Menu

dinsdag 23 april 2019

Serotonine – Michel Houellebecq


Als je het hebt over sarcastisch en dubbel - zie mijn vorige blog… “Serotonine” is het zevende boek van één van de populairste en invloedrijkste schrijvers van dit moment denk ik: Michel Houellebecq. “ … Vulgair, nihilistisch, pornografisch, seksistisch, vrouwonvriendelijk, cynisch, populistisch, provocatief, conservatief, zwartgallig, fatalistisch, sleets, misantropisch, onuitstaanbaar…”, schrijft recensent Sander Becker in de Trouw van 24 maart , “ … Inderdaad. Maar ook: grappig, origineel, ontroerend, fascinerend, verrassend, herkenbaar, maatschappijkritisch, stijlvol, virtuoos, confronterend, gelaagd, openhartig, schrijnend, poëtisch en troostend…”. En Rick Moeiliker in het ND van 12 april: “ … De nieuwe roman van Michel Houellebecq is even vulgair en visionair als altijd…”. Volgens hem vind je zijn werk geweldig óf helemaal niks: “ … Andere smaken lijken er niet te zijn. De argumentatie voor beide standpunten zijn zonneklaar. Houellebecq (63) is een groot schrijver vanwege zijn vlijmscherpe analyse van de westerse maatschappij en vlotte schrijfstijl, vinden zijn fans. Geharnaste critici hekelen de vele puntkomma’s in zijn werk, de bordkartonnen personages en de vele vrouwonvriendelijke en ronduit perverse personages…”. Laten we gewoon maar eens gaan lezen.

Wat komt hem niét de neus uit…

Het verhaal. Florent-Claude Labrouste is een sneue zelfzuchtige landbouwingenieur van 46, wiens ambtenarenbaantje hem de neus uit komt. Evenals zijn voornaam: “ … Van voornaam veranderen is vrij eenvoudig, nou ja ik bedoel niet vanuit bureaucratisch oogpunt, vanuit bureaucratisch oogpunt is er bijna niets mogelijk, de bureaucratie heeft als doel onze levensmogelijkheden maximaal te beperken als ze die niet simpelweg weet te vernietigen, vanuit het oogpunt van de bureaucratie is een goede ingezetene een dode ingezetene, ik bedoel eerder gewoon vanuit het oogpunt van het gebruik: je hoeft je alleen maar met een nieuwe voornaam voor te stellen en na een paar maanden of zelfs een paar weken is iedereen eraan gewend, het komt niet eens meer bij de mensen op dat je in het verleden misschien wel een andere voornaam droeg…” (héhé; even ademhalen). Maar ja, wat komt hem níet zijn neus uit! Zelfs de twintig jaar jongere vriendin waarmee hij zit opgescheept. Een mondaine, tot op het bot verwende Japanse, die vol minachting op zijn totale gebrek aan cachet neerkijkt. Echter, hij heeft geld. Hij leeft op sigaretten en heel veel drank. Tijdens een oervervelende vakantie waarin ze amper naar elkaar omkijken laat de Japanse hem wél haar peperdure koffers sjouwen, “ … een beroemd merk waarvan ik de naam was vergeten, Zadig & Voltaire of Pascal & Blaise…”, waarvan de nieuwste gadget is dat er geen wieltjes aan zitten, zodat je ze op je nek moet nemen. Bedoeld voor een maatschappij waar de functie van kruier nog bestaat. Maar aangezien alle West-Europese landen in een dodelijke productiviteitsrace zitten, zijn alle ongeschoolde banen die het leven vroeger iets minder onaangenaam maakten geleidelijk aan afgeschaft (en is de bevolking in één moeite door tot massawerkloosheid veroordeeld). Het eerste wat Labrouste doet als hij in een hotel aankomt is de brandmelder onklaar maken.

Voor de lezers uit de lagere bevolkingsklassen
Het koppel bewoont een uiterst sjiek appartement in het foeilelijke Tour Totem in Parijs: “… We sliepen al maanden apart, ik had haar de ‘master bedroom’ laten houden (een master bedroom is een soort slaapkamer, maar met een inloopkast en badkamer, ik vermeld dat voor mijn lezers uit de lagere bevolkingsklassen)…”. Hij laat de dubbele gordijnen altijd dicht, want hij heeft een hekel aan het magnifieke uitzicht. Sacherijniger als Labrouste vind je ze niet vaak: “ … ik reed in een 4x4 diesel – ik had dan misschien niet veel goeds gedaan in mijn leven, ik had toch in elk geval bijgedragen aan de vernietiging van de planeet – en ik saboteerde stelselmatig het door de flatbeheerder ingestelde afvalscheidingsprogramma door lege wijnflessen in de papier- en kartonbak en het groenteafval in de glasbak te gooien…”. De Japanse werkt op een kantoor voor Japanse cultuur waar ze het activiteitenprogramma moet ‘verjongen en moderniseren’. Hoe moeilijk kan dat zijn, daar er alleen maar workshops origami en dat soort dingen worden georganiseerd voor oudjes van in de negentig: “ … Kortom, ze hoefde alleen maar een paar mangatentoonstellingen of een paar festivals over de nieuwe tendensen in de Japanse porno te organiseren om de doelstelling te halen…”. Omdat zijn vriendin geen avond thuis is besluit hij toch eens op haar computer rond te neuzen en komt er al ras achter dat ze op een hoogst compromitterende manier in de seksbranche bezig is. Over seks ga ik niet zoveel zeggen. Houellebecq schrijft om te shockeren: kinderachtig en aanstootgevend. Kun je daar niet doorheen bijten dan moet je hem niet lezen. Even overweegt Labrouste zijn vriendin uit het raam te gooien. Als hij in de tijd van Napoleon had geleefd zou die daad zonder meer ‘verschoonbaar’ zijn geweest. Nu stond er op een crime passionel zeventien jaar gevangenisstraf (“ … sommige feministen wilden verder gaan en zwaardere straffen mogelijk maken door het begrip ‘feminicide’ in het strafrecht op te nemen, wat ik wel amusant vond, dat deed aan insecticide of aan pesticide denken…”). In de bajes zouden zijn administratieve problemen verdwijnen en op medisch vlak wordt er voor je gezorgd, maar hij is toch wel gesteld op zijn uitstapjes naar de G 20-supermarkt. Daar hebben ze veertien verschillende soorten humus.

Vrij
Als hij hoort dat de Japanse haar ouders via de telefoon belooft terug te keren naar Japan als hij dood is, krijgt hij het gevoel met een spin samen te wonen die zijn levenssap uit hem zuigt. Bovendien is ze zes uur in de badkamer bezig met haar make-up. Dat is geen opmaken meer, dat is grimeren. Waar zijn de puur-natuur-types gebleven die aan een half uur genoeg hebben?! Op een dag zegt hij zijn baan en zijn huur op. Zonder zijn vriendin in te lichten verdwijnt hij uit haar leven om zijn intrek te nemen in een Mercure-hotel dat nog kamers heeft waar gerookt mag worden. En in een wijk waar hij niet bang hoeft te zijn haar tegen te komen. “ … in Frankrijk was iedere volwassen persoon vrij ‘om te gaan en te staan waar hij wil’, familieverlating was niet strafbaar…”. En even verder: “ … Het was in een land waar de individuele vrijheden jaar in, jaar uit verder dreigden te worden ingeperkt, verbluffend om te zien dat de wetgever deze ene, fundamentele vrijheid – die in mijn ogen zelfs nog fundamenteler, en filosofisch verontrustender, was dan zelfmoord – intact had gelaten…”. Daarmee verbreekt hij al zijn sociale contacten, want hij is enig kind en zijn ouders hebben samen zelfmoord c.q. euthanasie gepleegd. “ … Was ik in staat gelukkig te zijn? Ik dacht het niet. Was ik in het algemeen in staat gelukkig te zijn? Dat soort vragen kun je jezelf volgens mij beter niet stellen…”. In zijn conditie van totale vrijheid voelt hij geen enkele begeerte: “ … een toestand die tal van filosofen, dat idee had ik tenminste, als benijdenswaardig hadden beschouwd; de boeddhisten zaten ruwweg op dezelfde golflengte. Maar andere filosofen, en ook alle psychologen, beschouwden die afwezigheid van begeerte juist als ziekelijk en ongezond. Na een maand in het Mercure-hotel voelde ik me nog altijd niet in staat stelling te nemen in dat klassieke debat…”. Wat hem echter zorgen baart is dat hij er niet toe komt zichzelf te wassen (alhoewel de westerse samenleving daar niet meer zo moeilijk over doet gezien het indrukwekkende toename van het aantal daklozen). Tanden poetsen gaat nog net. Daarom zoekt hij een psychiater op die hem een recept voor een antidepressiva geeft: Captorix. Hij vertelt dat hij op internet heeft gelezen dat de werking is gebaseerd op een verhoging van de serotonineafscheiding, een hormoon dat verband houdt met zelfwaardering en erkenning binnen de groep. “ … verder werd het vooral aangemaakt in de darmen en was het bij zeer veel levende wezens waargenomen, zelfs bij amoeben. Wat voor zelfwaardering konden amoeben in godsnaam hebben?...”. Nog een kleinigheidje: hij zal er waarschijnlijk impotent door worden. Nou ja, zijn libido stelt toch al weinig tot niets meer voor.

Niemand in het Westen zal meer gelukkig zijn
Tussen de bedrijven door profeteert Houellebecq bij monde van iemand anders dat ‘niemand in het Westen meer gelukkig zal zijn’. Niemand zal ook maar in de búúrt van geluk komen. Je zou het bijna denken als je naar de beste IDFA documentaire van 2018 kijkt, “Nu verandert er langzaam iets”, wat over de uit de pan rijzende coachingpraktijken gaat. Het lijkt inderdaad wel of iedereen vandaag de dag ongelukkig is. Volgens Houellebecq komt dat onder andere doordat iedereen vanwege het inkomen gedwongen is zijn idealen te verraden. Met als toppunt Nederland: dat is geen land maar een onderneming (zie alleen al de bejaardentehuizen die cashen op dode huurders)! Onze kwaal heet innerlijke verdeeldheid. Onze geestelijke lamlendigheid maakt ons onmachtig het goede te kiezen (zie Paulus, zie ook Michel Tournier). Onze beschaving gaat dood zonder bloedvergieten, uit vermoeidheid en afkeer van zichzelf. Labrouste weet bijvoorbeeld heus wel dat zaadfabrikanten en producenten van kunstmest en pesticiden alleen al door te bestaan een verwoestende en dodelijke rol spelen. Dat de intensieve landbouw met zijn gigantische bedrijven en zijn maximalisering aan rendement per hectare, haar totale focus op export en scheiding van landbouw en veeteelt, de agrarische sector de das om doet. Maar wat kan hij er aan doen? Het ergste wat een vriendin van hem, een actrice, overkomt, is dat ze een uur lang uit Maurice Blanchot moet voorlezen op France Culture: “ … ze had nooit gedacht zei ze dat er zulke troep bestond, het was verbluffend zei ze dat ze het publiek zulke bullshit durfden voor te schotelen. Ik had zelf geen mening over Blanchot, ik herinnerde me alleen een vermakelijke alinea van Corian waarin hij uitlegt dat Blanchot de ideale auteur is om te leren typen, omdat je niet wordt ‘afgeleid door de betekenis’…”. De platte seksscènes die ze speelt worden door een criticus in Le Monde geprezen om het ‘hiëratische karakter’! Als haar moeder met haar ‘nare zieltje’ plus zesentwintigjarige partner met een vliegtuig in zee storten, speelt ze voor de opgetrommelde traumadeskundigen de ontroostbare dochter die kapot is van verdriet: zie je nu wel dat ik een goeie actrice ben! We zijn niet meer écht. Maar ja, om oprecht te zijn moet je nadenken en met al die verdovende troep in onze lijven…

Liefdesvernietiging

Evenals mensen die weten dat ze gaan sterven hun geliefden nog een keer willen zien, wil Labrouste de geliefden met wie hij had kunnen trouwen nog een keer ontmoeten. Vanwege zogenaamde professionele ambities heeft hij ze allemaal laten schieten. Volgens hem staat het hedendaagse maatschappelijke leven gelijk aan liefdesvernietiging, maar “… ik was een moderne man, en de carrière van vrouwen moest voor mij net als voor al mijn tijdgenoten boven alles gaan, dat was het absolute criterium, de overstijging van de barbarij, het eind van de middeleeuwen…”. Inmiddels is hij oud genoeg om te weten dat een carrière de opoffering van de liefde geen seconde waard is. Elke carrière valt vies tegen en krijgt uiteindelijk last van metaalmoeheid. Dan blijf je verweesd en alleen achter. Hij vraagt zich wel even af of ontmoetingen met exen de moeite en het geld van een taxi en een restaurant waard zijn. Dat het leven bitter en teleurstellend is weet iedere veertiger, dat hoef je niet nog eens bevestigd te zien. Om aan nieuwe pillen te komen gaat hij bij een arts langs die hem waarschuwt voor de kerstdagen: “ … Met de feestdagen is het echt uitkijken, voor depressieve mensen zijn ze fataal, ik heb heel veel cliënten gehad van wie ik dacht dat ze stabiel waren en paf op de 31ste jagen die kerels een kogel door hun kop, altijd op de 31ste ’s avonds. Als ze middernacht voorbij zijn is het oké. Ga maar na, met kerst hebben ze al een flinke knauw gekregen, daarna hebben ze een hele week over hun ellende kunnen piekeren…”. Labrouste is op het idee gekomen de kerst in een klooster door te brengen. Maar die zitten al volgeboekt. Dan besluit hij een oude vriend op te gaan zoeken die een loodzwaar leven leidt op een kasteel - hij is werkelijk waar van adel – waar hij 300 melkkoeien volgens de bioregels probeert te verzorgen. Elke morgen staat hij om vijf uur op om ze handmatig te melken. Natuurlijk levert hij er alleen maar op in. Even verder vertelt Houellebecq hoe het er naar toe gaat op een intensieve pluimveehouderij die het wél redt: “ … in de vanuit de hoogte met sterke halogeenlampen verlichte loodsen probeerden duizenden kippen te overleven, dicht op elkaar gepakt, er waren geen hokken het was een ‘scharrelpluimveehouderij’, ze waren kaal en uitgemergeld, hun opperhuid was geïrriteerd en wemelde van de bloedluizen, ze leefden te midden van de rottende kadavers van hun soortgenoten en vulden elke seconde van hun korte bestaan - maximaal een jaar - kakelend van doodsangst. Zelfs op beter gerunde pluimveehouderijen was dat zo, en het eerste wat je opviel, dat onophoudelijke gekakel, die permanente blik van paniek waarmee ze je aankeken, die blik van paniek en onbegrip, ze vroegen niet om medelijden dat zouden ze niet hebben gekund maar ze begrepen het niet, ze begrepen de omstandigheden waaronder ze moesten leven niet. Om maar te zwijgen van de haantjes, die nutteloos waren voor de leg en met handenvol tegelijk levend in de vermaler werden gegooid...”. Dierenartsen en inspecteurs van de volksgezondheid laten dat gewoon gebeuren. “… Je had tenslotte ook artsen, met een universitair diploma geneeskunde, in de nazikampen…”.

Nacht ohne Ende
Elk jaar gooien honderden Franse boeren het bijltje er bij neer. Om op het Europese standaardniveau te komen zal het aantal agrariërs met nog eens de helft tot twee-derde omlaag moeten. Het geheime plan is de boeren zo af te knijpen dat ze niet meer kunnen voortbestaan. En als dat niveau eindelijk is gehaald, is er nog steeds niets gewonnen, want dan staat Frankrijk pas echt in contact met de mondiale markt, en de slag om de mondiale productie gaan ze niet winnen. Als vakspecialist weet Labrouste dat elk overleg altijd uitvalt in het voordeel van de vrije markt en dus de productiviteitsrace. De kasteelheer vecht tegen de bierkaai. Dit is een ‘Nacht ohne Ende’. De kasteelheer ziet geen uitweg meer en pakt met collega’s de wapens op. Ze versperren een snelweg naar Parijs. Tot het uiterste gespannen staan de veeboeren tegenover de uitgerukte ME. Jerrycans met stookolie worden in de fik gestoken. De boel escaleert omdat de kasteelheer zichzelf met een kogel van kant maakt. Zijn collega’s denken dat de ME is begonnen te schieten, zij schieten in het wildeweg terug, daarop moet de ME wel in actie komen, en het resultaat is tien dode boeren en een ME’er. Eindelijk zijn de boeren wereldnieuws (veel recensenten hebben dit verhaal voorspellende waarde toegedicht in verband met de ‘gele hesjes’). De volgende ochtend wijst Labrouste de agenten er nog even zachtjes op dat de koeien zonder eten en ongemolken in de stal staan te loeien: dat is niet zijn pakkie-an. En zo kalft zijn beperkte binding met de wereld gaandeweg af tot nul. Niets kan het wegglijden meer stoppen: “ … Ik ging er niet van uit dat ik ooit nog gelukkig zou zijn, maar aan de ruwe waanzin hoopte ik nog wel te kunnen ontsnappen…”. Vervolgens doet hij zulke rare dingen dat ik dat sterk bewijfel. Zelf zegt hij daarover: “ … Er bestaan bepaalde contreien in de menselijke psyche die nog niet goed in kaart zijn gebracht, omdat ze niet vaak zijn verkend, omdat gelukkig maar weinig mensen dat hebben hoeven doen, en omdat degenen die het hebben gedaan over het algemeen niet genoeg verstand hebben overgehouden om er een aanvaardbare beschrijving van te geven…”.

Orale fase

Overgeleverd aan de ultieme eenzaamheid hekelt hij ‘de weerzinwekkende verlakkerij van de optimistische, postmoderne, wereldvreemde propaganda’ over ‘samengestelde gezinnen’. Onze ‘weinig appetijtelijke voorouders’ leefden in clans van enkele tientallen individuen, een formule die zowel bij de jagers-verzamelaars als bij de eerste agrarische volksstammen lange tijd had standgehouden: “ … Maar de tijd had sindsdien niet stilgestaan, de stad was uitgevonden met haar logische uitvloeisel, de eenzaamheid, waarvoor alleen een gedeeld leven een echt alternatief kon bieden, we zouden nooit meer terugkeren naar het stadium van de clan, sommige niet bijster intelligente sociologen beweerden in ‘samengestelde gezinnen’ nieuwe clans te zien, dat zou heel goed kunnen, maar zelf had ik nog nooit een samengesteld gezin gezien, wel ontwrichte gezinnen, ik had zelfs niet veel anders gezien…” (zie ook “ De eenzame stad” van Olivia Laing). Als Labrouste weer naar de dokter gaat blijkt zijn cortisol, een stresshormoon, veel te hoog. Volgens de arts is hij bezig dood te gaan van verdriet. Hij vreet zichzelf van binnenuit op. Hij heeft een stilstaande burn-out, want hij doet niets anders meer dan televisie kijken, waarbij het hem opvalt dat hij van het ene kookprogramma in het andere valt – terwijl de erotiek van de meeste kanalen is verdwenen (het gekke is dat ik in de literatuur dezelfde tendens bespeur): “ … Frankrijk, en misschien wel het hele Westen, was ongetwijfeld hard op weg om terug te keren naar de orale fase, in de termen van de Oostenrijkse pias…”. Op een gegeven moment wordt hij de kookprogramma’s zat en probeert hij zich te interesseren voor maatschappelijke debatten, maar dat is ook al niks: “ … door het extreme conformisme van de sprekers en de trieste gelijkgestemdheid van hun verontwaardiging en enthousiasme kon ik hun bijdragen inmiddels niet alleen in grote lijnen, maar zelfs tot in detail voorspellen, om precies te zijn op het woord af, de commentatoren en experts volgden elkaar op als nutteloze Europese marionetten, de idioten maakten plaats voor idioten en allemaal feliciteerden ze elkaar met de relevantie en morele juistheid van hun standpunten, ik had zo hun dialogen voor ze kunnen schrijven en zette mijn televisie ten slotte definitief uit…”. Ja, zelfs de groten uit de wereldliteratuur laten al hun hoogstaande idealen varen zo gauw er een appetijtelijk grietje of jonge knaap - al naar gelang de persoonlijke voorkeur - langs komt: Goethe, Thomas Mann. Een station dat hij allang is gepasseerd. De enige die nog een beetje leuk blijft is Conan Doyle; maar die gaf zich af met zielig spiritisme.

Door en door christelijke paasboodschap
Terugkijkend heeft Labrouste spijt van alles. Gruwelijk spijt: “ … Ik had een vrouw gelukkig kunnen maken. Of nou ja, twee; ik heb verteld welke. Alles was van meet af aan duidelijk, extreem duidelijk; maar we hebben ons er niets van aangetrokken. Zijn we gezwicht voor de illusies van de individuele vrijheid, open leven, onbegrensde mogelijkheden? Dat kan, de ideeën hingen in de lucht; we hebben ze niet geformaliseerd, daar hadden we geen behoefte aan; we hebben niets anders gedaan dan ons eraan conformeren, ons erdoor laten kapotmaken; en daarna, heel lang, eronder lijden…”. Eigen schuld, dikke bult. En Houellebecq, die toch bepaald niet als christelijk bekend staat, eindigt zijn roman met een door en door christelijke paasboodschap: “… In werkelijkheid bekommert God zich om ons. Hij denkt elk moment aan ons en geeft ons aanwijzigingen, soms heel nauwkeurige. Die golven van liefde die in onze borst opwellen en ons de adem benemen, die ingevingen en extases, waar onze biologische natuur, onze eenvoudige primatenstatus geen verklaring voor kan bieden, zijn uitzonderlijk heldere tekenen. En ik begrijp nu het standpunt van Christus, de ergernis die al die ongevoelige harten steeds bij hem wekken: ze hebben alle tekenen, en ze trekken zich er niets van aan. Moet ik dan echt mijn leven ook nog geven voor die mislukkelingen? Moet ik echt zó expliciet zijn? Kennelijk wel…”. Amen.

Uitgave: De Arbeiderspers – 2019, vertaling Martin de Haan, 304 blz., ISBN 978 902 952 902 0, € 22,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten