Menu

dinsdag 2 april 2024

De MANIAC – Benjamín Labatut

 


“De tienduizend dingen” - zie mijn vorige blog - komen ook in “De Maniac” aan bod, maar wel in een heel andere context. Zelfs de opbouw van dit in alle opzichten onthutsende boek lijkt op de roman van Maria Dermoût: het laatste gedeelte is een verhaal op zich dat wat los staat van de rest. “De MANIAC” is exemplarisch voor wat Olga Tokarczuck ‘een oefening in vreemdheid’ noemt. Het boek draait om één van de grootste wiskundigen aller tijden: John von Neumann (1903 – 1957). Voor een normaal iemand is het eigenlijk onmogelijk in de huid van een duizelingwekkende geest als Von Neumann te kruipen. Labatut lost dit knap op door enkel de mensen in de omgeving van de wiskundige aan het woord te laten - hij wacht zich ervoor in zijn hoofd te gaan zitten. Eens te meer wordt duidelijk hoe dicht genialiteit aan gekte grenst. Misschien is hoogbegaafdheid wel een vorm van krankzinnigheid. In het geval van Von Neumann lijkt elk idee van ‘maat’ zoek. Het is alsof hij zijn hele leven in een dionysische roes heeft doorgebracht. Hij stond aan de wieg van de tegenwoordige AI en het lijkt erop dat hij de wereld heeft meegetrokken in zijn gekte. De Chileense schrijver Labatut (1980, Rotterdam) groeide op in Den Haag, Buenos Aires en Lima. Momenteel woont hij met zijn gezin in Santiago de Chile. “Het blinde licht” betekende zijn internationale doorbraak , in meer dan 30 talen.  

 

De demon van de techniek

Als een soort ‘inwijding’ zoomt het boek aan het begin in op het leven van de grote  Joods-Oostenrijkse natuurkundige Paul Ehrenfest (1880 – 1933). Ik denk omdat Ehrenfest als geen ander heeft gewaarschuwd voor de doos van Pandora die John von Neumann opende. Ehrenfest weet niet om te gaan met het vreemde rationalisme dat overal om hem heen ontstaat. Hij ontwaart een intens onmenselijke vorm van intelligentie die elke vorm van empathie volstrekt koud laat. Hij kan dit satanische spook, deze lichaamloze schim bijna zien, “… een goddeloze geest die tijdens vergaderingen en conferenties boven de hoofden van collega’s zweefde, over hun schouder tuurde of hen heel lichtjes aanstootte met zijn elleboog terwijl ze hun vergelijkingen schreven; een werkelijk kwaadaardige invloed, zowel door logica gedreven als volstrekt irrationeel, en hoewel hij nu nog pril en sluimerend aanwezig was, was zijn kracht ontegenzeggelijk aan het toenemen, wilde hij wanhopig graag tot de wereld doordringen, maakte hij zich op om via de technologie in onze levens te storten door de slimste mannen en vrouwen te betoveren met de gefluisterde beloften van bovenmenselijke macht en haast goddelijke controle…”. De hypergevoelige en intuïtieve Ehrenfest is niet bij machte zich te verweren tegen alles wat er uit deze wereld op hem afkomt. Hij leeft zonder ‘eelt op zijn ziel’: “… Zijn geest was volkomen poreus, miste wellicht een of ander essentieel membraan…”. De revolutionaire principes van de kwantummechanica geven hem het gevoel dat er een fundamentele grens wordt overschreden, dat er een demon in het hart van de natuurkunde is uitgebroed, “… een geest uit de fles misschien, en eentje die noch zijn generatie noch volgende generaties er weer in terug zou kunnen stoppen…”. Tel naast de in zijn ogen  inhumane evolutie van de  wetenschap, de economische en politieke turbulentie die het nazisme veroorzaakt op, en het is enigszins te begrijpen dat een figuur als Ehrenfest geen raad weet met wat er voor de deur staat. De levenslang depressieve Ehrenfest schiet zijn zestienjarige zoon, die aan het syndroom van Down lijdt, neer in het Amsterdamse instituut waar hij verblijft. Daarna slaat hij de hand aan zichzelf. Hij is op slag dood. Bij zijn zoon duurt het uren. Ehrenfest heeft hem net op tijd uit een kliniek in Jena gehaald, waar zijn potentiële moordenaars hun bijlen al aan het slijpen zijn om alle ‘zieke takken van Duitslands Grote Eik te snoeien’.

 

Taboe

Na drie decennia huwelijkstrouw begon Ehrenfest met stilzwijgende instemming van zijn vrouw een affaire met een kunsthistorica, die hem een zekere mate van vreugde en geluk heeft bezorgd, maar zijn toch al verwarde geestelijke staat uiteindelijk verergerde. Hij ontmoette haar in het Teylers Museum in Haarlem, tijdens een lezing die zijn obsessie duidelijk van voedsel voorzag. Het ging namelijk over een oude pythagorische mythe, waarin sprake is van de disharmonie van de wereld en de ontdekking van het irrationele. In de natuur zouden er buitenproportionele dingen bestaan die buiten elke orde verkeren. Onvergelijkbaar met wat dan ook. Uitzonderingen. Singulariteiten. Monsterlijkheden. “… Voor de Grieken, legde ze uit, was de ontdekking van het irrationele een gruwelijke misdaad, een daad van onvergeeflijke goddeloosheid, en het onthullen van die kennis een vergrijp waarop de doodstraf stond…”. In één van de Griekse verhalen wordt de man die het irrationele ontdekt uit de samenleving verbannen. Zijn vrienden richten een graftombe voor hem op alsof hij al dood is. In het andere verhaal wordt hij verdronken in zee, door zijn eigen familie of door goden die zich als hen hebben uitgedost. De moraal van het verhaal: als je iets disharmonieus in de natuur ontdekt, mag je daar nooit en te nimmer over reppen. Anders wek je de toorn van de goden op. Het irrationele brengt het weefsel van de werkelijkheid in gevaar. Volgens de historica hebben de kunstenaars, die altijd voorop lopen, de chaos echter al volledig omarmd: “… zij was ervan overtuigd dat irrationaliteit de drijvende kracht was achter alle avant-gardebewegingen, bewegingen die zelfs in de ogen van niet-ingewijden evident waren doortrokken van een faustiaanse, tomeloze energie, een haast, een tragische neerging waarin alles was toegestaan. Want de moderne kunst erkende geen wetten, geen methode, geen waarheid, maar alleen blinde, onbeheersbare stuwende kracht, een stormloop van waanzin die voor niets of niemand zou stoppen, maar ons voort zou stuwen, zelfs tot het eind van de wereld…”. Ehrenfest herkende in alles om zich heen waar ze over sprak. Het bracht hem in vervoering.

 

De slimste mens van de twintigste eeuw

Vervolgens zoomt het boek in op John von Neumann: de ‘slimste mens van de twintigste eeuw’, een ‘buitenaards wezen’. Voordat bekenden hun herinneringen aan hem ophalen wordt er eerst  een bladzijde aan informatie over hem gedeeld:  “… Toen de kanker uitzaaide naar zijn hersens en zijn geest begon te vernietigen, werd hij door het leger van de Verenigde Staten in afzondering geplaatst en vastgehouden in het Walter Reed Army Medical Center. Twee gewapende bewakers stonden voor zijn deur. Niemand mocht hem zien zonder de uitdrukkelijke toestemming van het Pentagon. Een kolonel van de luchtmacht en acht piloten met de hoogste veiligheidsmachtiging werden aangesteld om hem fulltime bij te staan, zelfs al waren er dagen dat hij alleen maar als een krankzinnige kon tieren. Hij was een drieënvijftigjarige Joodse wiskundige die in 1937 vanuit Hongarije naar Amerika was geëmigreerd, en toch zaten daar aan zijn bed, hangend aan zijn lippen, schout-bij-nacht Lewis Strauss, de voorzitter van de Commissie voor Atoomenergie, de minister van Defensie, de onderminister van Defensie, de opperbevelhebbers van de Luchtmacht, de Landmacht en de Marine, en de militaire stafchef, die allemaal zaten te wachten op een laatste vonk, nog één idee dat ontsproot aan het brein dat aan de wieg van de moderne computer had gestaan, de wiskundige basis voor de kwantummechanica had gelegd, de vergelijkingen had opgesteld voor de implosie van de atoombom, de vader was van ‘Speltheorie en Economisch Gedrag’, de komst van het digitale leven, zelfreproducerende machines, kunstmatige intelligentie en technologische singulariteit inluidde en hun een godachtige beheersing van het klimaat van de aarde had beloofd, die nu voor hun ogen lag weg te kwijnen, schreeuwend van de pijn, verdwaald in een delirium, stierf, net als elk ander mens…”.   

 

Anders

Eugene Wigner, Hongaars-Amerikaans natuurkundige en wiskundige van Joodse afkomst, Nobelprijswinnaar en enige vriend tijdens Von Neumans middelbare schooljaren: “… Je hebt twee soorten mensen op deze wereld: Jancsi Neumann, en de rest…”. Een vriend van zijn moeder die de ouders van de tienjarige Von Neumann inhuren om privéles te geven, komt huilend thuis met een verkreukeld werkblad, volgeschreven door het wonderkind. Hij bewaart het zijn leven lang. Als kind is Von Neumann al volkomen ‘anders’. Creepy. Griezelig: “… Veel kinderen voelden zich ongemakkelijk in zijn buurt…”. Iedereen wordt door zijn aura van intelligentie overdonderd. Hij is ‘helemaal wakker’: “… Ze zeiden dat hij op zijn tweede had leren lezen. Dat hij vloeiend Latijn, Oudgrieks, Duits, Engels en Frans las en sprak, dat hij op zijn zesde al uit het hoofd twee getallen van acht cijfers door elkaar kon delen en dat hij op een zomer, toen hij zich te pletter verveelde nadat hij in zijn vaders bibliotheek was opgesloten omdat hij het haar van zijn schermleraar in de fik had gestoken (hij was een rijkeluiskind), zichzelf differentiaalrekenen had geleerd en vervolgens alle vierentwintig delen van Wilhelms Onckens ‘Algemene Geschiedenis in Monografieën’ uit zijn hoofd had geleerd…”, wat allemaal waar is. “… Hij las als een bezetene en studeerde dag en nacht. Ik heb hem ooit twee boeken mee naar de wc zien nemen, uit angst dat hij de eerste uit zou hebben voordat hij klaar was…”. Zijn monomane concentratievermogen is spectaculair, alhoewel hij zich lijkt te schamen voor dit talent. Hij houdt zich soms expres van de domme. Tegelijk is hij spreekwoordelijk verstrooid. Hij vergeet de namen van vrienden en collega’s. Hij herinnert zich niet meer wat hij tijdens het ontbijt heeft gegeten. De activiteiten waarbij je eigenlijk moet óphouden met denken, zijn moeilijk voor hem: fietsen, skieën.

 

Die man kon zijn veters nog niet strikken

Zijn moeder, Margit Kann van Neumann, vindt haar zoon er na zijn geboorte uitzien als een man van middelbare leeftijd. Haar beschrijving in steekwoorden: verontrustend, voorlijk, jaloers, flirterig, roekeloos, nieuwsgierig, ondeugend, verwend, raar, barbaars. Zijn broertje, Nicholas Augustus von Neumann, vertelt hoe het allemaal begint met een mechanisch weefgetouw dat zijn vader, een bekende bankier, in de grootste kamer van hun herenhuis deponeert. Ze halen het ’s nachts stiekem uit elkaar en krijgen het niet meer gerepareerd. Het werkt op ponskaartjes. Zijn broer is gebiologeerd door de vereenvoudigde rekentaal gebaseerd op enen en nullen. Raakt van de leg door het verhaal over de uitvinder die bijna wordt gelyncht door  een woedende menigte die zonder werk zit en de oorspronkelijke weefgetouwen in de hens zet. John is de beste broer ooit, volgens hem. Beschermt hem overal en altijd. Weet álles. Te paard racen ze samen achter treinen aan, veroorzaken explosies met luciferskoppen en chemische middelen uit de tuinschuur van hun zomerhuis, schieten van heuvels naar beneden op fietsen zonder rem, “… want waarom zouden we ooit langzamer willen gaan?...”, en halen de woede van in rode uniformen gestoken huzaren op de hals, omdat ze met sneeuwballen de bontmutsen van hun hoofd proberen te kegelen. Von Neumanns eerste vrouw, Mariette Kövesi, is tweeënhalf als ze op een driewieler zijn leven binnen komt fietsen. Hij is een jaar of acht. De industrialisatie ontploft aan alle kanten. Tijdens het interbellum: “… We hadden lol. We speelden. We werden dronken en dansten van de ene oorlog naar de volgende. Wat moesten we anders?...”. Ze stapt met hem in het huwelijksbootje omdat ze zo met hem kan lachen: “… Maar ik had niet met die man getrouwd kunnen blijven. Ach ja, de grote Von Neumann. Wat een mensch! God van wetenschap en technologie! Koning der consultants! Vader van de computer! Ik moet erom lachen. Als je hem eens gekend had zoals ik hem kende. Die man kon zijn veters nog niet strikken. Niks had je aan hem. Nog erger dan een baby. Ik zweer je dat als ik hem een paar dagen thuis aan zijn lot had overgelaten, hij voor het fornuis zou zijn verhongerd…”. Weliswaar is ze altijd om hem blijven geven. Veel.

 

De grondslagencrisis in de wiskunde

De Hongaarse wiskundige George Pólya herinnert zich hoe een onbekende jongen, tijdens een seminar voor begaafde studenten, binnen een seconde de oplossing voor een probleem waar hijzelf al jaren aan werkte, op het bord schreef: “… daarna was ik bang voor Von Neumann…”. Theodore von Kármán moet Von Neumann van het volgens zijn vader schrikbarende idee afbrengen om wiskunde te gaan studeren. Hij wil niet dat zijn zoon verandert in een eenzijdige zonderling. Het komt tot een compromis: de jongen wordt scheikundige én wiskundige. Op zijn tweeëntwintigste is Von Neumann hoogleraar. Hij probeert in zijn dissertatie de puurste en meest basale waarheden van de wiskunde te vinden. Het is de tijd van ‘de grondslagencrisis in de wiskunde’: “… Het wiskundig universum is ongeveer zo opgebouwd als de piramides van de oude farao’s. Elk theorema rust op een diepere en elementaire ondergrond. Maar waarop steunt de bodem van de piramide?...”. Op niets, begint men te vermoeden, en sommige van de knapste koppen worden daar gek van. Zoals de geleerde Georg Cantor, die aantoont dat er niet één type van oneindigheid bestaat maar een grote variëteit: “… Cantors these stortte de hele wiskunde in een pandemonium…”. De wiskunde wordt absurd: “… Vanaf dat hij een jongen was, had Cantor wat hij zelf ‘een onbekende, geheime stem’ noemde gehoord, die hem aanmoedigde de wiskunde te bestuderen. Hij raakte er later van overtuigd dat hij zijn oneindigheden dankzij goddelijke interventie had kunnen ontwikkelen. Zoals bij alle ware revelaties geloofde hij dat ze het menselijk ras naar een grotere, transcendentale zekerheid zouden voeren…”. Precies het tegenovergestelde gebeurt. Daarop proberen Bertrand Russell en Alfred North Whitehead de hele wiskunde tot logica terug te brengen. Ze bouwen de wiskunde van de grond af op: “… Dit was beslist geen eenvoudige taak: de eerste zevenhonderdtweeënzestig pagina’s van een reusachtige verhandeling – ‘Principia Mathematica’ – waren in hun geheel gewijd aan het bewijzen dat één plus één twee was, waarna de auteurs droogjes opmerkten: ‘De bovenstaande propositie kan af en toe nuttig zijn’…”.  De poging mislukt. Russell en Whitehead vullen meer dan tweeduizend pagina’s met hun weerlegbare bewijzen, terwijl het proefschrift van Von Neumann zo beknopt is dat je zijn reeks axioma’s op één enkel vel paper kunt schrijven. Zijn bovenmenselijke vermogen om de kern van de dingen te zien is niet alleen de sleutel tot zijn specifieke genialiteit, maar ook de verklaring voor zijn bijna kinderlijke morele blindheid.

 

Godvormige leegte

De wiskundige Gábor Szegö over Von Neumann, zijn pupil, die hem helpt met zijn gezin naar Amerika te emigreren wanneer Hitler aan de macht komt: “… Een wiskundige gigant, o zeker, maar Hasjem weet dat hij ook een dwaas was, en een gevaarlijke bovendien! Wat een contradictie. Het was alsof je met twee mensen tegelijk praatte. Briljant maar kinderlijk, scherpzinnig maar tegelijk ongelooflijk oppervlakkig. Altijd maar aan het roddelen. Altijd maar aan het drinken! Zijn tijd aan het verdoen met idiote vrienden, zijn geld uitgeven aan dure hoeren en met een ziekelijke interesse in de stomste dingen die je je maar kunt voorstellen, zoals welk nichtje met deze of gene baron getrouwd was en hoeveel wettige en onwettige kinderen ze wel niet hadden. Ik heb zijn behoefte aan al die verkakte koetjes en kalfjes nooit begrepen…”. Von Neumanns obsessie voor logica vindt hij schrikbarend. Iedereen lijkt in de ban van fanatisme. Hij voelt zich deels verantwoordelijk voor de dingen die Von Neumann later in zijn leven doet. Had hij niet meer tegengas moeten geven? “… Dus ik ben tekortgeschoten, afschuwelijk tekortgeschoten in wat het belangrijkste was: ik heb de heiligheid van ons vak niet op hem kunnen overbrengen…”. Volgens  Szegö kom je in geen enkele discipline dichter bij de geest van Hashem dan in de wiskunde. Daarom moet ze met eerbied gepraktiseerd worden. Ze bezit een kracht die even gevaarlijk als dodelijk is. “… Welk oordeel mij ook wacht, ik kan niet ontkennen dat ik het vóór ieder ander gezien heb. Waartoe hij in staat was. Het was zo zeldzaam en prachtig dat je wanneer je hem bezig zag, in huilen uitbarstte. Ja, dat heb ik gezien, maar ik zag ook iets anders. Een sinistere, machineachtige intelligentie die de remmingen ontbeerde die de rest van ons mensen in toom houden. Waarom hield ik mijn mond? Omdat hij zo superieur was. Aan mij, aan ons allemaal. Ik voelde me in zijn aanwezigheid licht beschaamd. Gekleineerd en vernederd. Een dwaze oude man met dwaze ideeën, meer niet…”. In spiritueel opzicht is Von Neumann echter een onbenul: “… Verloren geloof is erger dan helemaal geen geloof, omdat het een gapend gat achter laat…”. Szegö: “… die godvormige leegtes staan er vanuit de aard van hun zaak op gevuld te worden door iets wat net zo kostbaar is als wat er verloren ging. De keuze van dat ‘iets’ – als we al een keuze hebben – bepaalt het lot van de mensheid…”.

 

In de greep van de irrationaliteit

Tijdens een conferentie in Königsberg, die volgens Eugene Wigner ‘grenst aan het esoterische’, ontmoet Von Neumann een ‘skeleteachtige en extreem vreemd’ ogende jongeman die hem als enige te slim af is: Kurt Gödel. Stotterend beweert hij dat er zaken waar kunnen zijn die onmogelijk te bewijzen zijn. De zogeheten ‘Onvolledigheidsstellingen’. Op dat moment beseft Von Neumann verbijsterd dat hij wel kan ophouden met zijn werk aan de fundamentele logica: “… Een onbewijsbare waarheid is een nachtmerrie voor een wiskundige…”. Er knakt iets in hem. Von Neumann sluit zich twee maanden op in zijn werkkamer. Als hij weer tevoorschijn komt, toont hij aan dat de wiskunde ‘inconsistent’ is. Tot in de eeuwigheid zullen wiskundigen moeten werken met afschuwelijke paradoxen en contradicties óf onverifieerbare waarheden. Daarna houdt Von Neumann zich geen seconde meer met de grondslagen van de wiskunde bezig. Zijn grote project is verwoest. “… Hij ging door, bijna alsof er niets was gebeurd. Maar de hele toestand raakte hem diep. Ik weet niet of andere mensen het merkten, maar ik wel. Hij werd nooit meer de oude…”. Zijn wereldbeeld wordt steeds duisterder. Het aan de macht komen van de nazi’s bevestigt zijn gedesillusioneerdheid des te meer: zie je nu wel dat irrationaliteit de mensheid in zijn greep heeft! Hij emigreert naar Amerika waar hij in een halsbrekend tempo doorwerkt, maar inwendig lijdt. Hij zweeft in het luchtledige, zonder richting en niet in staat iets te vinden waaraan hij zijn onverdeelde aandacht kan schenken. Dat kwelt hem. Eenmaal zijn jeugdige geloof in de wiskunde vaarwel gezegd, wordt hij praktischer en effectiever, maar ook gevaarlijker: “… Hij was, op een heel reële manier, ontketend…”. Hij wordt een in te huren brein, steeds meer verleid door macht en door degenen die die uitoefenen: “… Hij rekende exorbitante gages om aan te schuiven bij mensen van IBM, RCA, de CIA en de RAND Corporation, soms niet langer dan een paar minuten, en werkte aan zoveel privé- en overheidsprojecten dat hij het vermogen leek te hebben op vele plaatsen tegelijk te zijn…”.

 

Paranoia

Von Neumann doet er alles aan om de grote wiskundige  Kurt Gödel, die door de bruinhemden in elkaar wordt geslagen omdat ze denken dat hij Joods is, naar de Verenigde Staten te krijgen. In Amerika  begint Gödel helaas zwaar aan paranoia te leiden. “… Hij ontwikkelde een ernstige eetstoornis en leefde op een dieet dat louter uit boter, babyvoeding en laxeermiddelen bestond. Hij begon ook spoken te zien, en raakte ervan overtuigd dat andere wiskundigen hem wilden vermoorden om wraak te nemen voor de onoplosbare onzekerheid die hij in hun wereld gebracht had; hij geloofde dat ze de gassen uit zijn eigen koelkast zouden gebruiken om hem van kant te maken, of dat ze zijn eten zouden vergiftigen, dus weigerde hij iets te eten dat niet door zijn vrouw was bereid of eerst door haar was geproefd…”. Paranoia is op hol geslagen logica. Het lijkt erop dat Gödels ziekte aan de basis ligt van zijn ongelooflijke prestaties. Als kadootje voor Einsteins verjaardag bedenkt hij zelfs een mogelijkheid om via de relativiteitstheorie daadwerkelijk terug in de tijd te reizen. Misschien moet je wel instabiel zijn om te kunnen denken zoals hij. “… ‘Elke chaos is schijn,’ schreef Gödel; hij was er stellig van overtuigd dat alles een reden had. Als je zo denkt, dan is het een klein stapje om achter de gewoonste, meest alledaagse gebeurtenissen verborgen machinaties en manipulerende instanties te gaan zien…”. Als zijn vrouw voor een operatie in het ziekenhuis verblijft, hongert hij zich dood.

 

Top secret

Ondertussen verdwijnt Von Neumann tijdens de Tweede Wereldoorlog stilletjes naar een top secret laboratorium in de woestijnen van het noorden van New Mexico. In Los Alamos dat in de schaduw van de Sangre de Cristo Mountains ligt, neemt hij deel aan het zogeheten Manhattanproject. Natuurkundige en Nobelprijswinnaar Richard Feynman, nogal een blaaskaak, beschrijft hoe het er toegaat. In feite zijn ze er met het ultieme kwaad bezig. Hoe bén je dan. Nou: hyper. Ze blijven maar grappen maken, aldus Feynman: “… het was allemáál knetter…”. Het ongelooflijk mooie, woeste, ongerepte landschap, ver weg van de beschaafde wereld, “… had de vreemde energie van een heilige ruimte…”. De perfecte plek om het onvoorstelbare te doen. Ze menen dat Hitler de bom ook aan het bouwen is. Ze willen hem voor blijven. Feynman raakt verslaafd aan het Go-spel dat ze in hun schaarse vrije tijd spelen. Oppenheimer (van de film) is er het beste in, vertelt hij. Von Neumann speelt waardeloos. Omdat de laatste niet tegen zijn verlies kan, draagt Opperheimer op het Go-bord te verstoppen als ze horen dat Von Neumann er aan komt. Een paar keer per jaar scheurt hij in steeds weer een gloednieuwe Cadilliac naar de geheime stad. Von Neumann is een fenomeen. Een echte vip: “… Alle afdelingen in Los Alamos stonden met hun lastigste problemen in de rij wanneer hij kwam, en dan liep hij van het ene kantoor naar het andere om ze een voor een op te lossen…”. Feynman heeft het over vrouwen die zich als machines gedragen en op de vreemde manier te werk gaan waarop computers nu doen. Er is een optelster, een vermenigvuldigster, een worteltrekster.

 

De bom

Feynman vertelt dat hij de eerste test met de atoombom heeft gezien. Niemand weet wat er gaat gebeuren. Iedereen denkt dat het een zeperd zal worden. Er waren al zoveel dingen mis gegaan: “… zoals dat hij losschoot toen ze hem naar boven hesen, de toren in, en begon te zwaaien. Hij had kunnen vallen en ter plekke kunnen ontploffen. De bom zelf zag er raar uit. Een metalen bol waar aan de buitenkant een wirwar aan draden en koorden uit stak. Hij was sinister, maar tegelijkertijd eigenlijk wel schattig…”. Op het moment suprême ontstaat er zelfs een onweersbui. Middenin de woestijn. Ongelooflijk toch? Kernfysicus Edward Teller (de vader van de waterstofbom) is bang. Zegt dat de mogelijkheid bestaat dat de bom de complete atmosfeer van de aarde laat ontbranden, waardoor alles, elke plant, elk mens, elk dier dat op de planeet leeft, zal stikken of levend verbranden. Jammer dan… Feynman over de flits die hem in zijn auto bereikt: “… In die eerste fractie van een seconde zag ik alleen maar licht, één bonk wit licht dat mijn ogen vulde en mijn hoofd leegveegde, een afgrijselijk, ondoorzichtig fel licht dat de hele wereld uitwiste. De ongehoorde kracht van dat licht was onbeschrijflijk…”. Net zo plotseling als het begint, is het ook weer voorbij: “… Ik hoorde mensen juichen, klappen en lachen, zoveel mensen die het vierden en het uitgilden van vreugde. Maar niet iedereen. Sommigen van ons waren stil. Sommigen waren zelfs aan het bidden toen ze opkeken naar die onheilspellende paddenstoelwolk die boven ons hing, terwijl alle radioactiviteit er paarsig en onwerkelijk in opgloeide, steeds hoger en hoger opsteeg in de stratosfeer, terwijl het angstaanjagende gedonder van de knal maar bleef echoën, telkens opnieuw, langs de bergen afketste, als een bel die luidde voor het eind van de wereld…”. Er gaat een petitie rond om de bom niet tegen Japan in te zetten. De oorlog in Europa is nota bene voorbij. Hitler heeft zichzelf doodgeschoten. Het maakt niets uit: “… De bom die wij hadden geschapen was in handen van militairen, en die zouden hem gaan gebruiken, wat er ook gebeurde…”. Von Neumann oppert zelfs dat ze de bom niet op de grond, maar zeshonderd meter daarboven tot ontploffing moeten brengen, zodat de schokgolf des te meer schade aanricht.

 

Speltheorie

De pacifistisch aangelegde Albert Einstein waarschuwt dat Von Neumann in hoog tempo in een ‘wiskundig wapen’ aan het veranderen is, aldus Neumanns tweede vrouw Klára Dan. Ze verafschuwt het Amerika waar Von Neumann dol op is: “… Het deed iets met hem. Al dat gekmakende, gedachteloze optimisme, al die opgewekte naïviteit waaronder ze hun wreedheid verbergen, dat haalde het slechtste in hem naar boven…”. Ze heeft het over de parasieten die op zijn talent meeliften en zijn fixatie op vrouwenbenen. Sommige secretaresses plaatsen stukken karton onder hun bureau, “… louter om te zorgen dat die grote man, dat Übermensch, niet steeds onder hun rokjes keek…”. Volgens haar kennen genieën geen middenweg: “… ze zijn óf ziekelijk wellustig óf  volstrekt afgesneden van hun genitaliën…”. Von Neuman en Dan maken elkaar gek in een buitengewoon ongelukkig huwelijk. Ze vermóórden elkaar bijna. Na de Trinity-proef voorspelt Von Neumann de onvermijdelijke ondergang. “… Zijn antwoord op het nucleaire dilemma was een perfecte afspiegeling van het beste en het slechtste in hem: genadeloos logisch, volstrekt contra-intuïtief en zo volkomen rationeel dat het aan het psychopathische grensde…”. De gevaarlijkste toepassing van één van zijn ideeën is de uitzinnige patstelling van ‘MAD – Mutually Assured Destruction’, de basis onder het angstevenwicht tijdens de Koude Oorlog. Volgens Oskar Morgenstern, professor in de economie, is het een wonder dat we de kernwapenwedloop hebben overleefd. Samen met Von Neumann schrijft hij een dik boek over speltheorie, dat gelukkig ook op terreinen als de informatica, de ecologie, de filosofie en de biologie wordt gebruikt. Het werk weerspiegelt bijvoorbeeld hoe kankercellen groeien, zich verspreiden en communiceren. Het mikt op niets minder dan het volledig in wiskunde uitdrukken van de menselijke drijfveren. Velen geloven nog steeds dat MAD een kernoorlog heeft weten te voorkomen. Morgenstern heeft het evenwel over een ‘zondige’ en ‘onvergeeflijke’ doctrine. Von Neumann is de eerste die openlijk pleit voor een nucleaire verrassingsaanval op de Sovjet-Unie om een Derde Wereldoorlog te voorkomen. Dat is het meest logisch. Daarop zal vanzelf een duurzame Pax Americana volgen. De USSR heeft in 1953 echter al meer dan vierhonderd kernkoppen klaarstaan, dus het komt er niet van. Volgens Eugene Wigner werd kernsplitsing vooral uitgevonden vanwege het vrij banale plezier het ‘ondenkbare te denken’, het ‘onmogelijke te doen’, door ‘al het menselijke te breken’. Kortom: “… Het was te mooi om te weerstaan…”.

 

De MANIAC

Als computerwetenschapper Julian Bigelow professor Von Neumann in vertrouwen meedeelt dat hij aan een machine werkt die driehonderd vermenigvuldigingen per uur kan uitvoeren, reageert de laatste alsof Bigelow “… een rotje in zijn reet had gedouwd…”.  Samen bouwen ze in een kelder de ‘Mathematical Analyzer, Numerical Integrator And Computer Model’, kortweg: MANIAC. “… Dat was in 1951. Dus we moesten onderdelen die over waren van de oorlog gebruiken en elektronenbuizen die het zonder waarschuwing vooraf begaven. In de zomer werd het zo heet in de ruimte dat er teer in de machine spetterde. Maanden werk in een oogwenk naar de knoppen. En het geheugen was ongelooflijk kwetsbaar. Iemand met een wollen trui aan kon hem zó schoonvegen. Passerende auto’s en vliegtuigen deden dat ook. Er is een keer een muis ingekropen. Knaagde aan de draden en verbrandde levend. We wisten de machine te redden, maar de stank raakten we nooit meer kwijt. Het bleef altijd ruiken naar verkoold vlees, geschroeid haar en verbrande snorharen…”. Even verder: “… Het eerste doel dat Von Neumann voor de MANIAC stelde, was dat hij het leven zoals we dat kennen moest vernietigen…”. Het zou zo ongeveer onmogelijk zijn geweest om zonder Von Neumanns geesteskind de waterstofbom te bouwen. Ze laten hem ontploffen op een eiland in de stille oceaan dat compleet verdampt. De waterstofbom is vijfhonderd keer krachtiger dan de atoombom. Er ontstaat een vuurbal die een temperatuur van driehonderd miljoen graden bereikt: heter dan de kern van de zon. “… De wetenschappers die getuige waren van de eerste thermonucleaire explosie werden doodsbang van de krachten die ze hadden ontketend…”. Het is alsof ze vrijwillig de duisterste regionen van de hel in zijn gewandeld: “… Ze voelden dat er iets onnoemelijks verkeerds aan het gebeuren was toen ze hun botten als schaduwen zagen verschijnen, dwars door hun levende vlees heen…”. En dan te bedenken dat Von Neumann geholpen wordt door een Poolse wiskundige, Stan Ulam,  die eigenlijk dood had moeten zijn vanwege encefalitis. Als hij wonder boven wonder uit zijn klaarstaande graf opstaat, waarschuwen de artsen dat hij vanwege zijn hersenbeschadiging zo min mogelijk moet nadenken. In plaats daarvan komt er uit zijn gestoorde verbeelding een ongelooflijke techniek voort.

 

Science fiction

Bigelow vertelt over de vreemde professor Barricelli die er van overtuigd is dat getallen een eigen bestaan kunnen gaan leiden in de MANIAC. Baricelli gelooft dat er nieuw leven kan ontstaan uit symbiose en niet alleen uit felle competitie. Hij veegt de vloer aan met Darwin. Von Neumann zet hem op een zijspoor. Waarom? Volgens Barricelli is Von Neumann een monster die zijn ideeën jat. Maar of dat echt zo is? Aan de hand van de rol dat het messenger-RNA speelt in alle levende cellen begint Von Neumann na te denken over zelfreproducerende machines. Als een ware profeet beschrijft hij, lang voordat ook maar iemand een glimp heeft opgevangen van de vreemde schoonheid van de dubbele helix, hoe DNA en RNA werken. Hij stelt een theorie op voor een zelfbouwend, zichzelf reparerend en verbeterend ruimtevaartuig: de ‘Von Neumann-sonde’. Maar wat als zo’n ding afdwaalt van zijn oorspronkelijke programmering? Mutaties ondergaat? Verandert in een vraatzuchtige zwerm die terugkeert naar de aarde om verhaal te halen? Ondertussen denkt Alan Turing na over niet-menselijke intelligentie en vindt uit dat, wil een machine ooit vorderingen maken richting ware intelligentie, deze feilbaar moet zijn. Willekeur en onzinnig gedrag maken namelijk nieuwe en onvoorspelbare reacties mogelijk en scheppen daarmee een grote variëteit aan mogelijkheden.

 

Techne

Als Von Neumann de diagnose kanker krijgt, reageert hij met een laatste uitbarsting van creativiteit. Hij verandert helemaal. Een invasie van diep bezorgde empathie met de mensheid en spirituele honger overweldigt zijn psyche. Een plotselinge behoefte aan zingeving en transcendentie steekt de kop op. Alsof de levenslang genegeerde kant van zijn persoonlijkheid ineens ruim baan krijgt. Wanneer onze soort de twintigste eeuw wil overleven, moeten we volgens hem de leegte vullen die het vertrek van de goden heeft achtergelaten. We zijn op het gebied van nagenoeg alle kunsten in onze groei blijven steken, orakelt hij. Op één na: ‘techne’. We moeten een manier vinden om voorbij onszelf te reiken. Wetenschap en techniek zullen ons een hogere versie van onszelf verschaffen. Zie het tegenwoordige transhumanisme. Neumann lijdt enorm veel pijn. Leeft op pijnstillers en drank. Zijn dochter, Marina von Neumann, zegt dat haar vader op het eind van zijn leven streng katholiek werd. Von Neumann was niet in staat zijn eigen sterfelijkheid met enige kalmte en waardigheid onder ogen te zien. Geestelijk stort de professor, die er geen probleem mee had om desnoods miljoenen mensen de dood in te sturen, op het laatst volledig in.

 

Self-learning

Zoals ik in de intro aangaf bestaat het laatste gedeelte van het boek uit een min of meer opzichzelfstaand verhaal. Het legt aan de hand van een zinderende tweekamp tussen de professionele Go-speler Lee Sedol en de computer ‘AlphaGo’, die door miljoenen kijkers via YouTube en televisie wordt gevolgd, uit wat kunstmatige intelligentie vermag. Go, nameloos populair in Zuid-Korea, Japan en China, is het meest complexe en diepzinnige spel dat de mensheid ooit heeft bedacht. AlphaGo heeft ‘zichzelf leren spelen’. Via de invoering van miljoenen ingevoerde Go-partijen en door dertig miljoen wedstrijden die het tegen zichzelf speelde. Door ‘trial and error’ leert het van eigen fouten. Het verspilt zijn gigantische rekenkracht niet aan het doorzoeken van de eindeloze mogelijkheden die voortvloeien uit elk afzonderlijk steentje, maar berekent de ‘waarschijnlijkheidsscore’. Het is in staat tweehonderd miljoen stellingen per seconde door te nemen. Niemand die precies weet waar het vreemde algoritme toe in staat is. En dat is precies het gevaar van AI: het werkt op een manier die ons voorstellingsvermogen te boven gaat. De Go-tweekamp bestaat uit vijf wedstrijden, waarvan Lee Sedol er ééntje wint. De machine slaat compleet op hol. Zijn makers halen de hele partij door het AlphaGo-systeem. De specifieke zet waardoor Lee Sedol op goed geluk won was er één op tienduizend (!)… De overtreffende trap van AlphaGo wordt bereikt door AlpahZero, die geen enkele menselijke ervaring meer incorporeert. Het neemt onze menselijkheid niet meer mee in zijn berekeningen: “… het kreeg simpelweg de spelregels en mocht tegen zichzelf spelen. Aanvankelijk deed het volstrekt willekeurige zetten, maar binnen een mum van tijd had het zich ontwikkeld tot een onverslaanbare kracht…”. Hoe eng ís dat?!

 

Uitgave: Meridiaan – 2023, vertaling Dirk-Jan Arensman, 380 blz., ISBN 978 949 316 993 7, € 26,50

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten