvenhuiden gewikkeld omdat ze geloven dat de huid van een wolf verwarmt en krachten geeft. Hij kan niets voor haar doen. De plaatselijke wijzen vinden dat de bruiloft moet worden afgelast. Een begrafenis heeft voorrang. Maar daar wil de oude Szor niet aan. Midden in de nacht verrichten vader en dochter bij het licht van een kaars  een ingewikkeld ritueel, waarbij een minuscuul rolletje beschreven papier in een houten doosje ter grootte van een vingernagel wordt gestopt, dat ze om de hals van Jenta hangen. Als ze zijn verdwenen doet Jenta haar ogen open, betast de amulet, maakt hem open, pakt het papiertje en slikt het als een pilletje door. Met als gevolg de vreemde tussentoestand waarin ze raakt.

 

Het boek van het zand

Deel twee. Tijdens de schepping werd het ondermaanse gespleten in waterdruppels en zandkorrels: “… Nu zijn we aan de kant van het zand…”. Het behandelt de wereld van de handelskaravanen die vanuit Midden-Europa naar de Oriënt trekken om met de meest luxe handelswaren - specerijen, tapijten, edelstenen, tabak, zijde, koffie - en vooral ook nieuwe ideeën, terug te komen. Onderweg worden allerlei verbintenissen aangegaan. Komt men in de gekste bubbels terecht. Het lijkt het huidige internet wel, maar dan in het echt. Een van de zwervers over dit zanderige world wide web is Nachman, die op handelsmissie is voor de oude Szor. Van kindsbeen af koesterde hij steeds meer wrok tegen de schepping, vertelt hij: “… Er was iets niet in orde, we werden door de een of andere leugen omgeven. Iets moest zijn verzwegen in wat ons in de jesjiva’s was geleerd. Ongetwijfeld werden bepaalde feiten voor ons verborgen gehouden en konden we daarom de wereld niet tot een geheel samenbrengen. Er moest een geheim bestaan dat alles verklaarde…” (Nachman: c’est moi). Even verder: “… Pas op mijn zestiende begreep ik dat ik een goede zaak wilde dienen en dat ik een van hen was voor wie nooit voldoende is wat er is, maar die altijd nog iets anders willen…”. Van alle voorgestelde personen, vind ik Nachman het sympathiekst. Hij kan bijvoorbeeld bij een goed glas wijn opmerken: “… Als je naar de wereld kijkt als naar iets goeds, dan wordt het kwade een uitzondering, een gebrek en een fout en komt het je helemaal niet goed uit. Maar als je er omgekeerd van uitgaat dat de wereld slecht is en het goede een uitzondering, dan past alles keurig en begrijpelijk in elkaar. Waarom willen wij niet zien wat voor de hand ligt?...”. We leven in een gevallen wereld, zou mijn christelijke omgeving zeggen. Het doodse en lege rabbinisme verwisselt hij voor het levendige chassidisme en gaat op pad naar de grote onderwijzer Baäl Sjem Tov. Onderweg komt hij Lebjko tegen, “… een nieuwbakken echtgenoot, bij wie nauwelijks een paar donshaartjes onder zijn neus te zien waren…”, die zich is doodgeschrokken van zijn eigen huwelijk. Al gauw zijn ze onafscheidelijk, slapen onder dezelfde paardendeken waaronder hun eindeloze discussies verdwijnen, en delen elke hap eten. De leerlingen van ‘de Besjt’ lezen onafgebroken, “… waardoor we eeuwig rode ogen hadden, als konijnen, en daar waren wij ook allemaal aan te herkennen…”. Nachman hoort van de Goddelijke vonken die door een mystieke ziel zelfs in het grootste kwaad zijn te vinden: “… Sommige mensen hebben een zintuig voor onaardse zaken, zoals andere een uitstekende neus, gehoor of smaak hebben. Zij voelen subtiele bewegingen in het grote, gecompliceerde lichaam van de wereld. En daarbij is die innerlijke blik zo gescherpt dat ze zien waar een vonk is gevallen, ze zien de schittering ervan op de meest onwaarschijnlijke plek. Hoe beroerder de plaats, des te wanhopiger schittert de vonk, des te krachtiger flikkert ze en is haar licht heter en zuiverder…”.

 

De Messias is al onderweg

Tijdens een van zijn  handelsreizen komt Nachman in aanraking met reb Mordke, zijn ‘tweede Besjt’: “… kennelijk hebben zij gelijk die beweren dat zielen elkaar onmiddellijk herkennen en op een onverklaarbare manier naar elkaar toetrekken…”. ‘De Messias is al onderweg’, meent de laatste. ‘Hij is in Smyrna.’ “… Reb Mordke deed tijdens de reisonderbrekingen een korreltje hars bij de tabak die we in pijpen rookten, wat maakte dat onze gedachten een hoge vlucht namen en ver reikten, en alles leek vol verborgen zin en diepe betekenis. Ik stond onbeweeglijk, mijn armen licht geheven, en zo bleef ik uren in extase staan…”. Nachman vertelt reb Mordke over de drie gedaantes van de ziel: de ‘nefesj’ dan wel ‘soma’ of dierlijke ziel die hongert en bibbert van de kou, de ‘roeach’ dan wel ‘psyche’ waar de gevoelens en de wil zetelen,  en de ‘nesjama’ dan wel ‘pneuma’ die verbonden is met het goddelijke aspect dat we in ons dragen: “… Dat is echt een heilige ziel die slechts een goed, heilig iemand, een kabbalist kan verwerven; en je krijgt die alleen door je te verdiepen in het geheim van het leren kennen van de Thora. Hierdoor kunnen wij de verborgen natuur van de wereld van God bekijken, want het is de vonk die van de Bina, het goddelijke intellect, is afgesprongen. Alleen de nefesj is in staat tot zonde. De roeach en de nesjama zijn zonder zonde…”. En Reb Mordke vertelt Nachman over de Messias die van binnen goed is, maar wiens gewaden slecht zijn. De Messias moet de vonken die in de mest zijn gevallen, ophalen. De Messias zal beschouwd worden als een misdadiger, zoals de profeten hebben voorspeld: “… De opdracht van de Messias is verschrikkelijk, de Messias is een rund dat voorbestemd is voor de slacht. Hij moet doordringen tot de kern van het koningschap der schalen, de duisternis, en daar de bevrijding der heilige vonken bewerkstelligen. De Messias moet neerdalen in de afgrond van alle mogelijke kwaad en die van binnenuit vernietigen. Hij moet daar zogenaamd als een goede bekende naar binnen gaan, een zondaar die te midden van de krachten van het kwaad geen verdenkingen zal wekken en kruit zal worden dat de burcht van binnenuit zal opblazen…”.

 

Sjabtai Tsvi

Vandaar dat Sjabtai Tsvi volgens zijn aanhangers eertijds enkel in schijn is overgegaan tot de islam. De vader van Jenta heeft de Messias nog aanschouwd: “… Dat gebeurde voor haar geboorte, in slechte en miserabele tijden toen iedereen de verlosser van de wereld verwachtte, aangezien er zo veel menselijke ellende was dat het onmogelijk leek dat de wereld kon voortduren. Zo veel pijn kan geen enkele wereld verdragen…”. Welnu. Sjabtai was helemaal geen Messias met een goddelijke natuur, maar een gewone profeet die zijn opvolger moest aankondigen. Lang verhaal kort: de geest van Sjabtai Tsvi is overgegaan op ene Jacob Frank (‘frenk’ betekent ‘vreemde’), een kleinzoon van Jenta notabene. Nachman en reb Mordke ontmoeten hem tijdens hun kabbalistische ‘avonturen met het licht’  in de Turkse school van Isochar: “… Het hoofd moet tussen de knieën. Het mensenlichaam keert dan terug naar dezelfde positie als die had in de buik van de moeder en dus toen het nog in Gods nabijheid was. Als je zo een paar uur zit, als de adem terugkeert naar de longen en je het kloppen van je eigen hart hoort, gaat het menselijk brein op reis…” (zie ook: “Joodse mystiek. Een inleiding” van Sjef Laenen). Het draait namelijk om de vrijheid van het hart, niet om de vrijheid van de wereld: “… Zij van ons die denken dat God door uiterlijke gebeurtenissen tot ons spreekt hebben geen gelijk, zij zijn als kinderen. Hij fluistert ons recht in het diepst van onze ziel toe…”.  De mooie, goedlachse Jacob neemt het tegen iedereen op. Wint met zijn grote bek elk dispuut. Hij blijkt geen wijze maar een rebel. Iedereen kent hem. Hij zwerft door de stad op zoek naar een kans op een conflict of een knokpartij: “… Wie bang is heeft achting, zo is het nu eenmaal….”. De mens wil bedonderd worden, toch? Haha. Jacob identificeert zich niet voor niks met de Bijbelse Jacob. Je-weet-wel: die met het vel van een geit over zijn arm om voor zijn broer Esau door te gaan.

 

Goddelijke gek

Nachman en reb Mordke bezorgen Jacob zijn veertienjarige lief Chaja, want ze maken zich naast vertalers ook verdienstelijk als koppelaars. In 1754 opent Jacob zijn eigen beet midrasj. Onmiddellijk melden zich vele gegadigden. De wereld zal opnieuw één geheel worden. De tikoen is begonnen. De oude orde dient te worden vernietigd opdat de nieuwe kan heersen. In de eindtijd gebeurt alles omgekeerd. De wetten van de Thora gelden niet meer. Jacob zweert bij de ‘Maäse Zar’, de ‘Vreemde Daad’: “… een omgekeerde daad, achterwaarts ten opzichte van de geschreven wet…”. Wanneer hij onderweg is, nodigt hij bij gebrek aan beter zijn twaalfjarige hulpje Herszele uit in bed, die voor hem door het vuur gaat. Jacob lijkt sowieso van tweeërlei kunnen: “… Nussen slaapt al op een baal katoen, hij heeft dat ene oog van hem dicht en ziet niet hoe Jacob met een omfloerste blik Nachman over zijn gezicht aait, en Nachman, die dronken is, zijn hoofd op zijn borst legt…”. Volgens Nachman is Jacob in alles wat hij doet ‘door en door echt’. In zijn hart heerst een totaliteit die kennis verschaft over welke kant het op moet en wat te doen: “… Er is niets wat een grotere verlichting kan brengen dan de zekerheid dat er iemand is die werkelijk wéét. Want wij gewone mensen hebben nooit zo’n zekerheid…”. Al gauw hebben alle Joden het over die ‘goddelijke gek’ waarin de ‘ziel van de Messias is gevaren’. Nachman en reb Mordke maken in doorwaakte nachten mee hoe de ‘Roeach Hakodesj’, ‘de geest’ neerdaalt op Jacob: het doet nog het meest denken aan een epileptische aanval. Hij begint visioenen te krijgen. De school barst uit zijn voegen. Niemand kan nee tegen hem zeggen. Elke dag begint met het luisteren naar Jacobs dromen. Trillend en met klapperende tanden legt hij mensen de handen op. Velen gaan genezen heen. Tijdens een hevige koortsaanval droomt hij dat een man met een witte baard hem zegt dat hij naar het noorden moet reizen om het nieuwe geloof te brengen. Reb Mordke verkondigt dat het Elia in hoogsteigen persoon is geweest: “… Je zult in Polen koning en verlosser zijn…”. Toch waarschuwt zijn vader: “… Pas op voor Jacob. Hij is een echte dief…”.

 

Het boek van de weg

Deel drie van de Jacobsboeken. Begeleid door een groepje vertrouwelingen begint Jacob zijn ketterij te preken in Polen, waar de pest heerst. Zoals Sjabtai Tsvi in de islam dook, zo zal hij in het christendom duiken, om er de korrels van de openbaring uit op te vissen, beweert hij. Als een ware new-ager verkondigt hij dat in de eindtijd de drie monotheïstische religies één zullen zijn. Hij begint een aureool van groen en blauwachtig licht te zien boven de hoofden van sommige gelovigen. Terwijl de dorpen hem als een heilig wonder aan elkaar doorgeven, wordt hij in de gaten gehouden door spionnen, die godslasterlijke rituelen melden. Tijdens nachtelijke leringen zouden mannen melk uit de borsten zuigen van de enige halfnaakte vrouw in hun midden, Chaja Szor - jawel. Volgens Jacob is de heilige Sjechina in haar gevaren. Vandaar. Jacobs gevolg groeit, maar de meute die hem verwenst ook. Een mooie maar vreemde engelbewaakster, die beweert dat ze een Poolse prinses is, volgt hem op de voet en verkoopt iedereen een dreun die hem te na komt (ze zal later het lief van dokter Aszer Rubin worden: zo laat Tokarczuk elk mozaïekstukje op zijn plaats vallen). Het rabbijnse hof spreekt de cherum (banvloek) over Jacob en zijn zogeheten anti-Talmoedisten uit. Het komt bij de rechtbank tot een dispuut. De afvalligen winnen het van de traditionelen, die moeten toezien hoe hun geliefde Talmoeds op de brandstapel worden vernietigd en erger. Zo gauw ze de kans krijgen, slaan ze nog veel harder terug. Jacob vlucht naar Turkije en wordt voor de verandering moslim. De oude afgeranselde Szor brengt zijn boekenbezit midden in de nacht stiekem naar priester Chmielowski. Het comateuze grootje Jenta wordt naar een grot gebracht waar de dorpelingen niet durven komen omdat ze denken dat het een betoverde plek is. De weg lijkt ten einde. In feite is het nog maar het begin.

 

Vrijheid, gelijkheid en broederschap

Koning August III himself beveelt dat de uit Polen verdreven afvalligen weer terug moeten komen. Omdat ze alles verloren hebben vestigen ze zich in het door de pest uitgestorven grensdorpje Iwanie, waar ze leven in gemeenschappelijk bezit. Ze maken een mooi onderkomen in orde en halen Jacob, en wat later ook zijn gezin, op uit Turkije. Jacob wil echter in een ‘hok’ slapen omdat hij een ‘simpele’ is. Tijdens Chanoeka deelt hij stukjes van het overhemd van Sjabtai Tsvi uit als relikwieën. Volgens Jacob zijn mannen en vrouwen, ja, is iedereen gelijk, al geloven ze dat zeker niet allemaal: “…  Gelijkheid is iets wat in strijd is met de natuur, hoe terecht het streven ernaar ook is. Sommigen bestaan nu eenmaal uit het aardse element, die zijn log, zinnelijk en niet creatief. Ze lenen zich er waarschijnlijk alleen voor om te luisteren. Anderen leven met hun hart, hun emoties, oplevingen van de ziel, en nog weer anderen hebben contact met de allerhoogste geest, zij staan ver af van het lichaam. Zij zijn vrij van affecten, zij zijn ruim van binnen. Tot hen heeft God toegang…”. Iedereen bedrijft de liefde met iedereen. Soms gaan de kaarsen in de gemeenschapsruimte uit die vervolgens letterlijk verandert in een ‘dark room’. Een grote zonde waarover gezwegen moet worden, een gemeenschappelijk geheim, schept een nog sterkere en intiemere band dan een natuurlijke familiebetrekking, weet Jacob. Zo smeed je een gevaarlijke onderlinge afhankelijkheid. Hierdoor kun je de ander maken of breken. Na lange en heftige discussies wordt besloten om de aartsbisschop te vragen of ze gedoopt mogen worden. Desnoods alleen in schijn. Al is het alleen maar om die rottige traditionelen te pesten. Zoals altijd bijt dat wat het dichts bij elkaar ligt, elkaar het hardst: “… Zo’n strijd met een naaste vijand heeft op een vreemde manier iets complex aangenaams, want het is alsof je jezelf slaat maar tegelijkertijd de slagen probeert te ontwijken…”. Bovendien zullen de katholieke magnaten je alleen met goud steunen als ze  je in de vorm van een kruis plat op de kerkvloer zien liggen.

 

Het boek van de komeet

Deel vier. In het jaar 1759 verschijnt er een komeet aan de hemel die in elk land wordt gezien. De Dnjestr treedt buiten zijn oevers. Het kan niet anders of het einde van de wereld nadert. De engelen zullen haar zo dadelijk als een tapijt oprollen. Wanneer je je oren spitst, kun je hun wapengekletter al horen. Als dan ook nog de Joden zich gaan bekeren… Landvoogdes Kossakowska jut de aartsbisschop op: “… Wat zou het tegenover God een verdienste zijn als hij al deze Joodse ketters naar de schoot van de Kerk kon leiden. De wereld heeft dit niet eerder gezien, alleen in het katholieke Polen kan iets dergelijks plaatsvinden. En over de hele wereld zal druk over ons gesproken worden…”. Nog niet zo lang geleden zeiden ze dat het om vijfduizend miserabele zwervers ging die door hun soortgenoten werden uitgekotst, maar volgens de laatste berichten zijn het er misschien wel drie keer zoveel. Vijftienduizend. De voorlopers mogen dan een lichting arme sloebers zijn, daarna volgen de vermogenden. De aartsbisschop ruikt geld. In de kathedraal van Lwów wordt een buitengewoon langdradig en saai publiek debat gevoerd. Iedereen veert echter op als de ketters hun broeders beschuldigen van het gebruik van christenbloed, waar trouwens geen standpunt over ingenomen wordt, omdat de paus een en ander voor altijd en eeuwig als pertinente onzin heeft bestempeld. Na lang wikken en wegen worden de ‘puriteinen’ dan wel ‘sabsacwinnicy’ dan wel ‘lammelotten’ als verweesde kinderen opgenomen in de ontferming der Poolse kerk. Kossakowska stelt haar landgoed ter beschikking aan Frank en zijn naaste familie plus medewerkers. De rest van zijn aanhangers bivakkeren als zigeuners op straat. Degenen die zich laten dopen, krijgen een nieuwe want christelijke naam, zodat ze zich allemaal ‘dubbel’ voelen. Peetouders worden opgeroepen hun petekind te voorzien van passende Poolse kledij, tot het gedoopt is financieel te ondersteunen en voor hun protegé te zorgen zolang die niet naar huis terugkeert. Edoch, sommige geestelijken worden bevangen door twijfel als ze de straat de kathedraal zien binnenstromen. Een Jood die zich laat dopen heeft ook nog eens recht op een adellijke titel. Als hij maar genoeg baksjisj schuift. Dan breekt andermaal de pest uit. Is er een machtige cherem over de renegaten afgeroepen?

 

Verraad

De epidemie treft de toch al doodarme neofieten hard. Jacob besluit naar Warschau te reizen om de koning om een eigen territorium te vragen, waar hij met zijn volgelingen zelfvoorzienend kan leven. Niemand hoeft last van ze te hebben. Echter, niet iedereen gelooft in hem. Net als hij met zijn charmante praatjes de Koninklijke nuntius zo ongeveer omver heeft geluld, verrijzen er verdenkingen binnen de katholieke gelederen. Jacob wordt in hechtenis genomen en voor nader onderzoek gevangen gezet bij de bernardijnen. De inquisitie begint een uitgebreide inspectie onder zijn gelederen. Zelfs Nachman verraadt hem. Weliswaar uit volle overtuiging. Jacob is veel te gemakzuchtig geworden. Hij ziet eruit als een dandy sinds hij zijn baard heeft afgeschoren. Wat is er overgebleven van zijn roeping? Hij zou toch tot in het diepst van het kwaad indalen om daar de verlossing te bewerkstelligen? Waar blijft het heil? Welnu, Nachman zal de Heer wel een handje helpen. Nachman bekent alles waar hij en zijn leider van worden beticht. Vervolgens beschuldigt de bisschoppelijke rechtbank Jacob van het zich uitgeven voor de Messias. De kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders veroordelen hem tot levenslange gevangenschap. In de burcht van Częstochowa.

 

Het boek van metaal en zwavel

Boek vijf. De Messiaanse machina treedt in werking. “… De Messias is meer dan een gestalte en een persoon, het is iets wat door bloed stroomt, in adem woont, het is de dierbaarste en waardevolste menselijke gedachte dat er redding bestaat…”. Jacob wordt opgesloten in een kale, koude torencel, maar Jacob zou Jacob niet zijn als hij niet binnen de kortste keren de houwdegens die hem moeten bewaken om zijn vingers windt. Hoewel dat streng verboden is, voorzien de volgelingen van de profeet-bekeerling hun Heer van goed eten. Hij krijgt toestemming om dagelijks in de kapel de mis bij te wonen. Tussen honderden pelgrims en flagellanten knielt hij neer voor een heilig schilderij van een zwarte madonna met kind: de Maagd van Jasna Góra. En plotseling begint hij zijn missie te snappen. De Sjechina is een vrouw en verbergt zich in dat zwarte gezicht! Zijn ballingschap is bedoelt om voor haar te zorgen! Met steekpenningen, bier en tabak kopen zijn volgelingen de bewakers om. Al gauw zijn ze kind aan huis in de gevangenis. In 1760 overlijdt de Baäl Sjem Tov. Aan een gebroken hart zeggen sommigen. Vanwege de honderden dopen van Joden. Rechtgelovigen keren terug uit de diaspora en strijken in plukjes in de buurt van Jacob neer, die het voor elkaar krijgt ze te mogen bezoeken. Zij zullen ridders worden van de heilige Maagd die gevangen zit in het schilderij. De Moeder Gods. De Koningin van de wereld. Jacob wordt steeds extremer. De toon van de brieven die hij naar zijn volgelingen in alle uithoeken van het land stuurt, wordt van maand op maand apocalyptischer. Niemand is opgewassen tegen de lastige gevangene, die uiteindelijk de hele officierstoren overneemt. Er breekt oorlog met Rusland uit. Het klooster wordt een militaire basis. De wapperende vaandels met de Moeder Gods aan de muren bieden geen bescherming. De Russen slaan alles kort en klein en staan paf van de bezetene die ze in de toren aantreffen. Jacob verzoekt de Russische generaal stante pede om bevrijding uit zijn gevangenis. Reeds twee dagen later krijgt hij officieel toestemming het klooster na dertien jaar te verlaten.  

 

Het boek van het verre land

Het zesde boek. Jacob, inmiddels weduwnaar, krijgt het voor elkaar paspoorten te regelen en samen met zijn bijna volwassen dochter Ewa bij familie in Brünn (Moravië) neer te strijken, die een winstgevende handel in ‘christelijke’ tabak drijft. Het lukt hem om een compleet hof uit de grond te stampen, met een eigen garde. Hij is ervan overtuigd dat hij is uitverkoren om ‘het eeuwige leven op aarde te brengen’. Dan heb je op zijn minst een eigen koninkrijkje nodig. Zijn faam bereikt zelfs de Oostenrijkse keizerin-moeder Theresia, die de Joden wil bevrijden van het middeleeuwse bijgeloof. Ze vraagt hem op audiëntie. Haar ‘verlichte’ zoon, Jozef II, papt aan met Ewa. Hij laat haar zijn rariteitenkabinet zien waar hij een modern museum van wil maken. Ook denkt hij er over om het lijfeigenschap van de boeren af te schaffen. Het is de tijd van de camera obscura, de ‘Gedichten van Ossian’, lawaaierige koekoeksklokken, vrijmetselaars, de eerste schaakmachine, alchemie en ‘de vreemde en diepe broekzak van de wereld’: de beurs. Mozart componeert ‘Le Nozze di Figaro’. Jonge, studentikoze windbuilen, verrukt over zichzelf, verkeren in een voortdurende roes over al het nieuwe dat zich aandient. In de koffiehuizen van Wenen verschijnen de eerste kranten, waar dok Aszer Rubin en zijn lief een goedlopende lenzenpraktijk hebben opgezet. Als hij Moses Mendelssohn leest voelt hij zich voor het eerst van zijn leven tevreden over het feit dat hij Jood is. Het hof van Jacob raakt uiteindelijk door onoverzienbare schulden in verval. Parasieten en klaplopers verdwijnen vanzelf. Iemand haalt de inmiddels ziekelijke sekteleider met zijn getrouwen naar Offenbach (Duitsland) waar ze hun intrek nemen in het immer bitterkoude kasteel Isenburg. De verkleumde en oude Jacob laat zich in bed als koning David warm houden door een paar jonge meisjes. Hij overlijdt aan een zoveelste attaque.

 

Het boek van de namen  

In het zevende en laatste boek beschrijft Tokarczuk, aan de hand van de registers van sterfgevallen, huwelijken en geboortes die ze vond in het stadsarchief van Offenbach am Main, de samenstelling van de compagnie die Jacob Frank tot het einde toe in den vreemde heeft vergezeld, alsook in grove lijnen de lotgevallen van de frankistische families die naar Polen zijn teruggekeerd. Ze verbindt de onsterfelijke Jenta met de grot van Korolówka waarin tijdens de Tweede Wereldoorlog vijf Joodse gezinnen - achtendertig personen, van wie het jongste kind vijf maanden was en de oudste volwassene zevenennegentig - op 12 oktober 1942 hun toevlucht zochten: “… De volwassenen gaan van tijd tot tijd naar boven voor proviand, maar nooit verder dan de dorpen in de buurt. De boeren behandelen hen als geesten en laten hun zogenaamd per ongeluk wat zakken meel of kool achter de schuren. In april 1944 gooit iemand in het gat dat naar de grot leidt een fles met een briefje waarop in onhandig handschrift staat: ‘De Duitsers zijn weg.’…”.  

 

Uitgave: De Geus – 2021, vertaling Karol Lesman, 912 blz., ISBN 978 904 454 553 1, 32,50

Rechtstreeks bestellen bij bol.: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten