In “De geschiedenis van mijn leven” (zie mijn vorige blog) vertelt George Sand over de speciale band die haar opa - die als doodarme ‘meester-vogelaar’ kanaries en puttertjes verkocht op de Quai des Oiseaux in Parijs - evenals haar moeder en zijzelf hadden met vogels: “… Ik heb een roodborstje gehad dat vanwege zijn intelligentie en geheugen een wonderbaarlijk wezentje was; een wouw, voor iedereen een woest dier, maar met mij zo vertrouwelijk dat hij neerstreek op de rand van mijn zoontjes wieg en met zijn grote snavel, scherp als een scheermes, delicaat en met een teder, koket schreeuwtje de vliegen wegving die op het gezicht van het kind gingen zitten. Ik zou eindeloos de geschiedenis van de vogels die ik als vriend en metgezel heb gehad kunnen vervolgen. In Venetië leefde ik tezamen met een spreeuw vol bekoorlijkheden, hij is tot mijn grote wanhoop in de canaletto verdronken; vervolgens met een lijster die ik er heb achtergelaten en waarvan ik niet zonder smart gescheiden ben. Ik gaf toe aan de bevlieging een roman te schrijven waarin vogels een nogal belangrijke rol vervullen en waarin ik heb geprobeerd iets te zeggen over aantrekkingskrachten en occulte invloeden. In “Teverino” bedacht ik een jong meisje dat als de eerste Eva macht heeft over de vogels der schepping en, zo wil ik hier zeggen, zuiver fantasie is het niet…”. Haar verhaal deed mij denken aan “Het vogelhuis” van Eva Meijer (Hoorn, 1980, schrijver, beeldend kunstenaar, singer-songwriter en filosoof).
Magische boodschappers
Vogels hebben altijd tot de verbeelding gesproken. Doordat ze konden vliegen kwamen ze in oorden die buiten het bereik van mensen lagen. In de oudheid werden ze gezien als boodschappers van de goden. Vooral de raven en hun kleinere variant de kraaien, leken met hun gitzwarte veren, scherpe blik en schrille roep over demonische krachten te beschikken. Onze eigen Wodan werd vergezeld door twee raven: Huginn en Muninn. Volgens de Grieken brachten de raven storm. In Brittannië hadden de raven te maken met oorlog. Hoog boven de slagvelden zongen ze het lied van de dood. Ze fladderden en hupten tussen de gesneuvelden rond om hun ogen uit te pikken en zich te voeden met het liefst nog warme vlees. Volgens een legende had een middeleeuwse burchtheer in Wales een ravenleger die vijanden aanviel en verminkte. Raven konden de toekomst voorspellen. Verschenen ze aan krijgers dan zouden ze zeker de dood zien. Vlogen ze in paren over een huis dan zou daar spoedig iemand sterven. In Denemarken betekende het opduiken van een raaf in een dorp dat de pastoor zou overlijden. In Wales had een door een krassende raaf aangekondigde bezoeker kwaad in de zin. De Ieren hielden ze als huisdier omdat ze vast geloofden in hun magische gaven: ze waarschuwden voor dieven, ziekten en dood. In het 17de eeuwse Schotland ging een verhaal rond dat de vrome inwoners van het dorpje Halmadry in Sutherland tijdens een gebedsbijeenkomst in de ban waren geraakt van een satanische raaf. Echter, volgens de Romeinen was de geluidloos vliegende uil juist een slecht voorteken. Ieder gebouw waarin een uil binnendrong moest ritueel gereinigd worden. Ook in Schotland en Wales betekende uilengekras een aankondiging van de dood. Boeren in Groot-Brittannië spijkerden een dode uil met gespreide vleugels aan de schuurdeur om hagel en bliksem af te weren. De koekoek zou s’ winters naar het noordelijke dodenrijk vliegen. Hoorde je hem uit het noorden roepen dan betekende dat rampspoed. Hoorde je hem echter uit het zuiden roepen dan betekende dat een goede oogst, uit het oosten voorspelde hij liefde en uit het westen geluk. Volgens de bewoners van Wales hoefde je alleen maar de roep van een koekoek te volgen om fortuin te vergaren. In Groot-Brittannië en Frankrijk bracht het winterkoninkje geluk. De christenen vertelden dat het roodborstje had geprobeerd het bloed te stelpen dat uit de zijde van Jezus aan het kruis vloeide. De duif werd geassocieerd met ‘de Heilige Geest’. Aan illustere hoven voorspelde de edele Caladrius de dood van de koning. Draaide de vogel de zieke de rug toe dan zou hij zeker sterven. Nam de magische vogel de kwaal over en vloog hij naar de zon, dan was er kans op genezing. Vogels werden in oude tijden vaak in verband gebracht met de zon. De mythische Feniks, geboren uit vuur, verrees volgens de Egyptenaren en Arabieren uit zijn eigen as. In Rusland verscheen de Vuurvogel met vlammende vleugels aan mensen in nood. Marco Polo schrijft over een gigantische adelaar, Roc, die zo sterk was dat hij een olifant met zijn klauwen op kon tillen – die hij vervolgens te pletter liet vallen zodat hij zich met het olifantenvlees kon voeden. Sindbad de Zeeman sloeg zijn tulband om de klauwen van deze reuzenvogel om zich naar een ander eiland te laten vliegen. En dan had je nog gevleugelde wezens als de griffioen, het hemelpaard Pegasus, de enge harpijen en wat dacht je van de gevleugelde dwergen in het verre Japan: de Tengu.
Ik ga nooit trouwen
Toen Meijer haar masterscriptie filosofie over dierentaal schreef stuitte ze op het werk van Len Howard (1894-1973), een zonderlinge vrouw die zich terugtrok in een klein huisje op het Engelse platteland, waar ze samenleefde met de vogels die haar omringden. Howard schreef twee opmerkelijke en bijna vergeten boeken: “Birds as Individuals” en “Living with Birds”. “Het vogelhuis” is een luchtige, verstilde, fijngevoelige roman over deze vogelvrouw. Een verhaallijn volgt haar vogelobservaties, een andere bevat haar levensverhaal. Howard groeit op in een meer dan bemiddeld gezin. Haar vader organiseert als enige in West-Wales regelmatig saaie ‘salons’. Er wordt gemusiceerd en hij draagt er eigen en andermans gedichten voor. Howard speelt trouwens niet onverdienstelijk piano. “… De gesprekken gaan over buren, affaires, over wat buiten de lijntjes valt, nooit over wat de lijnen ter discussie stelt…”. Van kleins af aan helpt ze haar vader met het verzorgen van gewonde of uit het nest gevallen vogeltjes. Ze houdt bij welke vogels in de tuin komen. Geeft ze namen. Een tamme kraai houdt bivak in haar slaapkamer. Af en toe schrijft ze verhalen over vogels. Met haar moeder, die drinkt, altijd hoofdpijn heeft, haar uitlacht om haar vogeltic, indruk probeert te maken op de kerels om haar heen en zich expliciet zorgen maakt over dat Howard en haar zus maar niet aan de man komen, heeft ze niets. Ze lijkt dezelfde onafhankelijkheidsdrang te hebben als Sand: “… ‘Ik ga nooit trouwen.’ Terwijl ik het zeg weet ik dat het waar is…”. Als achttienjarige droomt ze over het conservatorium. Violist worden. In Londen of ergens anders: “… voor componisten zijn vogels ook belangrijk. Paul (op wie ze stiekem verliefd is, maar die met een ander vrijt) vertelde me laatst dat Mozart zich liet inspireren door de spreeuwen die hij als huisdier hield…”. Ze wil ooit haar eigen geld verdienen. “… Je hoeft toch helemaal geen geld te verdienen? We hebben genoeg geld…”, oppert haar zus. “… Ik wil mijn eigen leven leiden…”.
Passie
Een vriend van haar vader is dirigent in Londen. Ze weet hem voor haar karretje te spannen. Bemachtigt een baan als violist in zijn orkest. De stad is druk en lawaaiig en vies en vol landlopers en soldaten. De eerst wereldoorlog. Jongens en mannen verdwijnen om nooit meer terug te komen. Ze is niet gelukkig: “… De stad benauwde me, de mensen…”. Ze mist de natuur. Ze valt voor een kunstenaar in een woonboot, maar ziet een huwelijk niet zitten: hij heeft niet genoeg aan haar. Naast haar muzikale activiteiten schrijft ze artikelen over vogelonderzoek. Iemand biedt een verblijf in een blokhut aan, ver weg op het platteland, waar ze ongestoord kan werken. Als ze terug is merkt ze dat ze helemaal klaar is met spelen. Het geroddel van collega’s komt haar de neus uit. Haar vader is inmiddels overleden en heeft een behoorlijke erfenis nagelaten – over geld hoeft ze niet in te zitten. Ze besluit haar passie te volgen en koopt een buitenhuis(je) waar ze haar experimenten met vogels voortzet: hun zang in kaart brengen. Eindelijk doet ze wat ze echt wil. Het weinige dat ze merkt van de Tweede Wereldoorlog is dat ze moeilijk aan eten kan komen voor haar vogels. Plus dat haar ooit zo geliefde Paul ineens langs komt. Wegens insubordinatie op de vlucht voor het leger. Ze gelooft geen snars van het verhaal dat hij ophangt. Later zal hij als deserteur de kogel krijgen: ‘onschuld valt niet te bewijzen’. Wat er precies gebeurd is komt Howard niet te weten. De dorpelingen die haar gekend hebben zien Howard nóg over de velden lopen: met allerlei vogels op haar (gespreide) armen en hoofd.
Tellen
Het verhaal over haar vogelresearch is zo waanzinnig mooi dat het maakt dat je voor altijd anders naar vogels gaat kijken. En dat is ook haar bedoeling: “… Ik wil graag dat de mensen over de vogels leren, dat ze ze beter gaan begrijpen en beter leren behandelen…”. Binnen de kortste keren wonen er koolmezen in haar huis. Ze trekken draadjes uit haar tapijt en sokken om nestjes mee te maken. Eentje maakt haar wakker door een haar uit haar hoofd te trekken. Mussen spelen tikkertje. Pimpelmeesjes piepen zenuwachtig om hulp als er eitjes uit het nest zijn gevallen. Een merel zingt een motiefje van Bach na dat Howard op de piano speelt. Aan de hand van het gedrag van de vogels leert ze het weer voorspellen. Sommige vogels vinden het leuk om papier te scheuren of in de lampenkap te pikken. Anderen vermaken zich door van een kussen naar beneden te glijden: “… hun pootjes stijf, vogelskiën, grote pret…”. Een vogeltje gebruikt eikenbladeren om zijn vijanden af te schrikken. Een gekke creatieveling gaat met zijn pootjes aan een tak hangen zonnen: “… de vleugels opzij – heel slim, de zon komt zo aan de voorkant en de achterkant. Heel kwetsbaar ook…”. Hoe je vogels vast moet houden: “… De truc is om met je handen een holletje te maken om het lichaam van de vogel, maar zonder kracht of dwang; als vogels weten dat ze niet kunnen bewegen zullen ze meegeven, en als ze geen kracht voelen zullen ze zich niet verzetten…”. De slimste koolmees is ‘Ster’ die leert tellen: “… In 'Nature' las ik over een onderzoek met duiven die op aanwijzingen van de stem reageerden. Ik besloot dit uit te proberen met Ster. ‘Vier,’ zei ik op een ochtend, en ik tikte vier keer. Ze tikte vier keer – ik gaf haar een nootje. ‘Vier,’ zei ik nog een keer. Ze bleef me aankijken. ‘Vier.’ Ze aarzelde, boog zich toen voorover en tikte snel vier keer. We herhaalden dit later op de dag nog eens – eerst tikken met het woord, dan alleen het woord -, ze leek goed te begrijpen wat de bedoeling was. In de weken die volgden leerde ze zo vijf, zes, zeven en acht. Negen lukte niet, omdat ik het niet snel genoeg kon tikken. Voor vogels gaat de tijd sneller dan voor ons en Ster verveelde zich door mijn langzame getik, ze begon bij acht altijd al te tikken en dus kwamen we nooit verder. Zo werkten we die winter door…”. Als Ster wil tikken maakt ze dat duidelijk door haar veren uit te zetten. In het broedseizoen komt er niets van, dan is ze namelijk veel te druk. “… Ster tikte niet voor een beloning, ze vond het leuk om te doen, om samen te werken…”.
Tijd ver vooruit
De duizenden reacties op haar artikelen en boeken zijn over het algemeen positief, hoewel sommige mensen Howard antropomorfisme verwijten: het aan dieren toedichten van menselijke eigenschappen. Ze bestrijdt dat heftig. Volgens haar hebben alle vogels een individuele intelligentie en een eigen persoonlijkheid. Inderdaad, net als mensen. Maar wij zijn ook natuur. Bovendien heeft ze geen enkele opleiding. Echter, Howard is van mening dat er niets klopt van de toen gebruikelijke wetenschappelijke studies. Die spelen zich af in laboratoria. Maar vogels in gevangenschap gedragen zich anders dan normaal – zijn niet zichzelf. Howard wil weten hoe vogels zich in vrijheid gedragen. Haar publiek vindt het allemaal fantastisch. Als een geldmagnaat een vakantiepark naast haar huis wil bouwen, wordt er via de kranten en radio en televisie zo’n hetze ontketend dat de bouw niet doorgaat. Volgens Eva Meijer was Howard qua onderzoek haar tijd vér vooruit.
Uitgave: Cossee – 2016, 256 blz., ISBN 978 905 936 669 5, € 18,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten