donderdag 25 april 2024

Van ver gekomen – Kristien Hemmerechts

 


Er is iets mysterieus aan de hand in deze sombere, zorgwekkende tijden. Alsof er bijna onmerkbaar een licht briesje opsteekt. Ik ontwaar ineens overal onopvallende nieuwsberichten over mensen die christen worden. Of lijkt dat maar zo, omdat ik er speciaal op let? CBN News meldde dat op eerste paasdag maar liefst meer dan 12.000 personen zijn gedoopt in het door en door seculiere Frankrijk, waar 80 procent van de jongeren geen enkele religieuze opvoeding heeft gehad. Het bijzondere is dat deze mensen niet door anderen op sleeptouw zijn genomen, maar zeggen dat ze een spirituele ervaring met Christus hebben gehad. “… 'Het is zeer verrassend om het vaak volledig onverwachte pad te zien dat degenen die om de doop vragen, bewandelen,' zei bisschop Olivier Leborgne van Arras, die toevoegde dat het aantal doopverzoeken op een 'verbijsterende schaal' ingediend worden…”. Idem dito in Iran. Idem dito in Gaza. Idem dito op een Amerikaanse universiteit. Er is weinig wat mij méér intrigeert. De bekende Vlaamse schrijfster Kristien Hemmerechts (1955), een feministe die in het verleden heel wat heilige huisjes omver heeft geschopt, zoekt haar heil sinds kort ook in de kerk. Gaan de kunstenaars voorop? Ann De Craemer vindt gelovigen niet langer ‘idioten’. Franca Treur leest de Bijbel weer. Zelfs de notoir activistische atheïst Richard Dawkins noemt zich tegenwoordig een ‘cultuurchristen’. Ik volg het allemaal op de voet. Een en ander triggert in mij het gedicht van Henriëtte Roland-Holst: "... De zachte krachten zullen zeker winnen / in ’t eind - dit hoor ik als een innig fluistren…”.  “Van ver gekomen” is een ontroerend ‘bekeringsverhaal’. Eerder besprak ik van Hemmerechts het ophefmakende “De vrouw die de honden te eten gaf”, over de ex en handlangster van kindermoordenaar Marc Dutroux.

 

Getekend door verlies

Hemmerechts begint met het beschrijven van haar ‘krakkemikkige familiebanden’. In haar leven stapelde het verlies zich op. Haar moeder en zus zijn net twee dagen na elkaar overleden: “… Ik bevat het nog altijd niet helemaal, het lijkt nog altijd iets wat ik gedroomd heb…”. Twee van haar drie kinderen, Ben en Rob, stierven als baby: “…Ik doe er luchtig over, maar het zijn drama’s, vreselijke drama’s. Ze tekenen een mens, en de wonde heelt nooit. Er groeit een korstje over, maar ach, dat is zo weggekrabd of weggesleten of weggeveegd…”. Ook haar man, dichter Herman de Coninck (1944 – 1997) en haar goede vriendin, documentairemaakster Heddy Honingmann (1951 – 2022), aan wie ze haar boek opdraagt, zijn niet meer. Het is haar een raadsel waarom palliatieve sedatie ethischer zou zijn dan euthanasie. Gelukkig lag haar moeder maar kort met verminderd bewustzijn te wachten op de dood: “… Ik had het mijn moeder graag bespaard, zelfs al heeft het maar drie dagen geduurd. Wat mij betreft waren het er drie te veel. Respect voor het leven betekent ook – en wie weet vooral – mensen een waardige en pijnloze dood gunnen…”. Even verder: “… Herman heeft een goede dood gehad. Neerzijgen, wegzakken en gedaan. (Wanneer ik die zin herlees, denk ik: ook Ben en Rob hebben een goede dood gehad. Allebei gestorven in hun slaap. Nooit eerder heb ik dat gedacht, en nu ik het denk, weet ik niet wat ik van die gedachte moet denken.)…”. En openhartig: “… Ik zou er vandaag niet over piekeren nieuw leven op de wereld te zetten, daarvoor zijn de problemen te groot, de vooruitzichten te somber. Destijds stonden wij daar niet bij stil…”.

 

Ongelovige gelovige

Hemmerechts is in de eerste plaats schrijver. Daarnaast ook een ‘kleine gelovige’, een ‘ongelovige gelovige zelfs’, schrijft ze. Want ze gelooft niet letterlijk in een hemel: “… Zoals de eeuwigheid begrepen moet worden als ‘buiten de tijd’ moet de hemel begrepen worden als ‘buiten de ruimte’…”. Hemmerechts: “… Is de mis en het gebed bijwonen een rol die ik speel? Nee, dat is het niet. Integendeel…”. Maar wat zeg je nu helemaal als je zegt dat je dit of dat gelooft: “… Het maakt het allemaal zo letterlijk. En daar gaat het heus niet om…”. Dan raak je volgens haar de essentie uit het oog. Desondanks gaat ze al drie jaar naar de mis van de katholieke lekengemeenschap Sant’Egidio in de indrukwekkende barokkerk Sint-Carlus Borromeus te Antwerpen, waar ze de geloofsbelijdenis meezingt. Hemmerechts: “… ik geloof in de boodschap van het evangelie, in de boodschap van liefde en vrede en nederigheid. ‘Al spreek ik de taal van mensen en engelen, als ik de liefde niet heb, ben ik niets.’ En: ‘Intussen blijven deze drie bestaan: geloof, hoop en liefde. Maar de voornaamste is de liefde.’ Ik geloof in de discipline van het gebed en de liturgie. Ik geloof dat het heilzaam is die regelmaat in je leven in te bouwen, net zoals het heilzaam is dagelijks minstens zesduizend stappen te zetten. Het Onzevader zeg en zing ik met volle overtuiging, en zelfs uit volle borst. ‘Laat ons bidden met de woorden die Jezus ons geleerd heeft,’ zegt de priester, en dan gaat iedereen staan die kan, en zingt. Dikwijls zeg ik het Onzevader inwendig op, als ik in bed lig, of aan het schoonmaken ben, of ergens te voet naartoe ga. Het vervult me met warmte. Wanneer ik gespannen of zenuwachtig ben, geeft het me rust…”.

 

God in mij

En hoe zit het dan met al het lijden in de wereld? “… Je kunt je vragen blijven stellen. Eén ding weet ik met absolute zekerheid: je mag God niet zien als een mens, dus ook niet als een mens met een menselijke wil…”. Hoe dan wel over God te spreken? “… Johannes begint zijn evangelie met de zin: ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God.’…”. ‘Het Woord’ is een vertaling van het Griekse ‘Logos’, ‘Rede’ – maar veel wijzer maakt dat niet: “… Vreemd hoe je een zin prachtig kunt vinden en toch niet begrijpt…”. Betekent het dat de wereld bestaat uit taal - zie Derrida? “… Voor een schrijver natuurlijk een erg aantrekkelijke gedachte…”. Volgens haar ‘bestaat’ God ook niet zoals het mensdom: God ‘ís’. Over het hiernamaals: “… Ik stel me een grote bal energie voor, een spatje ervan belandt in ons en keert na ons overlijden naar die bal terug…”. Is de ‘ziel’ “… het stukje God in ons? Het goddelijke in ons?...”. Even verder: “… God is een woord dat mensen gebruiken voor wat het menselijke overstijgt. God ligt buiten het menselijke kennisvermogen, wij kunnen God niet kennen. De godsdiensten die verbieden God af te beelden hebben overschot van gelijk. Hij/Zij/Hun valt niet voor te stellen, laat staan af te beelden…”. Hemmerechts: “…’ Wovon mann nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen,’ schreef Wittgenstein, maar wat als je er wel over wilt praten? Wat als je erover wilt schrijven?...”. Even verder: “… Zelfs al spreek ik honderd talen, ik zal er nooit woorden voor hebben…”. Ze vindt het nogal aanmatigend om te spreken over een ‘relatie’ met God omdat dat ‘gelijkwaardigheid’ impliceert. “… In haar gepubliceerde oorlogsdagboek schrijft Etty Hillesum: ‘Ik vecht niet met jou, mijn God, mijn leven is één grote samenspraak met jou.’ En: ‘God en ik zijn nu alleen nog achtergebleven. Er is niemand anders meer, die me helpen kan.’…”. Het klinkt bescheiden en waarachtig. Etty maakt zich klein. “… De mooiste zin uit Dag Hammarskjölds ‘Merkstenen’: ‘Niet ik, maar God in mij.’…”. Hemmerechts: “… Het gaat niet om mij, wel om God in mij…”. Ook al begrijpt ze veel niet, toch móet ze  elke week naar de kerk: “… Om te denken: misschien is het allemaal wel waar…”. Misschien komt alles goed. Ze beschrijft hoe de mis in zijn werk gaat: het is óók een beetje theater. Tussendoor vertelt ze over de taallessen die ze geeft aan daklozen en haar verblijf op Cyprus, waar haar gemeenschap vluchtelingen helpt.

 

Roepende, schreeuwende, hysterische vrouwen

Haar moeder was docent Latijn. Een dominante kenau: “… Haar zwarte haar valt voor haar ogen, haar gezicht is alleen nog een mond waar boos geluid uit komt, soms ook vloeken. Ik verstil, verstijf, probeer me onzichtbaar te maken, wacht, sluip weg. En dat alles terwijl de lijdende Christus vanop zijn kruis aan de schouwmantel toekijkt…”. Leven is lijden. Haar vader trok zich terug, haar zus vloog er bovenop: “… Al die beelden in mijn hoofd van roepende, schreeuwende, hysterische vrouwen – mijn moeder en mijn zus in een eeuwigdurend gevecht met elkaar, een niet-aflatende poging gelijk te halen, de ander te overtroeven, uit te schakelen, de mond te snoeren. En ik die niet wilde zijn zoals zij; alles, maar dat niet, nooit…”. De vader van haar Joodse ‘vervangzus’ Heddy terroriseerde zijn gezin net zo hard, sloeg zijn vrouw. De kleine Heddy hield de wacht, opdat haar moeder niet zou worden vermoord. Een jaar in kamp Mauthausen had haar verwekker ontmenselijkt (met een groep Tsjechen wist hij te ontsnappen). Hij speelde met één van zijn pistolen Russische roulette, wat Heddy die op een afstandje stond toe te kijken zo kwaad maakte, dat ze letterlijk blind werd. Een tijdje. Met diezelfde revolver leerde haar vader Heddy schieten. Hij wilde haar harden, een jongen van haar maken. Tegelijk decoreerde hij de ziekenwagon voor kinderen van een trein die heen en weer reed tussen Moskou en Vladivostok. Later, in Lima, ontwierp hij decors voor toneel. Heddy’s oma wist ooit de grens over te komen door te pokeren met de grenswachters: ze won. Pas nadat Heddy “Is dit een mens” van Primo Levi had gelezen, slaagde ze er in haar vader enigszins  te begrijpen.

 

Het gaat niet om de mensen

“… ‘Ge komt van ver,’ zei mijn moeder tegen mij toen ze via via vernomen had dat ik weer naar de mis ging…”. Vermoedelijk bedoelde ze dat haar dochter uit een nogal zondig leven kwam. Hemmerechts nam het niet al te nauw met het zesde en negende gebod: “… Zes: doe nooit wat onkuisheid is. Negen: wees steeds kuis in uw gemoed…”. Haar moeder had gelijk: “… Ik kwam van mijlenver. Alles beklemde me aan de kerk, aan het geloof, aan godsdienst, aan missen. Ik moest het van me afschudden om te kunnen ademen, te kunnen leven. Ik moest uitbreken…”. Dat moesten we allemaal als we iets als onszelf wilden worden, denk ik nu. Ik ook. Als kind was Hemmerechts nogal bang geweest voor de hel. Evenals Franca Treur. Wat dat betreft lijkt het protestantse en katholieke geloof van vroeger weinig verschil te maken, al was ik zelf blijkbaar immuun voor dergelijke voorstellingen. Ik kan me tenminste niet herinneren dat ik ooit inzat over dat ik gebraden zou worden in een eeuwig vuur. Jij hebt dat verdrongen, zei iemand laatst tegen mij. Hemmerechts vraagt zich af in hoeverre haar afstand nemen van de kerk werd opgedrongen dan wel aangepraat door leeftijdsgenoten: “… Origineel was het zeker niet, heel wat mensen van mijn generatie begonnen de kerk links te laten liggen…”. Even verder: “… Het zou van originaliteit hebben getuigd om wel te blijven gaan. Zoals zo vaak was ik ook toen een product van mijn tijd…”. Een visie die me doet denken aan Jan Kuitenbrouwer, die denkt dat de geestelijke malaise onder meisjes veel stringenter is dan onder jongens omdat meisjes op sociale media eindeloos zitten te wissewassen over hun problemen en elkaar de put in praten, terwijl jongens sociale media vooral gebruiken om te gamen. Niet boos worden. Denk er eens rustig over na. Misschien zit er wel wat in. Hemmerechts: “… Ik werd ‘impulsief’ genoemd, wat een slechte eigenschap was. Ik vond hen vooral kil en afstandelijk. Het was alsof er geen leven in zat, geen impulsen, alsof ze dood waren, levend begraven in hun kloosters en abdijen…”. Ze heeft het over het seksuele misbruik in de kerk, waarvan de berichten als een ‘pandemie’ over de wereld gaan. Vraagt zich af of het systeem zelf rot is. Ik denk persoonlijk van wel, zie onder andere Genesis 2:18 en 1 Timotheüs 4. Hemmerechts: “… de overgrote meerderheid van mensen zijn seksuele wezens. Ze voelen zich beter, gelukkiger, evenwichtiger als ze een bevredigend en bevredigd seksleven hebben. En dat heeft weinig of niets met voortplanting te maken…”.

 

Mea culpa

Ze beschrijft hoe de kerk vroeger vooral dreef op ‘schuldgevoel’. Het ‘mea culpa, mea maxima culpa’ werd er als het ware ingeramd, zodat ze zich uiteindelijk overal schuldig over voelde, zelfs over de dood van haar kinderen. Dat verklaart in een moeite door de verregaande schijnheiligheid: “… Van de weeromstuit gingen mensen ook anderen beschuldigen, iedereen was immers schuldig, iedereen diende zich te schamen, iedereen schoot tekort. Als de schijnwerper op de tekortkomingen van iemand anders stond gericht, bleef je zelf hopelijk onder de radar, uit de wind, buiten schot…”. Maar ja, denk ik dan, als al die godsdienaren zich te buiten gingen aan onoirbare seks, was het ook geen wonder dat ze vol zaten met schuldgevoel, wat ze dan blijkbaar weer projecteerden op hun schaapjes. Hemmerechts: “… Je kunt de schuld voor iets bij jezelf leggen, of bij een ander. Wij werden aangemoedigd om ons eigen gedrag in vraag te stellen. Het zou wel aan ons liggen…”. Ze vertelt dat ze als zesjarige de zonde der onkuisheid opbiechtte omdat ze zo gauw niets anders wist te verzinnen en ze daar iets over had opgevangen. De priester had zich slap gelachen en zijn biechtgeheim geschonden door het aan haar moeder te vertellen. Ze haatte de priester. En toch: “… Hoe gammel ook die godsdienstige opvoeding, er werd daar de basis gelegd, de mogelijkheid, de kiem…”. Even verder: “… Zonde, zegt priester Rik, betekent een breuk met God. Het is iets doen wat je relatie met God verstoort. Of zoals ik het zou zeggen: iets doen waardoor je van het goddelijke in jou vervreemdt, waardoor je het niet meer voelt, waardoor het je niet meer beschermt, en waardoor je je dus verloren voelt of waant…”. Met die definitie kan ze wél iets aanvangen, en ik ook. Als God liefde is, is alles wat tegen de liefde indruist zonde.

 

Genderdichotomie

Ze vertelt een hilarisch verhaal over haar botsing met het Nederlands Bijbelgenootschap die haar blog over een interpretatie van het Martha en Mariaverhaal weigerde te plaatsen, waarin volgens haar maar twee rollen voor de vrouw zijn  weggelegd: de zorgende en de luisterende. “… In beide gevallen voedt de vrouw de man, nu eens zijn maag, dan weer zijn ego. Ze staat in dienst van hem…”. Hemmerechts wil echter zelf ook spreken, nadenken, vragen stellen, schrijven, redeneren, een mening of visie formuleren. Wat haar betreft is het afgelopen met het ‘eenrichtingsverkeer’. In ieder geval is Martha niet onderdanig, ze laat haar ergernis blijken. Maria wél, die zwijgt en luistert. Is ze soms verliefd op de charismatische prediker? Hemmerechts noemt zich een fan van Jezus, maar in deze passage slaat Hij volgens haar de bal mis: “… Jezus had moeten zeggen: ‘Martha, je hebt gelijk. Veel handen maken licht werk. We komen je helpen en vervolgens gaan we samen aan tafel. En dan zal ik een mooie parabel vertellen, ik weet nog niet welke maar er zal me vast iets te binnen schieten terwijl ik de komkommers in stukjes snijdt…”. Even verder: “… Jammer genoeg breekt de passage af bij Jezus’ reactie. We vernemen niet hoe Martha vervolgens reageerde. Was ze boos? Gefrustreerd? Bliksemde ze Jezus met haar ogen neer? Sloeg ze hard met de deur? Spuwde ze in het eten? Voelde ze zich vernederd? Ik denk dat Martha, toen Jezus de deur uit was, Maria duidelijk heeft gemaakt dat ze dit nooit, maar dan ook nooit meer wil meemaken. En dat het haar niet uitmaakte wat Jezus zei, maar dat Maria niet moest denken dat zij, Martha, haar slaafje was…”. Wie bepaalt er eigenlijk hoe de teksten in het Oude en Nieuwe Testament gelezen moeten worden? Kun je überhaupt wetenschappelijke uitspraken doen over hun intentie? “… En vooral: bewijs je het Woord van God een dienst met deze – in mijn ogen – rigide houding?...”. Even verder: “… Als je overtuigd bent van de kracht van het Woord, hoef je toch niet bang te zijn voor een vrije interpretatie ervan? Laat het Woord van God in godsnaam leven! Wanneer je op dingen stuit die vandaag geen relevantie meer hebben of zelfs als schokkend worden ervaren, zeg dat gewoon. Wring je niet in allerlei bochten om er een aanvaardbare verklaring voor te vinden…”.

 

Geestelijk versus vleselijk

Wat de erotiek betreft: er is veel te doen geweest over een apocriefe tekst waarin Jezus, in dit geval Maria Magdalena, op de mond kust. In de context van het gnostische christendom had zo’n kus een ‘geestelijke’ betekenis: “… wat moeten we ons daarbij voorstellen?...”. Het begint geestelijk, het eindigt vleselijk, aldus een oude, wijze predikant uit mijn jeugd, die vol zat met rijmpjes en kwinkslagen. Hemmerechts: “… In een beroemde scène uit Gustave Flauberts ‘Madame Bovary’ steekt Emma Bovary een akker over om haar minnaar op te zoeken. Ze zakt weg in de omgeploegde aarde, ze struikelt en haar ranke laarsjes komen vast te zitten. Kijk, legde ik mijn studenten uit, dat is nu realisme…”. Een Disneyprinses zou over de akkers zwéven. “… In een naturalistische roman zou Emma door de modder worden verzwolgen. Ze zou erin verdwijnen als in een moeras. Uiteindelijk gebeurt dat ook, zij het niet letterlijk. We zijn dan ook al een minnaar verder…”. Flaubert biedt haar slechts één uitweg: zelfmoord. “… Schrijvers kunnen meedogenloos zijn voor hun personages…”. De magische sfeer van Kerstmis, “… de triomf van het goede, althans voor één nacht…”, vindt Hemmerechts vooral terug in een citaat uit Shakespeares “Hamlet”: “… Men zegt dat steeds omtrent de tijd waarin de komst van onze Heiland is gevierd de ochtendvogel hele nachten kraait, en dan, vertelt men, waagt geen geest zich hier; de nacht is mild, geen ster brengt ongeluk, geen elf bekoort, geen heks heeft tovermacht, zo heilig en genadig is de tijd…”.

 

Waanzin

“… Niets is beangstigender. Laat je niet wijsmaken dat waanzin interessant is. De romantische voorstellingen van waanzin zijn kwalijk, schadelijk en zelfs pervers. Waanzin is de hel, in de eerste plaats voor de waanzinnige zelf…”. Hemmerechts zegt dat ze zelf ook niet ‘psychoseproof’ is: “… Een psychose, zo heb ik menen te begrijpen, is een vlucht uit de werkelijkheid wanneer die ondraaglijk wordt…”. Ze schrijft over haar geesteszieke zus die veel te dicht bij wilde komen, letterlijk en figuurlijk. “… Zij leek moeite te hebben te beseffen of te aanvaarden dat ik iemand anders was, dat ik niet een deel of verlengde van haar was…”. Even verder: “… In haar ogen waren we één, was ik een stuk van haar, alsof we een Siamese tweeling waren…”. Hemmerechts: “… De laatste keer dat ik haar opzocht – ze verbleef toen opnieuw in het psychiatrisch ziekenhuis van Kortenberg, waar ze najaar 1977 voor het eerst was opgenomen en waar ze sindsdien met langere of kortere tussenpozen min of meer een vaste klant was geweest – zat ik zoals steeds verstijfd, verlamd tegenover haar, wachtend tot ik er lang genoeg had gezeten en weg kon…”. Even verder: “… Alles wat ik zei kon ze verdraaien en tegen mij gebruiken voor een verbale aanval, een venijnige uithaal. En dus zei ik nauwelijks iets. En dat terwijl ze ernaar hunkerde dat we close zouden zijn. Ze maakte het onmogelijk, ze vernietigde waarnaar ze verlangde. De vaste beschuldiging luidde dat ik me superieur waande, dat ik op haar neerkeek, dat ik haar uitlachte. Ooit beschuldigde ze me ervan iets te hebben gezegd – ik herinner me niet wat, wel herinner ik me dat ik het helemaal niet had gezegd. Maar je had het kunnen zeggen, zei ze …”. Als kind peperde ze Hemmerechts al in dat iedereen een hekel aan haar had. Haar haatte. Het gevolg: “… Ik wilde onzichtbaar zijn, ik wilde aan de blik van anderen ontsnappen. Ik voelde me een schim, een spook. Ik doolde…”. Iemand vroeg haar ooit of ze als kind gepest was, wat ze verbaasd ontkende. Pas veel later realiseerde dat ze natuurlijk wél gepest was. Ongenadig zelfs.

 

Klein, zwak en sukkelachtig

Het voordeel van geloven in God is dat je je minder aantrekt van de mensen om je heen, aldus Hemmerechts. Misschien moeten we beseffen dat we allemaal ‘klein, zwak en sukkelachtig’ zijn, schrijft ze. Misschien leren we dan elkaar met wat meer ‘mededogen’ te behandelen. Haar zus wilde in ieder geval meer krijgen dan haar werd gegeven aan liefde, warmte en aandacht: “… Als jij mij niet liefhebt zoals ik wens door jou te worden liefgehad, als jij mij niet ziet zoals ik wil dat jij mij ziet, als jij mij niet geeft wat ik van jou wil krijgen, dan zal ik je haten. Was dat het?...”. Ik heb het, tot mijn verbijstering kan ik wel zeggen, ook meegemaakt: mensen die eisen dat jij je gedraagt naar het beeld dat ze van je geschapen hebben. Hemmerechts schrijft dat je getraumatiseerd kunt zijn door iets wat nooit gebeurd is. Volgens haar moet je leren te dealen met de rare beelden in je brein, “… want uitroeien kun je ze niet…”. De vraag is hoe zo’n voorstelling in je hoofd terecht is gekomen. “… Misschien moet je het beeld decoderen, proberen te achterhalen waar het vandaan komt, wat het prijsgeeft over je gevoelswereld…”. Ook Hemmerechts werd thuis ‘onze jongen’ genoemd: “… ‘Hij’ doet dit, ‘hij’ doet dat. Bizar maar waar…”. De mensen die haar hebben gekend, noemen haar zus steevast ‘lief’: “… Haar woede was voor haar familie bestemd. Of werd door die familie opgewekt…”. Even verder: “… Ik benijd mensen die hun emoties vrij spel geven. Ik hoop dat ze beseffen wat een luxe het is. Tegelijkertijd vind ik hen een tikkeltje egoïstisch. Vragen ze zich niet af wat andere mensen van hun emoties denken? Wat ze ermee moeten? Welk effect ze op hen hebben?...”. Je kunt er onuitstaanbaar door worden. Het kan je leven vergallen. Je wordt er een potentiële bom door. Onvoorspelbaar.

 

En toen kwam Hij zelf

Hemmerechts voelt zich nog steeds een beetje belachelijk wanneer ze het over haar geloof heeft. De mensen schrikken zich rot als ze zegt dat ze naar de mis gaat. Alsof ze het in Keulen horen donderen. Allengs moet ze ook wel een beetje lachen om degenen die van hun stoel vallen door haar ‘bekering’. Alhoewel ze het woord ‘bekering’ veel te dramatisch vindt. Over de periode na de dood van haar zoontjes: “… In die dagen, in die maanden, in die jaren was er geen God in mijn leven. Er was een kale grijze ijzige vlakte, waarop ik verloren ronddoolde…”. Wat is er dan veranderd? Wat heeft die ommekeer gebracht? “… Het is een langzaam proces geweest. Stapje voor stapje. De bocht van 180 graden werd graad voor graad genomen…”. Even verder: “… De wereld waarin mijn zoontjes stierven was een wereld zonder God. Zelfs Jezus werd door Hem verlaten, waarom ik niet? Eli, Eli, lama sabachtani. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Eerst heb ik Hem verlaten, en vervolgens heeft Hij mij verlaten…”. Daarna stuurde hij een engel: haar dochter. En later een tweede engel: haar stiefdochter annex plusdochter. “… Zij hebben me leren liefhebben. Ook zij hebben mij de weg getoond. Je zegt: ik wil niet dat mijn dochter ook maar iets met de kerk te maken heeft, en vervolgens stelt diezelfde dochter je vragen over de kerk, intelligente vragen, intrigerende vragen. Vervolgens ga je met andere ogen naar die kerk kijken, met haar ogen. In haar gezelschap werden kerken gewijde plekken. We hingen er rond, we brandden kaarsjes en we bekeken er beelden en schilderijen. En zij mij maar vragen stellen…”. Ze zijn zelfs samen naar Lourdes geweest waar ze gegrepen werden door de magie. Echter, “… Toen ik de diagnose borstkanker kreeg, stuurde God geen engel, maar kwam Hij zelf, in eigen persoon. Ik had Hem niet gevraagd, ik dacht in alle eerlijkheid niet aan Hem, ik was verlamd van de angst, ik was volstrekt in paniek, mijn hele lijf zat vol met kankercellen, zo voelde het althans. En toen op een nacht moet God hebben bedacht: nu is het welletjes geweest. Hij glipte bij mij in bed, onder het donsdeken, Hij legde Zijn handen onder mij, zo dat ik niet anders kon dan het voelen, dat ik niet anders kon dan voelen dat het goed was, dat ik niet bang hoefde te zijn, dat wat er ook gebeurde ik veilig in Zijn handen was. Na die nacht kende ik geen angst meer…”.

 

Uitgave: De Geus – 2024, 192 blz., ISBN 978 904 454 983 6, 20,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier


zondag 14 april 2024

Lied van de profeet – Paul Lynch

 


De Ierse schrijver Paul Lynch (1977) won met zijn vijfde roman, “Prophet Song”, de Booker Prize 2023. Het gaat over een burgeroorlog die uitbreekt in Ierland en hoe snel de vrijheid het onderspit kan delven tijdens een opkomend schrikbewind. Natuurlijk heb ik meermalen gelezen over de koerswijziging waarvoor de nazi’s zorgden, zie bijvoorbeeld “De wereld van gisteren” van Stefan Zweig, het leven onder de communistisch dictator Ceaușescu in Roemenië, zie “Wachten op het Westen” van Nausicaa Marbe, en het verloop van de islamitische revolte in Iran, zie “Lolita lezen in Teheran” van Azar Nafisi, maar dat blijven geschiedenisverhalen waar ik als geboren en getogen Nederlander niet echt mee te maken heb gehad. Gek genoeg is wat Lynch schrijft fictie, maar kruipt het zo dicht op de huid en in het nu, dat het bijna een voorstelbare realiteit wordt die morgen of overmorgen zomaar waar kan zijn – zoals de uitbraak van corona ook ineens een voldongen feit was. Sterker, misschien al wel waar ís voor sommigen onder ons: zie het oplevend antisemitisme. Het knappe is dat Lynch er geen politiek maar universeel verhaal van heeft gemaakt. De overgang van een democratie naar dictatuur is een klassiek motief. Het boek start dan ook met een tekst uit Prediker: “… Hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn, en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden; zodat er niets nieuws is onder de zon…” (1 : 9). Lynch schetst de beklemmende werkelijkheid van een moeder die te midden van het oplaaiende geweld zo goed mogelijk voor haar kinderen probeert te zorgen. Elke godgegeven dag weer. De moeder als ‘Elckerlijc’.

 

Tijden van crisis

Haar naam is Eilish Stack. Een werkende moeder van vier kinderen en mantelzorger van een dwarse, dementerende vader. Moleculair bioloog. Uitgeput. Vind je het gek?! Op een avond staat de geheime politie van het Garda National Services Bureau aan de deur om te informeren naar haar man, Larry Stack, die op dat moment niet thuis is. Of hij hen wil bellen zodra dat mogelijk is. Sinds kort is er een algemene noodtoestand van kracht om het hoofd te bieden aan de voortdurende crisis waarin het land verkeert. De GNSB heeft grotere bevoegdheden gekregen en mag extra voorzorgsmaatregelen treffen, teneinde de openbare orde te handhaven, wat uiteindelijk gewoon een staatsgreep blijkt te zijn. Diezelfde avond nog wordt Larry op een zeer onaangename manier verhoord op het bureau. Ze schuiven hem een a-viertje toe. Er zijn klachten over hem binnengekomen die nergens op slaan. Alsof ze die eigenhandig hebben verzonnen. Met de vraag of hij wil nadenken over zijn activiteiten als vakbondsleider inzake het onderwijs, wordt hij naar huis gestuurd. Zijn houding kan als staatsgevaarlijk worden aangemerkt. Zijn gedrag zaait verdeeldheid en onrust. Larry ziet hoe een politieman langzaam zijn mond opent, waaruit een heel de tijd rondfladderende mot lijkt te ontsnappen… Wat een beeld! 

 

Wakker worden

Tijdens een lunch op haar werk ziet Eilish op tv hoe een demonstratie die Larry heeft georganiseerd uit elkaar wordt geslagen. Agenten in burger slepen mensen  in auto’s zonder kentekenplaat. Die dag komt hij niet meer thuis. Mensen worden van hun bed gelicht. In het buitenland is het overal in het nieuws maar in eigen land gaat het er met geen woord over. De tv-redacties zijn al in handen van de nationalistische partij. Op de sociale media wordt er druk gepost over dat het land omgevormd gaat worden naar een politiestaat. De mobilisaties zouden al begonnen zijn. Lynch schrijft in termen van ‘wakker worden’, een issue dat tegenwoordig overal in het culturele discours opduikt, van ‘woke’ tot ‘wappie’: “… Je leven lang heb je liggen slapen, we hebben allemaal liggen slapen en nu begint het grote ontwaken…”. Eilish’ zoon van twaalf plast weer in bed. Als Eilish naar het stadsloket gaat om te proberen het paspoort voor haar oudste zoon te verlengen en een nieuwe voor haar baby aan te vragen, omdat ze met z’n allen in de paasvakantie  bij haar zus in Canada zullen gaan logeren, krijgt ze dat niet voor elkaar. Ze wordt als een veiligheidsrisico beschouwd omdat haar man in hechtenis zit. Ze schrijft naar het ministerie, naar het hoofd van het GNSB, naar de mensenrechtenorganisaties. Het helpt allemaal niets. Ze neemt een pro Deo advocate in de arm die alleen maar in de buitenlucht wil praten. Ze komt achter het adres van één van de rechercheurs die aan het begin van het boek op de stoep stonden. Probeert haar verhaal te doen bij diens vrouw. Ze wordt beschouwd als tuig van de richel. Haar oudste zoon krijgt een oproep voor militaire dienst. De week nadat hij zeventien wordt moet hij zich melden. Het doet onvermijdelijk denken aan de NAVO-retoriek en de nieuwe mogelijkheden die minister Ollongren onderzoekt om met het oog op de huidige Russische dreiging meer jongeren voor militaire dienst te werven.  

 

Subversieve elementen

Baldadige jongeren worden opgepakt. Twee van hen worden als duidelijk gemartelde lijken bij hun ouders thuis afgeleverd. Er volgt een massademonstratie van mensen in het wit met witte vlaggen en witte kaarsen. Maar tussen de menigte lopen figuren die met hun mobieltjes de gezichten van de demonstranten filmen. Op de daken liggen scherpschutters. Op de sociale media verschijnen beelden van legertrucks en troepentransporten die door buitenwijken trekken en zich in lange rijen langs het kanaal opstellen. Er doen geruchten de ronde over auto’s die met knuppels en bakstenen worden bekogeld. Mannen met bivakmutsen sleuren mensen uit voertuigen die in brand worden gestoken. Eilish’ oudste komt die nacht niet thuis. Ze scrolt door zijn vergeten smartphone en schrikt zich te pletter van de gewelddadige video’s en foto’s die ze ziet. 's Ochtends toont de tv beelden van een samenscholing die midden in de nacht met traangas en wapenstokken uit elkaar is gejaagd. Er wordt met scherp geschoten op ‘terroristen’. ‘Subversieve elementen’ zijn met bussen afgevoerd. Eilish rijdt naar het National Indoor Arena waar de gearresteerden schijnen te zijn heen gebracht. De stem van Larry in haar hoofd waarschuwt haar net op tijd niet de naam van haar zoon te noemen als een militair haar daarom vraagt. Ze geeft een fakenaam op. Namen die in hun systeem worden vastgelegd, komen daar nooit meer uit. Namen vormen de basis van hun macht. “… Tegenstanders van het regime hebben wegversperringen opgeworpen en stichten brandjes op straat, op dorpspleinen worden levensgrote poppen in de fik gezet, etalageruiten worden met stenen ingegooid en er worden met verf leuzen op gespoten. Er zijn vrouwen in trouwjurken die foto’s van hun verdwenen echtgenoten uitdelen. Er zijn mannen met Garda-banden om hun bovenarm die geen gardaí zijn maar zich met knuppels en hockeysticks groepsgewijs door de relschoppende menigte verplaatsen. Ze kijkt op het nieuws naar een blokkade in Cork, de donkere stroom oproerpolitie, het ratelende staccato van de geweren die boven de hoofden van de actievoerders worden afgevuurd…”. Als ze de nacht daarop naar beneden gaat om wat te drinken, ligt haar oudste doodgemoedereerd op de bank in de woonkamer te slapen.

 

Een verticale val naar de afgrond

Er wordt aangekondigd dat de scholen dicht blijven totdat de rust en orde in het land is hersteld. Eilish krijgt te horen dat ze voorlopig vanuit huis moet werken. Haar zus in Canada probeert haar zover te krijgen dat ze het land ontvlucht: “… de geschiedenis is een stille kroniek van mensen die niet wisten wanneer ze moesten weggaan…”. Haar vader zegt in heldere ogenblikken hetzelfde, maar hoe kan ze hem in zijn verwarde toestand achterlaten? Om het maar niet te hebben over haar echtgenoot van wie ze nog steeds niets heeft gehoord! Er staan soldaten bij de winkels en pinautomaten. Lang niet alles is meer te verkrijgen. Overal zijn controleposten. Er wordt een avondklok ingesteld. Collega’s op kantoor verdwijnen. Mensen worden afgeluisterd. Haar oudste zoon duikt onder in een tuinhuisje van een kennis. Als er een paar agenten in uniform langs komen om verhaal te halen, zegt Eilish dat hij de staat heeft verlaten Ze waarschuwen haar dat de militaire politie ontduikers van de dienstplicht direct oppakt als ze het wagen terug te keren. Ze kunnen er ook niets aan doen. Eilish beseft dat de toekomst van haar zoon voorgoed kapot is gemaakt als zijn naam op een paginagrote lijst van dienstweigeraars in de krant staat. Op de achtergrond de Ierse harp. Ze gaat weer roken, wordt op haar werk op een zijspoor gezet en uiteindelijk ontslagen, de slager wil haar niet meer helpen. Midden in de nacht verschijnen er een paar aapachtige kerels die haar auto onderpissen, de ruiten proberen in te slaan en haar huis bekladden met het woord ‘verader’ – wat spreekt voor hun niveautje. Terwijl ze met haar kinderen bevend in bed ligt: “… het besef dat tijd geen horizontaal vlak is maar een verticale val naar de afgrond…”.  

 

De worm roert zich

Eilish krijgt een telefoontje dat haar oudste het tuinhuisje is ontvlucht om zich aan te sluiten bij de rebellen. De zoon van twaalf declameert te pas en te onpas de slogan: ‘de worm roert zich’ en begint te spijbelen. Al gauw gaan de scholen dicht en krijgt iedereen het advies thuis te blijven. De vuilnis wordt niet meer opgehaald waardoor de omgeving vergeven raakt van de ratten. Het internet wordt uitgeschakeld. De buitenlandse nieuwszenders geblokkeerd. Er doen geruchten de ronde over massale slachtpartijen door regeringstroepen. Burgers worden op straat opgepakt en geëxecuteerd. De lucht hangt vol gevechtshelikopters. Het rebellenleger nadert Dublin. Voor de winkels die zonder voorraad zitten, vormen zich eindeloze rijen. Wat er nog is, wordt verkocht tegen woekerprijzen. De stroom valt regelmatig uit. Wanneer er gevechten in de straat uitbreken en horen en zien hen vergaat, slepen ze matrassen naar beneden om met z’n allen in de woonkamer te slapen. Eilish’ dochter van veertien is zo depressief dat ze amper meer praat of eet. Ze moet haar wassen als een klein kind. Er komt geen water meer uit de kraan, dat halen ze bij een legertruck. Ze plakken tape op de ruiten zodat het glas niet naar binnen kan vallen. Een vreemde vrouw komt langs die ingeschakeld is door haar zus in Canada. Ze wil hen helpen alsnog het land uit te komen en geeft haar een rol papiergeld. Eilish kan het niet: vertrekken. Haar man. Haar zoon. Ze durft haar haar niet te borstelen omdat het zo uitvalt. Ze kan niet meer slapen. Haar zoon van twaalf raakt gewond tijdens een luchtaanval. Heeft een granaatscherf in zijn schedel die in het kinderziekenhuis verwijderd moet worden. Het lijkt niet ernstig. In een overvol hoveniersbusje worden ze er naartoe gereden. Het kinderziekenhuis is ook geraakt en wordt juist ontruimd. Een cliniclown zegt dat ze met hem mee kunnen in zijn auto naar een ander ziekenhuis. Onderweg worden ze tegengehouden en moeten rechtsomkeert maken. De clown zet hen bij een ziekenhuis voor volwassenen af en zegt tegen Eilish dat ze moet beweren dat haar zoon zestien is. Dan zullen ze hem wel helpen. Dat gebeurt ook. Eilish mag niet blijven. Terwijl haar zoon onder het mes gaat, wordt Eilish het ziekenhuis uitgezet: de volgende dag mag ze terugkomen. Soldaten die haar na de avondklok zien lopen, pikken haar op en brengen haar thuis. Weer krijgt ze het dringende advies te vluchten zolang het nog kan. Het is nog niet te laat.

 

Mijn mooie kind

De dag daarop begeeft ze zich met gevaar voor eigen leven opnieuw naar het ziekenhuis. Onderweg wordt ze beschoten. Om haar heen: gewonden en doden. In het ziekenhuis weten ze niets over haar zoon. Na veel gedoe zegt iemand dat hij is overgebracht naar het militaire hospitaal. Ook daar zeggen ze van niets te weten. Een schoonmaker merkt op dat ‘het altijd hetzelfde is’ en adviseert haar in het mortuarium te gaan kijken. Waar slaat dat op! Uiteindelijk gaat ze toch. Een bewaker opent lijkzak na lijkzak en dan ziet ze hem: “… en ze wenst dat zij in plaats van hem kon sterven, streelt over het donzige gezicht, het haar nog nat van bloed. Ze fluistert: mijn mooie kind, wat hebben ze met je gedaan? De huid donker van kneuzingen, kapotte en ontbrekende tanden, ze ritst de zak open en ziet dat er nagels uit zijn handen en voeten zijn getrokken, ziet het gat van een boor in zijn knie, brandplekken van sigaretten op zijn lichaam, en ze pakt zijn hand en kust die, het lichaam is afgespoeld zodat er geen bloed meer te zien is, behalve het bloed dat donker opdoemt onder de huid en niet kan worden weggespoeld…”. Haar zoon zou zijn overleden aan hartfalen. Het overkomt honderden, duizenden moeders, in alle brandhaarden op de wereld. Eindelijk is Eilish er klaar voor te vertrekken met de kinderen die ze nog over heeft: de baby en haar dochter. Een gruwelijke tocht vangt aan waarin ze overgeleverd zijn aan de genade van mensensmokkelaars die hen al het geld dat ze bezitten afhandig maken. Eilish knipt eigenhandig het haar van haar dochters hoofd en gooit haar make-up weg als ze ziet hoe de kerels naar haar kijken.

 

Te laat

Een lotgenote zegt precies hetzelfde als Primo Levi in “De verdronkenen en de geredden”: verontrustende waarheden dringen heel moeilijk door. We willen ze niet zien. In een ademloze, eindeloze zin: “… We kregen visums aangeboden, voor Australië, maar die hebben we geweigerd, mijn man zei nee, simpelweg nee, hij zei dat we toen onmogelijk konden vertrekken en ik denk dat hij gelijk had, en hoe had hij het ook kunnen weten, hoe had ieder van ons kunnen weten wat er zou gaan gebeuren, andere mensen schijnen dat wel te hebben geweten, maar ik heb nooit begrepen hoe ze daar zo zeker van waren, ik bedoel, je kon je toch gewoon niet voorstellen wat er allemaal zou gaan gebeuren, nog in geen miljoen jaar, en ik kon degenen die weg zijn gegaan ook niet begrijpen, hoe konden ze zomaar vertrekken, alles achterlaten, dat leven, hun hele leven en alles, dat was voor ons toen godsonmogelijk en hoe meer ik erover nadenk hoe meer het lijkt alsof we sowieso niets hadden kunnen doen, ik bedoel, er was nooit echt gelegenheid om iets te doen, in die tijd van dat visum, hoe hadden we weg moeten gaan terwijl we zo veel verplichtingen hadden, zo veel verantwoordelijkheden, en toen het allemaal erger werd konden we geen kant meer op, wat ik probeer te zeggen is dat ik altijd in de vrije wil heb geloofd, als je het mij had gevraagd voordat dit allemaal gebeurde dan had ik gezegd dat ik zo vrij was als een vogeltje, maar nu weet ik dat zo goed niet meer, nu zie ik niet in hoe de vrije wil nog kan bestaan als je te maken krijgt met zoiets monsterlijks, het een leidt tot het ander tot de hele godvergeten boel op eigen kracht verdergaat en dan kun je niks meer doen, ik zie nu wel in dat wat ik beschouwde als vrijheid eigenlijk alleen maar gezwoeg was en dat er helemaal geen sprake was van vrijheid…”. Ze gaat maar door, anderhalve bladzij lang.

 

Een lied van alle tijden

Een eindje verder mijmert Eilish in net zo’n lange zin en denkt wat ik ook heel vaak denk over de apocalyps en het einde van de wereld: “…  ze ziet haar kinderen die op een wereld vol toewijding en liefde zijn gezet en ziet ze veroordeeld tot een wereld vol doodsangst, wenst dat zo’n wereld eindigt, wenst de wereld haar vernietiging toe, en ze kijkt naar haar zoontje, het kind dat onschuldig blijft en ze ziet dat ze in botsing komt met zichzelf, ze is verbijsterd, ziet dat uit angst medelijden voortkomt en uit medelijden liefde, en uit liefde kan de wereld weer worden verlost, en ze ziet dat het niet het einde van de wereld is, dat het ijdelheid is om te denken dat de wereld tijdens jouw leven bij een plotselinge gebeurtenis zal eindigen, dat wat eindigt jouw leven is, alleen jouw leven, dat wat wordt gezongen door de profeten alleen maar hetzelfde lied is dat in alle tijden wordt gezongen, de komst  van het zwaard, de wereld verzwolgen door vuur, de zon die op het middaguur ondergaat en de wereld die in duisternis wordt gehuld, de toorn van een vleesgeworden god raast bij monde van de profeet tegen de boosaardigheid die uit het zicht wordt verborgen, en de profeet zingt niet over het einde van de wereld maar over wat is gedaan en wat zal worden gedaan en wat sommigen is aangedaan en anderen niet, dat de wereld telkens weer opnieuw eindigt op de ene plek maar niet op de andere en dat het einde van de wereld altijd een plaatselijke gebeurtenis is, het komt naar jouw land en bezoekt jouw dorp en klopt op de deur van jouw huis en wordt voor anderen slechts een verre waarschuwing, een kort bericht op het nieuws, een echo van gebeurtenissen…”. Na dagen komt de groep vluchtelingen waar ze deel van uitmaken in het donker aan bij de stormachtige oceaan waar een paar opblaasbootjes liggen. Eilish legt haar hand even op het hoofd van haar zoon en knijpt in de hand van haar dochter, en ze zegt: “… naar zee, we moeten naar zee, de zee is leven…”.

 

Uitgave: Prometheus - 2024, vertaling Tjadine Stheemann & Lidwien Biekmann, 320 blz., ISBN 978 904 465 626 8,  23,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

woensdag 10 april 2024

Dagen van glas – Eva Meijer

 


Binnenkort gaan we met de leeskring de zevende roman, “Dagen van glas”, van Eva Meijer (1980) bespreken: een fijngevoelig, subtiel, poëtisch en uitgesproken ‘multi-interpretabel’ boek. Voor mij is het vooral een verhaal over ‘mystiek zonder God’. Het draait allemaal om een uit elkaar vallende familie: moeder Emel, vader Johannes en dochter Doris. Ieder voor zich probeert op een eigen manier de innerlijke leegte en vervreemding te lijf gaan. Wat kun je doen als je niet goed wordt van het bestaan dat je leidt? Alleen al de titel roept een vermoeden richting geestelijke problematiek op. In veel boeken die ik las, hebben neerslachtige personen het gevoel ‘achter glas’ te leven: “De glazen stolp” van Sylvia Plath, “De wand” van Marlen Haushofer, “Kees van Duinen. Tegen de ruit” van Hans Werkman. De schrijfster is dan ook bekend met depressie: zie “De grenzen van mijn taal”. De ‘donkere nacht van de ziel’ kan echter een louterende ervaring worden die je naar een nieuwe dimensie van (goddelijk) licht voert. Eerder besprak ik van Meijer ook: “Het vogelhuis”, “Voorwaarts” en “De nieuwe rivier”.

 

Spokologie

Het eerste hoofdstuk, dat zich afspeelt in 2019, blijkt in 2021 als novelle te zijn gepubliceerd onder de titel “Haar vertrouwde gedaante”. Het is geschreven vanuit het perspectief van de moeder, die in dit verhaal nog geen naam krijgt. De vrouw heeft, evenals Meijer zelf, iets met filosofie, want ze schrijft een ‘monologie over Derrida’s spokologie’.  Nogal dreigend: “… We zouden veel banger moeten zijn, zegt Derrida. We hebben schermen gezet voor wat het daglicht niet kan verdragen, we wanen ons veilig. Maar de gruwel is niet uitgebannen, dat lijkt alleen zo…”. Als ze thuis komen van vakantie trekt er ook nog een alarmerende zwerm zwarte vogels over, “… het leken me kraaien…”. Daar blijft het gelukkig bij, ware het niet dat als de vrouw in een spiegel kijkt, ze af en toe iemand ziet opduiken waarin ze maar gedeeltelijk zichzelf herkent. Een geest? Ze raakt steeds meer geobsedeerd door haar spiegelbeeld: “… Stel dat ik het ben, in de spiegel, dat degene die ik daar zag de echte en goede ik is en de ik hier een slap aftreksel. Een langzaam verslijtende klomp natuurlijk materiaal…”.

 

Het ‘verborgen’ ik

Zo gek is dat niet bedacht, volgens mij. Zie Robert Bly die in “De Wildeman” stelt dat het doel van iedere ‘inwijding’ de bewustwording van je ‘verborgen ik’ is. Ik citeer mezelf: “… De Antieken zeiden dat ieder mens een ‘daimon’ dan wel ‘genius’ in zich had. De gnostici hebben het vaak over de geestelijke ‘tweelingbroer’. De katholieken geloven in een ‘schutsengel’. De Noorse dichter Rolf Jacobsen schreef over ‘de witte schaduw’. Zie ook Buying-Chul Han in “Vita contemplativa”. Jung heeft het over een ‘vals’ en een ‘waar’ zelf. Antonio Machado zei: ‘Zoek je andere helft / die altijd naast je loopt / en degene is die jij niet bent’…”. De grote wiskundige John von Neumann uit mijn vorige blog veranderde totaal toen hij ziek werd: alsof de onderdrukte kant van zijn persoonlijkheid eindelijk aan bod kwam. Ik weet niet meer of ik het bij Bly of Han las, maar één van hen schreef zelfs dat wij ons ‘ware zelf’ ontmoeten als wij onszelf voor een spiegel diep in de ogen kijken. In feite doet de vrouw niet anders. Evenzogoed kan ze natuurlijk aan ‘depersonalisatie’ lijden, dat een verdedigingsmechanisme van het brein is bij overprikkeling of langdurige stress, las ik. Eva Meijer zal het idee van ‘de ander in jezelf’ niet vreemd zijn, denk ik. In een interview in Zin-magazine (januari 2024): “… Boeken komen tot me uit hun eigen sfeer. Ik bedenk verhalen niet, ik zie ze ergens en volg ze…”. De Poolse schrijfster Olga Tokarczuck beweerde ongeveer hetzelfde in “De tedere verteller”. De vrouw: “… Ik open mijn laptop weer, zoek naar een tekst die me interesseert, vind niets. Of misschien moet ik zeggen: nergens word ik gevonden, want zo is het: wat echt is grijpt jou, en niet andersom…”. Het gaat om ‘resonantie’. “… De stilte, het onbeweeglijke, het onveranderlijke is waar je moet zijn. Daar woont de tijd, daar is het werkelijk…”. Dat lijkt me een heenwijzing naar iets als je onveranderlijke kern, je ziel. “... Terwijl ik deegplakjes in de lasagneschaal leg, er vulling op schep, daar weer plakjes op leg, denk ik aan de vrouw in de spiegel. Ze wil me iets zeggen. Iets over hoe het dagelijkse leven niet het ware leven is…”. We doe maar alsof. Zie de ranzige buurman die aardig doet maar ondertussen naar haar loert. Heeft de vrouw wanen? Hallucinaties? Ondertussen maakt Johannes zich steeds bezorgder om het teruggetrokken gedrag van zijn echtgenote. Haar dochter vindt haar ook afwezig. Tenslotte maakt hij zonder dat hij haar er in betrekt een afspraak bij de huisarts. De vrouw wil alleen maar ‘verdwijnen’. In het geheim koopt ze met het geld dat ze van haar overleden vader heeft geërfd een klein, krakkemikkig vakantiehuisje in een Belgisch bos. Daar vlucht ze heen.

 

Weltschmerz

Het tweede hoofdstuk speelt zich af in 2025 en wordt verteld vanuit het perspectief van Doris, inmiddels een puber die verzuipt in ‘weltschmerz’. Een paar weken geleden heeft ze haar ouders verteld hoe ze zich voelt: “… Sindsdien kijken ze bezorgd en die blik schroeit mijn bescherming verder weg. Ik heb al zo weinig bescherming…”. Ze doen super aardig tegen haar: “… Maar hun aardigheid helpt niet…”. Aan een vriend vraagt ze of hij ook wel eens ‘een gat voelt tussen zichzelf en de wereld’: “… Wat bedoel je met een gat? Niet dus…”. De taal is wonderschoon: “… De dag begint om te krullen. De avond vouwt zich op, om ons heen als een kat. Het donker is veiliger dan het licht, buiten is veiliger dan binnen…”. Als ze door de kou naar huis fietst: “… Mist bakent het uitzicht af. In het weiland naast het fietspad staan schimmen van schapen…”. De volgende ochtend ligt alles onder een laag sneeuw: “… Het voelt als een eer, dat ik straks dit wit in mag…”. Het verdeelde zelf duikt weer op in een vraag tijdens een ‘Mental Health Meeting’ op school, waar trouwens zo ongeveer niemand op af komt: “… Ben je een vriend van jezelf? Nou, zei Jonne. Nee hoor, zeg ik. Het is wel een filosofische vraag, zegt Jonne. Alsof je uit twee personen bestaat: de echte ik en eentje die erover nadenkt en bevriend kan zijn met de eerste ik…”. Tegen een ingeschakelde therapeut zegt Doris níet dat alles ‘vergeefs’ voelt. In Sartre’s ‘walging’ herkent ze zichzelf, ook al is het een te groot woord en te lichamelijk: “… Walging lijkt op weerzin, op tegenzin. Toch bedoelt hij iets wat lijkt op wat ik voel. Iets kaals, onder de beweging, onder wat normaal lijkt…”. Even later heeft ze het over de ‘zwaarte’ in haar.  Over wat ‘stil onder de oppervlakte ligt’: “… zoals de dood onder het leven of de steen onder de aarde…”.  Ze gaat naar een kroeg waar haar klasgenoten zitten. Bestelt een biertje, hoewel ze me nog geen achttien lijkt. Ze wordt daas van alle prikkels. Over de nameloze verveling op school: “… Misschien is het alleen gehoorzaamheidstraining, zeg ik tegen Jonne als we naar het volgende lokaal lopen. Wat leren we nou helemaal. Je kunt dit zelf in tien minuten lezen, of je leest drie boeken en hebt het hele schooljaar gehad. Maar we moeten hier zitten, stilzitten, tot we helemaal gek zijn…”. De ‘saaiheid is hard, ook al zit er een aai in het woord’.

 

Zo zacht, zo zacht

Dan komt Doris op het idee een weekend naar het huisje van mama te gaan, wat blijkbaar nog steeds in het bezit van de familie is. Ze vertelt dat haar moeder ooit van plan was om te verdwijnen, wat haar ook even lukte: “… Ik weet eigenlijk niet waarom ze weer terug is gekomen. Ze zei dat ze ons miste…”. Volgens haar vader ‘zocht haar moeder zichzelf’, alsof dat heel normaal is. Maar Doris heeft haar ouders zien ruzie maken en haar moeder was door de politie thuisgebracht. Dochterlief maakt haar ouders wijs dat Jonne meegaat, maar vertrekt alleen. Haar vader zit trouwens achter een krant waarin staat dat Poetin nog steeds met kernwapens dreigt en in Frankrijk de benzine op is. Beweging helpt om je beter te voelen, vindt  Doris. De trein passeert een decor waarin sprake lijkt van doden op het spoor onder gelige dekens. Zelfmoord? Een meisje tegenover haar leest een boek van een schrijfster waar haar vader ook mee bezig is. “… Het is mooi, zegt ze, omdat ze me ziet kijken. Maar je moet het langzaam lezen, zoals een gedicht. Het gaat meer om de sfeer dan om gebeurtenissen. Net zoals het leven, zeg ik…”. Alsof Meijer een tip geeft inzake haar eigen werk. Na een eenzame tocht door het donker, waarin alles vreemd, koud en onheilspellend aandoet, bereikt Doris het verlaten huisje. In de schemerlamp ziet ze een gedaante: “… Soms zijn mijn ogen te snel en zie ik dingen die er niet zijn, stellen ze al een plaatje samen voor ik goed kijk…”. De volgende dag doet ze boodschappen in een dorp vijf kilometer verderop. Lopend, terwijl ze het gevoel dat ze alles fout doet van zich af probeert te schudden: “… Lopen is goed, na het lopen voel ik me beter. De sneeuw is goed, die dempt geluid en gedachten…”. Onschuldig, maar een goede lezer weet wel beter: “… Terwijl ik mijn pinpas zoek bestudeert de cassière zichzelf in de ruit…”. Ondertussen maakt ze constant foto’s om de wereld ‘opnieuw gestalte te geven, maar dan mooier’. Ze krijgt het gevoel dat de bomen die haar omringen ‘een beetje voor haar zorgen’. “…Soms wou ik dat ik een boom was. Dan kon ik alles gewoon rustig voelen…”. De tijd in het huisje vertraagt, wat helend lijkt te werken. “… Ik pak het boek van Marie Vanderbeecke, ‘Kamers achter glas’. Het glas uit de titel is een wand die tussen de hoofdpersoon en de anderen staat. Maar het is ook een vergrootglas, waardoor ze hen beter ziet en waardoor ze zichzelf te scherp laat zien. De vrouw in het boek verlangt naar het einde, ook al zegt ze dat niet. Maar ik voel het…”. Zie mijn intro. Wanneer ze ‘erg in zichzelf zit’ adviseert Jonne haar te gaan zingen. Midden in de nacht loopt ze naar buiten: “… Het lijken geesten, de bomen, ze komen stuk voor stuk tevoorschijn uit het bos om me te groeten en verdwijnen weer als ik voorbij ben…”. Bij een ven is een kuil waar ze in gaat liggen. Herten komen naar haar toe. Snuffelen aan haar gezicht. Hun warme adem tegen haar huid. Eentje duwt haar neus tegen haar wang om haar te dwingen op te staan. Droomt ze? “… De maan schijnt nu zo hard dat ik mijn zaklamp niet nodig heb. Het pad ligt er al, woordeloos en stil. De sneeuw is zo zacht, zo zacht…”.

 

Dood

Het derde hoofdstuk gaat terug naar 1997 en wordt verteld vanuit het perspectief van de vader, die op de universiteit bezig is met een bijna dertig jaar durende briefwisseling tussen twee, overigens verzonnen, vrouwelijke schrijvers: Philippa Draw alias Pip en Marie Vanderbeecke. Hij zal er op promoveren, weten we van Doris uit het vorige hoofdstuk. Er zat een meisje tegenover haar in de trein die “Bergen” las, een boek van Draw. Doris had zelf een boek van Vanderbeecke bij zich. Zelf vind ik het verhaal hier een beetje inkakken. Alsof de magie weg is. Johannes filosofeert veel over de tijd. Er zijn twee vrouwen in zijn leven: een spannende nieuwe secretaresse, Sonja, en filosofiestudent Emel, die hem een beetje aan het lijntje houdt. Hij weet niet wie hij moet kiezen. Het zal uiteindelijk Emel worden, weet de lezer. De brieven tussen de beide keurig getrouwde schrijfsters lopen over van verliefdheid. Hadden ze iets met elkaar? Ze gaan ook over Thomas, de man van Marie, die niet tegen het leven opgewassen is en zich ophangt in het bos. Marie vindt desondanks troost in de natuur: “… Ik probeer een cirkel om me heen te trekken, daarbinnen te blijven…”. Ze ontloopt de mensen waar ze ‘zenuwachtig’ van wordt. Draw sterft onverwacht, aan een verwaarloosde longontsteking. Vanderbeecke: “… Hoe moet je schrijven over een dode?...”. Even verder: “… Ik loop tussen bomen door alsof het vragen zijn…”. Er komt een einde aan Johannes’ dilemma doordat Sonja onverwacht uit zijn leven verdwijnt. Ze blijkt als promovendus te zijn aangenomen in Berlijn. Hij komt haar nog een keer tegen op een conferentie in Londen. En in een berichtje in op de website van het NRC, waarin staat dat ze is verongelukt: op een onduidelijke manier van een berg gevallen in Noorwegen.

 

Een goede dame

Hoofdstuk vier gaat helemaal terug naar 1933 en wordt verteld vanuit het perspectief van Marie Vanderbeecke. Ze zit in een ‘gesticht’ waar ze begeleiding krijgt om een ‘goede dame’ te worden: “… Ik was zeventien en mijn gekte was dat ik me als een jongen had gedragen…”. Een leraar herkende  haar in een kroeg waar ze met haar homobroer heen was gegaan: verkleed als jongen. Hij verklikte haar linea recta aan haar vader. “… Misschien is het belangrijkste wat ik in die dagen in die kamer leerde dat je in je hoofd vrij kan zijn. Ik leerde het door te liegen, door me te gedragen zoals ze van me verlangden, door eerlijk met mijn lotgenoten te praten. Maar vooral door te schrijven. Ik begon te werken aan de ‘Witte kamer’, het prozagedicht waarmee ik een jaar later zou debuteren. En aan het eind van het halfjaar, op de dag voordat ik weer naar huis zou gaan, ontmoette ik Thomas…”.

 

Wissewasjes

Hoofdstuk vijf bestaat uit het voorwoord van een herziene vertaling van “Kamers achter glas” van Marie Vanderbeecke door Johannes. Het wordt in 2027 gepubliceerd. Hij schrijft dat Marie Vanderbeecke een cultfiguur was. Want non-binair. Ze stierf onder onduidelijke omstandigheden. Hij was er altijd vanuit gegaan dat de korte roman “Kamers achter glas” op het leven van haar man was geënt die gek werd, maar zijn dochter opende hem de ogen voor het feit dat het boek net zo goed over Vanderbeecke zélf kon gaan. Na de dood van haar echtgenoot, haar broer en haar vriendin, blijft ze eenzaam over, ten prooi aan vervreemding en rouw. Ze voelt zich alleen nog thuis in het bos. Vanderbeecke schrijft genadeloos over mensen die zich druk maken over hoe ze overkomen op anderen. Heeft het over ‘volgmensen’ (als ze de tijd van sociale media had meegemaakt was ze niet meer bijgekomen, denk ik). Johannes schrijft dat hij hoopt dat Vanderbeecke in haar rouwperiode geen kranten las omdat ze zich de spot op de hals haalde van mannelijke schrijvers die pleiten voor ‘écht schrijven’. Wat dat is? Nou, ‘luid en direct’ schrijven over ‘grote thema’s’. Wat dat zijn? Dood en seks natuurlijk (alsof het daar in het werk van Vanderbeecke níet over gaat…). In 2019 werd er nog publiekelijk gediscussieerd over het idee dat vrouwen vooral over ‘wissewasjes’ zouden schrijven: zie hier. Ik heb het idee dat dat tegenwoordig geen issue meer is. Met dank aan ‘woke’. Vanderbeecke’s enige troost lijkt een vogeltje te zijn geweest, een jonge kauw die vriendschap met haar sloot en op haar schouder in slaap viel. Een en ander refereert weer aan “Het vogelhuis”.

 

Andere dimensie

Hoofdstuk zes speelt zich af in 2033. Het is een verslag van een performance van Doris die naar de kunstacademie is gegaan. Johannes is overleden in een ziekenhuis en haar moeder lijkt wederom verdwenen, want haar vriend zegt dat ze niet weet of ze nog leeft. De act bestaat eruit zo lang mogelijk in een kuil in de natuur te blijven liggen, wat doet denken aan haar nachtwandeling als tiener, tijdens haar verblijf in het Belgische huisje. Ze houdt er dertig dagen een dagboek over bij. Ze doet duidelijk haar best een andere dimensie te beleven. In de ‘witte kamer’ te geraken. Dat lukt soms ook: “… De kleine witte kamer bevindt zich in mijn lichaam, tussen mijn handen en voeten, maar vooral in mijn buik en borstkas. Of het er veilig is weet ik niet, maar de tijd valt voor even samen met zichzelf…”.  Ik vind het mooi, ook al hyperfocust het je wel op jezelf: “… Gisteren kreeg ik ruzie met Brem. Hij vindt dat het liggen me afwezig maakt. Ik probeer uit te leggen dat ik soms in die kamer kom, dat het geen kwestie is van afwezigheid maar juist aanwezigheid. Ik probeer uit te leggen dat ik dit moet doen voor ik verder kan. Ik weet ook niet precies waarheen…”. Het paradoxale is mijns inziens dat je de drempel naar de ‘witte kamer’ niet over kunt zonder je ego, en dus ook je zielenpijn, achter je te laten.

 

Virtual reality

Het zevende en laatste hoofdstuk speelt zich af in 2060 door de ogen van Emel, die inmiddels een oude vrouw is die in een ‘bejaardenhotel’ woont en ‘mevrouw Kara’ wordt genoemd. Is ze opnieuw getrouwd? Is het haar meisjesnaam? Ze komt nogal verward over. Heeft het vaak over Onni. Haar tweede man? Een klein meisje dat met haar moeder bij de lift staat, ziet ze aan voor Doris. Ze roept haar. Het meisje rent naar haar toe en slaat haar armen om haar heen. “… Lieverd, zeg ik, en ik geef haar een kus op haar hoofd…”. Je krijgt er de tranen van in je ogen. Dan pingelt de lift. Ze zegt dat ze honderden brieven aan Doris heeft geschreven die ze niet heeft verstuurd. Ze heeft het over een ‘lief’ en een ‘moeilijk’ meisje, die haar helpen: “… Het moeilijke meisje glimlacht. Ze is ook aardig, maar kijkt altijd een beetje moeilijk, alsof ze nog niet helemaal bij zichzelf is aangekomen…”. Emel kan een helm opzetten waardoor het is alsof je in een andere werkelijkheid bent: virtual reality. Ze heeft geen helm nodig. Om de radio aan te zetten hoeft ze alleen maar ‘radio aan’ te roepen. Volgens haar heeft het al geen twintig jaar meer gevroren in Nederland, maar als ze uit het verzorgingshuis ontsnapt wanneer de baliemedewerker even naar de wc gaat, blijft er sneeuw aan haar pantoffels kleven. Ze ziet geen bankje, wel een steen. Even zitten. De kou verdooft…

 

Uitgave: Cossee - 2023, 192 blz., ISBN  978 946 452 100 9, 22,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier