Menu

zondag 29 maart 2020

De pest – Albert Camus


Omdat “De pest” (1947) over de hele wereld een herboren bestseller is geworden, heb ik het virusboek herlezen (zie de mooie uitzending van DWDD over dit boek). Ik herinnerde me het verhaal vooral als een inktzwarte ver-van-mijn-bed-show. Nooit gedacht dat het nog eens zo dichtbij zou komen natuurlijk. En dat het zo verdraaid to the point de extreme omstandigheden weerspiegelt. Camus schreef het vooral als metafoor voor het fascisme. Het citaat van Daniel Defoe aan het begin maakt dat duidelijk: “… De ene soort gevangenisstraf uitbeelden via de andere is even redelijk als iets bestaands uitbeelden door iets dat niet bestaat…”. Ik las het in de vertaling van Jan Pieter van de Sterre. Eerder besprak ik van Camus “De vreemdeling”.

De onwerkelijkheid van plagen

De pest breekt uit in Oran, een doorsnee-stad onder Frans bestuur aan de Algerijnse kust. Een weinig schilderachtige stad, zonder groen en zonder ziel, waar zelden iets spectaculairs gebeurt, ze allemaal druk bezig zijn met geld verdienen, de zieken en stervenden uit het zicht worden gehouden en iedereen vroeg of laat, ten prooi aan ingesleten gewoonten, indommelt: “… er zijn steden en landen waar de mensen zo nu en dan het vermoeden hebben dat er meer is. Niet dat hun leven in het algemeen daardoor verandert, maar er was een vermoeden en dat alleen al is winst…”. Helaas kun je dat van Oran niet zeggen. Op een dag komen er uit alle hoeken en gaten ratten (die de pest overbrengen) tevoorschijn, om voor het oog van iedereen te creperen. Ineens zijn ze ook allemaal weer verdwenen. Net als de stadsbewoners opgelucht adem halen ziet dokter Rieux de eerste ziektegevallen: koortsige mensen met zulke opgezwollen lymfeklieren dat ze aanvoelen als houten knoesten. Na een korte, heftige doodsstrijd leggen de meeste patiënten het loodje. Verbazing gaat over in paniek. Men begint bang te worden en tegelijk na te denken. Rieux kan zijn oren en ogen niet geloven. De pest is toch iets uit de middeleeuwen? De pest is toch uitgestorven? “… Het is moeilijk in plagen te geloven op het moment dat ze je overvallen…”. En even verder: “… Plagen zijn van een andere orde dan mensen, dus vindt iedereen plagen onwerkelijk. Het zijn boze dromen waar wel weer een eind aan komt. Maar er komt niet altijd een eind aan, en van boze droom tot boze droom zijn het de mensen zelf die aan hun eind komen, de humanisten als eersten, omdat ze geen voorzorgsmaatregelen hebben getroffen. Onze stadsgenoten waren niet schuldiger dan anderen; ze vergaten bescheiden te zijn, meer niet, en ze gingen ervan uit dat plagen onmogelijk waren en dat alle wegen dus nog voor hen openstonden: ze bleven gewoon zaken doen, ze organiseerden reizen en ze hielden er meningen op na. Waarom zouden ze ook denken aan de pest die een eind maakt aan de toekomst, aan reizen en aan discussies? Ze meenden vrij te zijn, maar niemand zal ooit vrij zijn zolang er plagen bestaan…”.

De sterftecijfers
Rieux gaat door alle stadia die wij ook mee maken: “… Zelfs toen dokter Rieux tegenover zijn vriend had toegegeven dat er, verspreid over de stad, een handvol zieken zomaar ineens aan de pest was gestorven, bleef het voor hem een onwezenlijk gevaar…”. Langzaamaan voelt hij “… de lichte afkeer van de toekomst, die ongerustheid heet, in zich opkomen…”. Terwijl hij nadenkt over wat hij weet over de pest in het verleden: “… Een paar gevallen maken nog geen epidemie en goede voorzorgsmaatregelen zijn afdoende…”. Toch?! Net als ik zit de dokter uit het raam te kijken: “… Aan de ene kant van de ruit de frisse voorjaarslucht en aan de andere kant het woord dat nog naklonk in de kamer: de pest…”. Hij slaagt er na veel aandringen in een gezondheidscommissie bij elkaar te roepen, wat sommigen nogal misplaatst vinden. Je moet de zaak vooral niet erger voorstellen dan het is. Edoch, de koorts grijpt verder om zich heen: “… Het licht duizelige gevoel dat de dokter elke keer beving wanneer hij aan de pest dacht, groeide die dag gestaag. Uiteindelijk gaf hij voor zichzelf toe dat hij bang was…”. De voorzichtige noodmaatregelen worden beetje bij beetje aangescherpt als ze onvoldoende blijken: “… Onze stadsgenoten, die tot dusver hun ongerustheid steeds hadden gemaskeerd met grapjes, leken op straat bedrukter en zwijgzamer…”. Uiteindelijk ziet de prefect van de stad zich genoodzaakt officieel de pest af te kondigen en de stad af te sluiten: “… Ondanks deze ongewone taferelen kostte het onze stadgenoten blijkbaar moeite te begrijpen wat hun overkwam. Wel waren er gemeenschappelijke gevoelens, eenzaamheid en angst bijvoorbeeld, maar men verloor daarnaast zijn persoonlijke besognes geen moment uit het oog. Niemand had nog echt de ziekte geaccepteerd. De meesten bleken vooral gevoelig voor het verstoren van hun gewoontes of voor hun aangetaste belangen. Daar waren ze boos of geïrriteerd over en dat zijn niet de juiste gevoelens om tegenover de pest te stellen. Hun eerste reactie was bijvoorbeeld het beschuldigen van het stadsbestuur. Het antwoord van de prefect tegenover de critici, van wie de pers zich tot spreekbuis had gemaakt (‘Kan er niet een versoepeling van de geplande maatregelen overwogen worden?’) was tamelijk verrassend. Tot dan toe hadden noch de kranten noch ‘Ranscoc’ officiële mededelingen ontvangen over de statistieken van de ziekte, maar voortaan speelde de prefect ze elke dag door aan het bureau, met het verzoek ze wekelijks bekend te maken. Ook nu kwam er geen onmiddellijke reactie van het publiek. De aankondiging dat de derde pestweek driehonderdtwee doden had gekost, sprak niet tot de verbeelding. Enerzijds waren ze misschien niet allemaal aan de pest overleden, anderzijds wist niemand in de stad hoeveel mensen normaliter per week doodgingen. De stad had tweehonderdduizend inwoners. Niemand wist of dit sterftecijfer normaal of abnormaal was…”.

Voor de dokter geen en-en
In het verhaal komen overal inmiddels herkenbare dingen aan de orde. Luxe winkels gaan van de ene op de andere dag dicht: “… velen werden door de sluiting van winkels of van bepaalde kantoren tot nietsdoen gedwongen. Vooralsnog waren ze niet werkloos maar hadden ze verlof…”. Reizigers keren elkaar in de tram zoveel mogelijk de rug toe om wederzijdse besmetting te vermijden. De roekeloze levensdrift van jonge mensen doet denken aan ‘onze’ lockdown-feestjes. Alleen de familieleden van patiënten worden ingeënt omdat er te weinig serum is. Ware en onware verhalen over de epidemie doen de ronde. De gezondheidszorg heeft te weinig mankracht en te weinig tijd; dus wordt er een team van hulpploegen opgezet. Iemand oppert dat: “… de epidemie een zaak van allemaal was en dat ieder zijn plicht hoorde te doen…”. Iedereen mag wel gewoon naar buiten. Het straatleven tiert welig. Dokter Rieux krijgt het razend druk. De pest is eentonig: alle gevallen zijn hetzelfde. Hij voelt hoe hij van binnen aan het veranderen is. De pijnlijke onverschilligheid in hem groeit: “… Je krijgt genoeg van medelijden als het nutteloos is. En het gevoel dat zijn hart zich langzaam van de buitenwereld afsloot, bezorgde de dokter de eerste opluchting in deze loodzware dagen. Hij wist dat zijn taak er lichter door zou worden, daarom was hij er blij mee…”. Ene pater Paneloux houdt in de kathedraal ondertussen een drukbezochte donderpreek, waarin hij de pest voor een goddelijke straf houdt, en de mensheid maant terug te keren naar de Eeuwige. De dokter gelooft niet in God en steekt daarom de handen uit zijn mouwen. Volgens hem draait de wereld in dit soort situaties niet om heldendom, maar om doodeenvoudig fatsoen. Als hij wel geloofde zou hij ophouden de mensen te genezen, om die zorg aan de Almachtige over te laten, zegt hij. Voor hem geen en-en. Het is het een óf het ander: “… niet op de knieën maar vechten, op welke manier dan ook. Doel was zoveel mogelijk mensen te behoeden voor een definitieve scheiding. Daar bestond maar één middel voor: de pest bestrijden. Deze houding was niet bewonderenswaardig, alleen maar logisch…”. Precies de tegenovergestelde redenering van de Heilige Lucas van Simferopol dus (zie mijn blog over “Geest, ziel en lichaam”), die zijn kunstopleiding afbrak om geneeskunde te gaan studeren, daar hij zich geroepen voelde de straatarme boeren in de provincie te helpen. Zo zie je maar weer dat een verschillend godsbeeld je uiteindelijk toch tot dezelfde actie kan bewegen.

Onwetendheid

De verteller heeft een optimistische mensvisie: “… Het kwaad in de wereld komt bijna altijd voort uit onwetendheid, en goede bedoelingen die niet gestuurd worden door het verstand kunnen evenveel schade aanrichten als slechte. De mens is eerder goed dan slecht en in de praktijk ligt daar niet het probleem. Maar hij is meer of minder onwetend, en dat is wat men deugd of ondeugd noemt, waarbij de meest wanhopig makende ondeugd de onwetendheid is die alles meent te weten en zich dan het recht toeëigent om te doden. De ziel van de moordenaar is blind en er bestaat geen ware liefde en ware goedheid zonder een uiterste scherpzinnigheid…”. Een journalist van buiten probeert via mensensmokkelaars de stad uit te komen. Een sjoemelaar is wel blij met de pest, want daardoor heeft hij minder kans gearresteerd te worden. De zwaarst getroffen wijken worden geïsoleerd. De pest heeft het vooral begrepen op diegenen die in groepsverband leven: soldaten, kloosterlingen en gevangenen. De verteller vindt het jammer dat hij niets spectaculairs kan opdissen: “… Maar niets is minder sensationeel dan een plaag. Alleen al door de lange duur zijn grote rampen eentonig. De vreselijke dagen van de pest zijn bij wie ze heeft meegemaakt niet in de herinnering blijven hangen als een onstuimige vlammenzee, maar meer als een eindeloze tredmolen, die gaandeweg alles vermorzelde. Nee, de pest had niets gemeen met de grote, opwindende visioenen die dokter Rieux aan het begin van de epidemie hadden achtervolgd. Het was in de eerste plaats een kwestie van omzichtig, onberispelijk, goed functionerend bestuur. Dat was trouwens ook de reden voor te verteller om te streven naar objectiviteit, in een poging de waarheid en vooral zichzelf geen geweld aan te doen. Hij heeft geen kunstgrepen toe willen passen, behalve waar dat nodig was om een redelijk samenhangend relaas te krijgen. En diezelfde objectiviteit dwingt hem nu tot de constatering dat men in die periode het meest, het diepst en het algemeenst leed onder de scheiding van beminden…”. Zie de verpleeghuizen die op slot zitten. De mensen kunnen niets anders dan zich bij de feiten neerleggen. Worden apathisch als slaapwandelaars: “… Er was niemand meer met verheven gevoelens; eentonige gevoelens waren er voor in de plaats gekomen…”.

Zwijgen en afwachten
Een heftig hoofdstuk gaat over de dood van een kind. Zowel de dokter als de pater zijn er getuigen van. Dat verandert de houding van de pater. In een preek die volgt zegt hij dat God ons bij het lijden van een kind met de rug tegen de muur zet. In extreem ongelukkige tijden wordt een extreem geloof geëist. De christen moet zich verlaten op Gods wil, zonder die te begrijpen. Proberen in het duister, op de tast, goed te doen. Op zijn plaats blijven: “… we hoorden het schandelijke leed te aanvaarden omdat we moesten kiezen tussen haten en liefhebben van God…”. En even verder: “… Broeders, de liefde voor God is een moeilijke liefde, een liefde die van de mens vraagt dat hij zich volledig overgeeft en zichzelf wegcijfert…”. Hij heeft gelijk, zegt iemand, “… Als de onschuld de ogen uitgestoken wordt, moet een christen zijn geloof verliezen of zich erbij neerleggen dat hem ook de ogen worden uitgestoken…”. De pater verliest inderdaad zijn leven. Het doet me denken aan de Italiaanse priester die laatst in het nieuws kwam omdat hij zijn beademingsapparatuur had afgestaan aan een jonger iemand. De builenpest gaat over in longpest waardoor het verhaal alleen nog maar dichterbij komt. Uiteindelijk zwakt de epidemie af. De pest waait over. Het verhaal loopt goed af. In het laatste hoofdstuk komen we er achter dat de verteller dokter Rieux zelf is, die het besluit nam zijn verhaal te noteren, “… zodat hij niet zou horen tot degenen die zwijgen, zodat hij kon getuigen voor deze pestslachtoffers, zodat hij tenminste een herinnering achterliet aan de onrechtvaardigheid en het geweld dat hun was aangedaan, en zodat hij heel eenvoudig kon doorgeven wat je van plagen kunt leren, namelijk dat er in de mens meer te bewonderen dan te verachten valt…”. Mensen zijn geen heiligen en zijn kroniek is geen kroniek van een definitieve overwinning, “… maar alleen de getuigenis van wat tegen het schrikbewind en zijn onvermoeibare wapen gedaan moest worden en ongetwijfeld nog gedaan zal moeten worden door alle mensen die ondanks hun persoonlijke hevige verdriet niettemin weigeren plagen te accepteren en die moeite doen om genezers te worden…”. Op wat voor manier dan ook. Terwijl hij op een dakterras over de feestvierende stad uitkijkt, “… realiseerde Rieux zich dat deze vrolijkheid nog altijd in gevaar verkeerde. Want hij wist wat deze blije menigte niet wist en wat in de boeken te lezen staat: de pestbacil sterft nooit uit en verdwijnt nooit voorgoed, hij kan tientallen jaren achtereen blijven sluimeren in de meubels en het linnengoed, hij wacht geduldig, in kamers, kelders, koffers, zakdoeken en paperassen, en misschien komt er een dag waarop, tot schade en lering van de mensheid, de pest zijn ratten wekt om ze te laten sterven in een gelukkige stad…”. Zover als Rieux zijn wij nog niet, wij zitten ‘er’ nog midden in: “… Maar alleen midden in de ellende wen je aan de waarheid, dat wil zeggen aan zwijgen. Afwachten maar…”.

Uitgave: De Bezige Bij – 2019 (12e druk), vertaling Syt Palma, 320 blz., ISBN 978 940 314 920 2, € 21,40
Rechtstreeks bestellen: klik hier

3 opmerkingen :

  1. Prima tekst, goed gekozen citaten - en alleen daarmee al stukken beter dan DWDD met een weinig saillant en ook nog heel slecht voorgelezen citaat !

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dankjewel Evelyne voor deze huiveringwekkende recensie.
    Ik lees je altijd graag.
    Veel respect voor jouw werk.
    Groet uit oegstgeest

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Wat ontzettend leuk dat ik je recensies ontdekt heb. Wat ben je veelzijdig. Ik lees je recensies met heel veel plezier. Hartelijk dank. Ga zo door

    BeantwoordenVerwijderen