Er is iets mysterieus aan de hand in deze sombere, zorgwekkende tijden. Alsof er bijna onmerkbaar een licht briesje opsteekt. Ik ontwaar ineens overal onopvallende nieuwsberichten over mensen die christen worden. Of lijkt dat maar zo, omdat ik er speciaal op let? CBN News meldde dat op eerste paasdag maar liefst meer dan 12.000 personen zijn gedoopt in het door en door seculiere Frankrijk, waar 80 procent van de jongeren geen enkele religieuze opvoeding heeft gehad. Het bijzondere is dat deze mensen niet door anderen op sleeptouw zijn genomen, maar zeggen dat ze een spirituele ervaring met Christus hebben gehad. “… 'Het is zeer verrassend om het vaak volledig onverwachte pad te zien dat degenen die om de doop vragen, bewandelen,' zei bisschop Olivier Leborgne van Arras, die toevoegde dat het aantal doopverzoeken op een 'verbijsterende schaal' ingediend worden…”. Idem dito in Iran. Idem dito in Gaza. Idem dito op een Amerikaanse universiteit. Er is weinig wat mij méér intrigeert. De bekende Vlaamse schrijfster Kristien Hemmerechts (1955), een feministe die in het verleden heel wat heilige huisjes omver heeft geschopt, zoekt haar heil sinds kort ook in de kerk. Gaan de kunstenaars voorop? Ann De Craemer vindt gelovigen niet langer ‘idioten’. Franca Treur leest de Bijbel weer. Zelfs de notoir activistische atheïst Richard Dawkins noemt zich tegenwoordig een ‘cultuurchristen’. Ik volg het allemaal op de voet. Een en ander triggert in mij het gedicht van Henriëtte Roland-Holst: "... De zachte krachten zullen zeker winnen / in ’t eind - dit hoor ik als een innig fluistren…”. “Van ver gekomen” is een ontroerend ‘bekeringsverhaal’. Eerder besprak ik van Hemmerechts het ophefmakende “De vrouw die de honden te eten gaf”, over de ex en handlangster van kindermoordenaar Marc Dutroux.
Getekend door verlies
Hemmerechts begint met het beschrijven van haar ‘krakkemikkige familiebanden’. In haar leven stapelde het verlies zich op. Haar moeder en zus zijn net twee dagen na elkaar overleden: “… Ik bevat het nog altijd niet helemaal, het lijkt nog altijd iets wat ik gedroomd heb…”. Twee van haar drie kinderen, Ben en Rob, stierven als baby: “…Ik doe er luchtig over, maar het zijn drama’s, vreselijke drama’s. Ze tekenen een mens, en de wonde heelt nooit. Er groeit een korstje over, maar ach, dat is zo weggekrabd of weggesleten of weggeveegd…”. Ook haar man, dichter Herman de Coninck (1944 – 1997) en haar goede vriendin, documentairemaakster Heddy Honingmann (1951 – 2022), aan wie ze haar boek opdraagt, zijn niet meer. Het is haar een raadsel waarom palliatieve sedatie ethischer zou zijn dan euthanasie. Gelukkig lag haar moeder maar kort met verminderd bewustzijn te wachten op de dood: “… Ik had het mijn moeder graag bespaard, zelfs al heeft het maar drie dagen geduurd. Wat mij betreft waren het er drie te veel. Respect voor het leven betekent ook – en wie weet vooral – mensen een waardige en pijnloze dood gunnen…”. Even verder: “… Herman heeft een goede dood gehad. Neerzijgen, wegzakken en gedaan. (Wanneer ik die zin herlees, denk ik: ook Ben en Rob hebben een goede dood gehad. Allebei gestorven in hun slaap. Nooit eerder heb ik dat gedacht, en nu ik het denk, weet ik niet wat ik van die gedachte moet denken.)…”. En openhartig: “… Ik zou er vandaag niet over piekeren nieuw leven op de wereld te zetten, daarvoor zijn de problemen te groot, de vooruitzichten te somber. Destijds stonden wij daar niet bij stil…”.
Ongelovige gelovige
Hemmerechts is in de eerste plaats schrijver. Daarnaast ook een ‘kleine gelovige’, een ‘ongelovige gelovige zelfs’, schrijft ze. Want ze gelooft niet letterlijk in een hemel: “… Zoals de eeuwigheid begrepen moet worden als ‘buiten de tijd’ moet de hemel begrepen worden als ‘buiten de ruimte’…”. Hemmerechts: “… Is de mis en het gebed bijwonen een rol die ik speel? Nee, dat is het niet. Integendeel…”. Maar wat zeg je nu helemaal als je zegt dat je dit of dat gelooft: “… Het maakt het allemaal zo letterlijk. En daar gaat het heus niet om…”. Dan raak je volgens haar de essentie uit het oog. Desondanks gaat ze al drie jaar naar de mis van de katholieke lekengemeenschap Sant’Egidio in de indrukwekkende barokkerk Sint-Carlus Borromeus te Antwerpen, waar ze de geloofsbelijdenis meezingt. Hemmerechts: “… ik geloof in de boodschap van het evangelie, in de boodschap van liefde en vrede en nederigheid. ‘Al spreek ik de taal van mensen en engelen, als ik de liefde niet heb, ben ik niets.’ En: ‘Intussen blijven deze drie bestaan: geloof, hoop en liefde. Maar de voornaamste is de liefde.’ Ik geloof in de discipline van het gebed en de liturgie. Ik geloof dat het heilzaam is die regelmaat in je leven in te bouwen, net zoals het heilzaam is dagelijks minstens zesduizend stappen te zetten. Het Onzevader zeg en zing ik met volle overtuiging, en zelfs uit volle borst. ‘Laat ons bidden met de woorden die Jezus ons geleerd heeft,’ zegt de priester, en dan gaat iedereen staan die kan, en zingt. Dikwijls zeg ik het Onzevader inwendig op, als ik in bed lig, of aan het schoonmaken ben, of ergens te voet naartoe ga. Het vervult me met warmte. Wanneer ik gespannen of zenuwachtig ben, geeft het me rust…”.
God in mij
En hoe zit het dan met al het lijden in de wereld? “… Je kunt je vragen blijven stellen. Eén ding weet ik met absolute zekerheid: je mag God niet zien als een mens, dus ook niet als een mens met een menselijke wil…”. Hoe dan wel over God te spreken? “… Johannes begint zijn evangelie met de zin: ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God.’…”. ‘Het Woord’ is een vertaling van het Griekse ‘Logos’, ‘Rede’ – maar veel wijzer maakt dat niet: “… Vreemd hoe je een zin prachtig kunt vinden en toch niet begrijpt…”. Betekent het dat de wereld bestaat uit taal - zie Derrida? “… Voor een schrijver natuurlijk een erg aantrekkelijke gedachte…”. Volgens haar ‘bestaat’ God ook niet zoals het mensdom: God ‘ís’. Over het hiernamaals: “… Ik stel me een grote bal energie voor, een spatje ervan belandt in ons en keert na ons overlijden naar die bal terug…”. Is de ‘ziel’ “… het stukje God in ons? Het goddelijke in ons?...”. Even verder: “… God is een woord dat mensen gebruiken voor wat het menselijke overstijgt. God ligt buiten het menselijke kennisvermogen, wij kunnen God niet kennen. De godsdiensten die verbieden God af te beelden hebben overschot van gelijk. Hij/Zij/Hun valt niet voor te stellen, laat staan af te beelden…”. Hemmerechts: “…’ Wovon mann nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen,’ schreef Wittgenstein, maar wat als je er wel over wilt praten? Wat als je erover wilt schrijven?...”. Even verder: “… Zelfs al spreek ik honderd talen, ik zal er nooit woorden voor hebben…”. Ze vindt het nogal aanmatigend om te spreken over een ‘relatie’ met God omdat dat ‘gelijkwaardigheid’ impliceert. “… In haar gepubliceerde oorlogsdagboek schrijft Etty Hillesum: ‘Ik vecht niet met jou, mijn God, mijn leven is één grote samenspraak met jou.’ En: ‘God en ik zijn nu alleen nog achtergebleven. Er is niemand anders meer, die me helpen kan.’…”. Het klinkt bescheiden en waarachtig. Etty maakt zich klein. “… De mooiste zin uit Dag Hammarskjölds ‘Merkstenen’: ‘Niet ik, maar God in mij.’…”. Hemmerechts: “… Het gaat niet om mij, wel om God in mij…”. Ook al begrijpt ze veel niet, toch móet ze elke week naar de kerk: “… Om te denken: misschien is het allemaal wel waar…”. Misschien komt alles goed. Ze beschrijft hoe de mis in zijn werk gaat: het is óók een beetje theater. Tussendoor vertelt ze over de taallessen die ze geeft aan daklozen en haar verblijf op Cyprus, waar haar gemeenschap vluchtelingen helpt.
Roepende, schreeuwende, hysterische vrouwen
Haar moeder was docent Latijn. Een dominante kenau: “… Haar zwarte haar valt voor haar ogen, haar gezicht is alleen nog een mond waar boos geluid uit komt, soms ook vloeken. Ik verstil, verstijf, probeer me onzichtbaar te maken, wacht, sluip weg. En dat alles terwijl de lijdende Christus vanop zijn kruis aan de schouwmantel toekijkt…”. Leven is lijden. Haar vader trok zich terug, haar zus vloog er bovenop: “… Al die beelden in mijn hoofd van roepende, schreeuwende, hysterische vrouwen – mijn moeder en mijn zus in een eeuwigdurend gevecht met elkaar, een niet-aflatende poging gelijk te halen, de ander te overtroeven, uit te schakelen, de mond te snoeren. En ik die niet wilde zijn zoals zij; alles, maar dat niet, nooit…”. De vader van haar Joodse ‘vervangzus’ Heddy terroriseerde zijn gezin net zo hard, sloeg zijn vrouw. De kleine Heddy hield de wacht, opdat haar moeder niet zou worden vermoord. Een jaar in kamp Mauthausen had haar verwekker ontmenselijkt (met een groep Tsjechen wist hij te ontsnappen). Hij speelde met één van zijn pistolen Russische roulette, wat Heddy die op een afstandje stond toe te kijken zo kwaad maakte, dat ze letterlijk blind werd. Een tijdje. Met diezelfde revolver leerde haar vader Heddy schieten. Hij wilde haar harden, een jongen van haar maken. Tegelijk decoreerde hij de ziekenwagon voor kinderen van een trein die heen en weer reed tussen Moskou en Vladivostok. Later, in Lima, ontwierp hij decors voor toneel. Heddy’s oma wist ooit de grens over te komen door te pokeren met de grenswachters: ze won. Pas nadat Heddy “Is dit een mens” van Primo Levi had gelezen, slaagde ze er in haar vader enigszins te begrijpen.
Het gaat niet om de mensen
“… ‘Ge komt van ver,’ zei mijn moeder tegen mij toen ze via via vernomen had dat ik weer naar de mis ging…”. Vermoedelijk bedoelde ze dat haar dochter uit een nogal zondig leven kwam. Hemmerechts nam het niet al te nauw met het zesde en negende gebod: “… Zes: doe nooit wat onkuisheid is. Negen: wees steeds kuis in uw gemoed…”. Haar moeder had gelijk: “… Ik kwam van mijlenver. Alles beklemde me aan de kerk, aan het geloof, aan godsdienst, aan missen. Ik moest het van me afschudden om te kunnen ademen, te kunnen leven. Ik moest uitbreken…”. Dat moesten we allemaal als we iets als onszelf wilden worden, denk ik nu. Ik ook. Als kind was Hemmerechts nogal bang geweest voor de hel. Evenals Franca Treur. Wat dat betreft lijkt het protestantse en katholieke geloof van vroeger weinig verschil te maken, al was ik zelf blijkbaar immuun voor dergelijke voorstellingen. Ik kan me tenminste niet herinneren dat ik ooit inzat over dat ik gebraden zou worden in een eeuwig vuur. Jij hebt dat verdrongen, zei iemand laatst tegen mij. Hemmerechts vraagt zich af in hoeverre haar afstand nemen van de kerk werd opgedrongen dan wel aangepraat door leeftijdsgenoten: “… Origineel was het zeker niet, heel wat mensen van mijn generatie begonnen de kerk links te laten liggen…”. Even verder: “… Het zou van originaliteit hebben getuigd om wel te blijven gaan. Zoals zo vaak was ik ook toen een product van mijn tijd…”. Een visie die me doet denken aan Jan Kuitenbrouwer, die denkt dat de geestelijke malaise onder meisjes veel stringenter is dan onder jongens omdat meisjes op sociale media eindeloos zitten te wissewassen over hun problemen en elkaar de put in praten, terwijl jongens sociale media vooral gebruiken om te gamen. Niet boos worden. Denk er eens rustig over na. Misschien zit er wel wat in. Hemmerechts: “… Ik werd ‘impulsief’ genoemd, wat een slechte eigenschap was. Ik vond hen vooral kil en afstandelijk. Het was alsof er geen leven in zat, geen impulsen, alsof ze dood waren, levend begraven in hun kloosters en abdijen…”. Ze heeft het over het seksuele misbruik in de kerk, waarvan de berichten als een ‘pandemie’ over de wereld gaan. Vraagt zich af of het systeem zelf rot is. Ik denk persoonlijk van wel, zie onder andere Genesis 2:18 en 1 Timotheüs 4. Hemmerechts: “… de overgrote meerderheid van mensen zijn seksuele wezens. Ze voelen zich beter, gelukkiger, evenwichtiger als ze een bevredigend en bevredigd seksleven hebben. En dat heeft weinig of niets met voortplanting te maken…”.
Mea culpa
Ze beschrijft hoe de kerk vroeger vooral dreef op ‘schuldgevoel’. Het ‘mea culpa, mea maxima culpa’ werd er als het ware ingeramd, zodat ze zich uiteindelijk overal schuldig over voelde, zelfs over de dood van haar kinderen. Dat verklaart in een moeite door de verregaande schijnheiligheid: “… Van de weeromstuit gingen mensen ook anderen beschuldigen, iedereen was immers schuldig, iedereen diende zich te schamen, iedereen schoot tekort. Als de schijnwerper op de tekortkomingen van iemand anders stond gericht, bleef je zelf hopelijk onder de radar, uit de wind, buiten schot…”. Maar ja, denk ik dan, als al die godsdienaren zich te buiten gingen aan onoirbare seks, was het ook geen wonder dat ze vol zaten met schuldgevoel, wat ze dan blijkbaar weer projecteerden op hun schaapjes. Hemmerechts: “… Je kunt de schuld voor iets bij jezelf leggen, of bij een ander. Wij werden aangemoedigd om ons eigen gedrag in vraag te stellen. Het zou wel aan ons liggen…”. Ze vertelt dat ze als zesjarige de zonde der onkuisheid opbiechtte omdat ze zo gauw niets anders wist te verzinnen en ze daar iets over had opgevangen. De priester had zich slap gelachen en zijn biechtgeheim geschonden door het aan haar moeder te vertellen. Ze haatte de priester. En toch: “… Hoe gammel ook die godsdienstige opvoeding, er werd daar de basis gelegd, de mogelijkheid, de kiem…”. Even verder: “… Zonde, zegt priester Rik, betekent een breuk met God. Het is iets doen wat je relatie met God verstoort. Of zoals ik het zou zeggen: iets doen waardoor je van het goddelijke in jou vervreemdt, waardoor je het niet meer voelt, waardoor het je niet meer beschermt, en waardoor je je dus verloren voelt of waant…”. Met die definitie kan ze wél iets aanvangen, en ik ook. Als God liefde is, is alles wat tegen de liefde indruist zonde.
Genderdichotomie
Ze vertelt een hilarisch verhaal over haar botsing met het Nederlands Bijbelgenootschap die haar blog over een interpretatie van het Martha en Mariaverhaal weigerde te plaatsen, waarin volgens haar maar twee rollen voor de vrouw zijn weggelegd: de zorgende en de luisterende. “… In beide gevallen voedt de vrouw de man, nu eens zijn maag, dan weer zijn ego. Ze staat in dienst van hem…”. Hemmerechts wil echter zelf ook spreken, nadenken, vragen stellen, schrijven, redeneren, een mening of visie formuleren. Wat haar betreft is het afgelopen met het ‘eenrichtingsverkeer’. In ieder geval is Martha niet onderdanig, ze laat haar ergernis blijken. Maria wél, die zwijgt en luistert. Is ze soms verliefd op de charismatische prediker? Hemmerechts noemt zich een fan van Jezus, maar in deze passage slaat Hij volgens haar de bal mis: “… Jezus had moeten zeggen: ‘Martha, je hebt gelijk. Veel handen maken licht werk. We komen je helpen en vervolgens gaan we samen aan tafel. En dan zal ik een mooie parabel vertellen, ik weet nog niet welke maar er zal me vast iets te binnen schieten terwijl ik de komkommers in stukjes snijdt…”. Even verder: “… Jammer genoeg breekt de passage af bij Jezus’ reactie. We vernemen niet hoe Martha vervolgens reageerde. Was ze boos? Gefrustreerd? Bliksemde ze Jezus met haar ogen neer? Sloeg ze hard met de deur? Spuwde ze in het eten? Voelde ze zich vernederd? Ik denk dat Martha, toen Jezus de deur uit was, Maria duidelijk heeft gemaakt dat ze dit nooit, maar dan ook nooit meer wil meemaken. En dat het haar niet uitmaakte wat Jezus zei, maar dat Maria niet moest denken dat zij, Martha, haar slaafje was…”. Wie bepaalt er eigenlijk hoe de teksten in het Oude en Nieuwe Testament gelezen moeten worden? Kun je überhaupt wetenschappelijke uitspraken doen over hun intentie? “… En vooral: bewijs je het Woord van God een dienst met deze – in mijn ogen – rigide houding?...”. Even verder: “… Als je overtuigd bent van de kracht van het Woord, hoef je toch niet bang te zijn voor een vrije interpretatie ervan? Laat het Woord van God in godsnaam leven! Wanneer je op dingen stuit die vandaag geen relevantie meer hebben of zelfs als schokkend worden ervaren, zeg dat gewoon. Wring je niet in allerlei bochten om er een aanvaardbare verklaring voor te vinden…”.
Geestelijk versus vleselijk
Wat de erotiek betreft: er is veel te doen geweest over een apocriefe tekst waarin Jezus, in dit geval Maria Magdalena, op de mond kust. In de context van het gnostische christendom had zo’n kus een ‘geestelijke’ betekenis: “… wat moeten we ons daarbij voorstellen?...”. Het begint geestelijk, het eindigt vleselijk, aldus een oude, wijze predikant uit mijn jeugd, die vol zat met rijmpjes en kwinkslagen. Hemmerechts: “… In een beroemde scène uit Gustave Flauberts ‘Madame Bovary’ steekt Emma Bovary een akker over om haar minnaar op te zoeken. Ze zakt weg in de omgeploegde aarde, ze struikelt en haar ranke laarsjes komen vast te zitten. Kijk, legde ik mijn studenten uit, dat is nu realisme…”. Een Disneyprinses zou over de akkers zwéven. “… In een naturalistische roman zou Emma door de modder worden verzwolgen. Ze zou erin verdwijnen als in een moeras. Uiteindelijk gebeurt dat ook, zij het niet letterlijk. We zijn dan ook al een minnaar verder…”. Flaubert biedt haar slechts één uitweg: zelfmoord. “… Schrijvers kunnen meedogenloos zijn voor hun personages…”. De magische sfeer van Kerstmis, “… de triomf van het goede, althans voor één nacht…”, vindt Hemmerechts vooral terug in een citaat uit Shakespeares “Hamlet”: “… Men zegt dat steeds omtrent de tijd waarin de komst van onze Heiland is gevierd de ochtendvogel hele nachten kraait, en dan, vertelt men, waagt geen geest zich hier; de nacht is mild, geen ster brengt ongeluk, geen elf bekoort, geen heks heeft tovermacht, zo heilig en genadig is de tijd…”.
Waanzin
“… Niets is beangstigender. Laat je niet wijsmaken dat waanzin interessant is. De romantische voorstellingen van waanzin zijn kwalijk, schadelijk en zelfs pervers. Waanzin is de hel, in de eerste plaats voor de waanzinnige zelf…”. Hemmerechts zegt dat ze zelf ook niet ‘psychoseproof’ is: “… Een psychose, zo heb ik menen te begrijpen, is een vlucht uit de werkelijkheid wanneer die ondraaglijk wordt…”. Ze schrijft over haar geesteszieke zus die veel te dicht bij wilde komen, letterlijk en figuurlijk. “… Zij leek moeite te hebben te beseffen of te aanvaarden dat ik iemand anders was, dat ik niet een deel of verlengde van haar was…”. Even verder: “… In haar ogen waren we één, was ik een stuk van haar, alsof we een Siamese tweeling waren…”. Hemmerechts: “… De laatste keer dat ik haar opzocht – ze verbleef toen opnieuw in het psychiatrisch ziekenhuis van Kortenberg, waar ze najaar 1977 voor het eerst was opgenomen en waar ze sindsdien met langere of kortere tussenpozen min of meer een vaste klant was geweest – zat ik zoals steeds verstijfd, verlamd tegenover haar, wachtend tot ik er lang genoeg had gezeten en weg kon…”. Even verder: “… Alles wat ik zei kon ze verdraaien en tegen mij gebruiken voor een verbale aanval, een venijnige uithaal. En dus zei ik nauwelijks iets. En dat terwijl ze ernaar hunkerde dat we close zouden zijn. Ze maakte het onmogelijk, ze vernietigde waarnaar ze verlangde. De vaste beschuldiging luidde dat ik me superieur waande, dat ik op haar neerkeek, dat ik haar uitlachte. Ooit beschuldigde ze me ervan iets te hebben gezegd – ik herinner me niet wat, wel herinner ik me dat ik het helemaal niet had gezegd. Maar je had het kunnen zeggen, zei ze …”. Als kind peperde ze Hemmerechts al in dat iedereen een hekel aan haar had. Haar haatte. Het gevolg: “… Ik wilde onzichtbaar zijn, ik wilde aan de blik van anderen ontsnappen. Ik voelde me een schim, een spook. Ik doolde…”. Iemand vroeg haar ooit of ze als kind gepest was, wat ze verbaasd ontkende. Pas veel later realiseerde dat ze natuurlijk wél gepest was. Ongenadig zelfs.
Klein, zwak en sukkelachtig
Het voordeel van geloven in God is dat je je minder aantrekt van de mensen om je heen, aldus Hemmerechts. Misschien moeten we beseffen dat we allemaal ‘klein, zwak en sukkelachtig’ zijn, schrijft ze. Misschien leren we dan elkaar met wat meer ‘mededogen’ te behandelen. Haar zus wilde in ieder geval meer krijgen dan haar werd gegeven aan liefde, warmte en aandacht: “… Als jij mij niet liefhebt zoals ik wens door jou te worden liefgehad, als jij mij niet ziet zoals ik wil dat jij mij ziet, als jij mij niet geeft wat ik van jou wil krijgen, dan zal ik je haten. Was dat het?...”. Ik heb het, tot mijn verbijstering kan ik wel zeggen, ook meegemaakt: mensen die eisen dat jij je gedraagt naar het beeld dat ze van je geschapen hebben. Hemmerechts schrijft dat je getraumatiseerd kunt zijn door iets wat nooit gebeurd is. Volgens haar moet je leren te dealen met de rare beelden in je brein, “… want uitroeien kun je ze niet…”. De vraag is hoe zo’n voorstelling in je hoofd terecht is gekomen. “… Misschien moet je het beeld decoderen, proberen te achterhalen waar het vandaan komt, wat het prijsgeeft over je gevoelswereld…”. Ook Hemmerechts werd thuis ‘onze jongen’ genoemd: “… ‘Hij’ doet dit, ‘hij’ doet dat. Bizar maar waar…”. De mensen die haar hebben gekend, noemen haar zus steevast ‘lief’: “… Haar woede was voor haar familie bestemd. Of werd door die familie opgewekt…”. Even verder: “… Ik benijd mensen die hun emoties vrij spel geven. Ik hoop dat ze beseffen wat een luxe het is. Tegelijkertijd vind ik hen een tikkeltje egoïstisch. Vragen ze zich niet af wat andere mensen van hun emoties denken? Wat ze ermee moeten? Welk effect ze op hen hebben?...”. Je kunt er onuitstaanbaar door worden. Het kan je leven vergallen. Je wordt er een potentiële bom door. Onvoorspelbaar.
En toen kwam Hij zelf
Hemmerechts voelt zich nog steeds een beetje belachelijk wanneer ze het over haar geloof heeft. De mensen schrikken zich rot als ze zegt dat ze naar de mis gaat. Alsof ze het in Keulen horen donderen. Allengs moet ze ook wel een beetje lachen om degenen die van hun stoel vallen door haar ‘bekering’. Alhoewel ze het woord ‘bekering’ veel te dramatisch vindt. Over de periode na de dood van haar zoontjes: “… In die dagen, in die maanden, in die jaren was er geen God in mijn leven. Er was een kale grijze ijzige vlakte, waarop ik verloren ronddoolde…”. Wat is er dan veranderd? Wat heeft die ommekeer gebracht? “… Het is een langzaam proces geweest. Stapje voor stapje. De bocht van 180 graden werd graad voor graad genomen…”. Even verder: “… De wereld waarin mijn zoontjes stierven was een wereld zonder God. Zelfs Jezus werd door Hem verlaten, waarom ik niet? Eli, Eli, lama sabachtani. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Eerst heb ik Hem verlaten, en vervolgens heeft Hij mij verlaten…”. Daarna stuurde hij een engel: haar dochter. En later een tweede engel: haar stiefdochter annex plusdochter. “… Zij hebben me leren liefhebben. Ook zij hebben mij de weg getoond. Je zegt: ik wil niet dat mijn dochter ook maar iets met de kerk te maken heeft, en vervolgens stelt diezelfde dochter je vragen over de kerk, intelligente vragen, intrigerende vragen. Vervolgens ga je met andere ogen naar die kerk kijken, met haar ogen. In haar gezelschap werden kerken gewijde plekken. We hingen er rond, we brandden kaarsjes en we bekeken er beelden en schilderijen. En zij mij maar vragen stellen…”. Ze zijn zelfs samen naar Lourdes geweest waar ze gegrepen werden door de magie. Echter, “… Toen ik de diagnose borstkanker kreeg, stuurde God geen engel, maar kwam Hij zelf, in eigen persoon. Ik had Hem niet gevraagd, ik dacht in alle eerlijkheid niet aan Hem, ik was verlamd van de angst, ik was volstrekt in paniek, mijn hele lijf zat vol met kankercellen, zo voelde het althans. En toen op een nacht moet God hebben bedacht: nu is het welletjes geweest. Hij glipte bij mij in bed, onder het donsdeken, Hij legde Zijn handen onder mij, zo dat ik niet anders kon dan het voelen, dat ik niet anders kon dan voelen dat het goed was, dat ik niet bang hoefde te zijn, dat wat er ook gebeurde ik veilig in Zijn handen was. Na die nacht kende ik geen angst meer…”.
Uitgave: De Geus – 2024, 192 blz., ISBN 978 904 454 983 6, € 20,99
Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier