zondag 30 juni 2019

De reis van het gewaarzijn – Riekje Boswijk-Hummel


Ik was behoorlijk onder de indruk van “Energie van de Geest” van Philip Troost – zie hier. Hij vertelt daarin dat hij onder andere geïnspireerd werd door het werk van Riekje Boswijk (1946), die de basis heeft gelegd voor wat ‘Transpersoonlijke Therapie’ wordt genoemd. “De reis van het gewaarzijn” is het handboek waarin ze haar visie uitlegt. Boswijk studeerde Nederlandse taal en letteren, gaf enkele jaren les, maar verdiepte zich later in boeddhisme, soefisme, christelijke mystiek, psychologie en psychotherapie. Met haar man Jan Boswijk richtte zij in 1982 ‘Centrum Boswijk’ op, waar zij groeps- en individuele therapie gaf. In de loop van de jaren ontstond bij haar een heel eigen kijk op psychologische processen en ontwikkelde ze een model met een daarbij passende manier van therapeutisch werken. De ‘Opleiding Transpersoonlijke Psychotherapie’ die Jan en Riekje in 1986 startten is hierop gebaseerd en wordt nog steeds gegeven in het ‘Boswijk Instituut’.

Eenheid

Het verrassende voor mij is vooral dat haar theorie naadloos aansluit op wat ik gaandeweg als gelovige ben gaan aannemen. Mijn idee dat wij een drie-eenheid zijn van lichaam-ziel-geest (zie bijvoorbeeld “Gezien en gehoord” van Simon de Visser). Zij werkt het alleen nog wat breder, verder en dieper uit. En om het nog wat ingewikkelder te maken, zij duidt de zaken waar het over gaat soms met andere woorden aan dan ik, omdat zij meer vanuit het boeddhisme redeneert en ik vanuit het christendom. Dat geeft maar weer eens aan hoe ‘onverwoordbaar’ mystieke ervaringen in feite zijn, volgens mij. Om helemaal bij het begin te beginnen: dat wat is. Het ‘Onbegrensde Veld van licht of energie’: “… Dit veld, deze dimensie, wordt in alle mogelijke spirituele en religieuze tradities genoemd, met steeds andere namen. In het Boeddhisme wordt gesproken over de Leegte, het Nirwana, in het hindoeïsme over Brahman, de soefi-meester Inyat Khan spreekt over Licht, in het taoïsme wordt gesproken over Tao. In de christelijke mystiek worden verschillende woorden gebruikt, zoals: de Ongrond, het Licht, het Zijn of Zijnde, de Heilige, God…”. Van de week had ik een leeskring over “De trooster” van Esther Gerritsen, die in een interview zei: “… Wat is God? God is de ruimte tussen mensen…”. Misschien kun je ook zeggen: het wit tussen de regels. In ieder geval: hier ligt de oorsprong van alles wat bestaat. De mens kan deze oorspronkelijke energie voelen in wat Boswijk het ‘Kleine Veld van licht of energie’ noemt, oftewel zijn ‘ziel’ of wat ik, analoog aan de Bijbel, als de ‘geest’ heb leren aanduiden. Het boeddhisme heeft het over de ‘Boeddha-natuur’, het hindoeïsme over ‘Atman’, de soefi-meester Inyat Khan gebruikt het woord ‘ziel’, de christelijke mystiek heeft het over de ‘lichtvonk’, en moderne namen voor deze dimensie zijn: essentie, wezen, kern, zelf, enzovoorts. “… Als zij wordt ervaren, voelt zij aan als: vrede, stilte, rust, ruimte, sereniteit, vervulling…”. Ik ervaar het als een ‘bal van licht’, een soort zon, maar dan ín mij. Zelfs dieper dan op hartsniveau, eerder onder mijn middenrif. Vaak wordt er in dit verband gesproken over een ‘eenheids-ervaring’, wat ik altijd heb verbonden met het Sjema Jisrael: de Heere, Uw God is één. Boswijk: “… Kenmerk van dit ‘eenheids-gevoel’ is dat er geen ‘ik’-besef bestaat…”. Dit is precies wat de Franse schrijver Eric-Emmanuel Schmitt een kind in zijn roman “Het evangelie volgens Pilatus” laat zeggen: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Het binnenste van de cirkel.

Wij
Verder bespreekt Boswijk het ‘gewaarzijn’: het ‘instrument’ waarmee je je bewust wordt wat er zich in de buiten- dan wel binnenwereld afspeelt. Misschien dus wel je ‘ik’, denk ‘ik’. Je zou het kunnen vergelijken met een zaklamp. Er gebeurt van alles in en om je heen. Je bent je niet van alles bewust. Het is maar net waar jij je aandacht op richt, en die aandacht is stuurbaar. Wat de rest van de psyche buiten de kern betreft heb ik als gelovige altijd op één hoop gegooid en aangeduid als ziel. Boswijk onderscheidt daarin vier dimensies. Daarom is zij dan ook psychotherapeut en ik niet. De dimensie of ring (zie de ringen om Saturnus) om de kern noemt Boswijk het hart. Ze onderscheidt daarin twee ‘gevoelskleuren’ dan wel ‘energieën’: vreugde en liefde. Misschien is het vrijuit stromen van vreugde wel het vrolijkst en grappigst zichtbaar in het huppelen van kinderen. Wordt deze hartsenergie verbonden met iets of iemand dan is er sprake van ‘liefde’. Boswijk splitst deze liefde uit in gevoelens van houden van, mededogen, troost, medevreugde, geduld (geduld is liefde die wacht), begrip, mildheid, vergeving, spijt, verzoening, rechtvaardigheid, verontwaardiging (verontwaardiging uit zich in vechten vóór in plaats van tégen – zie Dominee Martin Luther King of Nelson Mandela), moed (zie de Dwaze Moeders van Argentinië en alle mogelijke dissidenten en activisten). Allemaal liefde. Ter onderscheiding van de een-heid in de kern: hier is er sprake van wij-heid. De ervaring dat eenheid plaats maakt voor de ervaring ik en jij, maakt dat er tussen de ziel en het hart een grens is. Welnu; als deze hartsenergie zich verbindt met een doel zal het op weg daarnaar toe, vroeger of later, gegarandeerd obstakels tegenkomen. Gefrustreerd worden. Deze stagnatie veroorzaakt letterlijk een schok die onmiddellijk streshormonen optrommelt die zijn bedoeld om jou in actie te zetten. Als het heel erg is ‘klap je dicht’ of ‘knapt er iets in je’ of ‘bevries je’ (vroeger had mijn moeder daar in haar dialect een heel eigen uitdrukking voor: 'me ies ter van') of ‘staat de tijd stil’: de verbinding met je doel wordt verbroken. Gewone herinneringen verschijnen als een film, traumatische herinneringen verschijnen als een dia. Dit stagneren van energie, deze kramp of schok, het even stilstaan van voelen en denken, begrenst in het model van Boswijk het hart, waarop er woede en angst ontstaan. Deze worden doorgaans omgezet in de fight/flight-reactie: je wordt boos en gaat tekeer of je wordt bang en rent weg, afhankelijk of jij jezelf krachtiger dan wel zwakker inschat dan je obstakel. Je gaat in de voor- of achteruit. Je betreedt het strijdveld of je blaast de aftocht.

Verdriet
In het model van Boswijk is het de derde dimensie of ring: die van de ‘directe emoties’ woede en angst. Woede is een ‘afgescheiden’ emotie. Je bent niet meer in de liefde van je hart verbonden met een ander, alleen je ‘ik’ bestaat nog maar. En die wil een ander ‘beschadigen’. Het is een hele krachtige, simpele, beperkte, eenzijdige en daardoor vaak ook ontzettend ‘prettige’ emotie: “… Veel mensen houden wel van de opwinding en de drukte die ruzies opleveren. Zeker als mensen niet gewend zijn om liefde te voelen en te geven, zijn ze in zekere zin blij met vijandigheid, want die verbindt hen met de ander. Liever een vijandige relatie dan géén relatie…”. Het geeft je energie. Winnen levert ook nog eens vreugde in de vorm van triomf, zo niet euforie op. Als je verliest zoek je een andere reden om boos te zijn. Want woede is: angst voor pijn. Ook angst is een ‘afgescheiden’ emotie. Echter, nu ben je niet boos maar bang. Als je niet kunt vluchten kan angst ‘chronisch’ worden (gewelddadige ouders, terminale ziektes). Kun je de energie die de streshormonen oproepen fysiek niet kwijt dan gaan ze in je hoofd zitten en wordt je denken enorm bekrachtigd: piekeren. Soms vluchten, vooral kinderen, in een fantasiewereld. Als je als kind met niemand in de buitenwereld je liefde hebt kunnen delen, zal het later heel moeilijk worden je hart voor anderen te openen. Na de schok, of de kramp, of de pijn rond het hart, ontstaan er in deze derde cirkel van ‘directe emoties’, woede en angst die zich naar buiten richten. Als je woede en angst voelt bevindt je ‘gewaarzijn’ (‘ik’ noem het maar je ‘ik’) zich in die derde dimensie. Je bent niet meer in shock, en je bent ook niet meer in de liefde van je hart. Je gewaarzijn is door wat Boswijk de ‘middelpuntvliedende’ kracht naar buiten geduwd: weg van de pijn. Direct daarop ontstaat er de ‘middelpuntzoekende kracht’ die terug wil naar je centrum: je oorspronkelijke hart/ziel (voor mij is dat niet moeilijk te volgen want ik heb God vaak gezien als een magneet, en Jezus als de transformator - de Bijbel maakt duidelijk dat wij, kleine mensen, niet bestand zijn tegen de verblindende uitstraling van God, zie het verhaal van Mozes die God wil zien, net zo goed als wij ook niet bestand zijn tegen bijvoorbeeld kernenergie). Het gaat dus om een kracht naar buiten of een kracht naar binnen. Ik herinner mij nog dat mijn grote orthodoxe inspirator Willem Ouweneel ooit zei: je beweegt je altijd naar God toe of van God of af. Om terug te komen in de vreugde en liefde van je hart zul je door de grens van pijn moeten, wat aan zal voelen als verdriet. Verdriet dat werkelijk is ‘uitgehuild’ ontspant en laat de energie weer stromen. Op die manier kan ik ook iets met het idee dat Christus aan het kruis het lijden van de wereld op zich nam om de weg naar God te openen, die geblokkeerd werd door het kwaad.

Slechte verliezers

Voelen en denken lijden tot ‘conclusies’. Denken is het onder woorden brengen van gevoelens en bevestigen elkaar over en weer: “… Je kunt niet denken: ‘Mijn moeder is een rotmens’ wanneer je voelt dat je van haar houdt. Je kunt onmogelijk denken: ‘Ik stel niets voor’ wanneer je voelt dat iemand je heel aardig vindt…”. Afhankelijk van waar je gewaarzijn zich bevindt, bijvoorbeeld in je woede of in je angst, zal je daarvoor ook allemaal aanleidingen in de buitenwereld zien. Kortom: je kijkt door een bril van woede of angst. Je binnenwereld zie je bevestigd in de buitenwereld. Je ‘projecteert’ je binnenwereld op de buitenwereld: “… Op deze manier houd je de binnen- en buitenwereld in overeenstemming met elkaar. In realiteit is het maar de vraag of de ‘reden’ die je ziet werkelijk bestaat: wat je meent te zien kan heel goed een projectie zijn…”. Je zet de werkelijkheid regelmatig (onbewust) naar je hand. Het standpunt van je gewaarzijn bepaalt dus wat je ziet. Vervolgens ga je je daarnaar gedragen: je begint te schreeuwen, je gaat fysiek tekeer of je gaat mokkend in een hoekje zitten. Lang niet altijd kunnen directe emoties worden geuit. Je loopt weer tegen een dikke vette grens aan. Dan worden ze ‘omgeleid’ en komen ze als indirecte emoties naar buiten: de vierde ring of dimensie. Je wilt op de een of andere manier toch doorvechten. Je doel bereiken. Dus word je niet boos, maar verdrietig. Je bent verongelijkt. Je gaat huilen, dreinen, drammen, klagen, jammeren. Het leed etaleren: slachtofferverdriet. Slachtofferverdriet is een vorm van manipulatie en moet onderscheiden worden van ‘echt’ verdriet. Het is een manier om alsnog je doel te bereiken. Het is middelpuntvliedend en eindigt daarom nooit. Hier vind je de ‘eeuwige verliezers’, die hun doel niet kunnen loslaten. Andere gevechtstechnieken zijn verleiden, vleien, dat zich uit in berekening, slimheid, omkoping en chantage. Jaloezie, dat zich uit in roddelen, machtsspelletjes, de ander ‘naar beneden halen’. Onbewuste sabotage en trainage: geen zin hebben, afspraken vergeten, ongelukjes veroorzaken. Bewust ‘straffen’ en ‘wreken’: zie de boze puber die de sfeer in huis danig kan verpesten. Of wat dacht je van het befaamde ‘zwijgen’?! Daardoor ontstaan totaal uit de klauwen lopende fenomenen als stalken en eerwraak: “… Mensen verleggen in zekere zin hun doel. Ze zijn niet meer bezig hun oorspronkelijke doel te halen, maar kiezen een nieuw doel: de ander pijn doen. Ze voelen zich daartoe gerechtigd omdat ze zoveel pijn hebben. Deze ‘gerechtvaardigde’ woede voelt aan als haat…”. Wraak is ‘zoet’. En dat allemaal omdat je in de grond van de zaak bang bent voor de pijn van een geleden verlies. Haat en wraak zijn probate middelen tegen pijn.

In je hoofd
Je kunt ook stoppen met vechten. Bijvoorbeeld doordat je door je ouders gedwongen wordt te gehoorzamen. Je wordt braaf. Soms ‘internaliseer’ je de stem van je ouders en zul je tot in lengte van dagen de braverik blijven. Nu om de schouderklopjes te verdienen van de buitenwereld, waar je volslagen afhankelijk van wordt. Maar zo ontbeer je wel de vitaliteit en vreugde uit je eigen hart en dat gaat zich op den duur wreken in een levenscrises: “… Is dit alles? Waar doe ik het allemaal voor? Wat is de zin?..”. Zo kweek je een burn-out. Soms weten ouders het protest van hun kinderen om te draaien in schuldgevoel of schaamte: het naar jezelf kijken met de afkeurende blik van een ander. Soms wordt angst verboden: verman je. Stoer is cool. Als je je stoere beloftes niet waar kunt maken vinden anderen je al gauw onbetrouwbaar. Wanneer puur verdriet wordt ontkend ga je je ‘flink’ gedragen: óók een vorm van stoerheid. Gevoelens en emoties voel je in je lijf. Je kunt die ontkennen door in je hoofd te gaan zitten: de vijfde en buitenste ring of dimensie. Hier ontstaat ook het fundamentalisme volgens Boswijk, dat niet alleen betrekking heeft op religie, maar ook gevonden wordt in de wetenschap, in de medische, psychologische en ecologische wereld, in de kunst, de sport en het onderwijs. Het heeft te maken met de onwil het eigen denken te onderzoeken, want wee je gebeente, als je gaat twijfelen. Hoe slimmer iemand is, hoe vaardiger hij is in het rationeel bewijzen van zijn subjectieve voorstellingen. Als je je intrek hebt genomen in je hoofd, ben je geen bewoner meer van je lichaam, en wordt je lichaam een ‘ding’. En dat moet goed functioneren. In het verlengde daarvan ziet Boswijk dan ook de hedendaagse overdreven aandacht voor gezondheid, sport, vitamine-preparaten, voedingssupplementen, make-up, botox, haarimplantatie, lekker eten, seks, borstvergroting dan wel verkleining, verfraaien van de schaamdelen, enzovoorts. Je lichaam als “… Een instrument dat dienstbaar moet zijn en blijven, dat er mooi uit moet (blijven) zien en dat genot moet verschaffen. Er is heel wat tijd en geld mee gemoeid om dat allemaal voor elkaar te krijgen. Er blijft daardoor waarschijnlijk geen tijd en geld over om je te verdiepen in je gevoelswereld. Komt dat even goed uit! Dat was nu net de bedoeling!...” (zie ook “Serotonine” van Michel Houellebecq). Boswijk wijst op de (terechte) aandacht voor de natuur. De wetenschappelijke benadering is heel wat anders dan de beleving van de natuur: “… Die is alleen maar mogelijk wanneer je je opgenomen kunt voelen in de natuur en haar schoonheid en uiteindelijke raadselachtigheid kunt ervaren…”. Als ook het hoofd geen geschikte vluchtplaats is voor je innerlijke pijn kun je altijd nog opgaan in de buitenwereld: je letterlijk te pletter shoppen, reizen, televisiekijken, gamen, appen, facebooken, enzovoorts.

Alles is liefde

En toch is er maar één soort energie, die voortkomt uit je kern. Misschien heeft Bløf toch gelijk: is alles liefde. Een energie die, zoals Boswijk laat zien, hele trajecten naar buiten en naar binnen aflegt, over vaak al jong gebaande paden, en op allerlei manieren gevormd en ook wel misvormd wordt. Het goede nieuws is: deze wegen oftewel ‘neuro-pathways’ kunnen verlegd worden. Vaak begint de terugreis met een soort heimwee van de ziel, die aanvoelt als een dodelijke vermoeidheid, vervreemding, leegte, zinloosheid, veroorzaakt door de middelpuntzoekende kracht. Behoeftig naar zingeving komen veel mensen bij spirituele en religieuze tradities dan wel filosofische en politieke denkrichtingen terecht die stellige antwoorden hebben op hun vragen. Maar als deze opvattingen alleen maar een zaak van je hoofd zijn, zullen ze je niet bevredigen. Met andere woorden: het lijkt me heel moeilijk zo niet onmogelijk te geloven in een God die je niet ervaart. Soms wordt er gezocht naar ‘aards’ geluk: liefde, status, succes, geld, welzijn, seks, opwinding. Daarom kunnen mensen die alles hebben wat hun hartje begeert, toch diep ongelukkig zijn. De oplossing is: de reis naar binnen. Naar huis. Dwars door alle pijn van het pure verdriet heen. Je moet leren huilen, leren loslaten, leren verliezen, leren rouwen, leren vergeven, leren verzoenen op de weg naar waar je vandaan komt. Home. Uiteindelijk zijn dat ‘bekeringsverhalen’. Zie ook het verhaal in de Bijbel over de verloren zoon die weer terugkomt bij zijn vader. Ooit argumenteerde ik dat alle verhalen daar in feite over gaan: zie “De onvergetelijke reis van August King” door John Ehle. De held komt thuis, maar heeft wel een heel leerproject achter de rug. Je kunt de middelpuntvlietende kracht stoppen door rust te nemen, je concentratie bij te sturen of heel bewust jezelf ‘resetten’. En als de terugweg heel erg problematisch is kun je in therapie gaan bij ‘Boswijk’ :). In het boek komt uitgebreid aan de orde wat er gebeurt tijdens de therapiesessies. Daar ga ik in dit bestek niet verder over uitweiden: het is allemaal terug te lezen in het tweede deel van deze prachtige publicatie.

Uitgave: De Toorts – 2018, 270 blz., ISBN 978 906 020 861 8, € 25,95 (5 % studentenkorting)
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 25 juni 2019

Het hermetisch zwart – Marguerite Yourcenar


Het is fascinerend te bedenken dat de manier waarop Philip Troost de moderne kwamtumfysica in “Energie van de Geest” - zie mijn vorige blog - verbindt met spiritualiteit zijn equivalent had in de alchemie, zoals Pieter Steinz beschrijft in “De duivelskunstenaar. De reis van doctor Faust door 500 jaar cultuurgeschiedenis”. Alchemie was de voorloper van scheikunde. Het doel van de alchemisten was ‘transmutatie’, zowel van de natuurlijke stoffen als van zichzelf. Steinz wijst op de medicus, alchemist en filosoof Zeno, het fictieve romanpersonage in “Het hermetisch zwart” van de Franse schrijfster Marguerite Yourcenar (1903-1987). Ze was de eerste vrouw die werd toegelaten tot de Académie Française. Ik vond een prachtige foto van haar, te midden van een zwik doorluchtige heren - zie hieronder - in de Revisor, jr.gang nr. 10 /1983, die ik gekaapt heb, omdat mijn feministische hart van zoiets opspringt: bijna niemand weet meer wie die mannen zijn, wél wie die vrouw is. Volgens mijn dochter riskeer ik hiermee een gigantische boete vanwege plagiaat – maar à la, als dit een halsmisdaad is hoor ik het wel: zo’n plaatje is toch veel te kostbaar om weg te laten zakken in de eindeloze informatiestroom van het internet?! Yourcenar’s verhaal speelt zich af in de tijd van de Reformatie. Een en ander maakte me razend nieuwsgierig naar “Het hermetisch zwart”(1968), een titel die ontleend is aan een oude alchemistische formule, waarmee de fase van ontbinding en de splitsing van de stof werd aangeduid: het eerste stadium op de weg naar de bereiding van goud. Het kan echter ook staan voor het duister van de geest, net voordat het licht op gaat…


De tijd waarin het boek speelt

Marguerite Yourcenar bleef bijna haar hele leven werken aan “Het hermetisch zwart”, evenals aan haar andere roman waar ze beroemd mee werd: "Hadrianus' gedenkschriften" (1951). Ze onderzocht de tijd waarin haar verhalen spelen tot in de finesses: “ … Zeno, volgens het verhaal geboren in 1510, zou negen jaar zijn geweest op het ogenblik dat de oude Leonado da Vinci in zijn toevluchtsoord bij Amboise overleed, eenendertig bij de dood van Paracelsus, van wie ik hem een geestverwant en soms een bestrijder maakte, drieëndertig bij de dood van Copernicus, die zijn grote werk pas op zijn sterfbed publiceerde maar wiens theorieën al sedert lang in de vorm van handschriften in bepaalde geestelijk vooruitstrevende kringen circuleerden, hetgeen verklaarbaar maakt dat ik de jonge clericus er op de schoolbanken van laat kennisnemen. Ten tijde van de terechtstelling van Dolet, door mij als zijn eerste uitgever voorgesteld, zou Zeno zesendertig jaar zijn geweest en drieënveertig bij die van Servet, die evenals hij arts was en zich evenals hij bezighield met onderzoekingen omtrent de bloedsomloop. Ten naaste bij tijdgenoot van de anatoom Vesalius, van de chirurg Ambroise Paré, van de botanicus Cesalpino en van de wiskundige en filosoof Geronimo Cardano, sterft hij vijf jaar na de geboorte van Galilei en één jaar na die van Campanella. Op het ogenblik van zijn zelfmoord zou Giordano Bruno, die eenendertig jaar later op de brandstapel zou sterven, ongeveer twintig zijn geweest…”. En van al die figuren heeft Zeno wel wat. Dat neemt niet weg dat als iemand Zeno op een dag schertsend toevoegt dat hem nog eens een keer hetzelfde lot zal treffen als ‘Doctor Faustus van de marionetten op de kermis’, dat eigenlijk niet kan omdat Faust een tijdgenoot was, en zijn legende pas later in omloop kwam - zie Steinz – maar een roman is en blijft natuurlijk fictie. In een roman kan álles.

Zelfbewust, maar bang voor onbegrip
Omdat “Het hermetisch zwart” een vrij erudiet verhaal is heb ik er wat informatie bij gezocht, waardoor ik op een prachtig essay over Marguerite Yourcenar stuitte, van Henk Hillenaar uit de voornoemde Revisor (jr.gang 10 -1983). Yourcenar blijkt volkomen te passen in het plaatje van de kunstenaar zoals Tjarko Evenboer dat beschrijft in “Vuurvliegen”. Hillenaar over haar zelfbewustzijn en zelfverzekerdheid: “… als kind van acht jaar wist ze al wat het was ‘er te zijn’: ‘Op een dag’, lezen we in Les yeux ouverts, ‘keek ik in de spiegel en ik zei tot mijzelf: kijk, ik bèn, ik ben belangrijk, en die mensen daar beseffen dat niet’…”. En even verder: “… Onzekerheid, angst, onrust, alles wat neigt naar afhankelijkheid in de relatie met anderen, vormt een blinde vlek in de toch zo wijd open ogen van Marguerite Yourcenar…”. Ieder mens is een eigen wereld, met een eigen centrum, waaraan anderen in wezen geen deel hebben. Wél is Yourcenar bang verkeerd begrepen te worden: “… Al jaren doet zij haar romans en toneelstukken vergezeld gaan van in sommige gevallen zeer uitgebreide aantekeningen over de ontstaansgeschiedenis van het werk, over de keuzes en problemen waar ze tijdens het schrijven mee te maken heeft gehad…”. Yourcenar had niet zoveel met psychologie. Was meer gesteld op Jung dan op Freud. Mystiek en metafysica waren haar ding. Net zoals ze ook meer met mannen dan met vrouwen had. Althans in haar werk. Haar leven deelde ze met een andere vrouw. Een en ander is te verklaren uit haar jeugd. Haar moeder stierf een week na haar geboorte; haar vader betekende alles voor haar. Hillenaar vertelt dat de vrouwenfiguren in haar werk vaak onsympathiek zijn, in het zwart gaan, en meestal met de dood te maken hebben. Hij vraagt zich af of Yourcenar verborgen schuldgevoelens heeft gekoesterd richting een moeder die zich heeft opgeofferd om haar te doen leven. Haar helden zijn jonge of oude mannen – haar vader was vijftig toen zij geboren werd. Yourcenar: “… Hoe ouder ikzelf word, hoe meer ik constateer, niet alleen dat kinderjaren en ouderdom bij elkaar horen, maar ook dat het de twee levensfasen zijn waarin ons de diepste ervaringen geschonken worden… De ogen van het kind en die van de oude mens kijken met de rust en onbevangenheid van wie nog niet meedoet aan het bal masqué, of dit bal al achter zich gelaten hebben. En alles wat daartussen gebeurd is, lijkt een lawaai om niets, een drukdoenerij in de leegte, een nutteloze chaos waarvan men zich afvraagt waarom men er doorheen is gemoeten…”.

Vuurdragers
Overal in haar werk is sprake van ‘het metafoor der metaforen’: vuur. Mannen zijn ‘vuurdragers’. Prometheusfiguren die het vuur in hun binnenste koesteren. In de beheersing van het vuur onderscheidt de mens zich van andere levende wezens: “… Voor Yourcenar zijn grote denkers alchemisten, en is denken een alchemistisch proces waarin het vuur van de geest – of liever: het vuur van het lichaam – onze kennis tenslotte tot wijsheid moet omvormen…”. Evenals Troost in “ Energie van de Geest”, zie mijn vorige blog, betreurt Yourcenar het tekort aan aandacht voor de lichamelijkheid: “ … Zo worden zeer van elkaar verschillende romanschrijvers als Sartre, Mauriac, Genet en Green door haar gelijkelijk ondergebracht in het typisch Franse kamp van de jansenisten. Voor Yourcenar, die haar lichaam haar beste kameraad noemt, is het een ergernis dat deze schrijvers, of ze zich nu existentialist, christen of iets anders noemen, allen het lichaam als minderwaardig afschilderen…”. Ook verzet zij zich tegen het ‘l’art pour l’art’: “… Alles wat een doel in zichzelf is, eindigt slecht…”. Met denken ben je nooit klaar: “… Er bestaan immers wel degelijk waarheden, en er zijn altijd nieuwe waarheden te ontdekken…”. Zie ook Troost, in mijn vorige blog, die stelt dat ‘de waarheid’ geen bundel inhoudelijke geloofsafspraken is, maar een zoeken naar een leven dat klopt; een weg die je gaat en de ervaring die je daarbij op doet. Politiek interesseert Yourcenar alleen als het om plant of dier gaat: “… Voor zeehonden of milieuzaken gaat Yourcenar met een spandoek de straat op…”. Zowel links als rechts boezemen haar een gezonde achterdocht in. Immers: “… Uiteindelijk belanden we altijd weer bij de strijd tussen goed en kwaad…”.

Op avontuur naar macht en kennis
Het verhaal begint als de zestienjarige vagebond Henri-Maximilien door stom toeval zijn twintigjarige neef Zeno tegenkomt, die eveneens over de Franse wegen zwerft. Henri-Maximilien heeft zijn gegoede milieu verlaten om roem te vergaren in het leger van de Franse koning. Zeno heeft de brui gegeven aan zijn theologieopleiding in Leuven om in de leer te gaan bij een oude alchemist in Compostella: “… ‘Ik ga richting Alpen,’ zei Henri-Maximilien. ‘Ik ga richting Pyreneeën,’ zei Zeno. Ze zwegen. De vlakke, door populieren omzoomde weg ontrolde voor hen een stukje van de vrije wereld. De avonturier van de macht en de avonturier van de kennis liepen zij aan zij…”. Het volgende hoofdstuk verhaalt over de geboorte van Zeno. Hij is een bastaard, ontsproten uit de verhouding van een jonge prelaat die aast op een carrière als kerkvorst in Rome en een maagdelijk zusje van een rijke bankier in Brugge. Zijn moeder wil niets van hem weten. Hij groeit op voor de kerk: het priesterschap is voor onechte kinderen het zekerste middel om in welstand te leven en tot ereposten te worden toegelaten. Zeno is een knappe en buitengewoon intelligente jongen, maar “… men huiverde van zijn snijdende stem; de fonkeling van zijn donkere pupillen fascineerde maar deed tevens onbehaaglijk aan…”. Hij zit altijd maar te lezen, “… en zijn geringe belangstelling voor vrouwen bezorgde hem de verdenking van omgang met nachtduivelinnen…”. De laat-middeleeuwse wereld van Yourcenar is fel en bont en wreed: “… Die dag hadden de maaiers een heks gevonden die arglistig bezig was in een akker te wateren om de regen af te roepen over het koren dat al half verrot was door ongewoon hevige regenbuien; ze hadden haar zonder vorm van proces in het vuur geworpen; men dreef de spot met die sibille die meende het water te kunnen gebieden maar zich niet tegen de vuurgloed had weten te beschermen. De kanunnik verklaarde dat de mens, wanneer hij boosdoeners de marteling van de vlammen oplegt die een ogenblik duurt, slechts handelt naar het voorbeeld van God die hen tot dezelfde straf veroordeelt, maar eeuwig…”. Prachtig schrijft Yourcenar over Zeno’s eenzame tochten door “… hoog opgaande wouden uit de heidense tijd: vreemde raadgevingen daalden van hun bladeren neer…”.

Het godsrijk van de anabaptisten
Zeno’s moeder, Hilzonde, gaat met een oude, vrome, rijke, Hollandse wederdoper in zee: “… Deze magere en verveelde vrouw bleef voor hem een grote engel…”. Yourcenar vlecht een schitterend verhaal over de anabaptisten in het boek door deze Hilzonde en haar man naar Münster te laten vertrekken, waar een door het geloof bezeten bakker, Jan Matthijsz, de touwtjes in handen heeft genomen, en zijn godsrijk op aarde sticht. De stad heeft geld nodig, dus Hilzonde blijft met haar dochtertje alleen in Münster achter, terwijl haar man het geld van zijn her en der verspreide bezittingen gaat innen. Heel de stad leeft in een godsroes: “… De vruchten der aarde behoorden aan allen, gelijk Gods lucht en licht; degenen die linnengoed, vaatwerk of meubels hadden, zetten deze op straat opdat men kon delen. In een geest van rigoureuze naastenliefde hielpen allen elkaar, verbeterden elkaar, bespiedden elkaar om elkaar op hun zonden te wijzen; de burgerlijke wetten waren afgeschaft, afgeschaft ook de sacramenten; godslasteringen en vleselijke zonden werden met de strop gestraft; gesluierde vrouwen gleden hier en daar door de straten als grote zoekende engelen, en men hoorde op het marktplein het gesnik van de openbare biechten…”. Ondertussen wordt de stad belegerd en uitgehongerd. Als Jan Matthijsz bij een uitval de dood vindt, wordt Hans Bockeld, alias Jan van Leiden, als ‘levende Christus’ tot Koning-Profeet gekroond: “… de uitverkoren Heilige, was de meest geliefde spreker omdat hij de bloedige beelden van de Apocalyps met zijn komediantengrollen kruidde…”. Langzaam verandert de droom in een nachtmerrie – en ik vraag me af of het onder het regime van IS ook zo is gegaan. Jan van Leiden neemt zeventien vrouwen tot bruiden, waaronder Hilzonde. Als de stad door de knieën gaat wordt de Koning-Profeet opgesloten in een kooi die nog steeds aan de toren van de Sint-Lambertuskerk hangt. Hilzonde vindt haar einde op het schavot.

Eeuwige orde
In het jaar 1549 breekt de pest uit en zien we Zeno terug in Basel, als arts in een rode mantel, ten teken dat hij geen andere zieken helpt dan pestlijders. Als hij zijn neef weer ontmoet, die lichtelijk gedesillusioneerd is over het leven dat achter hem ligt, is Zeno over de veertig en weet hij inmiddels wat rouw is. En toch: “… ‘Kijk, broeder. Er is in bijna alle aardse dingen een ondefinieerbare droesem of nare bijsmaak die je er afkerig van maakt, en de zeldzame voorwerpen die toevallig met volmaaktheid zijn begiftigd zijn dodelijk vervelend. Filosofie is mijn vak niet, maar soms denk ik dat Plato gelijk heeft, en kanunnik Campanus ook. Er moet elders een zeker iets bestaan dat volmaakter is dan wijzelf, een kostbaar goed waarvan de aanwezigheid ons verwart en welks afwezigheid we niet verdragen.’ ‘Sempiterna Temptatio’, zei Zeno. ‘Ik denk dat niets ter wereld, behalve een eeuwige orde of een bizarre neiging van de materie om zichzelf te overtreffen, verklaart waarom ik me elke dag inspan om een beetje helderder te denken dan de vorige dag.’…”. De dichter-soldaat vindt samen met zijn dartele versjes de dood op de bodem van een greppel, onder een paar scheppen zand. Zeno’s publicaties worden verboden. Zeno zelf opgejaagd door de Inquisitie: “… Het was een van de tijdperken waarin de menselijke rede gevangen zit in een ring van vlammen…”. Zijn doldraaiende gedachten komen tot de conclusie dat elk begrip ten slotte onder gaat in zijn eigen tegenstelling. Hij wordt gezien aan het hof in Zweden en Parijs, en keert ten langen leste, grijs en verwaarloosd, onder een valse naam terug naar Brugge, om als armenarts in een hospitaal te gaan werken. Hij heeft lange, intelligente gesprekken met de prior der Kordeliers, die de brandstapels en gewelddadigheden zowel aan paapse zijde als aan die van de protestante geuzen, evenzeer verafschuwt als hijzelf. Volgens Zeno praten de Joden op dezelfde manier over de Schechina, die de goddelijke nabijheid symboliseert, als de monnik over Onze-Lieve-Vrouw. Als Zeno dik in de vijftig is en de prior overleden, probeert hij nog een keertje naar Engeland te vluchten. Het stikt langs de kust van de mensensmokkelaars, net als nu. Onverrichter zaken keert hij terug naar Brugge.

In zekere zin is alles magie
Daar zal hij verraden worden door zijn gemartelde hulpje. Een jonge monnik die met een stel anderen rare ceremonieën organiseert met jonge nonnen uit een ander klooster. Ze vinden elkaar ’s nachts via het netwerk van ondergrondse gangen dat onder heel Brugge loopt. Een en ander loopt uit op een enorm zedenschandaal. Terechtstelling volgt. Zeno wordt ontmaskerd als atheïst, ketter en schrijver van toverboeken. Hij beneemt zich het leven met een scheermes dat hij verborgen heeft in een inktpotje. Hij wil waardig sterven. Een van de mooiste episodes in het verhaal is wat mij betreft een gesprek tussen een bisschop en Zeno in zijn cel, over magie, waarop Zeno evenals Troost in mijn vorige blog wijst op de energie die altijd naar een bepaalde richting trekt, ten goede of ten kwade: “… Terwijl de onnozelen de magie zagen als de wetenschap van het bovennatuurlijke, had de prelaat juist op deze leer tegen dat ze het wonder loochende. Zeno antwoordde op dit punt nagenoeg naar waarheid. Het zogenoemde magische universum was opgebouwd uit aantrekkende en afstotende krachten, gehoorzamend aan wetten die nog duister maar niet noodzakelijkerwijs onvatbaar waren voor het menselijk begrip. Zeilsteen en amber schenen onder de bekende stoffen de enige te zijn die iets onthulden van deze geheimen die nog door niemand waren verkend en die misschien op zekere dag alles zouden verklaren. De grote verdienste van de magie, en van haar dochter de alchemie, was dat zij de eenheid van de materie postuleerden, en wel zo dat sommige hermetische filosofen hadden gemeend deze te kunnen uitstrekken tot het licht en de bliksem. Men begaf zich aldus op een weg die ver voerde, maar waarvan alle adepten die deze naam verdienden de gevaren erkenden. De mechanische wetenschappen, waarmee Zeno zich intensief had beziggehouden, waren verwant aan deze onderzoekingen in die zin dat zij trachtten de kennis der dingen om te zetten in macht over de dingen, en indirect over de mens. In zekere zin was alles magie: magie de kennis der kruiden en der metalen die het de arts mogelijk maakte invloed uit te oefenen op de ziekte en de zieke; magisch de ziekte zelf, die zich aan het lichaam opdringt als een last waarvan het zich soms niet wil bevrijden; magisch de macht van klanken, hoog of laag, die de geest verontrusten of juist kalmeren; magisch vooral de indringende macht van de woorden, bijna altijd sterker dan de dingen, hetgeen verklaart wat op dit punt beweerd wordt in de Sefer Jetsira, om niet te spreken van het Evangelie van Johannes. De verheven bekoring die vorsten omgeeft en van de kerkelijke plechtigheden uitgaat was magie, en magie de zwarte schavotten en het lugubere tromgeroffel van terechtstellingen, die de kijkers nog meer fascineren en beklemmen dan de slachtoffers zelf. Magisch ten slotte de liefde en haat, die in ons brein het beeld prenten van een wezen door wie wij goedschiks onze gedachten laten beheersen…”.

Uitgave: Athenaeum-Polak & Van Gennep – 2017, vertaling Jenny Tuin, 368 blz., ISBN 978 902 530 741 7, € 20,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 19 juni 2019

Energie van de Geest – Philip Troost


Subtitel: Het vergeten geheim van een vitaal geloof

Tjarko Evenboer legt in zijn ‘psychologische thriller’ uit dat emoties ‘energieën’ zijn die hoe dan ook een uitweg zoeken – zie mijn vorige blog. Philip Troost (1959) is een christelijke psychotherapeut die uitlegt dat aan de hand van de moderne kwantummechanica álles energie is, dus ook het goddelijke.

Diep in mezelf vind ik niet mezelf

Ik snap lang niet alles wat Troost zegt, maar de basis waarop hij zijn verhaal bouwt ervaar ik net zo en kom ik zelden tegen, al helemaal niet in de kerk. Ik citeer: “ … Terwijl het christendom dit idee van een goddelijke kern in de mens altijd heeft afgewezen, en ik ben het er mee eens, heb ik wel ontdekt dat er toch zoiets bestaat als een kern in mij die met God te maken heeft. Ergens een diepte vanbinnen, voorbij of onder alle lagen van denken en voelen, waar iets in mij schuilt dat van een andere orde is. Daar voel ik mijn verlangen naar God. Daar heb ik weet van de eeuwigheid. Daar roept mijn ziel me terug naar het paradijs waar alles goed was en waar God was. Als ik zojuist zeg dat God in de schepping is, in alle aspecten van de schepping, dan is deze zielslaag in mij wel de kern waar die aanwezigheid van God in mijn ervaring samenbalt. Voorbij de verdeeldheid van al mijn gedachten en gevoelens is het in de energie van deze zielslaag dat ik gewoon weet dat God er is en hoe ik hem kan vinden…”. Ik heb in dit verband al heel vaak de roman “Het evangelie van Pilatus” van de Franse schrijver Eric-Emmanuel Schmitt aangehaald, en ik doe dat weer, omdat hij het voor mij het meest eenvoudig en simpel verwoordt, als hij een kind laat zeggen: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Misschien is dat het verschil met andere spirituele filosofieën: wij zijn niet God, maar God is wel in ons. Wij zijn ook niet onze adem, maar onze adem is wel in ons.

Alles stroomt
In het boek van Evenboer (zie mijn vorige blog) is de hoofdpersoon Marijn, een hoogsensitieve student. Volgens Troost voelen wij allemaal van alles, als we er maar op letten: “ … ik weet zeker dat ook jij het verschil kent tussen je goed voelen en je beroerd voelen, ook als je er niet precies woorden aan kunt geven. Of dat je op een plek komt en meteen de sfeer die daar hangt aanvoelt. Of het er eensgezind aan toe gaat of dat er spanning in de lucht hangt. En vermoedelijk heb je ook wel in de gaten als iemand je probeert te overtuigen dat het goed met hem gaat, terwijl je voelt dat het niet klopt. Feitelijk ben je dan steeds de energie aan het waarnemen die er is of die juist ontbreekt…”. Troost: “ … een dominee die preekt over het werk van de Heilige Geest zal daarbij niet gauw het woord energie in de mond nemen, terwijl dit in de Bijbel precies het woord is wat in het Grieks op meerdere plaatsen wordt gebruikt voor dat werk van de Geest: ‘energeia’…”. Energie is de bestaanswijze van álles: “ … Zelfs in de meest vaste vormen van materie, zoals een steen of een ijzer, is de energie aanwezig, zij het in de potentiële vorm. Pas als ik de steen weggooi of het ijzer in het vuur houdt, gaat die energie vrijkomen en andere vorm aannemen. Het verschil tussen een steen en de wind is dat de deeltjes bij de steen minder frequent en snel bewegen dan bij de wind en meer samengedrukt zijn. Maar het is dezelfde energie, in potentie aanwezig en die energie komt vrij bij afkoeling, afbraak of andere reactieprikkels. Bijvoorbeeld: de warmte-energie die mijn lijf opneemt als ik bij een houtvuurtje zit, was al aanwezig in het houtblok nog voordat die op het vuur gegooid werd. Alleen toen was die energie nog niet vrijgekomen in de vorm van warmte. Het is even wennen misschien, maar ook van de meeste vaste vormen die wij kennen hebben we te beseffen dat het in potentie een en al beweging is. Trilling. Resonantie. Vandaar dat de filosofen die proberen het ‘zijn’ te doorvorsen, al sinds Heraclitus (500 v. Chr.) op allerlei manieren door hebben dat ‘alles stroomt’. In de taal van vandaag: ‘Alles is energie.’ Beweging, trilling, continue werking. Energie lijkt het DNA te zijn van onze werkelijkheid…”.

Holistisch

Troost denkt dat God de dode materie met de schepping door middel van de ‘big bang’ heeft ‘bezield’ met energie. Vandaar zijn holistische kijk: “… Anders gezegd: als wij onderscheid maken tussen het fysieke en het geestelijke leven, willen we iets uit elkaar halen dat in de schepping één geworden is…”. Troost: “… Het is beter om te zeggen dat het verschil tussen fysiek en geestelijk leven vooral gaat over onze mogelijkheden de ene werkelijkheid waar te nemen. Inmiddels heeft men ontdekt dat slechts 4 procent van alle energie bestaat in de vorm van materie. 96 procent van de werkelijkheid is onzichtbaar. Dat wil niet zeggen dat het daarom niet waarneembaar is. Sommige mensen vinden het heel moeilijk hun gevoelens waar te nemen. Wat ze zien of horen en kunnen vastpakken, dat is de werkelijkheid waar ze wat mee kunnen. Anderen kunnen dat andere energielevel van de gevoelens juist wel goed waarnemen. Ook zijn er mensen die aura’s en energievelden rondom levensvormen kunnen zien of aanvoelen. Maar of het nu gaat om een stuk hout, een verdrietig gevoel of een aura, het is allemaal dezelfde energie in verschillende verschijningsvormen. De fysieke vormen kunnen we gemakkelijk waarnemen met onze zintuigen…”. En even verder: “… Gevoelsmatige gewaarwordingen en geestelijke ervaringen zijn feitelijk energetische golven en trillingen in ons lijf, veroorzaakt door energetische impulsen van buitenaf…”. Het valt voor de westerse christen, die het geloof weggehaald heeft bij het lichamelijke, niet mee om juist dat fysieke met al haar sensaties en belevingen als een kanaal voor godskennis te zien: “… Je lichaam is niet zomaar een zakje botten, spieren en organen, maar een complexe en intelligente samenleving van zo’n vijftigbiljoen cellen, en elke cel is op zichzelf al zo’n energiefabriek met allemaal bewegingen en impulsen die keihard aan het werk zijn om jouw geraaktheid te bewerkstelligen. In wezen weet je brein pas wat je moet doen, ‘nadat’ het informatie heeft ontvangen van de gemeenschap van cellen die je lichaam vormen…”. Dat heb ik eerder gehoord – zie Dick Swaab in “Wij zijn ons brein”.

God is licht
Troost: “… Fysiek en niet-fysiek, het is allemaal dezelfde energie en het beïnvloedt elkaar…”. Energie is meetbaar. Aangetoond is dat een positieve mindset een andere energetische invloed heeft dan een negatieve. Troost vertelt over onderzoeken waarbij ijskristallen van bevroren water werden gefotografeerd. Aangetoond werd dat water dat in contact werd gebracht met negatieve menselijke emoties en stemmingen beduidend minder symmetrische ijskristallen opleveren dan positieve: “… En dan te bedenken dat wij voor 70 procent uit water bestaan…”! Wetenschappelijk is aangetoond dat bewustzijnstoestanden die qua energetische trilling hoog scoren zich allemaal bevinden in de sfeer van wat de Bijbel de ‘vrucht van de Geest’ noemt: liefde, vreugde, vrede. De lage metingen zouden goed passen onder het Bijbelse kopje ‘leven in het vlees’: trots, begeerte, schuld. De levensenergie begint met de frequentie van licht. Jezus heeft gezegd dat Hij ‘het licht van de wereld’ is. Je mond valt toch open?! Even heel technisch: “… De grote Einstein heeft met zijn beroemde formule E=mc² laten zien dat materie (massa) en energie uitwisselbaar zijn. Massa en energie zijn twee kanten van dezelfde medaille. Massa kan omgezet worden in energie, zoals bijvoorbeeld bij kernreacties (als je het hebt over kernenergie: ik heb net de serie “Chernobyl” gezien). En energie kan ook massa vormen, waardoor ooit de oerknalenergie materie kon worden. Zoals Albert Einstein het al zei: ‘Dat wat wij ‘materie’ noemen, is in feite energie waarvan de trilling is verlaagd, opdat deze waarneembaar wordt voor de zintuigen.’ Door de kwamtumfysica in onze tijd wordt inderdaad bevestigd dat de energie waaruit materie is opgebouwd te herleiden is tot lichtenergie. En dat licht is weer te herleiden tot materie, als je begrijpt dat via kernfusie van deeltjes in de zon massa wordt omgezet in lichtenergie…”. Alles is ooit begonnen met dezelfde pure energie van God. Alles begint bij: de zon. Levende organismen bestaan bij de gratie van zonlicht. Licht is de basisaanvoer van leven. Via een geniaal transformatieproces vormt het de energie waardoor wij leven. Troost staat dan ook heel anders in de alternatieve wereld van het Oosten als bijvoorbeeld de christen Ruud van der Ven - zie “Genezing uit het Oosten? Alternatieve therapieën getoetst…”: “… De vraag is niet of spirituele coaches en behandelaars met onzinnige dingen bezig zijn. Dat zijn ze niet. Energie is een gegeven!...”. Weliswaar is er volgens de Bijbel een strijd in ‘de hemelse gewesten’ gaande, dus “… durf ik het aan te stellen dat als de Geest in ons werkt hij daarbij gebruik maakt van energie, net zoals de duivel trouwens…”. En even verder: “… Of moet ik misschien zeggen dat die hele geestelijke strijd in de hemelse gewesten een energetische aangelegenheid is? In elk geval dat wij met die strijd alleen feeling kunnen hebben via het waarnemen van energie…”.

Spanning
Troost legt evenals Evenboer in “Vuurvliegen” uit hoe emoties werken als ‘energieën’ die hoe dan ook een uitweg zoeken. Geblokkeerde energie vormt zich doorgaans om tot destructieve krachten en werkingen: “… De levendmakende energie wordt omgevormd tot ziekmakende patronen en processen…”. Het leven is voortdurend op zoek naar balans: “…Zo gauw er ergens een ladingsverschil is tussen twee cellen of moleculen of nog kleinere eenheden, komt er een stroompje op gang om dit verschil weer op te heffen. Maar dat stroompje veroorzaakt weer op een ander plekje ladingsverschil, zodat het een volgend stroompje veroorzaakt…”. Dit stromen van energie in een bepaalde richting kun je ervaren: “… iedereen kent het verschil tussen ‘lekker in the flow’ of ‘op slot’ zitten. Tussen zin hebben in actie te komen of niet vooruit te branden zijn. Tussen je levendig voelen of futloos…”. En wie dat niet weet raad ik aan “Vuurvliegen” van Tjarko Evenboer toch maar eens te lezen. Uitgebreid staat Troost stil bij je schaduwkant, en alle energie die het kost om die er onder te houden. En de manier om daarmee om te gaan: “… Omdat energie altijd zoekt naar verbinding en balans, treedt er iets in werking zodra ik mijn schaduw en Gods licht bij elkaar breng…”. (Geestelijke) pijn kan alleen helen als er weer gezonde (hoogfrequente) aandacht en liefdevolle zorg naartoe gaat. Om te voelen dat je leeft heb je spanning nodig: “… Wanneer spanning uit het ‘té’ blijft, uit de overspanning en onderspanning, dan is ze juist gezond…”. Gods geest werkt in de spanning van het verschil tussen God en mij: “… Tussen wat God voor ogen staat en wat hij aantreft bij mij. Tussen het volmaakte en onvolmaakte…”. Wat is de richting als we op een meer gezonde manier met onze energie om willen gaan? “… Ik wil het eenvoudig houden: de richting is altijd naar de spanning toe…”. Wij zijn van nature geneigd bij de spanning en de pijn vandaan te lopen: “… De gezonde richting gaat altijd over ‘terugkeer’…”. En even verder: “… Weer gaan meebewegen met de Geest heet in de Bijbel bekering…”. Het gaat om jezelf open te stellen, om overgave en vertrouwen in iets of iemand groter dan jijzelf: “… Iedereen die gelooft, of het nu is in een persoonlijke God of je houdt het meer onpersoonlijk door te geloven in de Liefde of in het hogere of in de universele energie, die kent het verschil tussen het angstig jezelf zien te redden, te wapenen, te beheersen en het je toevertrouwen aan de goddelijke liefde…”. De Geest is toekomstgericht; laat de schepping niet met rust maar pusht haar naar de eindbestemming: “… Het onvolmaakte moet in beweging blijven. Niet berusten, niet tevreden zijn, maar blijven zoeken en uitreiken naar het goede, het kloppende, het volmaakte…”.

Je hebt geen gave, je bént een gave
Als therapeut gaat Troost diep in op het verschil tussen wat we echt willen en wat we moeten. En op de discrepantie tussen ons westerse individualisme en het feit dat wij desondanks kuddedieren zijn: “… Ik kan mijn eigenheid niet profileren en tot bloei brengen los van de omgeving waartegen ik afsteek als ‘anders’ en waarmee ik tegelijk verbonden ben…”. Hij heeft het over volksziekte nummer één: eenzaamheid. Ons eigen aandeel daarin: “… De vraag die niet zo gauw gesteld wordt is deze: hoe doet die persoon dat toch, zichzelf zo eenzaam maken?...” oftewel “… Om de energie van ons voelen en willen en beleven niet in te brengen in de gemeenschap waar we deel van uitmaken…”. Er is maar één manier om dit proces om te keren: “… dat ik niet blijf wachten tot de gemeenschap mijn eenzaamheid oplost, maar dat ik me binnen die gemeenschap weer ga verbinden met mensen…”. En als pastor: “… Ik zou willen dat we wat minder bezig zijn met een gemeente draaiend houden en wat meer gericht op gemeenschapsvorming. Daarbij is de focus niet op de bijdrage die mensen kunnen leveren, maar de bijdrage die ze ‘zijn’. Je hebt geen gave, je bént een gave. Met alles wat erop en aan en in je zit…”. Om verbondenheid te ervaren hoef je het niet met elkaar eens te zijn maar is het nodig elkaar te begrijpen: “… Begrijpen is een energetische beweging: je beweegt je innerlijk richting het anders zijn van de ander, naar hoe de ander het ervaart en beleeft. Hoe het is voor hem of haar, en dat dan 100 procent laten staan!...”. En de andere kant, als niemand je begrijpt: “… De vraag die dan echt helpt is: hoe krijg je het toch voor elkaar dat niemand jou begrijpt? Misschien moet je je nog wat beter laten begrijpen…”.

De Heer raapt mij bij elkaar

Een prachtig fragment gaat over Psalm 27:10, waar in het Hebreeuws letterlijk staat: “… Al verlaten mij vader en moeder, de Heer raapt mij bij elkaar…”. De Heer maakt mij één. De duivel, dia-bolos, is een uiteenwerper. De Schepper is de heelmaker. Heling, heelheid staat in de Bijbel niet tegenover ziekte, maar tegenover fragmentatie. In verband met gebedsgenezing vertelt Troost dat ene Agnes Sanford in 1947 al schreef dat “… de wetenschap een trilling verwacht van zéér, zéér hoge intensiteit en oneindig fijne golflengte te zullen ontdekken, die een geweldige geneeskracht bezit en die veroorzaakt wordt door geestelijke krachten die door de mens heen werken…”. En even verder: “… Deze aanwezigheid van een genezende of regeneratieve kracht, of een creatieve potentie die mogelijkheden schept, is altijd al door medicijnmannen en genezers van welke religie dan ook herkend en onderkend. De nieuwste ontdekkingen van de kwantumfysica over energie zijn niet anders dan een bevestiging van wat intuïtief altijd al is geweten: er is in de natuur een geestelijke of goddelijke werking met genezende kracht in zich. Wij weten nu waar dit over gaat: over energie…”. Troost benadrukt de psychosomatische achtergrond van veel ziekten. Verder gaat het over de vraag hoe je weet of wat jij gelooft waar is. De waarheid is geen bundel inhoudelijke geloofsafspraken, maar zoeken naar een leven dat klopt; een weg die je gaat en de ervaring die je daarbij op doet. Heel persoonlijk. De waarheid over God kunnen we elkaar niet door de strot duwen. We kunnen elkaar hooguit een weg wijzen. Als de ander daar tenminste om vraagt, denk ik. Marijn zegt in “Vuurvliegen”, dat hij zich altijd naar anderen voegt, en precies beweegt in de ruimte die zij hem bieden: zo zit hij in elkaar. Ik denk dat God ook zo in elkaar zit. “… Het zijn niet de antwoorden die het geloof levend houden, maar de vragen…”, zegt Troost. Want in vragen zit energie. Vragen houden je bezig: “… Je gaat er van denken en voelen en praten…”. Wat weten we nu helemaal? Niemand weet wie God is. Niemand heeft God ooit gezien. Waar wij in geloven is niet Gods waarheid zelf, maar ons inzicht in die waarheid tot dan toe.

Naar huis
Troost gelooft dat ‘heiliging’ gaat over het terugvinden van je authentieke zelf: “… perfectie is in de Bijbel geen meetlat maar een reisdoel. En zoals alle religies begrepen hebben, is leven een lange zwerftocht op zoek naar je bestemming, die je pas vindt wanneer je uiteindelijk terugkeert naar huis, naar waar je vandaan kwam. Heiliging gaat over deze 'omweg'. Kennelijk is het de mens-eigen om eerst bij jezelf vandaan te trekken, op zoek naar wat je wilt en wie je bent, om er uiteindelijk achter te komen dat alles wat je zocht er al was, dicht bij jezelf, dicht bij God, je geboortehuis…”. ‘Zonden’ ziet hij als ‘niet tot je bestemming komen’. Zo leuk is het dan ook niet om te ‘zondigen’, volgens mij. Zie “… de man die met zijn egoïsme overal vijanden maakt, maar vanbinnen schreeuwt om gezien en gewaardeerd te worden. De verslaafde die het vreselijk vindt dat zijn familie zoveel last heeft van zijn verslaving. De bedrieger die het liefst verlost zou worden van het moeten leven met geheimen…”. Troost wijst er op dat het belangrijk is naar iemands drijfveren te kijken als het gaat om gedragsverandering. Aan het eind van zijn verhaal vertelt hij welke boeken van bijzonder belang zijn geweest in zijn leven, zodat je eventueel verder kunt lezen: "Leven door de Geest" van Francis Schaeffer, "Vreemdeling in het paradijs" van Henri Nouwen, "Gods tegenwoordigheid geneest" van Leanne Payne, de boeken van de ervaringsgerichte therapeut Riekje Boswijk en een deskundige op het gebied van mystiek, Kees Waaijman. Troost is bijna verontschuldigend als hij in verband met zijn boek schrijft: “… Ik vind het echt vreselijk hoe we als christenen hier in het Westen de weg kwijt zijn door het geestelijk leven steeds weer los te maken van de concrete ervaring en de lichamelijkheid van het bestaan…”. Daar hoeft hij natuurlijk niet verontschuldigend over te doen. Het is mij eerder een raadsel hoe iemand kan geloven zonder ooit iets van God te ervaren…

Uitgave: Kok – 2019, 272 blz., ISBN 978 904 353 127 6, € 22,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

zondag 16 juni 2019

Vuurvliegen – Tjarko Evenboer


Ik ben geen brood- of flaptekst- of reclameschrijver. Dus als ik beweer dat een bepaald boek beangstigend goed is, dan méén ik dat ook. Dat wilde ik dus even gezegd hebben van “Vuurvliegen”, een ‘psychologische thriller’ van Tjarko Evenboer (1983), tekenaar en co-auteur van de populaire cartoon Evert Kwok. Naast cartoonist is hij ontwerper, schrijver en scenarist. Eerder besprak ik zijn onderzoek naar “De wereldwijde vloed. Mythe of oergeschiedenis van de mensheid?” en de thriller “De stenen getuigen”, wat zeker een spannend verhaal is, maar in mijn ogen veel te lang. “Vuurvliegen” is daarentegen áf. Daarnaast is het ook nog eens grafisch mooi vorm gegeven. Ik bespreek weinig thrillers omdat ik het moeilijk vind niets te verklappen. Evenboer gaat er vanaf het begin vol in, dus dan is het dubbel moeilijk. Ik zal mij een beetje richten op de dingen die in tweede instantie aan de orde komen. En oh ja, zoals Alessandro Baricco in “Zijde” schreef: elke geschiedenis heeft zijn eigen muziek – dus ook deze

Hoogsensitieve fantast

Het verhaal heeft een literaire start. Het vangt aan met een citaat van Nescio uit “De uitvreter”: “… Hij wou dat i ’t schilderen maar laten kon, maar dat gaat maar zoo niet: als ’t er in zit wil ’t er uit…”. Het speelt zich dan ook af in kunstschilderskringen. De bepaald niet sociale Marijn van Asperen is aan het woord, een ironische drieëntwintigjarige student aan de kunstacademie, die met een rotgevoel ontwaakt op zijn zolderkamer die tegelijk dienst doet als atelier. Hij weet van zichzelf dat hij een hoogsensitieve fantast is. Toch weet hij ook zeker dat hij niet heeft gedroomd dat hij op een ochtend onder een brug wakker werd met een stevige kater, nadat hij zich de avond ervoor vol wijn had gegoten in een kroeg, en mee naar huis was gegaan met een oudere man, die zich voorstelde als Gustav. Daar had hij nog meer wijn gekregen en zijn ogen niet meer open kunnen houden, terwijl de man hem met een satanisch lachje had bekeken. Hij leek wel gek. En dat allemaal omdat het schilderen even niet lukte. Hij was bezig aan een werk met vuurvliegjes. Omdat ze voor hem symbool staan voor van alles en nog wat. Drie maanden gingen rustig voorbij. Toen viel er een aan hem geadresseerde envelop op de mat met daarin een stel dode vuurvliegjes, dezelfde die hij aan het schilderen was, en begon het gelazer. Wie wisten er nou helemaal, buiten zijn ‘ontvoerder,’ dat hij vuurvliegen schilderde?! Hij gaat iets heel verstandigs doen, hij belt zijn enige echte vriend Jean-Jacques op, oftewel ‘Jeejee’, om zijn verhaal te delen. Een nerd die naast zijn studie ‘Game Design’ bijklust als ICT-er. Zijn antwoord komt er zo’n beetje op neer dat hij zich niet zo moet aanstellen. Toch wil Marijn meer weten – wie of wat heeft er belangstelling voor hem opgevat? Zit misschien wel achter hem aan? En waarom? Hij start zijn onderzoek waar ik ook zou beginnen. Hij gaat verhaal halen in het eerder genoemde café.

Leven zonder bijval

Tussen neus en lippen door vertelt Marijn dat hij de enige zoon is van een uithuizige, extraverte, jazzmuzikant als vader en een hoogbegaafde, introverte, wiskundige filosoof als moeder. “… Ze leerde mij altijd dat wiskunde de blauwdruk van het universum is…”, en dat een van haar tegeltjeswijsheden luidt dat “… Als er een God bestaat hij een buitengewoon intelligente wiskundige is…” – wat me aan het godsbewijs van de wiskundige Emanuel Rutten doet denken. Marijn springt nooit uit de band, deelt hij mee, “ … Ik steek mijn hoofd niet boven het maaiveld uit en doe zelden iets geks. Een mening heb ik wel, een ongenuanceerde zelfs, maar die ventileer ik enkel bij wijze van grote uitzondering. Voor sommige mensen is gelijk krijgen een soort drug. Hoe meer ze ervan nemen, hoe ernstiger ze er verslaafd aan worden. Ik heb dat niet zo. Ik ontwijk discussies en kan prima leven zonder bijval. Ik voel wat ik voel en geloof wat ik geloof, en als anderen daarmee instemmen is dat mooi meegenomen. Doen ze dat niet, nou, tja, dan doen ze dat niet. Je zou kunnen zeggen dat ik een rijk innerlijk leven heb, en het contact met alles daarbuiten niet als een primaire levensbehoefte zie. Misschien zoek ik het contact met anderen ook wel minder vanwege onzekerheid over mijzelf, en de angst onbegrepen of ondergewaardeerd te worden. Het is een soort levensstijl van het vermijden van confrontaties, uit zelfbehoud, denk ik…”. Dit alles om even aan te geven dat hij een lulletje rozenwater is, en absoluut niet de persoon waarvan je de dingen die aanstonds staan te gebeuren, zou kunnen verwachten. Samen met Jeejee kijkt hij vage fantasyfilms (“… ‘Lord of the Rings’ en ‘Game of Thrones’, als ik het allemaal goed uitspreek…”), ook al vindt hij er niets aan: “ … Dat is namelijk hoe ik elkaar zit. Ik voeg me altijd naar anderen, en beweeg precies in de ruimte die zij me bieden…”. Hij vertelt hoe twee jaar geleden zijn verkering met zijn vriendin Anna uitging, die zijn ‘gezweef’ niet meer aankon. Ze hadden een poes, die ze Miffi noemden: “ … de Japanse naam voor Nijntje, en dat leek ons wel leuk aangezien een kat over het algemeen geen konijn is…”. Die kat liep op een zekere dag weg: “ … Anna begon overal in de omgeving A4-tjes op te hangen met een foto van Miffi erop, een beschrijving van hoe ze eruitzag, en uiteraard onze mobiele nummers. Ik besloot de omgeving uit te kammen, naarstig op zoek naar ons huisdier. Ik ging er volledig in op en beschouwde mijzelf als de redder die Miffi uit het Dal der Schaduwen moest terugbrengen. Ergens na twee dagen bereikte ik een kantelpunt; mijn zoektocht begon ongezonde vormen aan te nemen. Ik kamde wijken hermetisch uit, belde bij hele straten deur-aan-deur aan en zinspeelde zelfs op de mogelijkheid buiten in het park te slapen, voor het geval Miffi vooral ’s nachts de hort op was. Anna verklaarde me voor gek, maar ik hield vol. Ik begon als een rechercheur op de stadskaart punten aan te kruisen waar welke katten gezien waren en probeerde ‘in de psyche van Miffi te kruipen’ (geen geintje!) om zo te ontdekken waar ze te vinden was. Het sloeg nergens meer op…”. Kortom, Marijn kan het zicht op de werkelijkheid totaal kwijt raken, en tot het eind van het boek heb ik als lezer met dit trekje ter verklaring rekening gehouden. Bovendien twijfelt hij ook nog eens zo nu en dan hevig aan zichzelf.

Vogels en muggen leken hun oriëntatie kwijt

Na een aantal heftige scènes besluit Marijn alle opgebouwde stres in de stad te ontmantelen door een nacht in een slaapzak op de hei door te brengen, wat mij een feeërieke ervaring lijkt, maar niet als ik het gevoel had dat er misschien wel een psychopaat achter me aan zat. En dat heeft hij. Evenboer brengt het echter allemaal zo geloofwaardig dat je zelf ook denkt: och ja, leuk, waarom niet?! Prachtig wordt de natuur beschreven, en misschien gaat het wel zo, ik weet het niet, ik ben ook maar een stadsmens: “ … Langzaam verstreek de tijd en zakte de zon, steeds heviger rood gekleurd, in de richting van de toppen van de bomen. Hij ging kopje onder en even voelde het alsof hij de natuur gedesillusioneerd achterliet. Vliegjes en muggen leken hun oriëntatie kwijt te zijn en zweefden doelloos in het rond. Vogels leken verward en geschrokken boven het bos te cirkelen, alsof ze de zon zochten op de plek waar ze deze voor het laatst zagen...”. Een schitterende metafoor voor een innerlijke toestand, ook. Als Marijns’ beweringen steeds vastere vormen gaan aannemen is zijn moeder de eerste die hem gelooft (natuurlijk), en daarna kan ook Jeejee niet meer om zijn geredeneer heen. Samen besluiten ze zich, achter de rug van de inmiddels ingeschakelde politie om, op de zaak te storten, wat hen naar een Marijn gezonde afkeer inboezemend industriepark brengt: “… Het bedrijventerrein was gelegen aan de noordkant van de stad – een kant waar ik niet vaak kom, omdat ik er niets te zoeken heb. Je hebt er vinexwijken met zielloze winkelcentra vol even zielloze winkels waar, zo neem ik aan, ook allemaal zielloze mensen naar toe gaan. Carrièreverslaafde zakenmensen en rijke tweeverdieners die te druk zijn om te genieten van het leven en zich als een zombie overgeven aan een volstrekt onnatuurlijk dagritme waar geen mens gelukkig van wordt. Mensen die vanbinnen langzaam sterven aan de verstikkende regelmaat, de koolmonoxide van gewoonte…”.

Energieën

Marijns’ snel overprikkelde geest bezorgt hem voorgevoelens en voorspellende dromen. Volgens hem zijn onze hersens tot veel meer in staat dan wij denken. Hij vertelt over de Russische componist Sjostakovitsj die een metaalsplinter in de ‘muzikale’ temporale kwab van het linker ventrikel had. Hij wilde hem voor geen goud kwijt: “… sinds deze er zat kwam er een stortvloed aan complexe melodieën zijn geest binnen wanneer hij zijn hoofd op een bepaalde manier boog…”. Zijn excentrieke vader maakt zich zorgen - “ … Het is de eeuwenoude tegenstrijdigheid: als mens denk je vaak dat je gerespecteerd zult worden als je doet wat anderen van je vragen, als je je conformeert aan het systeem en zonder klagen meeloopt in de stroom. De werkelijkheid is echter dat mensen vele malen meer respect hebben voor hen die dicht bij zichzelf blijven, die anders zijn, die vreemd, eigenzinnig of prettig gestoord zijn. Dat is ook de reden dat rockartiesten beroemd zijn en kantoorklerken niet…” - en wil dat hij weer thuis komt wonen. Een psychiatrisch deskundige vertelt over het verschil tussen autisten, psychopaten en schizofrenen: “ … Sommige mensen hebben een ongetemd dier in hun binnenste, dat jarenlang onzichtbaar kan blijven. Door hun diepe trauma’s en verwondingen aan te raken kan het dier aan het licht komen en verdreven worden. Dat is wat een psychiater tracht te doen, en ook dokter Dubraski doet dat naar eer en geweten. Het beest verdrijven zonder het tevoorschijn te halen, is echter onmogelijk. En heel soms kan het dier er juist door gevoed of zelfs ontketend worden…”. Even verder: “… ‘Hij is geen psychopaat,’ zei ze resoluut. ‘Bij psychopathie – of zoals we dat tegenwoordig liever noemen, antisociale persoonlijkheidsstoornissen – is er sprake van een gebrek aan empathie. Soms zelfs een volledige afwezigheid van empathie. Psychopaten kunnen dus niet of nauwelijks meevoelen met anderen; het lijden van een ander raakt ze simpelweg niet. Dit uit zich vaak in excessief gewelddadig of crimineel gedrag. Je kunt het een soort absentie van gevoel en geweten noemen. Jozef daarentegen had totaal geen vervlakt gevoelsleven, maar juist een extreem intens gevoelsleven. Dat zal iedereen die hem van dichtbij kende je kunnen vertellen. Ook zien we bij psychopaten vaak dat ze een gebrek aan sociale behoeften hebben, zoals familiebanden en vriendschappen. Ze leven vaak een uitermate rationeel leven en ook hun moordzuchtigheid is iets waar geen emotie bij te pas komt. Ze zien het vaak als een logisch en rationeel gevolg van iets, als een nuchtere uitkomst van een wiskundige formule die alleen zij zelf begrijpen…”. Om er aan toe te voegen: “ … Wat dokter Dubraski destijds bij Jozef observeerde is goed te rijmen met een centraal thema uit de klassieke psychoanalyse van Freud: verdringing. Dat betekent dat er niet zozeer een ‘afwezigheid’ van emoties is, zoals bij psychopatie, maar juist een groot ‘knelpunt’ in de emoties. Kijk – emoties zijn een soort energieën. Je moet ze kwijt, begrijp je? Maar wat gebeurt er als je de confrontatie met die emoties weigert aan te gaan omdat dat te pijnlijk is? Als je ze wegstopt en doet alsof ze niet bestaan?’ Misschien verwachtte ze dat ik antwoord zou geven, maar ik bleef haar afwachtend aankijken. ‘Dan zakken ze naar het onderbewustzijn. De pijn, het trauma en de beschadigingen worden onzichtbaar, maar dat betekent niet dat ze er niet meer zijn. De energieën die wij emoties noemen zullen, hoe dan ook, hun uitweg zoeken. Vaak komen ze dan tot uiting in pathologische symptomen. Je kunt dus de deur afsluiten waardoor ze je normaliter verlaten, maar dan zoeken ze ramen op, en als die gesloten zijn werken ze zich naar buiten door de kieren en scheuren.’…”.

Vuur in je binnenste
Verder gaat het ook nog over de psyche van de kunstenaar: “… Soms denken mensen dat kunstzinnige geesten als ik gebukt gaan onder grote onzekerheid en gevoelens van minderwaardigheid. Bij mij werkt dat niet zo. Ja ik ben wel degelijk onzeker, maar niet over mijzelf. Het is niet de twijfel die me terneerdrukt, maar de rotsvaste overtuiging. Wanneer je niet gelooft in je eigen kracht en talent, dan staat er ook niet veel op het spel. Je kunt je leven laten stromen als een rivier – het loslaten van de controle is dan geen zware taak, want je hebt geen verwachting. Maar wanneer je sterk gelooft in je eigen kunnen, dán staat er opeens veel op het spel. Ik geloof dat de meeste kunstenaars voor wie het leven te zwaar was, hun pijn juist ervoeren omdat ze hun eigen kracht kenden. Het probleem was nooit dat ze niet in zichzelf geloofden, hun probleem werd juist gevormd door hun geloof in zichzelf. Het was de ondraaglijke onzekerheid wat de buitenwereld van hen vond, en of die in staat zou zijn hen te begrijpen en op waarde te schatten…”. Ik dacht aan alle schrijvers die een aartshekel aan recensenten hebben en het liefst hun kop in de grond zouden steken om nooit meer een kritiek te hoeven lezen. “… Dit klinkt misschien megalomaan of hoogmoedig, maar zo bedoel ik het niet. Het is niet mijn bedoeling de bijna klassieke tragedie van de onbegrepen kunstenaar op mijzelf te projecteren. Ik zal niet claimen dat ik een groot onontdekt genie ben. Ik vertel je dit alleen zodat je misschien begrijpt waarom ik als het op kunst aankomt nogal in mijzelf gekeerd kan zijn, en waarom mijn penselen en doeken dan de enige vrienden zijn die ik echt vertrouw. Schilderen is voor mij geen keus; ik word ertoe gedreven, ik kan niet anders. Een deel van mij vindt het verschrikkelijk en zwaar, maar het laten is nog vele malen verschrikkelijker en zwaarder. Ik herinner me dat Van Gogh ooit schreef dat als je vuur in je binnenste hebt, je het niet in de doofpot kunt uithouden. Het is beter te verbranden dan te stikken, want wat erin zit, moet eruit. Ik begrijp wat hij bedoelt. In mijn binnenste is een deining, een onbeteugelde kracht, en als ik die niet de ruimte geef zal ik uiteindelijk uit elkaar spatten. Ik moet de verfstreken op het doek aanbrengen omdat ze anders in mijn binnenste blijven steken, en als dat gebeurt, blijft alles in mijn leven steken. Dan loopt het systeem vast, weigert alles dienst…”.

René Girard
Volgens mij zijn alle studenten hetzelfde: “ … Eigenlijk moest ik naar een lesuur. Niet iets belangrijks; het ging over een opdracht die ik al aan het afronden was. Ik piekerde er niet over om ernaartoe te gaan…”. Evenboer grossiert in verrassende woordspelingen: “… De angst bekroop mij als een dodelijk insect. Ik maakte mijzelf zo klein en onzichtbaar mogelijk…”. Als Marijn aan een barkeeper vraagt of hij iemand kent: “… 'Bastiaanse', antwoordde hij langzaam en omhoog starend, alsof hij het antwoord uit het plafond moest trekken…”. Over een ‘hoffelijk-autoritaire’ psychiater: “ … Dubraski kwam op mij over als de perfecte gentleman, maar dan wel een die het liefst alles op zijn weg onder zijn schoenzolen vermorzelde…”. Iemand praat “… monotoon als een stofzuiger…” en “… Toen we zijn woning verlieten plensde de regen met liters tegelijk op de stoep…”. Als Marijn iets ziet, of liever gezegd níet ziet wat hij wèl verwacht, vraagt Jeejee hem of hij soms “… Rinse appelstroop…” in zijn ogen heeft. Vond ik Meir Shalev in “De vier maaltijden” nog té leuk, Evenboer blijft écht leuk, in de juiste verhouding, en dat is een kunst op zich. Een en ander relateert hij op het eind van het boek aan het werk van de Franse filosoof René Girard over mimesis (ik vind het fijn als je ook nog iets van een verhaal op kunt steken en het je op de een of andere manier een beetje aan het denken zet): “ … het bijzondere fenomeen dat primitieve culturen hun conflicten oplosten door iets – of iemand – tot zondebok te maken en zich er vervolgens ritueel van te ontdoen. Is de zondebok gedood, dan is de schuld weg, het probleem opgelost…”. Evenboer eindigt het boek met een dijk van een uitsmijter, waardoor ik denk dat we voorlopig nog niet van hem af zijn, en dat is maar goed ook.

Uitgave: De Barbaar – 2019, 368 blz., ISBN 978 905 999 908 4, € 22,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 12 juni 2019

De duivelskunstenaar – Pieter Steinz


Subtitel: De reis van doctor Faust door 500 jaar cultuurgeschiedenis

Manon Uphoff opent haar roman met enkele dichtregels uit “Faust” (zie mijn vorige blog). Dat bracht me bij de veel te vroeg aan ALS overleden Pieter Steinz (1963-2016), die de literatuurgeschiedenis op een geweldige manier herschreef door boeken op allerlei manieren aan elkaar te linken, zie bijvoorbeeld "Het web van de wereldliteratuur. Welke 100 boeken hebben de literaire X-factor?". Door hem heb ik echt titels gelezen waar ik anders nooit aan was begonnen. Steinz liet met zijn ongelooflijke enthousiasme zien hoe leuk lezen is. In 2010 kwam hij met een luchtige cultuurgeschiedenis over de geheimzinnige dokter Faust op de proppen. Een personage dat niet door Goethe is verzonnen, maar al vijf eeuwen door de westerse geschiedenis spookt.

This is where you will have to pay

Het spannende is: doctor Faust heeft echt bestaan. Steinz vertelt hoe zijn belangstelling voor deze sinistere figuur werd gewekt toen zijn familie hem op achtjarige leeftijd tijdens een fietstochtje meenam naar kasteel Waardenburg, een middeleeuws slot niet ver van Zaltbommel, waar de Duitse geleerde een tijd zou hebben gelogeerd: “… Doctor Faust had zijn ziel aan de duivel beloofd als die hem zeven jaar trouw zou dienen…”. Hij droeg de duivel de meest onzinnige dingen op, en na zeven jaar werd hij aan zijn haren door het raam naar de hel getrokken. Zijn bloedvlekken zitten nog in de torenkamer waar de geleerde op zoek was naar de ‘Steen der Wijzen’. Ook de kastelen Batenburg, Anholt en Heukelum zouden connecties hebben met doctor Faust. Steinz vertelt over andere figuren in zijn jeugd met het ‘Faust-DNA’, zoals Magister Hocus P. Pas en Professor Sickbock uit de krantenstrip over Heer Bommel en Tom Poes: “ … Bij Zazel en Iod, rook en zwavel op uw pad…”. Professor Lupardi, de waanzinnige geleerde uit de Kapitein Rob-strips. En Paul Biegel’s dokter Kroch uit "De vloek van Woestewolf": “ … ‘Weten,’ riep hij. ‘ja ja, interessant interessant, ik wil alles weten. Zeker zeker weten!’…”. Steinz gaat verder met de mythe over de bluesartiest Robert Johnson die op een wegkruising zijn ziel aan de duivel zou hebben verkocht, waarna hij zeven jaar virtuoos gitaar speelde en crepeerde. In zijn liedjes gaf hij aan dat hij bezeten was door een boze geest. Steinz haalt de legendarische wielrenner Fausto Coppi aan, die ook fluisterend in verband werd gebracht met een pact met de duivel: “ … De meest besproken verklaring voor de neergang van Fausto Coppi beslaat drie woorden: la Dama Bianca, ‘de Witte Dame’…”. Het gaat over de "Faust" van Goethe, het tweeledige toneelspel met zowaar een happy ending dat Steinz op het gymnasium heeft leren kennen, en dat hij toen niet heeft gelezen omdat het volgens zijn leraar Duits veel te moeilijk was. En de grote invloed die het uitoefende op alle Faust-verhalen daarna. Bijvoorbeeld de sleutelroman van Klaus Mann: "Mephisto". Over de linkse toneelspeler Hendrik Höfgen, die zijn principes verloochent voor een carrière in nazi-Duitsland, gebaseerd op zijn zogenaamd ruggengraatloze zwager Gustaf Gründgens: “ … Klaus Mann pleegde in 1949 zelfmoord, Gustaf Gründgens nam in 1963 een overdosis slaappillen…”. En over de Faust-klassieker, "Doktor Faustus" van zijn vader Thomas Mann, dat gaat over een fictieve kunstenaar. Deze doctor Faustus grijpt terug op de zestiende-eeuws Faust-figuur van Spie, niet van Goethe. Via Heinrich Heine en Harry Mulisch gaat het naar Carlos Ruiz Zafón en zijn "Het spel van de engel", met hun Faust-figuren. En over de rol van de archetypische Faust in opera’s en politiek. Op een grappige manier vertelt Steinz hoe het bordje boven de betaalautomaten, net voor de liften naar de parkeergarage bij het verlaten van de aankomsthal op Schiphol, hem altijd schokt vanwege de link met Faust: “ … THIS IS WHERE YOU WILL HAVE TO PAY…”. Geen idee of ze er nog hangen – nooit op gelet.

Bedevaartsoord voor alchemisten
Johann Georg Faust (1480-1540) werd volgens een verkoopakte geboren in Knittlingen, zo’n dertig kilometer ten oosten van Kalsruhe, waar Steinz een bezoekje gaat brengen aan Faust’s geboortehuis, en de tegenwoordige bewoonster hem het honderden jaren oude gifkastje van dokter Faust laat zien, gevonden onder de vloer van de belendende schuur. Aan de buitenkant is het versierd met allerhande alchemistische symbolen: “ … Dit was een heilige plaats, een bedevaartsoord voor alchemisten…”. Uit een knoestgat in een balk kwam een eeuw geleden een leren kokertje met daarin een opgerold briefje met magische formules tevoorschijn, waaronder een magisch vierkant van vijf woorden onder elkaar die je ook van beneden naar boven en van rechts naar links kunt lezen: ‘sator arepo tenet opera rotas’. Je kunt dat vertalen als ‘De zaaier Arepo houdt met moeite de wielen’ alswel, christelijk geïnspireerd, ‘De Heiland houdt de werken van de wereld’. Wie het vatte, vatte het. Steinz bezoekt het oude raadhuis dat ingericht is als museum. Er ligt onder andere een lange brief van ene Trithemius, die geen spaan heel laat van de vermeende duivelbezweerder. Maar waarschijnlijk is dat een kwestie van de pot verwijt de ketel, want er deden ook allerlei verhalen over hem zelf de ronde: “… nee, hij verkeerde niet met demonen, hij had nooit doden tot leven gewekt, en hij was geen toekomstvoorspeller of geestenbezweerder…”. Faust komt ook voor in de beroemde “Tischreden” van de reformator Maarten Luther, die hem een ‘schwoger’ van de duivel noemt, wat zowel zwager als koetsier kan betekenen. En in de collegedictaten en tafelredes van diens rechterhand Melanchthon. Agrippa von Nettesheim, de auteur van het invloedrijkste boek over occultisme, “De occulte philosophia”, heeft het in een Parijse brief uit 1528 over een Duitse charlatan aan het Franse hof. Dat zou heel goed om Faust kunnen gaan: “ … Wenn man von Teufel spricht, dann ist er nicht weit…”.

De wraak van Mephisto

Amper vijf kilometer verderop ligt het cisterciënzerklooster Maulbronn, waar een abt die teveel geld had gespendeerd aan bouwaktiviteiten, Faust zou hebben ingeschakeld om goud voor hem te maken: “ … Gezien de val van abt Entenfuss in 1518 weten we in ieder geval dat hij er niet in is geslaagd…”. De scheidslijn tussen scheikunde en alchemie was lang vloeiend. Twee eeuwen later wijdde de grote natuurkundige Isaac Newton nog verschillende boeken aan de occulte wetenschappen. Het doel van de alchemisten was ‘transmutatie’, zowel van de natuurlijke stoffen als ook van zichzelf (zie Marguerite Yourcenar, "Het hermetisch zwart" – 1968). De wiskundige en astronoom Johannes Kepler kreeg aan het einde van de zestiende eeuw les in Maulbronn, de romantische dichter Friedrich Hölderlin aan het eind van de achttiende, en Herman Hesse toen het allang was omgevormd tot een evangelisch-theologisch seminarium. Hesse vereeuwigde het voormalige klooster in zijn grote middeleeuwenroman "Narziss und Goldmund" (1930). Als Steinz er rondsjouwt stuit hij er op een filmcrew die bezig is met een film van Margaretha von Trotta, “Visionen”, over de mystica Hildegard van Bingen. In de voormalige smidse, tegenwoordig restaurant, zet Steinz zich aan een Zwabische specialiteit: ‘Maultaschen’ – een soort reuzenravioli. Een blasfemische maaltijd die volgens een legende door de Maulbronner monniken in de vastentijd werd ontwikkeld om het vlees voor het oog des Heren te verbergen. Omstreeks 1518 verlaat Faust het klooster, na een jaar van alchemistisch experimenteren – nemen we aan – voor een ‘life on the road’. Steinz logeert ook nog een nachtje in de Faustkamer van Gasthaus Zum Löwen, de herberg in het dorpje Staufen waar Faust onder vreselijk kabaal aan zijn einde is gekomen. De duivel zou hem letterlijk zijn nek hebben omgedraaid, en hoe ze het ook probeerden, ze kregen zijn hoofd niet meer in de normale positie terug. Een happy ending is Faust in de volksboeken niet beschoren: “ … Niet alleen omdat met de opkomst van de Reformatie de mogelijkheid tot tussenkomst van Maria of een andere heilige was afgeschaft, maar ook omdat in de tweede helft van de zestiende eeuw het geloof in de duivel en de vervolging van heksen een hoogconjunctuur beleefden…” (zie het invloedrijke inquisiteursboek “De heksenhamer” uit 1487). Als Steinz enige tijd later de filosoof Rüdiger Safranski interviewt vanwege zijn boek over de Duitse Romantiek, vertelt deze hem dat de bodem van Staufen heel faustiaans omhoog komt tengevolge van een boring naar aardwarmte, die onvermoede krachten losmaakt: “ … Man hat die Hölle angebohrt, und jetzt beginnt’s zu zittern…”. Een metafoor voor het ontketenen van krachten die je niet kunt beheersen: “ … Die rache des Mephisto…”. Het lijkt ‘ons’ Groningen wel.

Mariken van Nieumeghen

Steinz beschrijft Fausts’ gang door de literatuur, waarbij de Engelse toneelschrijver Christopher Marlowe(1564-1593) met zijn gitzwarte “The Tragicall History of Doctor Faustus” veel aandacht krijgt. Marlowe ging met een beurs naar Cambridge, wilde geestelijke worden maar er waren veel te weinig kerkelijke functies voor de vele theologen, verleende hand-en-spandiensten aan ‘Her Majesty’s secret service’, was in de ogen van de autoriteiten echter zélf een gevaarlijk sujet en werd tijdens een kroegruzie doodgestoken door twee geheim agenten, vóórdat hij twee weken later vastgezet zou worden vanwege beschuldiging van ketterij – oef. Steinz: “… Marlowe veranderde het simpele volksverhaal over de man die zijn ziel aan de duivel verkocht in een bespiegeling over de typisch renaissancistische dorst naar kennis, die lijnrecht tegenover het middeleeuwse streven naar (religieuze) verlossing stond…”. Mephistopheles wordt een bijna sympathiek figuur en Faust een tragische wetenschapper met wie je kunt meeleven. Bovendien voert Marlowe een volks figuur op, ‘Robin, the clown’, de latere variant van de boertige Duitse ‘Pekelharing’, dan wel ‘Hans Wurst, Stockfisch, Jean Potage’ of gewoon ‘Harlekin, Crispin of Kasper’, in de poppenspeltheaters. Verder bespreekt Steinz de rol van Wagner, het hulpje van Faust, die zijn eigen persoonlijke duivel had: Auerhahn. Steinz heeft het over zijn ontmoeting met Robbie Dell’Aira, de grootste Faustkenner van de Lage Landen en co-auteur van "Faustinus, een geschiedenis van Faust in Nederland" (2002). Verder gaat het over de Nederlandse voorloper van de Faustlegende, het mirakelspel “Mariken van Nieumeghen” (volgens Steinz is "De wetten" van Connie Palmen een moderne versie van Mariken), een schone deerne die haar ziel aan de duivel verkoopt. Uit wanhoop over de onrechtvaardige behandeling van haar tante: “ … In welke vertaling we het lazen weet ik niet meer, maar ik herinner me wat een verrassing het was om tussen de brave ‘Beatrijs’ en de o zo verantwoorde ‘Elckerlijc’ een verhaal te lezen dat én spannend was – een meisje laat zich verleiden door de sinistere ‘Moenen met het ene oog’ – én een tikje gewaagd. 'Turks fruit' was het niet, maar de vuilbekkende tante die, zuiver en alleen omdat ze een pesthumeur heeft, Mariken van hoeren en snoeren beticht, had iets eigentijds…”. Dell’Aira verklaart dat Faust tot het begin van de negentiende eeuw een volksfiguur is geweest, de held van Tijl Uilenspiegelachtige flodderboekjes. Goethe maakte hem intellectueel en elitair.

De strevende mens
In een hoofdstuk over de Faust van Goethe schrijft Steinz over zijn bezoek aan Weimar. In het Goethe und Schiller Archiv gaat hij op zoek naar de handschriften van de “Urfaust”, het “Fragment” van 1790, “Faust I” en “Faust II”, die hij als origineel niet te zien krijgt. Wel wat ongepubliceerd materiaal oftewel ‘paralipomena’. Hij beklimt evenals Goethe de Brocken in de Harz, waar net de Walpurgisnacht op het punt staat uit te barsten. Steinz vertelt het een en ander over de ecyclopedische “Faust” waarvan de ‘Gretchen-tragedie’, naar aanleiding van een geruchtmakend proces in Frankfurt tegen een kindermoordenares in 1771, en de ‘Proloog in de hemel’, waarin God met de duivel wedt dat Faust niet te verleiden is - zie het bijbelboek Job - de bekendste stukken zijn. Verder vertelt hij over de Faust-musical, een parodie, van Randy Newman. Over de frivole balletvoorstelling “Der Dokter Faust, ein Tanzpoem” van Heinrich Heine. Over de gerenomeerde literatuurwetenschapper Friedrich Theodor Vischer die onder het pseudoniem Deotobold Symbolizetti Allegoriowitsch Mystifizinski “Faust II” belachelijk maakte in “Tragödie dritter Theil”: bij “Faust II” werd het hem ‘herfstig grijs, regenachtig betrokken te moede’. Over de cultuurfilosoof Oswald Spengler die Faust tot ‘het portret van een hele cultuur’ bestempelde: “ … de mateloze, nieuwsgierige cultuur van het ‘Abendland’ die de wereld wil doorgronden en beheersen…”. Over de tijd van Wilhelm I waarin men Faust als de grote kolonisator c.q. de ideale militair zag. En natuurlijk over het misbruik dat de nazi’s maakten van Goethe’s held. Verder over de sterrenstatus van Faust in de DDR. Ook de Sovjets wisten Faust voor hun karretje te spannen. De avant-gardist Alfred Jarry gebruikte Faust in een ‘neowetenschappelijke roman’. Evenals de surrealist Paul Valéry in zijn vreemde “Mon Faust”. Er kwam zelfs een Italiaanse Donald Duck-versie uit in 1958 en een Duitse western-Faust in 1969. De Argentijnse Del Campo schreef een duizendregelig gedicht: de ‘creoolse’ Faust, naar aanleiding van de opera van Gounod. Zie ook de Kuifje-tekenaar Hergé met zijn rampdiva Bianca Castafiore: “… Ik lach bij het zien van mijn schoonheid in deez’ spiegel…”. Niet alleen Gounod, ook Beethoven hield zich met Faust bezig. Evenals Frans Schubert (Gretchen am Spinnrade), Fanny Hensel (Ariel), Robert Schumann (Lied Lynceus des Türmers), Richard Wagner (Lied der Soldaten), Ferruccio Busoni (Lied des Brander) en Franz Liszt (Chor der Engel). Naast de opera’s van Berlioz, Gounod, Hervé en Spor, had je ook de ‘Szenen aus Göthes Faust’ van Schumann, de ‘Faust-Symphonie in drei Charakterbilden’ van Liszt, de ouverture ‘Dokter Faust’ van Bedrich Smetana, en de opera in vier bedrijven ‘Johannes Faust’ van Heinrich Zöllner. Plus de ‘Zeven composities’ van Wagner. De lijst is eindeloos: “ … Twintig jaar geleden berekende een Duitse musicoloog dat er sinds de achttiende eeuw meer dan 850 muziekstukken waren geschreven naar aanleiding van de verhalen over Faust…”. Hét grote thema: de strevende mens.

Sympathy for the Devil
Als er al een echte Faust is aan te wijzen dan is dat Hans Ernst Schneider wel, een Duitse professor in de literatuur, auteur van “Faust und das Faustische”, die een paar dagen voor de vijftigste verjaardag van de Bevrijding zichzelf op 85-jarige leeftijd aangaf als oorlogsmisdadiger. Voor televisiejournalisten van het Nederlandse actualiteitenprogramma ‘Brandpunt’ dat dreigden te doen – zie hier. Volgens de moderne Faust-vertaler Ard Posthuma (1942) is Goethes Faust een ongebreidelde fantasie en lukraak gegrepen Faust-citaten zeker geen gids waarop je blind kunt varen. Harry Mulisch varieerde op een Faustiaans onderwerp, de mens die krachten ontketent die hij niet kan beheersen, in "De procedure", "Siegfried" en "De ontdekking van de hemel". Voor hem is Goethes Faust vooral de archetypische zoeker. Het verschil tussen Nederland en Duitsland is volgens Mulisch het verschil tussen Uilenspiegel en Faust: “… In Nederland heeft alles de neiging om te eindigen in de slappe lach. Soms is dat maar goed ook; terwijl je hier Provo en de antirookmagiër had, liepen in Duitsland de terroristen van de RAF rond…”. Safranski: “ … Faust hat kein Ende; het zet de lezer aan tot vragen zonder antwoorden op te dringen. Dat is het hoogste wat je van een filosofisch en literair werk mag verwachten…”. De econoom Hans Christoph Binswanger schreef een klassiek esay: “Geld en magie. Analyse en kritiek van de moderne economie aan de hand van Goethes Faust” (1985) gevolgd door “Vorwärts zur Mässigung” (2009), waarin hij waarschuwt tegen wat hij ‘onze faustiaanse economie’ noemt: “… Wij zijn als Faust die erachter komt dat hij over lijken is gegaan om zijn economische project te realiseren…”. Antroposofe Martina Sam: “ … Faust laat zich niet overweldigen door het boze, en dat is mooi. Hij is als wij: geen engel, geen duivel, maar iemand met licht en duisternis in zich. Het gaat in een mensenleven om de balans…”. Hoogleraar mathematische fysica Robbert Dijkgraaf: “… Technologie is de stille kracht van de geschiedenis: ze is alomtegenwoordig, zonder dat we daar voortdurend bij stilstaan, en ze kan gevaarlijk zijn. Aan ons de taak om er verstandig mee om te gaan. Dáár gaat het Faust-verhaal over; de literatuur was er vroeg bij…”. Landbouwkundige Louise O. Fresco vindt Faust een typisch mannelijke held. Faust staat voor hoogmoed. Hij wil álles. Faust is uit op kennis en macht, en dat waren voor kort geen doelen waar vrouwen zich op richtten. Vrouwen verkopen hun ziel hoogstens voor de liefde. Of voor schoonheid. Maar die schoonheid staat ook weer in dienst van de liefde: “ … Ik ben de Faustinnen nog niet in de literatuur tegengekomen, en ook niet in de politiek. Machtige vrouwen als Indira Ghandi en Margaret Thatcher hadden niets faustiaans, en ook Hillary Clinton en Angela Merkel zie ik geen pact met de duivel sluiten. Poetin en Chirac zijn veel diabolischer, net als speculant-oplichter Bernard Madoff, die nooit een vrouw had kunnen zijn…”. Waarvan akte.

Uitgave: Bert Bakker – 2016 (eerste druk 2010), 248 blz., ISBN 978 903 514 439 2, € 9,25
Rechtstreeks bestellen: klik hier