maandag 21 maart 2022

De profeet – Kahlil Gibran

 

In dezelfde preek die mij inspireerde tot het bespreken van een boek van Tomáš Halík (zie mijn vorige blog), werd ook “De profeet” van de Libanese dichter, filosoof en kunstenaar Kahlil Gibran (1883-1931) genoemd, dat ik er daarom maar gelijk achteraan heb gelezen. Uit het voorwoord van de Indiaas-Canadese dichter, schrijfster, kunstenaar, illustrator en performer Rupi Kaur: “… Als je op zoek bent naar iets wat je door de treurigste momenten van het leven kan slepen, maar je ook aan de grond kan houden tijdens de grootste vreugden van het leven, dan heb je het antwoord nu letterlijk in handen…”. Gibran was een brug tussen twee werelden: de oosterse en de westerse. Kaur: “… Ik voel de soefi-ritmes, christelijke modulaties en Arabische folklore samenkomen als een groep verloren gewaande vrienden…”. Het hele boek bestaat uit diepzinnige aforismen.

 

De liefde zal je kronen en kruisigen

De geheimzinnige profeet Almustafa staat klaar om na twaalf jaar ballingschap op een schip te stappen dat hem terug zal brengen naar het eiland van zijn geboorte. Ook al vergaat hij van heimwee, toch valt het niet mee de bewoners van de stad Orfaleze te verlaten: “… Het is geen kleding dat ik uittrek, maar een huid die ik met mijn eigen handen van mijn lichaam ruk…”. De zieneres Almitra komt naar hem toe en vraagt voor hij gaat de mensen nog één keer toe te spreken en hen iets van zijn waarheid mee te geven. “… Vertel ons over de liefde…”, vraagt Almitra. En de profeet zegt dat de liefde een ‘dorsvloer’ is, die je zal kronen, maar ook kruisigen. Desondanks: “… Als de liefde wenkt, moet je haar volgen, / Hoewel haar wegen zwaar en steil zijn./ En als haar vleugels je omhullen, geef je dan aan haar over, / Hoewel het verborgen zwaard tussen haar vleugelpennen je kan verwonden, / En als ze je toespreekt, geloof dan in haar./ Hoewel haar stem je dromen kan verbrijzelen zoals de noordenwind de tuin verwoest…”.

 

Geef je hart

Vol wijsheid zegt hij dat het huwelijk dan wel bestemd is voor de eeuwigheid, maar dat je elkaar niet moet willen bezitten en er respect moet zijn voor ieders eigenheid: “… Maar laat wat ruimte in jullie samenzijn. / En laat de hemelse wind tussen jullie dansen. / Heb elkaar lief, maar maak van de liefde geen knellende boeien. / Laat haar eerder een golvende zee zijn tussen jullie zielen. / Schenk elkaar in, maar drink niet uit één beker. / Geef elkaar iets van je brood, maar eet niet van hetzelfde stuk. / Zing, dans en lach samen, maar laat elk van beiden op zich staan. / Zoals de snaren van een luit, die los van elkaar trillen met dezelfde muziek. / Geef je hart, maar geef het niet bij de ander in bewaring. / Want alleen de hand van het Leven kan je hart bevatten…”. Je kinderen zijn niet jouw bezit: “… Ze komen uit jou, maar zijn niet van jou…”. En even verder: “… Je mag ze je liefde geven, maar niet je gedachten, / Want ze hebben hun eigen gedachten. / Je mag hun lichaam onderdak bieden, maar niet hun ziel, / Want hun ziel leeft in het huis van morgen, waar jij niet kunt komen, zelfs niet in je dromen. / Je mag trachten te zijn als zij, maar probeer ze niet te maken als jij. / Want het leven gaat niet achteruit en blijft niet hangen in het verleden. / Jullie zijn de bogen waarmee jullie kinderen als levende pijlen de wereld in gestuurd worden…”.

 

Vreugde is ontmaskerd verdriet

Arbeid adelt: “… als je zo lijdt dat je je geboorte een ramp noemt en het onderhoud van je lichaam een vloek die op je voorhoofd geschreven staat, dan zeg ik dat alleen het zweet op je voorhoofd dat wat daar geschreven staat weg zal wassen…”. Maar werk met liefde: “… Dat is weven met de draden die je uit je eigen hart trekt, alsof de stof bestemd is voor je geliefde…”.  Want zonder liefde bak je er niets van en breekt alles bij je handen af: “… En als je niet met liefde kunt werken, maar alleen met tegenzin, kun je het werk beter neerleggen en bij de tempelpoort gaan zitten om aalmoezen te vragen van hen die werken met plezier…”. Over vreugde en verdriet: “… Hoe dieper het verdriet in je ziel snijdt, hoe meer vreugde je kunt bevatten. / De beker voor je wijn is immers dezelfde beker die gebrand is in de pottenbakkersoven…”. Vreugde is ontmaskerd verdriet: “… de bron waaruit je lach opstijgt is vaak genoeg gevuld geweest met je tranen…”. Ze zijn onafscheidelijk: “… Als je vreugde voelt, kijk dan diep in je hart en je zult zien dat het enige wat vreugde brengt dat is wat ook verdriet heeft gegeven. / Als je verdriet hebt, kijk dan wederom in je hart en je zult zien dat je in werkelijkheid huilt om dat waarvan je zo genoten hebt…”. Het is als met een weegschaal: “… Ze komen samen bij je en als de één met je aan tafel zit, bedenk dan dat de ander ligt te slapen in je bed…”.

 

Over het materialisme

Tegen het nooit-genoeg van de rijken: “… Is de angst voor dorst als je bron vol is in wezen geen onlesbare dorst?...”. En over villa’s als statussymbolen die doen denken aan graftombes: “… Ja, de hang naar comfort doodt de passie van de ziel en loopt grijnzend mee in de begrafenistocht…”. Comfort en het verlangen naar comfort is “… dat stiekeme ding dat je huis binnenkomt als gast, dan gastheer wordt en dan meester…”. Voor je het weet wordt hij “… een temmer, die met haken en zwepen marionetten maakt van je hogere verlangens…”. En, al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding: “… Je kleren verbergen veel van je schoonheid, maar ze verbergen niet wat niet mooi is…”. Kleding kan als een harnas en een keten worden ervaren. Over kleding bedoeld als zedigheid en schild tegen het oog van de onreine geest: “… En als er geen onreine geesten meer zijn, wat is zedigheid dan nog? Ketenen die de geest bezoedelen…”. Vergeet niet “… dat de aarde geniet van je blote voeten op haar oppervlak en dat de wind ernaar snakt om met je haren te spelen…”. Hij waarschuwt voor de wereld van het grote geld en lijkt een broertje dood te hebben aan de gladde praatjes van managers: “… laat mannen met dorre handen die hun woorden willen verkopen voor jullie arbeid niet deelnemen aan de koop…”. Denk vooral ook aan de cultuursector: “… En als de zangers, de dansers en de fluitspelers komen, koop dan hun gaven. / Want ook zij oogsten vruchten en wierook, en dat wat zij meebrengen is misschien geweven uit dromen, maar het is kleding en voedsel voor de ziel…”.

 

Je god-zelf is als de zon

Tomáš Halík stelt in “ Ik wil dat jij bent” (zie mijn vorige blog): “… Christus leeft ‘in ons’ in die mate waarin we het centrum van ons leven verplaatsen van het ik (ego) naar ‘de kern’ (het zelf)…”. Kahlil Gibran heeft het over je ‘god-zelf’: “… Je god-zelf is als de zon; / Het kent de levenswijze van de mol niet en zoekt de holen van de slang niet op. / Maar je god-zelf is niet het enige wat in je huist. / Veel van wat er in je leeft is mens, en veel ervan is nog geen mens, / Maar een vormeloze dwerg die slaapwandelt in de mist, zoekend naar ontwaken…”. De mens, en niet de god-zelf of de dwerg in de mist, weet van misdaad en straf. Evenals Halík stelt Gibran dat het geloof een weg is die je gaat: “… Jullie lopen samen, in optocht, naar jullie god-zelf toe…”. Het is misschien een bittere waarheid, zegt de profeet, maar “… Het moordslachtoffer is niet onaansprakelijk voor zijn eigen moord, / En het berovingsslachtoffer is niet schuldeloos aan zijn beroving. / De rechtschapene is niet schuldeloos aan zijn beroving…”. Bedoelt hij dat we het kwaad niet moeten uitlokken (zie “Het boek Daniel” van Chris de Stoop)? Of dat we moeten ingrijpen als we zien dat het misgaat? Misschien beter op elkaar moeten letten? Wijzer opvoeden? De kat niet op het spek binden? “… Ja, de schuldige is soms het slachtoffer van zijn prooi. / En nog vaker moet de veroordeelde de lasten dragen van de schuldelozen en onaangeklaagden…”. Gaat het hier om de zondebok?

 

De verstrengeling van goed en kwaad

Evenals Jezus in de parabel over het onkruid en de tarwe zegt Gibran: “… Je kunt rechtvaardig niet van onrechtvaardig scheiden, en goed niet van kwaad, / Want ze staan samen voor het aangezicht van de zon, zoals het zwarte en het witte garen dooreen geweven worden…”. Als je een ontrouwe vrouw voor het gerecht wilt brengen, kijk dan ook eens naar het gedrag van haar man. En als je uit naam van de gerechtigheid de bijl in de boom van het kwaad wil zetten, kijk dan eerst naar zijn boomwortels. En jullie, rechtvaardige rechters: “… Welk oordeel vellen jullie over iemand die zich eerlijk gedraagt, maar in het diepst van zijn ziel een dief is? / Wat voor straf geven jullie een man die fysiek iemand doodt, maar geestelijk zelf gedood wordt? / En hoe vervolgen jullie iemand die handelt als een bedrieger en een onderdrukker, / Maar ook gekwetst en verbolgen is? / En hoe willen jullie iemand straffen wiens berouw toch al groter is dan zijn misdaden?...”.

 

Wetten en regeltjes

Over fundamentalisten die kicken op de regels van de wet: “… Wat moet ik van die mensen zeggen, behalve dat ook zij in het zonlicht staan, maar met hun rug naar de zon?...”. En even verder: “… wat is de zon voor hen, behalve iets wat schaduwen werpt?...”. En hoe zit het met hen “… voor wie het leven een rots is, en de wet een beitel waarmee ze daar hun eigen beeltenis uit willen houwen? / Hoe zit het met de kreupele die dansers haat? / Hoe zit het met de os die zijn juk liefheeft en de elanden en herten in het bos zwervers en daklozen noemt? / Hoe zit het met de oude slang die niet uit zijn huid kan kruipen en alle anderen naakt en schaamteloos noemt? / En hoe zit het met de man die vroeg op het bruiloftsfeest verschijnt en uiteindelijk moe en volgevreten vertrekt met de woorden dat alle feesten zondig zijn en alle feestgangers zondaren?...”. Vrijheid is niet zonder angsten en zorgen zijn, maar het vermogen daar bovenuit te stijgen: “… En wil je een zorg afwerpen? Die zorg heb je zelf gekozen. Hij is je niet opgelegd. / En wil je angst verdrijven? Die angst leeft in je eigen hart en niet in de hand van degene die je vreest…”.

 

Een waarheid

Hoofd en hart zijn gebaat bij evenwicht: “… Je rede en je passie zijn het roer en de zeilen van je zeevarende ziel. / Als je zeilen of roer kapotgaan, word je een speelbal van de golven en stromingen, of je schip valt stil in het midden van de zee…”. Over pijn: “… Veel van je pijn is zelfgekozen. / Het is het bittere drankje waarmee de arts in jou je ziekte geneest…”. En even verder: “… zijn hand kan zwaar en hard zijn, maar hij wordt geleid door de tedere hand van de Ongeziene, / En de beker die hij brengt, kan je lippen branden, maar hij is gemaakt van de klei die de Pottenbakker heeft bevochtigd met Zijn eigen heilige tranen…”. Over waarheid: “… Zeg niet dat je ‘de waarheid’ hebt gevonden, maar dat je ‘een waarheid’ hebt gevonden…”, want “… De ziel ontvouwt zich als een lotus met ontelbaar veel bloemblaadjes…”. God is altijd weer ánders, zegt Halík. Een werkelijk wijze leraar nodigt zijn leerling niet uit om het huis van zijn eigen wijsheid te betreden, “… maar leidt je naar de drempel van je eigen geest…”, want tussen jou en God kan niemand anders in staan. Laat vriendschap geen ander doel hebben dan verdieping van de geest, “… Want wat is een vriend, als je hem alleen opzoekt om de tijd te doden? / Zoek hem altijd op om de tijd te leven. / Want het is aan hem om je behoefte te vervullen, maar niet je leegte…”.

 

Eenheid in verscheidenheid

Klets niet zomaar in het wilde weg: “… Je praat als je niet in harmonie leeft met je gedachten, / En als je niet meer kunt leven in de eenzaamheid van je hart, ga je in je lippen leven, en wordt geluid een afleiding en een tijdverdrijf, / En in veel praten wordt het denken half vermoord…”. Laat de geest die in je leeft je tong leiden. Laat de stem in je stem spreken. “… Je bent goed als je klaarwakker spreekt. / Maar je bent niet slecht als je tong doelloos waggelt in je slaap / En zelfs struikelende woorden kunnen een zwakke tong versterken…”. Je kunt op talloze manieren goed zijn en je bent niet gelijk slecht als je niet goed bent. Het kwaad is het goede dat honger en dorst heeft. Evenals Halík, die het heeft over dat ‘volmaakt’ zijn, niet betekent ‘zonder fouten’, maar ‘heel’ of ‘volkomen’, schrijft Gibran: “… Je bent goed als je één bent met jezelf. / Maar als je niet één bent met jezelf, ben je nog niet slecht…”. En mochten deze woorden vaag klinken, “… probeer dan niet ze te verhelderen / Het begin van alles is vaag en nevelig, maar het einde niet…”. Een verdeeld huis is niet direct een dievenhol, maar gewoon een verdeeld huis. Een goed mens zal altijd proberen (iets van zichzelf) te geven. “… Jullie geven veel en weten niet eens dat jullie geven…”. Echter, “… De vriendelijkheid die zichzelf in de spiegel bekijkt zal verstenen. / En een goede daad die zichzelf bejubelt, wordt de vader van een vloek…”. De profeet: “… Je bent goed als je met zekere pas op je doel afgaat. / Maar je bent niet slecht als je ernaartoe strompelt. / Zelfs mensen die strompelen lopen niet achteruit…”.

 

Schoonheid

Gibran noemt gebed “… expansie van jezelf in levende ether…”. En even verder: “… Als je bidt, stijg je op in het hemelruim met alle anderen die op dat moment bidden en die je buiten je gebeden misschien nooit zou ontmoeten…”. Misschien heeft het mooiste citaat van Gibran wel te maken met schoonheid, in al haar manifestaties: “… De gekwetsten en verongelukten zeggen “Schoonheid is lief en zacht. / Ze begeeft zich onder ons als een jonge moeder, half verlegen over haar eigen glorie.”…”. Zó zou het moeten zijn. Ik denk onmiddellijk aan de zwangere vrouwen in Oekraïene die bevallen in schuilkelders als ze al niet worden doodgeschoten (en wat een schier onvergeeflijke misdaad tegen de mensheid dát is). Soms denk ik dat er een leger zombies aan de gang is, in plaats van mensen. Ik sta nog ver van de verhevenheid van de profeet af.  “… Mensen van Orfaleze, schoonheid is het leven, als het leven haar heilige gezicht ontsluiert, / Maar jullie zijn het leven en jullie zijn de sluier…”.

 

Mysterie

Halík wijst er op dat geloof geen ‘theoretische’, maar een ‘existentiële’ overtuiging is: daarom is ‘geloven achter de voordeur’ geen (politieke) optie. Gabril: “… Is religie niet alle daden en alle beschouwing, / En ook wat geen daad of beschouwing is, maar een verwondering en verbazing die altijd in de ziel opwellen, zelfs als de handen de steen houwen of aan het weefgetouw zitten. / Wie kan vroomheid scheiden van zijn daden, of zijn geloof van zijn bezigheden?...”. Even verder: “… Hij die zijn moraal louter draagt als zijn mooiste kleren, zou beter naakt zijn…”, en “… hij die zijn gedrag door ethiek laat bepalen, zet zijn zangvogels in een kooi…”. God is een mysterie, zegt Halík. Als je God wilt kennen, wees dan geen oplosser van raadsels, zegt Gibran. Als je God wilt zien, kijk dan naar spelende kinderen, naar de wolken, en de regen en de bliksem. Met Zijn handen wuift Hij in de bomen. Ook het sterven vergt inkeer: “… In de diepten van je hoop en je verlangens ligt je stilzwijgende kennis van het hiernamaals…”. De profeet zegt dat als hij ooit zal terugkeren hij veranderd zal zijn door zijn weten: “… dan zal ik spreken met een rijker hart en lippen die zich nog meer overgeven aan de geest…” (zie ook “De onvergetelijke reis van August King” door John Ehle).

 

De reusachtige mens

Gibran heeft het over ‘de reusachtige mens’ die sterk aan Jezus doet denken: “… De reusachtige mens waarin ieder van jullie niet meer is dan cellen en pezen…” en “… In de reusachtige mens zijn jullie reusachtig…”. Zie Paulus die zegt dat de gelovigen allemaal samen het lichaam van Christus zijn, ieder op zijn eigen manier. “… En door hem te zien, zag ik jullie en had ik jullie lief…”. Zie Jezus, die zegt aanwezig te zijn in de armen en verdrukten. Gibran: “… De reusachtige mens in jullie is als een gigantische eik vol appelbloesem. / Zijn macht bindt jullie aan de aarde, zijn geuren verheffen jullie tot het hemelruim en in zijn duurzaamheid zijn jullie onvatbaar voor de dood…”. Wat meer is dan wijsheid: “… een vlammende geest in jullie die zich constant uitbreidt / Terwijl jullie het afsterven van je dagen bewenen zonder die expansie te zien…”! De profeet zegt tegen de inwoners dat ze hem misschien niet begrijpen, maar dat hij alleen maar hun ‘hogere zelf’ na heeft willen jagen, “… dat het hemelruim bewandelt…”. Hun diepste wezen is vrij, zit niet opgesloten in hun lichaam, maar leeft boven de bergen en dwaalt in de wind: “… Dat wat het zwakst en meest verward in jullie lijkt, is het sterkst en meest vastberadene…”.

 

Zien

Evenals Paulus, die het heeft over dat wij nu nog in een spiegel kijken, als in ‘raadselen’, maar dat er ooit een tijd zal aanbreken dat wij zien ‘van aangezicht tot aangezicht’, profeteert Gibran: “… jullie zien niet en jullie horen niet, en dat is goed. / De sluier die jullie ogen bedekt zal opgelicht worden door de handen die hem geweven hebben, / En de klei in jullie oren zal doorgeprikt worden door de vingers die hem hebben gekneed. / En jullie zullen zien. / En jullie zullen horen. / Maar jullie zullen het niet betreuren dat jullie blindheid hebben gekend of doof zijn geweest. / Want op die dag zullen jullie de verborgen bedoeling in alle dingen kennen. / En jullie zullen het duister prijzen zoals jullie het licht zouden prijzen…”. Op een bepaald moment in mijn leven raakte ik er van overtuigd dat wij er zijn om dingen te leren – maar wát blijft de vraag… 

 

Uitgave: Meulenhoff –  2020 (eerste uitgave 1923), vertaling Inge Pieters, 128 blz., ISBN 978 902 909 435 1, 12,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 16 maart 2022

Ik wil dat jij bent – Tomáš Halík

 


 Subtitel: Over de God van liefde

 

Als ik probeer weer te geven wat het geloof in essentie voor mij betekent, kom ik meestal niet verder dan de gejatte woorden van Eric-Emmanuel Schmitt, die in zijn roman “Het evangelie volgens Pilatus” een kind laat zeggen: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Daar volgt alles uit. De Tsjechische theoloog, filosoof en psycholoog  Tomáš Halík  (1948) vond wél woorden; zelfs genoeg om er een heel boek mee te schrijven. “Ik wil dat jij bent”, waar hij in de zomers van 2011 en 2012 aan werkte, krijgt des te meer lading door de afschuwelijke oorlog in Oekraïne. Halík maakte de aanval van de Russen mee waardoor er een einde kwam aan de Praagse Lente, in 1968. Vanwege het communistische regime werd hij in het geheim tot priester gewijd. Zelfs zijn moeder wist niet waar hij mee bezig was. De idee voor deze blog deed ik op door een indrukwekkende preek waarin dit boek werd aangehaald - op een zondag toen de oorlog net was begonnen. Eerder besprak ik van Tomáš Halík: “Geduld met God” en “De nacht van de biechtvader”.

 

Voorbij een ‘banale god’

Er is een einde gekomen aan het geloof zoals dat vanouds in het westen werd beleefd, stelt Tomáš Halík. De kerken zijn leeg gelopen. Er is niets meer te vinden wat de mensen van nu aanspreekt. Het mysterie is verdwenen. Enkel een ‘banale god’ bleef overeind. Nietzsche zei het al: ‘God is dood’. Halík: “… ik ben ervan overtuigd dat Nietzsche zich met zijn befaamde uitspraak vooral op dit type religie richtte…”. Maar elk einde is een nieuw begin. Tegelijk met het sterven van het oude geloof, staat er een nieuw geloof op. Een diep weten dat geconcentreerd is op ‘het vlammend woord van liefde’: “… Wie niet liefheeft, kent God niet, staat er in de Bijbel…”. Het doet me denken aan Duitse theoloog Karl Rahner, met zijn beroemde uitspraak: “… De christen van de toekomst zal een mysticus zijn of hij zal er niet meer zijn…”. Halík: “… Ik ben er van overtuigd dat het christendom van morgen noch ‘een ideologie’ noch ‘een systeem van geloven en rituelen’ zal zijn (volgens de definitie van Durkheim). Het moet en zal een leerplaats worden voor geloof, hoop en liefde; een school op basis van het ideaal van de middeleeuwse universiteiten waar in een gemeenschap door middel van gebeden, studie en vrij debat gezamenlijk naar de waarheid werd gezocht. En nadat alles overdacht was, werd het aan anderen doorgegeven (volgens het principe: contemplata aliis tradere). Mogelijk heeft juist in een land als Tsjechië, waar het klassieke type kerk en religie grondig gedecimeerd en uitgeroeid werd, deze nieuwe vorm van christendom de meeste kansen; misschien heeft deze nieuwe vorm daar zelfs meer kansen dan in landen waar het einde van de oude religie nog niet zo zichtbaar is…”.

 

Mag ik deze dans van u?

Halík: “… Het geloof puur als een overtuiging van het bestaan van God is niet genoeg; wij kunnen God slechts door onze liefde en ons verlangen omarmen. God is niet geïnteresseerd in onze theoretische, maar in onze existentiële overtuiging…”. De titel van zijn  boek komt van Augustinus die de liefde definieerde met de woorden: ‘Ik wil dat jij bent’. Het herinnert ook aan de geheimzinnige biecht van Nietzsche dat hij ‘alleen zou kunnen geloven in een God die kan dansen’. Ik moest onmiddellijk denken aan het slot van de roman “Zwaartekracht” van Annemieke Reesink: “… Boven haar schildert een wervelende spreeuwenzwerm golvende figuren in de grijze lucht. God danst als een vrouw met brede heupen…”. Zie ook de afbeelding van Henri Matisse’s ‘La Danse’ op de omslag van “Leven in volheid” van Timothy Radcliffe. Halík verbindt de dansende God met de hemelse Drie-eenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest. “… Ik heb echt vreugde aan het schrijven van dit boek beleefd…”, vertelt Halík, “… Net als alle boeken in deze editie is ook dit boek geschreven in de afzondering van een retraite aan de Rijn, in de comtemplatieve stilte en het inspirerende gefluister van het bos…”. Dat voel je als lezer. Evenals je dat ervaart bij “Maria. Icoon van genade” van Arnold Huijgen, die ook getuigt over zo’n creatieve ‘flow’ in zijn lezingen. En even verder: “… Ik nodig de lezer bij dezen beleefd uit voor een dans van gedachten, innerlijke beelden, woorden en meditatieve stilte. Mag ik deze dans van u?...”. Zó mooi!

 

Het oeroude menselijke vermoeden

Halík gaat in zijn boek op zoek naar de ‘bron van tederheid en goedheid’, waarmee hij zeer zeker níet de romantische, emotionele opwellingen bedoelt in oppervlakkige films en sentimentele liefdesromannetjes. Hij heeft het over ‘onze schaduw heenstappen’ en het ‘afzweren van egoïsme’. Hij voert naar items als ‘liefde voor God’ en ‘liefde voor de vijand’. En  ik lees dat met de nieuwsvideo  nog op mijn netvlies van een door Poetins bommen verwonde en uiteindelijk overleden hoogzwangere vrouw en haar kindje. Liefde voor de vijand. Waar vandaan? Hoe dan? Halík heeft het over het ‘oeroude menselijke vermoeden’ dat liefde niet ons eigen product is. Ook is hij er langzamerhand van overtuigd geraakt dat God niet naar ons toekomt in een antwoord; maar eerder in een vraag: “… Misschien voelt Hij zich prettiger in de open ruimte van een vraag dan in de benauwdheid van onze antwoorden, beweringen en definities…”. Wat zeggen we nu helemaal als we beweren wel of niet in God te geloven? Kijken we niet naar dezelfde berg, die zich hult in een wolk van mysterie en zwijgen? “… God is niet ‘evident’…”. We weten niet wie God is. God is een verborgenheid. Niemand heeft God gezien. Joden dragen een keppeltje om aan te geven dat de Eeuwige hun verstand ten ene male te boven gaat. Geloof is geen bezit, maar een ‘methode’, een weg die je gaat. Volgens Martin Buber is liefde in wezen ‘transcendentie’: “… het je losmaken van de materiële wereld waarin ons bestaan zit opgesloten…”. En even verder: “… De theologie is verplicht om over de liefde na te denken, ook al weet zij dat al haar uitspraken in het contemplatieve zwijgen op de drempel van het Mysterie moeten verstommen…”. Ik denk dat Halík een uiterst actuele analyse van de Europese cultuur geeft, als hij stelt dat de mate waarin haar christelijke, seculier-humanistische en neopaganistische stromingen ruimte kunnen bieden aan de liefde, doorslaggevend zijn in het conflict tussen deze concepten. Zie hoe Poetin de Russische orthodoxie voor zijn karretje spant, terwijl ik heb gelezen dat hij hoogstens een beetje in vage numerologie gelooft. Als geen ander roept Halík op ‘het bedreigde licht’ in ons binnenste niet door de harteloze wereld om ons heen te laten uitdoven. De ‘bron van liefde’ niet gevoelloos te laten opdrogen.

 

Gods ‘tweede woord’

Op een overtuigende manier vraagt Halík altijd te wachten op Gods ‘tweede woord’: “… Als Abraham volledig gehoor had gegeven aan het ‘eerste’ gebod van God en het ‘tweede’, tegenovergestelde gebod niet had gehoord, dan was hij een moordenaar van zijn eigen zoon geworden…”. En even verder: “… De jonge Samuël moest tot drie keer toe gewekt worden om te horen dat hij door God, niet door een mens geroepen werd. Hoe vaak heeft ieder van ons – en misschien ook de kerk zelf wel – het roepen van God niet gehoord of begrepen?...”. Voortdurend onttrekt de ondoorgrondelijke God zich aan de beelden die wij van Hem maken, waardoor Hij ons dwingt onze meningen over de wereld en onszelf te blijven aanpassen. God is altijd ánders dan jij denkt. Het kruis was niet het laatste woord. God bracht Jezus weer ‘terug in het spel’. God voegde twee geboden samen: de liefde voor God met de liefde voor de mens. “… Misschien zijn de fundamentalisten en religieuze fanatici mensen die slechts het ‘eerste’ woord van God horen en niet meer op het ‘tweede’ wachten…”. En even verder: “… De religie van mensen die direct na ‘het eerste’ gebod in vuur en vlam raken en ‘het tweede’ gebod niet afwachten, leidt vaak tot fanatisme of dweepzieke illusies over God, ingegeven door menselijke angsten en wensen. Pas ‘het tweede’ gebod, dat werkelijk moeilijke gebod van de naastenliefde, laat het geloof en de liefde ‘aarden’…”. De algemene ervaring van de ‘afwezigheid van God’ in onze cultuur, de ‘verborgenheid’ dan wel het ‘zwijgen’ van God ziet Halík als het ‘eerste woord’ van God, dat we goed tot ons door moeten laten dringen. Hij is er van overtuigd dat er daarna een ‘tweede woord’ van God zal volgen.

 

God is liefde

Halík stelt dat het er in het christendom eerder om gaat ‘in de liefde van God’ te geloven dan ‘in het bestaan van God’. Wij weten immers niet in ‘wie’ wij geloven, God is een onbevattelijk mysterie: “… De metaforische uitspraak ‘God is een persoon’ is buitengewoon belangrijk voor het begrijpen wat God ‘niet’ is: hij is geen amorf, tot voorwerp geworden ‘het’…”. Het begrip ‘persoon’ komt uit het antieke drama, waar het ‘masker’ betekent. Een acteur kon door middel van het verwisselen van maskers van identiteit wisselen. De theologen uit de oudheid vonden dat wel een geschikte metafoor voor het mysterie van de Drie-eenheid. God is liefde. Zonder de liefde wordt religie al gauw een instrument voor verkeerde doeleinden en om slechte daden te rechtvaardigen. Zie de onmenselijkheid van de ‘heilige oorlog’ in Oekraïne. C.S. Lewis zei ooit: “… Van alle slechte mensen zijn vrome slechte mensen de ergste…”. Halík: “… Wanneer iemand zich als een ‘soldaat van God’ ziet, dan wordt hij alleen op grond daarvan al een vijand van God. Wanneer iemand in zijn eigen haat tegen anderen een ‘heilige oorlog’ en een kosmische strijd tussen Goed en Kwaad ziet, breekt hij alle bruggen af die nodig zijn om een gesprek en verzoening mogelijk te maken. Als met de vaak betreurde ‘ondergang van de religie’ een dergelijke religie wordt bedoeld, dan hoeven we daar niet treurig om te zijn. Als met de vaak genoemde ‘terugkeer van de religie’ een dergelijke religie wordt bedoeld, dan mogen we ons wel ernstig zorgen maken…”.

 

Eenheid in verscheidenheid

Toen de moderniteit het gekunstelde schema van object-subject begon te hanteren, ontkwam ook God daar niet aan. De nadruk op ‘objectiviteit’ betekende zijn ‘veruiterlijking’. God kwam ‘tegenover’ de mens te staan: “… Hierdoor wordt de ervaring van de mystici over Gods aanwezigheid in de mens verzwakt en verdrongen…”. Alles wat buiten het monopolie van de objectieve werkelijkheid lag, was ‘niet reëel’: “… De oude religie werd als slechts een subjectieve (privé)aangelegenheid opgevat…”.  Godservaring ligt echter op een veel dieper niveau dan ons object- dan wel subjectdenken. Is daaraan voorbij: ‘diep in mijzelf vind ik NIET mijzelf’, weet-u-wel?!  ”… Wij kunnen kiezen of wij naar de diepte gaan zoeken of dat wij aan de oppervlakte blijven…”.  Want let wel, dat wat Halík het ‘theomane’ denken noemt, kent géén of/of strategie of tegenstellingenfilosofie: “… In het theomane denken bestaat er slechts één wereld, de onze. Maar deze wereld is heilig. Omdat de wereld een voortdurende zelfopenbaring van dit heilige geheim is, het geheim dat wij aanduiden met het woord ‘God’…”.  Vandaar dat hij God dan ook voortdurend ‘koppelt’ aan de werkelijkheid. God houdt zich op  in onze ‘allerdiepste kern’, de ‘bron van liefde’, het ‘centrum van fijnzinnigheid’ (l’esprit de finesse) dat Pascal het hart noemde. Liefde is stoppen met jezelf in het middelpunt te stellen en openblijven voor het ‘Midden’, voor de ‘kern’. Halík: “… Er zijn twee fatale mijnenvelden die wij moeten proberen te ontwijken: de Scylla van het fundamentalisme en de Charybdis van het atheïsme en vooral het punt waarop deze twee tegenpolen op paradoxale wijze samenkomen, namelijk in de ‘banale god’…” (zie wat ik hierover schreef naar aanleiding van “Terwijl ik al heenging” van William Faulkner: hoe sterk het nihilisme en het zwartste fundamentalisme overeenkomen in het nee-zeggen tegen het leven). Halík: “… Dit kan slechts door onophoudelijk te blijven zoeken naar ‘de kern’ (das Selbst), waarvan wij ons geen definities, voorstellingen of begrippen kunnen vormen en waarnaar wij ons alleen kunnen richten door alles te overwinnen wat ons het gevoel geeft dat we ‘de waarheid in pacht hebben’…”. Voorbij ons ‘ego’ dus (zie “Ego. Een cultuuranalyse van het ik” van Bram van de Beek). We moeten oppassen dat de ‘banale god’ niet in een nieuwe gestalte terugkeert, want de levende God is geen ideologie maar ‘gebeurt’ doorlopend, als een ‘één worden’ van tegenstellingen (waarbij ik altijd aan Carry van Bruggen moet denken, de eerste schrijfster die mij van mijn sokken blies met haar ‘eenheid in verscheidenheid’ – dat is wat ik zocht, wist ik op dat moment). Zó komt God nabij.

 

De wolk van niet-weten

Evenals Bram van de Beek (zie mijn blog over “Ego. Een cultuuranalyse van het ik”) meent Halík dat het atheïsme met haar kritiek kan helpen om onze al te naïeve denkbeelden over God te zuiveren. Halík stelt het ‘oprechte’ atheïsme gelijk aan de ervaring van de ‘dood van God’ op Goede Vrijdag. De ‘donkere nacht’ van de ziel. Als je God niet afwijst maar gewoon niet weet of Hij bestaat, kun je dóórgaan met over Hem na te denken. Verlang je naar Hem? Wil je dat God er is? Hij haalt Augustinus aan, die stelde dat liefde betekent: ik wil dat jij bent. “… Ik probeer te laten zien dat we deze ‘definitie’ zowel met de liefde van de mens als met de liefde tot God kunnen verbinden…”. Zie Poetin die met al zijn  agressie uitstraalt: ik wil dat Jij NIET bent. Halík: “… ook diegene voor wie de vraag ‘hoe God bestaat’ en ‘wat het betekent dat God bestaat’ in een wolk van niet-weten oplost, kan deze wolk met de pijl van diep verlangen doorboren. De dorst van het menselijk hart naar God (die in de dorst naar lust, liefde, waarheid en gerechtigheid verborgen kan zijn) bereikt het hart van God eerder dan wanneer iemand alleen rationeel met de geloofsartikelen instemt…”. Halík spreekt duister over de tweede en laatste daad van mensen die zich aanmatigen voor God te willen spelen. Na het besef dat dit spel gedoemd is te mislukken, treedt meestal de wanhoop in, die soms eindigt in zelfmoord. Wat gebeurt er als Poetin zover komt? Als hij gaat inzien dat de iconen van zijn heilige oorlog nú al jonge ‘pussy riots’ als  Marina Ovsyannikova (waar op sociale media alweer de vraag over rondgaat of haar boodschap echt of nep is) en weerloze zwangere vrouwen als Mariana Vishegirskaya zijn? Dat vooralsnog machtige heren als hij en patriarch Kirill zullen worden bijgezet in de rij van monsterlijke narcistische antichristen als keizer Nero, Hitler, Stalin, Mao en  Pol Pot? Halík: “… Een bevredigend antwoord op dit falen en een gezonde uiting van ontnuchtering van deze trots is het genezende proces van boetedoening…”. Zolang Poetin de kerk in het vizier heeft, staat die mogelijkheid open, denk ik dan maar. Want lang niet alle orthodoxe geestelijken staan achter de patriarch. God weet dat ik daarvoor bid.

 

Het drakenei van de intolerantie

Tegenover de ‘egomanie’ en ‘godsvergiftiging’, die zich voor onze ogen manifesteert, stelt Halík de ‘heilige Ander’ van Lévinas en Buber. In de solidaire liefde met anderen wordt de hemel zichtbaar op aarde, niet in de ‘geroofde godheid’ die wij ons toe-eigenen door zelf god te worden. Daar zien wij tijdens de verschrikkingen van de oorlog gelukkig ook onverwachts veel van om ons heen. Diep in onszelf vinden wij NIET onszelf: “… Hoeveel vernietigende branden die onze planeet zo veel schade hebben toegebracht, zijn niet door goddelijke claims van eenlingen of groepen ontstoken, door een projectie van een godheid die uit de hemel is neergedaald en die door de mensen in de meest verschillende aardse waarden, ideeën en ideologieën is omgezet…”.  ‘De hel dat zijn de anderen’, aldus Sartre in zijn toneelstuk “Huis clos”. ‘De hemel - dat zijn de anderen,’ aldus Jezus. Naastenliefde laat de religieuze liefde ‘aarden’, in het leven van alledag ‘wortelen’, zegt Halík als een echte psychotherapeut. Hij is ongemeen scherp in zijn veroordeling van religieuze manipulatie: “… ik respecteer de ander alleen dan, wanneer ik zijn anders-zijn respecteer. Dat wil zeggen, dat ik mijn pogingen opgeef om hem mijn grondgebied op te trekken en hem op mij te laten lijken, hem zich aan mij te laten aanpassen…”. Dat is precies wat ik tegen de hedendaagse missionaire managementmethode van moderne zieltjeswinnerij heb, die ik binnen mijn eigen kerkgenootschap, de PKN, helaas maar al te vaak tegenkom (ook al denk ik niet dat de buitenwereld daar veel van merkt, hoor). “… We moeten ophouden met het kinderachtige de baas spelen over ons eigen leven en dat van anderen – en we moeten dat doen met begrip, in vreugde en in vrijheid…”. En even verder: “… Waar het woord ‘God’ een projectie van het narcistische, jaloerse groeps-‘wij’ is, daar wordt het drakenei van intolerantie in het nest van de samenleving gelegd…”. Het tegengif is nederigheid en liefde, plus een flinke dosis humor en zelfironie. “… Het tegenovergestelde van liefde is niet haat, maar zelfliefde. Het tegenovergestelde van geloof is niet atheïsme, maar zelfverafgoding…”. We moeten leren rijp en trouw ‘ja’ te zeggen tegen het leven. Ook als het anders gaat dan wij willen.

 

Ik ben de deur

‘Het raam waardoor wij God aan het werk zien’ is Jezus (“… Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien…”). Halík waarschuwt voor het arrogante misbruik dat veel christenen hebben gemaakt van de uitspraak van Jezus in Johannes 14:6: “… Niemand kan bij de Vader komen dan door mij…”. Halík: “… Zij die zich beschouwen als ‘exclusieve eigenaars van Christus’, en zodoende als eigenaars en beschermers van het monopolie op alle waarheid, gebruiken dit woord meestal als een verbodsbord ‘verboden toegang’ tegen iedereen die voor iets wat niet expliciet christelijk is ook maar de geringste genegenheid vertoont. Zij verdenken hen van de ketterij van ‘religieus pluralisme’…”. Halík denkt heel ruim. Heeft véél lief. Jezus toont zich óók onzichtbaar, in de armen en behoeftigen: “… Wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders en zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan…”. Degenen wiens motivatie en liefdevolle solidariteit niet bewust christelijk waren, zijn tijdens een beroemde scène van het Laatste Oordeel tot hun verrassing ook 'uitverkoren'. Ik ben de deur, zegt Jezus. En wie er doorheen mag, bepalen niet wij: dat is onze taak niet. Zie ook de mysterieuze parabel over “De Wet” in “Het proces” van de joodse schrijver Franz Kafka, waarin iemand zich door een poortwachter laat tegen houden 'de Wet' te betreden. Wat zou dat kunnen betekenen in het licht van Jezus die als enige ‘de wet heeft volbracht’ en zich daarom voorstelt als ‘de deur’?

 

De gek geworden waarheid: over ons ego

Halík lijkt verder te gaan waar Bram van de Beek met zijn boek over het ego ophoudt. Het is ons opgeblazen  ego wat ons dwars zit op de weg naar God. Het houdt ons volgens  Halík een ‘gek geworden waarheid’ voor. Christus is niet te vinden in ons ego, maar in ‘de kern’, ‘das Selbst’ van de mens. Dat ligt ónder de drempel van ons bestaan. Dat is onze ikkerigheid voorbij. Daar kan ons ego helemaal niet komen; moet het een pas op de plaats maken. Wie heeft nooit de ervaring gehad dat hij met het nodige zelfinzicht, van een afstand, naar zijn eigen ego kijkt? Dat dus. “… Ook een gelovig mens voelt voortdurend een zekere spanning tussen zijn Ik (ego) en Christus. Ons ik met Christus gelijkstellen zou een mengeling zijn van waanzin (megalomanie) en blasfemie (godslastering). Ons ik is altijd onderweg naar Christus toe – en als we eerlijk zijn tegenover onszelf, dan weten we dat wij op deze weg altijd zullen blijven struikelen …”. Even verder: “… Als de heilige Paulus zijn beroemde zin (die ik beschouw als de hoeksteen van de christelijke mystiek en spiritualiteit en waarop ik mijn fundamentele gedachte van dit hoofdstuk baseer) ‘ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij’ neerschrijft, dan plaats hij niet (om met onze woorden te zeggen) Christus in zijn ik, maar hij ontdekt hem als zijn ‘zelf’…”. Christus heeft de ‘menselijke natuur’ aangenomen: “… En waarin bestaat de eigenlijke kern van de ‘menselijke natuur’ als het niet dat punt is, waarin de mens zichzelf overstijgt, ‘het zelf’, het ‘innerlijke ik’, de diepte van waaruit de bron van ons zijn opspringt, de open deur tot datgene wat ons overstijgt? Christus ‘in ons’ als ‘de deur naar de Vader’. Als ons ego opgeblazen is, als het lijkt op een kameel die met rijkdom beladen is, waardoor wij ons gebonden en onvrij voelen, dan is voor ons de deur net zo nauw als het spreekwoordelijke oog van de naald…”. En even verder: “… Christus leeft ‘in ons’ in die mate waarin het centrum van ons leven verplaatsen van het ik (ego) naar ‘de kern’ (het zelf)…”. Deze kern is een doorgang, een lege ruimte, waardoor wij buiten onszelf treden: naar de ander en naar God.  

 

Het anders zijn van de ander

Halík wijst er op dat werkelijke liefde voor de ander verder gaat dan tolerantie. Het is altijd verbonden met respect voor het ‘anders zijn’ van de ander. Daarvoor hoef je niet je eigen identiteit op te geven. Religies zijn niet gelijk. Over de nationalistische hartstocht en het groepschauvinisme waar wij vandaag de dag mee te maken hebben, zegt hij: “… De mens kan slechts zijn ‘eigen wang’ toekeren als er een kans bestaat dat het kwaad zo tegengehouden wordt, maar niet de wang van anderen; die moet hij beschermen, daarvoor draagt hij verantwoordelijkheid. Wij kunnen en moeten dit echter proberen te voorkomen. Op veel bedreigde plaatsen is er nog tijd voor preventie en therapie van het geweld dat onderhuids kookt, maar nog niet zo hevig uitgebarsten is, dat haat en de aanblik van bloed het menselijk brein uitschakelen. Een zinvolle dialoog is slechts mogelijk tussen mensen die bij hun positieven zijn…”. En even verder: “… De huidige vijandigheid tussen culturen en religies heeft meestal zeer oude wortels in niet-geheelde historische ervaringen, die via legendes en mythes in de genen van de hedendaagse cultuur zijn terechtgekomen. In dit geval veronderstelt genezing een zekere geestelijke, morele en psychologische ‘genetische manipulatie’, een ingreep in de diepste kern van onze culturele groepsidentiteit, een radicale herwaardering van deze ‘erfenis van de vaderen’. De vijandsbeelden die ingebrand zijn in het ‘collectieve onderbewustzijn’ van volken, etnische of religieuze gemeenschappen, moeten aan het licht gebracht worden om hun absurditeit en hun gevaar te tonen. Zou het tot de verschrikkingen van de Holocaust zijn gekomen als het antisemitisme tijdig aan de schandpaal was genageld?...”.

 

Heb uw vijanden lief

Misschien luidt het moeilijkste gebod van alle geboden wel: ‘Heb uw vijanden lief’. Halík zegt er heel voorzichtig wat over en wijst er op dat het vaak om een ‘levenslang project van ommekeer’ gaat. Vijandschap is net als vriendschap evenwel een ‘wederzijdse’ relatie. Welnu, “… wij hebben geen vijanden meer, wanneer wij weigeren om ons vijandig te gedragen, iemand als vijand te beschouwen en in een vijandige ‘relatie’ te stappen…”. En even verder: “… Met gevoelens van woede, agressiviteit en vijandschap kan ik omgaan als met de ‘gedachten’ tijdens een zenmeditatie: zij komen en gaan, ik voed ze echter niet, ik ontwikkel ze niet, maar ik probeer ze ook niet krampachtig te onderdrukken…”.  Je bent immers niet verplicht een uitnodigend onderdak aan een wespennest te bieden: “… Ik identificeer me daar echter niet mee, ik ‘ben’ die woede en vijandschap ‘niet’…”.  Hij behandelt het ‘demoniseren van de ander’, dat kan worden tegen gegaan door ‘elkaar in de ogen te kijken’. Het gaat over het verzamelen van moed om te erkennen dat we vaak meer op elkaar lijken dan we bereid zijn toe te geven. Hij staat stil bij de dieptepsychologie van C.G. Jung, die ons leert onze eigen schaduw te accepteren en te integreren. Zo worden we ‘volmaakt’. Niet in de zin van ‘zonder fouten’, maar in de zin van ‘heel’, ‘volkomen’,‘een-voudig’. Mét onze fouten. We projecteren onze eigen tekortkomingen op anderen. Dat moeten we leren doorzien. Het zal ons nederig maken. Halík: “… beschrijft de gelijkenis van Jezus over de splinter in het oog van de broeder en de niet opgemerkte balk in het eigen oog niet iets soortgelijks?...”. Het doet me altijd denken aan het kinderrijnpje dat we vroeger scandeerden, zonder ook maar iets van de diepe wijsheid die er in lag verscholen te beseffen: “… Wat je zegt ben je zelluf/ Met je kop door de helluf/ Met je kop door de muur / Morgen ben je lekker zuur…”. Inderdaad, met het koesteren van haat heb je uiteindelijk vooral jezelf. Halík vreest dat het verdwijnen van het ‘heilige ontzag voor God’ een steeds grotere ruimte heeft geopend voor ‘angst en vrees’. Zie de ggz-cijfers. Het is de beklemming van een dichtgetimmerde wereld. Het overgeleverd zijn aan de  onvoorstelbaarheid van het gapende, zinloze, bodemloze niets. Met de vervreemding van God is ook de mogelijkheid van ‘rust vinden in God’, de ‘stabiliteit’ die religie de mens kan bieden, verdwenen. Maar “… een ‘nieuwe evangelisatie’ zou waarschijnlijk in plaats van met het bekeren van heidenen moeten beginnen met het ‘bekeren van christenen’, een bekering van het uiterlijke naar het innerlijke, van de letter naar de Geest, van het statische naar het dynamische, van het ‘christen zijn’ naar het ‘christen worden’…”. Kan het misschien zo zijn dat het christendom nog maar in de kinderschoenen staat?

 

Uitgave: KokBoekencentrum – 2017, vertaling Petra Prins-Mikulhovà en Dirk Prins, 192 blz., ISBN 978 902 397 135 1, 20,-

Rechtstreeks bestellen: klik hier