In dezelfde preek die mij inspireerde tot het bespreken van een boek van Tomáš Halík (zie mijn vorige blog), werd ook “De profeet” van de Libanese dichter, filosoof en kunstenaar Kahlil Gibran (1883-1931) genoemd, dat ik er daarom maar gelijk achteraan heb gelezen. Uit het voorwoord van de Indiaas-Canadese dichter, schrijfster, kunstenaar, illustrator en performer Rupi Kaur: “… Als je op zoek bent naar iets wat je door de treurigste momenten van het leven kan slepen, maar je ook aan de grond kan houden tijdens de grootste vreugden van het leven, dan heb je het antwoord nu letterlijk in handen…”. Gibran was een brug tussen twee werelden: de oosterse en de westerse. Kaur: “… Ik voel de soefi-ritmes, christelijke modulaties en Arabische folklore samenkomen als een groep verloren gewaande vrienden…”. Het hele boek bestaat uit diepzinnige aforismen.
De liefde zal je kronen en kruisigen
De geheimzinnige profeet Almustafa staat klaar om na twaalf jaar ballingschap op een schip te stappen dat hem terug zal brengen naar het eiland van zijn geboorte. Ook al vergaat hij van heimwee, toch valt het niet mee de bewoners van de stad Orfaleze te verlaten: “… Het is geen kleding dat ik uittrek, maar een huid die ik met mijn eigen handen van mijn lichaam ruk…”. De zieneres Almitra komt naar hem toe en vraagt voor hij gaat de mensen nog één keer toe te spreken en hen iets van zijn waarheid mee te geven. “… Vertel ons over de liefde…”, vraagt Almitra. En de profeet zegt dat de liefde een ‘dorsvloer’ is, die je zal kronen, maar ook kruisigen. Desondanks: “… Als de liefde wenkt, moet je haar volgen, / Hoewel haar wegen zwaar en steil zijn./ En als haar vleugels je omhullen, geef je dan aan haar over, / Hoewel het verborgen zwaard tussen haar vleugelpennen je kan verwonden, / En als ze je toespreekt, geloof dan in haar./ Hoewel haar stem je dromen kan verbrijzelen zoals de noordenwind de tuin verwoest…”.
Geef je hart
Vol wijsheid zegt hij dat het huwelijk dan wel bestemd is voor de eeuwigheid, maar dat je elkaar niet moet willen bezitten en er respect moet zijn voor ieders eigenheid: “… Maar laat wat ruimte in jullie samenzijn. / En laat de hemelse wind tussen jullie dansen. / Heb elkaar lief, maar maak van de liefde geen knellende boeien. / Laat haar eerder een golvende zee zijn tussen jullie zielen. / Schenk elkaar in, maar drink niet uit één beker. / Geef elkaar iets van je brood, maar eet niet van hetzelfde stuk. / Zing, dans en lach samen, maar laat elk van beiden op zich staan. / Zoals de snaren van een luit, die los van elkaar trillen met dezelfde muziek. / Geef je hart, maar geef het niet bij de ander in bewaring. / Want alleen de hand van het Leven kan je hart bevatten…”. Je kinderen zijn niet jouw bezit: “… Ze komen uit jou, maar zijn niet van jou…”. En even verder: “… Je mag ze je liefde geven, maar niet je gedachten, / Want ze hebben hun eigen gedachten. / Je mag hun lichaam onderdak bieden, maar niet hun ziel, / Want hun ziel leeft in het huis van morgen, waar jij niet kunt komen, zelfs niet in je dromen. / Je mag trachten te zijn als zij, maar probeer ze niet te maken als jij. / Want het leven gaat niet achteruit en blijft niet hangen in het verleden. / Jullie zijn de bogen waarmee jullie kinderen als levende pijlen de wereld in gestuurd worden…”.
Vreugde is ontmaskerd verdriet
Arbeid adelt: “… als je zo lijdt dat je je geboorte een ramp noemt en het onderhoud van je lichaam een vloek die op je voorhoofd geschreven staat, dan zeg ik dat alleen het zweet op je voorhoofd dat wat daar geschreven staat weg zal wassen…”. Maar werk met liefde: “… Dat is weven met de draden die je uit je eigen hart trekt, alsof de stof bestemd is voor je geliefde…”. Want zonder liefde bak je er niets van en breekt alles bij je handen af: “… En als je niet met liefde kunt werken, maar alleen met tegenzin, kun je het werk beter neerleggen en bij de tempelpoort gaan zitten om aalmoezen te vragen van hen die werken met plezier…”. Over vreugde en verdriet: “… Hoe dieper het verdriet in je ziel snijdt, hoe meer vreugde je kunt bevatten. / De beker voor je wijn is immers dezelfde beker die gebrand is in de pottenbakkersoven…”. Vreugde is ontmaskerd verdriet: “… de bron waaruit je lach opstijgt is vaak genoeg gevuld geweest met je tranen…”. Ze zijn onafscheidelijk: “… Als je vreugde voelt, kijk dan diep in je hart en je zult zien dat het enige wat vreugde brengt dat is wat ook verdriet heeft gegeven. / Als je verdriet hebt, kijk dan wederom in je hart en je zult zien dat je in werkelijkheid huilt om dat waarvan je zo genoten hebt…”. Het is als met een weegschaal: “… Ze komen samen bij je en als de één met je aan tafel zit, bedenk dan dat de ander ligt te slapen in je bed…”.
Over het materialisme
Tegen het nooit-genoeg van de rijken: “… Is de angst voor dorst als je bron vol is in wezen geen onlesbare dorst?...”. En over villa’s als statussymbolen die doen denken aan graftombes: “… Ja, de hang naar comfort doodt de passie van de ziel en loopt grijnzend mee in de begrafenistocht…”. Comfort en het verlangen naar comfort is “… dat stiekeme ding dat je huis binnenkomt als gast, dan gastheer wordt en dan meester…”. Voor je het weet wordt hij “… een temmer, die met haken en zwepen marionetten maakt van je hogere verlangens…”. En, al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding: “… Je kleren verbergen veel van je schoonheid, maar ze verbergen niet wat niet mooi is…”. Kleding kan als een harnas en een keten worden ervaren. Over kleding bedoeld als zedigheid en schild tegen het oog van de onreine geest: “… En als er geen onreine geesten meer zijn, wat is zedigheid dan nog? Ketenen die de geest bezoedelen…”. Vergeet niet “… dat de aarde geniet van je blote voeten op haar oppervlak en dat de wind ernaar snakt om met je haren te spelen…”. Hij waarschuwt voor de wereld van het grote geld en lijkt een broertje dood te hebben aan de gladde praatjes van managers: “… laat mannen met dorre handen die hun woorden willen verkopen voor jullie arbeid niet deelnemen aan de koop…”. Denk vooral ook aan de cultuursector: “… En als de zangers, de dansers en de fluitspelers komen, koop dan hun gaven. / Want ook zij oogsten vruchten en wierook, en dat wat zij meebrengen is misschien geweven uit dromen, maar het is kleding en voedsel voor de ziel…”.
Je god-zelf is als de zon
Tomáš Halík stelt in “ Ik wil dat jij bent” (zie mijn vorige blog): “… Christus leeft ‘in ons’ in die mate waarin we het centrum van ons leven verplaatsen van het ik (ego) naar ‘de kern’ (het zelf)…”. Kahlil Gibran heeft het over je ‘god-zelf’: “… Je god-zelf is als de zon; / Het kent de levenswijze van de mol niet en zoekt de holen van de slang niet op. / Maar je god-zelf is niet het enige wat in je huist. / Veel van wat er in je leeft is mens, en veel ervan is nog geen mens, / Maar een vormeloze dwerg die slaapwandelt in de mist, zoekend naar ontwaken…”. De mens, en niet de god-zelf of de dwerg in de mist, weet van misdaad en straf. Evenals Halík stelt Gibran dat het geloof een weg is die je gaat: “… Jullie lopen samen, in optocht, naar jullie god-zelf toe…”. Het is misschien een bittere waarheid, zegt de profeet, maar “… Het moordslachtoffer is niet onaansprakelijk voor zijn eigen moord, / En het berovingsslachtoffer is niet schuldeloos aan zijn beroving. / De rechtschapene is niet schuldeloos aan zijn beroving…”. Bedoelt hij dat we het kwaad niet moeten uitlokken (zie “Het boek Daniel” van Chris de Stoop)? Of dat we moeten ingrijpen als we zien dat het misgaat? Misschien beter op elkaar moeten letten? Wijzer opvoeden? De kat niet op het spek binden? “… Ja, de schuldige is soms het slachtoffer van zijn prooi. / En nog vaker moet de veroordeelde de lasten dragen van de schuldelozen en onaangeklaagden…”. Gaat het hier om de zondebok?
De verstrengeling van goed en kwaad
Evenals Jezus in de parabel over het onkruid en de tarwe zegt Gibran: “… Je kunt rechtvaardig niet van onrechtvaardig scheiden, en goed niet van kwaad, / Want ze staan samen voor het aangezicht van de zon, zoals het zwarte en het witte garen dooreen geweven worden…”. Als je een ontrouwe vrouw voor het gerecht wilt brengen, kijk dan ook eens naar het gedrag van haar man. En als je uit naam van de gerechtigheid de bijl in de boom van het kwaad wil zetten, kijk dan eerst naar zijn boomwortels. En jullie, rechtvaardige rechters: “… Welk oordeel vellen jullie over iemand die zich eerlijk gedraagt, maar in het diepst van zijn ziel een dief is? / Wat voor straf geven jullie een man die fysiek iemand doodt, maar geestelijk zelf gedood wordt? / En hoe vervolgen jullie iemand die handelt als een bedrieger en een onderdrukker, / Maar ook gekwetst en verbolgen is? / En hoe willen jullie iemand straffen wiens berouw toch al groter is dan zijn misdaden?...”.
Wetten en regeltjes
Over fundamentalisten die kicken op de regels van de wet: “… Wat moet ik van die mensen zeggen, behalve dat ook zij in het zonlicht staan, maar met hun rug naar de zon?...”. En even verder: “… wat is de zon voor hen, behalve iets wat schaduwen werpt?...”. En hoe zit het met hen “… voor wie het leven een rots is, en de wet een beitel waarmee ze daar hun eigen beeltenis uit willen houwen? / Hoe zit het met de kreupele die dansers haat? / Hoe zit het met de os die zijn juk liefheeft en de elanden en herten in het bos zwervers en daklozen noemt? / Hoe zit het met de oude slang die niet uit zijn huid kan kruipen en alle anderen naakt en schaamteloos noemt? / En hoe zit het met de man die vroeg op het bruiloftsfeest verschijnt en uiteindelijk moe en volgevreten vertrekt met de woorden dat alle feesten zondig zijn en alle feestgangers zondaren?...”. Vrijheid is niet zonder angsten en zorgen zijn, maar het vermogen daar bovenuit te stijgen: “… En wil je een zorg afwerpen? Die zorg heb je zelf gekozen. Hij is je niet opgelegd. / En wil je angst verdrijven? Die angst leeft in je eigen hart en niet in de hand van degene die je vreest…”.
Een waarheid
Hoofd en hart zijn gebaat bij evenwicht: “… Je rede en je passie zijn het roer en de zeilen van je zeevarende ziel. / Als je zeilen of roer kapotgaan, word je een speelbal van de golven en stromingen, of je schip valt stil in het midden van de zee…”. Over pijn: “… Veel van je pijn is zelfgekozen. / Het is het bittere drankje waarmee de arts in jou je ziekte geneest…”. En even verder: “… zijn hand kan zwaar en hard zijn, maar hij wordt geleid door de tedere hand van de Ongeziene, / En de beker die hij brengt, kan je lippen branden, maar hij is gemaakt van de klei die de Pottenbakker heeft bevochtigd met Zijn eigen heilige tranen…”. Over waarheid: “… Zeg niet dat je ‘de waarheid’ hebt gevonden, maar dat je ‘een waarheid’ hebt gevonden…”, want “… De ziel ontvouwt zich als een lotus met ontelbaar veel bloemblaadjes…”. God is altijd weer ánders, zegt Halík. Een werkelijk wijze leraar nodigt zijn leerling niet uit om het huis van zijn eigen wijsheid te betreden, “… maar leidt je naar de drempel van je eigen geest…”, want tussen jou en God kan niemand anders in staan. Laat vriendschap geen ander doel hebben dan verdieping van de geest, “… Want wat is een vriend, als je hem alleen opzoekt om de tijd te doden? / Zoek hem altijd op om de tijd te leven. / Want het is aan hem om je behoefte te vervullen, maar niet je leegte…”.
Eenheid in verscheidenheid
Klets niet zomaar in het wilde weg: “… Je praat als je niet in harmonie leeft met je gedachten, / En als je niet meer kunt leven in de eenzaamheid van je hart, ga je in je lippen leven, en wordt geluid een afleiding en een tijdverdrijf, / En in veel praten wordt het denken half vermoord…”. Laat de geest die in je leeft je tong leiden. Laat de stem in je stem spreken. “… Je bent goed als je klaarwakker spreekt. / Maar je bent niet slecht als je tong doelloos waggelt in je slaap / En zelfs struikelende woorden kunnen een zwakke tong versterken…”. Je kunt op talloze manieren goed zijn en je bent niet gelijk slecht als je niet goed bent. Het kwaad is het goede dat honger en dorst heeft. Evenals Halík, die het heeft over dat ‘volmaakt’ zijn, niet betekent ‘zonder fouten’, maar ‘heel’ of ‘volkomen’, schrijft Gibran: “… Je bent goed als je één bent met jezelf. / Maar als je niet één bent met jezelf, ben je nog niet slecht…”. En mochten deze woorden vaag klinken, “… probeer dan niet ze te verhelderen / Het begin van alles is vaag en nevelig, maar het einde niet…”. Een verdeeld huis is niet direct een dievenhol, maar gewoon een verdeeld huis. Een goed mens zal altijd proberen (iets van zichzelf) te geven. “… Jullie geven veel en weten niet eens dat jullie geven…”. Echter, “… De vriendelijkheid die zichzelf in de spiegel bekijkt zal verstenen. / En een goede daad die zichzelf bejubelt, wordt de vader van een vloek…”. De profeet: “… Je bent goed als je met zekere pas op je doel afgaat. / Maar je bent niet slecht als je ernaartoe strompelt. / Zelfs mensen die strompelen lopen niet achteruit…”.
Schoonheid
Gibran noemt gebed “… expansie van jezelf in levende ether…”. En even verder: “… Als je bidt, stijg je op in het hemelruim met alle anderen die op dat moment bidden en die je buiten je gebeden misschien nooit zou ontmoeten…”. Misschien heeft het mooiste citaat van Gibran wel te maken met schoonheid, in al haar manifestaties: “… De gekwetsten en verongelukten zeggen “Schoonheid is lief en zacht. / Ze begeeft zich onder ons als een jonge moeder, half verlegen over haar eigen glorie.”…”. Zó zou het moeten zijn. Ik denk onmiddellijk aan de zwangere vrouwen in Oekraïene die bevallen in schuilkelders als ze al niet worden doodgeschoten (en wat een schier onvergeeflijke misdaad tegen de mensheid dát is). Soms denk ik dat er een leger zombies aan de gang is, in plaats van mensen. Ik sta nog ver van de verhevenheid van de profeet af. “… Mensen van Orfaleze, schoonheid is het leven, als het leven haar heilige gezicht ontsluiert, / Maar jullie zijn het leven en jullie zijn de sluier…”.
Mysterie
Halík wijst er op dat geloof geen ‘theoretische’, maar een ‘existentiële’ overtuiging is: daarom is ‘geloven achter de voordeur’ geen (politieke) optie. Gabril: “… Is religie niet alle daden en alle beschouwing, / En ook wat geen daad of beschouwing is, maar een verwondering en verbazing die altijd in de ziel opwellen, zelfs als de handen de steen houwen of aan het weefgetouw zitten. / Wie kan vroomheid scheiden van zijn daden, of zijn geloof van zijn bezigheden?...”. Even verder: “… Hij die zijn moraal louter draagt als zijn mooiste kleren, zou beter naakt zijn…”, en “… hij die zijn gedrag door ethiek laat bepalen, zet zijn zangvogels in een kooi…”. God is een mysterie, zegt Halík. Als je God wilt kennen, wees dan geen oplosser van raadsels, zegt Gibran. Als je God wilt zien, kijk dan naar spelende kinderen, naar de wolken, en de regen en de bliksem. Met Zijn handen wuift Hij in de bomen. Ook het sterven vergt inkeer: “… In de diepten van je hoop en je verlangens ligt je stilzwijgende kennis van het hiernamaals…”. De profeet zegt dat als hij ooit zal terugkeren hij veranderd zal zijn door zijn weten: “… dan zal ik spreken met een rijker hart en lippen die zich nog meer overgeven aan de geest…” (zie ook “De onvergetelijke reis van August King” door John Ehle).
De reusachtige mens
Gibran heeft het over ‘de reusachtige mens’ die sterk aan Jezus doet denken: “… De reusachtige mens waarin ieder van jullie niet meer is dan cellen en pezen…” en “… In de reusachtige mens zijn jullie reusachtig…”. Zie Paulus die zegt dat de gelovigen allemaal samen het lichaam van Christus zijn, ieder op zijn eigen manier. “… En door hem te zien, zag ik jullie en had ik jullie lief…”. Zie Jezus, die zegt aanwezig te zijn in de armen en verdrukten. Gibran: “… De reusachtige mens in jullie is als een gigantische eik vol appelbloesem. / Zijn macht bindt jullie aan de aarde, zijn geuren verheffen jullie tot het hemelruim en in zijn duurzaamheid zijn jullie onvatbaar voor de dood…”. Wat meer is dan wijsheid: “… een vlammende geest in jullie die zich constant uitbreidt / Terwijl jullie het afsterven van je dagen bewenen zonder die expansie te zien…”! De profeet zegt tegen de inwoners dat ze hem misschien niet begrijpen, maar dat hij alleen maar hun ‘hogere zelf’ na heeft willen jagen, “… dat het hemelruim bewandelt…”. Hun diepste wezen is vrij, zit niet opgesloten in hun lichaam, maar leeft boven de bergen en dwaalt in de wind: “… Dat wat het zwakst en meest verward in jullie lijkt, is het sterkst en meest vastberadene…”.
Zien
Evenals Paulus, die het heeft over dat wij nu nog in een spiegel kijken, als in ‘raadselen’, maar dat er ooit een tijd zal aanbreken dat wij zien ‘van aangezicht tot aangezicht’, profeteert Gibran: “… jullie zien niet en jullie horen niet, en dat is goed. / De sluier die jullie ogen bedekt zal opgelicht worden door de handen die hem geweven hebben, / En de klei in jullie oren zal doorgeprikt worden door de vingers die hem hebben gekneed. / En jullie zullen zien. / En jullie zullen horen. / Maar jullie zullen het niet betreuren dat jullie blindheid hebben gekend of doof zijn geweest. / Want op die dag zullen jullie de verborgen bedoeling in alle dingen kennen. / En jullie zullen het duister prijzen zoals jullie het licht zouden prijzen…”. Op een bepaald moment in mijn leven raakte ik er van overtuigd dat wij er zijn om dingen te leren – maar wát blijft de vraag…
Uitgave: Meulenhoff – 2020 (eerste uitgave 1923), vertaling Inge Pieters, 128 blz., ISBN 978 902 909 435 1, € 12,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier