Menu

woensdag 22 maart 2023

Orgaandonatie: een zaak van leven en dood – Drs. Ruud van der Ven

 


Na zijn pensionering heeft voormalig huisarts Ruud van der Ven (zie mijn vorige blog) vier jaar gewerkt aan een diepgaand onderzoek naar orgaantransplantatie. Hij is vierkant tegen. Dat ben ik zelf niet per se, al vond ik het wel buitengewoon verhelderend de minder mooie kanten van deze techniek onder ogen te krijgen. Want haken en ogen zijn er zeker. Volgens Van der Ven wordt er teveel en eenzijdig de loftrompet gestoken over donatie. Hij hoopt dat de informatie die hij geeft tot een juister en evenwichtiger beeld leidt.  Op een bijzonder knappe manier worden ervaringsverhalen en wetenschappelijke informatie in zijn boek afgewisseld, waardoor het zowel voor leken als insiders een weliswaar bizar maar prettig leesbaar verhaal is. 

 

Van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, tenzij’

Het eerste hoofdstuk begint als een roman waarin een  fictief gezin te maken krijgt met een dodelijk ongeluk van een negentienjarige zoon. In het ziekenhuis krijgen ze te horen dat de artsen niets meer voor hem kunnen doen en maken ze de gang van zaken rond orgaandonatie mee. In Nederland overlijden per jaar 150 mensen omdat er niet op tijd een orgaan beschikbaar is. Het aantal transplantatiedonoren verminderde onder andere sterk door de toegenomen verkeersveiligheid: het positieve resultaat van autogordels, helmen, airbags, strengere alcoholcontroles, snelheidsbeperkingen en uitmuntende hulpdiensten. Vandaar dat na jarenlang lobbyen van Pia Dijkstra (D66) het donorregister veranderde van een ‘nee, tenzij’-systeem in een ‘ja, tenzij’-systeem. In het gunstigste geval kan 1 donor 8 levens redden.

 

Écht dood

In 1968 werd de term ‘onherstelbaar coma’ gewijzigd in ‘hersendood’, en ging er een wissel om, stelt Van der Ven. Volgens hem is ‘hersendood’ niet écht dood, want tegelijk kan een beademingsmachine er voor zorgen dat een comateuze patiënt ‘gewoon’ ademhaalt. Soms is er een normale polsslag en bloedcirculatie, terwijl het hart klopt. Het lichaam bruist van leven, behalve de hersenen. “… Vergeleken met de vroegere donor, met een definitieve circulatiestilstand, was de hersendode een ideale donor vanwege het kloppende hart en de goed doorbloede organen…”. Omdat het aantal hersendode patiënten drastisch daalde, vond er mei 2020 wederom een wetswijziging plaats, waardoor er bij stilstand van de bloedcirculatie ook een donatieprocedure mag worden gestart. Zowel voor de leek als een arts is de dood zichtbaar als het hart niet meer klopt. Ook in dat geval is er niet altijd sprake van écht dood, waarschuwt Van der Ven. Er zijn onderkoelde personen na een uur(!) onder het ijs vandaan gehaald, die restloos herstelden zonder enige hersenbeschadiging. Om aan meer organen te komen moet iemand slechts een circulatiestilstand van 5 minuten hebben gehad. Maar volgens diverse neurologen is na zo’n korte tijd niemand overleden en zijn de hersenen nog intact. Pas na een 30 minuten afwezige bloedstroom treedt er onherstelbare beschadiging op in het brein. In Duitsland zijn transplantaties na circulatiestilstand dan ook verboden. Deze kan immers weer op gang worden gebracht door middel van een hart-longmachine (tenzij hersendood duidelijk is, zoals bijvoorbeeld bij onthoofding, of ten minste 3 uur na een hartstilstand). Natuurlijk zijn er in Nederland voor het vaststellen van zowel hersendood als circulatiestilstand strenge protocollen. Maar toch. Hoe moeilijk het in zeldzame gevallen is om te bepalen of iemand echt dood is laat dit filmpje van de Universiteit van Nederland wel zien. Sinds enkele jaren is het ook na euthanasie toegestaan om weefsels en organen te doneren. Xenotransplantaties tussen mens en dier zijn tot nu toe niet mogelijk. Er is geen verbod op het gebruik van dood dierlijk materiaal.

 

Duistere bron

Van der Ven doet uitgebreid de achtergrond uit de doeken betreffende de voorzitter, Henry Knowles Beecher,  van de dertienkoppige Ad Hoc Commissie aan de Amerikaanse Medical School, die zich over het nieuwe hersendoodscriterium boog. Volgens hem haalde Beecher zijn knowhow vooral bij de Dachau-experimenten van nazi-oorlogscriminelen vandaan. Bovendien werkte hij op een zeer onethische manier voor de CIA aan geheime drugstesten: “… Tijdens een feestje bij hem thuis experimenteerde hij zelfs stiekem met LSD-25 op de aanwezigen. Diverse deelnemende studenten reageerden met psychotische klachten…” (dit allemaal om te kijken hoe je mensen de waarheid kunt laten spreken). Wat Van der Ven probeert te zeggen is denk ik dat zo iemand waarschijnlijk niet bepaald onbevooroordeeld en blanco tegenover leven en dood staat. Afijn, cru gezegd: “… Het idee ontstond dat patiënten met ernstige hersenschade gebruikt zouden kunnen worden als ‘hart-longpreparaten’of ‘levende kadavers’ om zo aan meer levensvatbare organen (vooral nieren) te komen en om zich op die wijze te kunnen ontdoen van de slechte kwaliteit van echte kadavers…”. En zo kwam er medisch en juridisch een ander zicht op de dood als het permanente einde van de lichamelijke functies, in het bijzonder de ademhaling en de hartslag.

 

Tal van levensverschijnselen bij hersendoden

Volgens Van der Ven is er bij ‘hersendood’ enkel sprake van een falend ziek systeem: de  hersenen. Sterker: een lijk is niet te beademen. Het enige wat je doet is een stoffelijk overschot opblazen. Dode longblaasjes nemen namelijk geen zuurstof meer op en geven geen koolstofdioxide meer af. Een ‘hersendode’ vertoont tal van levensverschijnselen, zoals innerlijke ademhaling, een kloppend hart dat trouwens vanuit de dus niet-dode hersenstam wordt aangestuurd, bloeddrukregulatie, temperatuurregulatie, zuurgraadregulatie, uitscheiding van urine, ontlasting en zweet, opname van voedingsstoffen, ontgiftiging, hormoonvorming- en afgifte, een functionerend stollings- en immuunsysteem, goede respons op vaccinaties en medicatie, afweerreacties, wondgenezing, reflexen, stressreacties, mannelijke erecties, vrouwelijke eisprongen, normale groei en seksuele rijping van kinderen. Hersendode moeders kunnen hun zwangerschap uitdragen. Hersendoden kunnen hartaanvallen krijgen, koorts en doorligwonden. “… Bij ernstige verstoring van diverse functies is er sprake van een zieke, ernstig zieke of stervende patiënt, maar geenszins van een lijk…”. Uit onderzoek blijkt dat hersendoden zeker niet standaard binnen een week overlijden: “… Een jongen overleefde 65 dagen, een ander ruim 14,5 jaar…”. Door het schockeffect na een ongeval glijden gedeelten van de hersenen ter bescherming soms in een soort ‘winterslaap’, waardoor er in de eerste ‘acute’ periode dus slechtere onderzoeksresultaten kunnen optreden dan drie of vier dagen later: “… De weg is niet snel ‘diagnosticeren’, maar voldoende wachttijd gebruiken om de beschadigde hersenen een kans te geven zich te herstellen…”.

 

Lazarusreflex

Verder zegt een EEG alleen iets over de buitenste rand van 2-4 mm van de hersenen en niets over wat daarbinnen gebeurt. Alleen een PET-scan geeft juiste informatie, een techniek die helaas niet uitgevoerd wordt bij hersendode patiënten. Sinds 1968 zijn er wereldwijd meer dan 40 verschillende hersendoodcriteria in gebruik, vertelt Van der Ven. Er bestaat geen eenduidige doodsdefinitie. Hoogleraar neurologie Hermann Deutschmann verrichtte onderzoek naar 224 ‘gevallen’ van ‘hersendood’ waarbij hij tot de schrikbarende conclusie kwam dat de diagnose bij 70 patiënten niet klopte. Bij veel hersendode patiënten komen ruggenmergreflexen voor: “… Zo kan een ‘hersendode’ plotseling rechtop gaan zitten of de armen of handen voor de borstkas buigen (een soort bidgreep). Bij het rechtop zitten leek ‘de dode’ de operatieassistent soms vast te pakken of te omhelzen…”. Het is te begrijpen dat assistenten zich te pletter schrikken van dit zogeheten Lazarusreflex en soms hun beroep opgeven. “… Om de onrust in de operatiekamer te vermijden, worden spierverslappers gegeven aan ‘de dode’, of wordt deze vastgebonden op de operatietafel…”. Van der Ven: “… De vraag rijst in hoeverre deze onverwachte beweeglijkheid een uiting is van doodsangst, pijn of verzet…”. Wordt er niet teveel druk uitgeoefend op artsen om potentiële orgaandonoren te scoren?

 

Onvolledige informatie

Als er wordt gekeken naar de groei van een embryo zijn de hersenen zeker niet de oorzaak en enige drager van het menselijk leven, zoals Dick Swaab stelt in zijn boek “Wij zijn ons brein”, maar het hart. Ze ontwikkelen zich zelfs vrij laat. Van der Ven beschrijft een aantal ‘hersendoden’ die dankzij het weigeren van donatie nog springlevend zijn. Velen van hen geven aan dat ze alles wat er om hen heen gebeurde konden horen, maar niet in staat waren te reageren. Volgens Van der Ven is het derhalve onmogelijk de totale uitval van de hersenfunctie met zekerheid aan te nemen en is er reden te twijfelen aan de gebruikelijke hersendooddiagnose: “… Geregeld worden bij ‘hersendoden’ een intacte hypothalamus gevonden en wordt bij postmortaal onderzoek van de hersenen nauwelijks necrose (afsterving) van de hersenen vastgesteld…”. Dus is er sprake van ‘premortiale donatie’. De medische paradox is dat wij voor transplantatie levende organen nodig hebben, die wél van een lijk moeten zijn. “… De snelle diagnostiek die nodig is om verse organen te kunnen oogsten, botst met de tijd die falende hersenen nodig hebben voor herstel…”. Bij orgaandonatie krijgen patiënten en publiek niet alle of zelfs onjuiste informatie, meent ook operatieassistent Anjo in dit filmpje van RTL Nieuws. Een groot gevaar is commercialisering van orgaandonatie. “… Ook in Duitstalige landen duiken ongewone begrippen als ‘orgaanbeurzen’ en ‘orgaanmakelaars’ op…”. Transplantatietoerisme is booming. Voor een spotprijs is er in arme landen aan een nieuwe nier te komen.

 

Grijze zone

Wij weten nog heel veel niet over het stervensproces en wat er allemaal gebeurt in het lichaam en de hersenen. Stel dat we focussen op de grote hersenen: regenwormen hebben geen grote hersenen, maar zijn niet dood. Lichaamscellen gaan niet tegelijk dood. Een Belgisch onderzoek in 2009 stelde vast dat 41% van de vegetatieve patiënten zogeheten ‘verborgen bewustzijn’ vertoonden. Het biologische stervensproces doorloopt een programma van uren, waarin vaak nog ingegrepen kan worden. Zowel bij het hersendood- als het hartdoodconcept wordt geopereerd in de grijze zone: de persoon is nog niet dood, maar stervend. De hersenen bezitten regenererende vermogens. Een comapatiënt zal of positief of negatief evolueren. In de grijze zone heeft behandeling, zoals milde koeling, hormoon- en antioxidantensuppletie en dergelijke, nog alle zin. Van der Ven beschrijft deze technieken uitgebreid. Hij dringt aan op het afschaffen van de apneutest, die als dé lakmoestest van de diagnose hersendood wordt beschouwd. Daarbij wordt de patiënt 10 minuten losgekoppeld van de ademhalingsapparatuur om te onderzoeken of een spontane ademhaling op gang komt. Volgens Van der Ven gaat het om een verouderde methode die meer kwaad doet dan goed.

 

Bijna-dood-ervaringen

Meerdere ouders zeggen hun overleden kind amper meer te hebben herkend na orgaantransplantatie. Hun dode gezicht weerspiegelt soms intense vrees, angst en pijn. Blonde haren van jonge mensen vertonen een onnatuurlijke grijswitte kleur. Bloeddruk, harstslag en adrenaline kunnen tijdens de uithaaloperatie ver omhoog schieten. Het lijkt erop dat deze orgaandonoren wel degelijk onvoorstelbaar lijden. Sommige artsen pleiten dan ook voor algehele narcose, wat best vreemd is voor doodverklaarden. De transplantatiegeneeskunde beweert ten stelligste dat er geen bewustzijn meer is bij een ‘hersendode’ dan wel ‘dode’. Voormalig cardioloog Pim van Lommel komt tot een hele andere conclusie in zijn boek "Eindeloos bewustzijn – een wetenschappelijke visie op bijna-doodervaring" (2008). Zie ook mijn recensies over “Na dit leven” van Eben Alexander en “Het geheim van Elysion” van Rinus van Warven. Bij een biologisch-materialistisch mensbeeld bestaat er buiten het lichaam niets: er is dus geen ziel (zie Swaab: “Wij zijn ons brein”). Het christendom denkt daar heel anders over.

 

Stress

Een wel heel creepy fenomeen is dat sommige mensen na een harttransplantatie gedeeltelijk het karakter van de donor lijken over te nemen. De Amerikaanse immunoloog Paul Pearsall omschrijft in zijn boek “Het geheugen van het hart” 73 van dergelijke verhalen. Sommige wetenschappers denken dat dit te wijten is  aan een soort herinneringsvermogen op cellulair niveau. Zie ook de bestseller “De mooie voedselmachine” van Giulia Enders: de darmen worden door experts ons ‘tweede brein’ genoemd. “… Antroposofen en theosofen waarschuwen ons ervoor dat een deel van de ziel van de donor mee verhuist naar de ontvanger, waardoor deze qua persoon verandert. En het karma van zowel de ontvanger als de donor verzwaart…”.  Een transplantatie is niet niks. De ontvanger heeft te maken met stressvolle wachttijden en is aangewezen op de nuttige dood van een donor. De praktijk van ‘overlevingsschuld’ komt nogal eens voor. Psychisch vergt een en ander heel veel van hen. Evenals van de familie van de donor. “… Tussen de 50 en 70% van alle ontvangers van voor het leven belangrijke organen lijdt aan persoonlijkheidsveranderingen, identiteitsproblemen, angsttoestanden en depressies, zodat intussen vanuit de Verenigde Staten zich een nieuwe psychiatrische tak ontwikkeld heeft: de 'Organ Transplantation Psychiatry' (OTP)…”. De kwaliteit van leven kan voor de transplantatie beter zijn dan erna.

 

Afstotingsverschijnselen

Het publiek krijgt te horen dat transplantatie levens redt, maar: “… Geen enkele getransplanteerde kan als werkelijk genezen gelden. Hun leven lang moeten ze medicijnen innemen en alle bijwerkingen op de koop toe nemen. Dergelijke operaties laten littekens en veranderingen achter die vroeg of laat tot nieuwe ziekten leiden. De dood kan hierdoor in geen geval verhinderd worden. In het beste geval lukt het om de dood enkele of misschien zelfs tientallen jaren uit te stellen…”. De media melden alleen de succesverhalen, aldus Van der Ven. Wanneer je je focust op een nieuw orgaan, verdringt dat de gedachten aan de dood, waarop je je niet voorbereidt. Soms lijkt het middel erger dan de kwaal: “…De immunosuppressiva, die geslikt moeten worden ter onderdrukking van de afweer, vormen een zware belasting voor de patiënten. Door de onderdrukte afweer zijn zij namelijk zeer ontvankelijk voor infecties die steeds weer met antibiotica bestreden moeten worden, waar dan weer resistentie op de loer ligt…”. Ook is het risico op kanker vele malen groter dan bij niet-getransplanteerden.

 

Waardig sterven

Orgaandonatiecoördinatoren zouden nogal eens gesprekstrainingen hebben gevolgd bij belanghebbende firma’s en grossieren in suggestieve en manipulatieve communicatietechnieken. Van der Ven zet grote vraagtekens bij het ‘waardig sterven’ van orgaandonors. Dit kan niet in een natuurlijke omgeving plaatsvinden met geliefden en andere vertrouwde personen. Ook voor ic-verpleegkundigen kunnen transplantatieoperaties zeer heftig zijn. Zij maken in tegenstelling tot geneeskundestudenten niet kennis met het ontleden van een mens tijdens anatomische lessen in de lijkzaal. Terwijl zij vanwege hun verzorgende taak wél dichter bij patiënten staan dan artsen. Volgens Van der Ven is alle interventie vooral gericht op de ontvanger en niet op de donor.

 

Alternatieven

Het laatste hoofdstuk van zijn boek besteedt Van der Ven aan de alternatieven voor orgaantransplantaties. De ontwikkeling van siliconen kunstharten is in volle gang. Thans implanteren artsen zelfs meer kunstharten dan donorharten. Het grote voordeel is dat een kunsthart minder kans geeft op complicaties. Momenteel hebben de nieuwste toestellen een levensduur van vijf tot zeven jaar. De langste levenstijd van een zogeheten steunhart bedraagt in Europa 9 jaar. Het UMC Utrecht laat weten dat er op dit moment twee draagbare kunstnieren in ontwikkeling zijn van ongeveer tien kilo per apparaat, wat een grote stap richting een kleine kunstnier in de toekomst is. Men is met een kunstalvleesklier bezig die zo klein is dat hij in je broekzak past, dus ook geschikt is voor kinderen. Van der Ven gaat diep in op de huidige stand van zaken betreffende het stamcelonderzoek en DNA-bewerkingstechnieken. “… Meer dan 3000 genetische ziektes, denk aan kleurenblindheid en de ziekte van Huntington, worden veroorzaakt door maar één verkeerd geplaatste nucleotide in het DNA…”. Door zo’n bepaalde nucleotide te vervangen zullen er binnen een paar decennia waarschijnlijk duizenden ziektes genezen kunnen worden. Vooralsnog gaat het grote geld echter naar de transplantatie-industrie. Van der Ven steekt de schuld op Big Pharma, die immers een groot belang heeft inzake het slikken van medicatie vanwege afstotingsverschijnselen. Hij wijst op het ‘zwartboek’ van Annet Wood, die zich met haar Comité Orgaandonatie Alert stevig heeft vastgebeten in de transplantatieproblematiek. Enkele titels om verder te lezen: “Wat je over orgaandonatie zou moeten weten” (2019) van Ger Lodewick, “Ongestoord sterven. Een ruimere kijk op orgaandonatie” (2009) van R. Greinert, “Geven en nemen. De praktijk van postmortale orgaandonatie: een kritische beschouwing” (1999) van E.J.O. Kompanje en “Ons briljante brein” (2013) van S. Laureys. “… Want in veel wijsheid ligt veel verdriet en als iemand kennis vermeerdert, vermeerdert hij smart…”, zei Prediker duizenden jaren geleden al. Misschien nemen we in de toekomst evenwel afscheid van de transplantatietechniek en kunnen we ook het hersendoodcriterium laten vallen.

 

Uitgave: Maatkamp Publishing – 2022, 515 blz., ISBN 978 949 170 694 3, 31,50

Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier

woensdag 15 maart 2023

Niemand anders dan Jezus alleen – Drs. Ruud van der Ven


Ondertitel: Een ex-natuurarts vertelt over de enige weg uit een occulte nachtmerrie

 

Omdat ik ruim tien jaar geleden een boek van drs. Ruud van der Ven heb gerecenseerd, “Genezing uit het Oosten: alternatieve therapieën getoetst” (2011), vroeg uitgeverij Maatkamp Publishing twee nieuwe uitgaven van deze schrijver te bespreken, wat ik graag doe. “Niemand anders dan Jezus alleen” is een heruitgave uit 1993, waarin de occulte kant van het New Age-denken, dat voor mijn gevoel inmiddels wel weer wat op zijn retour is, een grote rol speelt. In de jaren negentig was er veel aandacht voor ‘het paranormale’. Het waren de hoogtijdagen van het medium Jomanda en het televisieprogramma Tineke en de paranormale wereld’. Maar van het occulte werd niemand gelukkig. Zie bijvoorbeeld de onlangs in het Nederlands vertaalde, briljante maar macabere roman “Beyond Black” (2005) van Hilary Mantel. Ook een groot schrijver als Michel Houellebecq maakte in “Elementaire deeltjes” (1998) brandhout van de New Age-industrie. Zie eveneens de woordeloze documentaire “Nu verandert er langzaam iets” over de toch best wel bizarre en handenvol geld verslindende coachings- en trainingscultuur. Onderzoek alle dingen en behoud het goede, zou ik zeggen. Het autobiografische “Niemand anders dan Jezus alleen” is een buitengewoon emotioneel verslag, dat leest als een horrorfilm. Je kunt gerust stellen dat Ruud van der Ven voor hij christen werd, existeerde als een ‘zombie’: “… Negenendertig jaren van zijn leven waren ondergedompeld in de dood. Hij ervoer geen leven, stond erbuiten als een toeschouwer…”. Ik waarschuw maar even van tevoren: ik denk niet dat dit een verhaal is voor iedereen. Al loopt het wel goed af.

 

Sterk als de dood is de liefde

‘Sterk als de dood is de liefde’ luidt de wat geheimzinnige Bijbeltekst uit Hooglied 8 vers 6. Eros en thanatos. Je zou het zo boven het levensverhaal van Ruud van der Ven (1950, gepensioneerd huisarts) kunnen zetten. Hij maakt op mij een hoogbegaafde en hooggevoelige indruk. In de inleiding vertelt een psycholoog over Van der Vens schrijnende contactstoornis als kind: “… Eigen initiatieven of activiteiten waren dood. Hij deed wat anderen volgens hem wilden dat hij deed. Wat volgens hem zijn vader wilde dat hij deed. Als manier om zijn liefde ook te winnen? Daar had hij alles voor over…”. Een en ander maakte dat Van der Ven op school genadeloos werd gepest, waardoor hij nog mensenschuwer raakte dan hij al was. Hij bestempelde zichzelf eertijds als een ‘dooie diender’. Het doet me direct aan “Een leeg kasteel”, het ooit door mij besproken verhaal van Laura Dijksman Hurt denken. Van der Ven kon goed leren en stortte zich op zijn studie: “… Er werd gesproken over een geblokkeerde emotionele wereld bij mij – ik was te verstandelijk bezig geweest…”. Op zijn vijfentwintigste kwam hij in bezit van zijn artsenbul en trouwde hij. Voor de buitenwereld had hij álles mee. Toch kon hij tegen de tijd dat hij dertig was en drie jaar psychotherapie achter de rug had, niet verder: “… Ik functioneerde als een robot…”. Hij besloot al zijn schepen achter zich te verbranden en een nieuwe start te maken. Hij scheidde van zijn vrouw, kapte met zijn baan als bedrijfsarts en stapte, zoals hij het noemt, op ‘de trein van New Age’.  Vervolgens beschrijft hij de 31 ‘stations’ die hij aandeed.

 

Ontremming

Een zoektocht naar zijn ‘ware zelf’ oftewel ego (zie mijn vorige blog) komt op gang door het lezen van “De positieve kracht van dromen” van Ann Faraday, waarin wordt uitgelegd hoe je via dromen in contact kunt komen met je onderbewuste. Van der Ven lijkt zijn onderbewuste voor honderd procent te vertrouwen en geeft zich er met huid en haar aan over. Hij meent het advies tot echtscheiding uit een droom te kunnen opmaken, laat zijn geliefde in de steek en gaat naar aanleiding van het lezen van een paar boeken van zenleraar Karlfried Durckheim (1896-1988) naar Duitsland, om therapie bij hem te volgen. Hij ondergaat daar onder andere een verblijf in een Japanse satoritank, een soort veredelde grafkist, waarbij hij een uittredingservaring opdoet. Menigeen noemt dat uiterst riskant, omdat je zonder gids ‘de weg terug’ soms niet meer vindt. Via de boeken van paragnost Gijsbert van der Zeeuw (1912-1981) komt hij in de nog boeiender wereld van het paranormale terecht. Van der Ven ontwikkelt zélf helderziende en heldervoelende gaven: “… Het leek erop alsof mijn derde oog geopend werd…”. Wat betreft zijn altijd aanwezige ‘doodsbewustzijn’ meent  Van der Zeeuw dat dit komt doordat hij zich chronisch ‘buiten zijn lichaam’ bevindt. Dat moet hij afleren, omdat het gevaarlijk is (maar hoe?). ‘Boze geesten’ willen zich in lege lichamen dringen. Ondertussen leert Van der Ven hoe hij met zijn linkerhand pijn bij anderen kan ‘overnemen’, waardoor hij na een behandeling dus zelf met de brokken zit. Hetzelfde fenomeen kwam ik tegen in een roman van Machteld Siegmann, “Wachter op de morgen”, dat wij onlangs op een leeskring lazen. Achteraf beseft Van der Ven dat het dezelfde hand is die op achtjarige leeftijd gemagnetiseerd werd door een ‘wrattenwegbidder’. Zijn de problemen toen begonnen? Tijdens zijn co-assistentschap chirurgie noemde een Chinese assistent-chirurg het zijn ‘moordenaarshand’, wat hem indertijd hevig schokte. Het is ook de hand waar hij soms ‘wurgsensaties’ in voelt, waardoor hij liever bij mensen uit de buurt blijft, omdat hij bang is zijn impulsen niet te kunnen beheersen. Van der Ven zegt achteraf dat in deze periode zijn veel te lang onderdrukte gevoelsleven doorschoot: “… Lange tijd zou mijn gevoelskant overheersen. Al mijn emoties zouden na deze ontremming doorslaan…”.

 

Een zelfvernietigend programma

Hij begint zich bezig te houden  met bio-energetica, een lichaamsgerichte therapie van Alexander Lowen. Om schoon schip te maken moeten alle negatieve emoties eruit. Dat neemt Van de Ven erg letterlijk. Hij tiert en schreeuwt tegen iedereen waar hij wat tegen heeft. In heden en verleden. Mensen van vroeger belt hij op om ze alsnog de huid vol te schelden. Hij maakt ruzie met de buren, de groenteman, de melkboer, de slijter, de postbode. Kortom, hij moet veranderd zijn in een verschrikkelijke engerd, waar iedereen met een grote boog omheen loopt. Hij verliest hierdoor zijn nieuwe vriendin en alle kennissen en familie die hij nog heeft: “… Het was alsof ik een zelfvernietigend programma in mij meedroeg voor het stukmaken van contacten die goed waren voor mij; een programma dat echte liefde van anderen voor mij door allerlei negatieve acties verpestte en ongedaan maakte…”. Zijn verlatenheid drinkt hij weg met enorme hoeveelheden alcohol. Reïncarnatietherapeuten maken zijn leven alleen nog maar zwaarder, doordat hij zijn lot uit vorige levens ook nog eens mee moet torsen. En doorwerken. Via een boek van Pieter Langedijk, “Gevoelige mensen”, ziet hij in dat hij een open huis is voor derden: “… In het contact met anderen was ik eigenlijk niet in staat mij af te sluiten voor de energieën van boosheid, ziekte en leegte van anderen…”. Gestalttherapeuten manipuleren hem. In anderhalf jaar groepstherapie onder leiding van een vriendelijke psychiater leert hij uiteindelijk zijn driftbuien onder controle te krijgen en weer op een positieve manier verbinding te maken met zijn omgeving. Als hij klaar is helpt de huisartsenregistratiecommissie hem zijn oude vak weer op te pakken.

 

Sekte

Maar als hij alleen is, voornamelijk in de weekenden, blijft hij veel drinken om ‘het duister’ waardoor hij zich belaagd voelt, op een afstand te houden. Niemand heeft iets in de gaten. Als zijn moeder overlijdt, zit hij samen met zijn broers en zussen om haar bed, en krijg je het idee dat de familie een warme eenheid vormt. Als Van der Ven even daarna ziek wordt, wat een onzichtbare ‘gids’ hem al had ‘doorgegeven’, en in het ziekenhuis belandt met longembolieën, is er echter niemand die hem op komt zoeken. Hij vertelt dat hij zich in deze uiterste eenzaamheid voor het eerst aangeraakt voelt door Jezus. Weer thuis ontmoet hij even daarna bij vrienden iemand die hem introduceert bij een sekte in Würzburg (Duitsland): “Universelles Leben”. Zij beschikken over een natuurgeneeskundige kliniek waar ‘christen-Ärzte’ werken. Van der Ven heeft veel kennis inzake iriscopie, acupunctuur en planten- en kruidengeneeskunde.  Echter, “… Universelles Leben geloofde niet in de waarheid van de Bijbel ‘omdat deze door mensen was geschreven in een oude, voorbije tijd’…”. In plaats daarvan is er een profetes door wie elke vrijdagavond om acht uur God de Vader en Christus persoonlijk spreekt. Van der Ven verscheurt zijn Bijbel. Wat is het christendom zonder Bijbel? Het is niet te bevatten, maar zelfs een superintelligent persoon als hij, gelooft alles wat hem op de mouw wordt gespeld. Wederom laat hij alles achter zich en gaat naar Duitsland, waar niemand op hem zit te wachten. Integendeel.

 

Sai Baba

Afgewezen en weer thuis, wordt hij suïcidaal. Krijgt het gevoel ‘overgenomen’ te worden. Denkt dat hij ‘knettergek’ is. Psychiatrische hulp houdt hem andermaal overeind. Omdat de stress van een huisartsenpraktijk hem te belastend lijkt, legt hij zich toe op de natuurgeneeskunde. Tijdens zijn stages komt hij in aanraking met paragnosten waartegen hij intuïtief een weerzin voelt. Toch gaat Van der Ven met hen in zee. Uiteindelijk verwerft hij als natuurgeneeskundige een zelfstandige praktijk. Het probleem is dat hij niet gelooft in zijn eigen behandelingen. Hoe ‘gespleten’ kun je zijn?!  Ondanks alles maakt zijn praktijk een bloeiperiode door en loopt vol. Hij werkt steeds weer zo hard tot hij instort en in het ziekenhuis belandt. Eerst vanwege een te laag bloedsuikergehalte, een paar keer vanwege hartproblemen, en ten slotte vanwege een zelfmoordpoging, wat rond gaat als een lopend vuurtje. Dat brengt hem terug bij af. Patiënten beginnen hem te mijden. Hoewel hij regelmatig naar een kerk gaat om meer over Jezus te horen, laat hij zich toch door vrienden overhalen om een bezoek te brengen aan het Ramala Centrum in Glastonbury, waar de Indische goeroe Sai Baba wordt vereerd. Thuis bereiden zijn vrienden zich ondertussen voor op de ‘eindtijd’. Evenals Van der Ven verwacht een vriendin een grote overstroming, waardoor de helft van Nederland onder water komt te staan en een duistere periode zal aanbreken: “… Om te overleven had zij op haar zolder matrassen, dekens, zaklampen, kaarsen en lucifers, blikken voedsel en water opgeslagen. Als arts had ik een enorme voorraad medicamenten klaargemaakt om de grootste angst en paniek in de fase van diepe duisternis te overbruggen: vele ampullen Librium en Morfine…”. Marjon Duintjer vertelt in haar roman “We zijn verdwaald” dat haar vader, die ook zijn heil bij Oosterse goeroes zocht, dezelfde overtuiging deelde. Ondertussen menen legio christenen anno 2023 eveneens dat we ons naar Argameddon reppen. Soms vraag ik me af hoe ‘christelijk’ dat is.

 

De ware Christus

Gek genoeg maakt Van der Ven juist in het Ramala Centrum een uitgesproken en definitieve keuze voor Jezus Christus. Hij zegt tegen de mensen daar dat hij niet gelooft dat Jezus, evenals Sai Baba, één van de vele verlichte meesters is, wat hem niet in dank wordt afgenomen. Terug in Nederland komt hij in een Baptistengemeente terecht, waar een psycholoog hem een bezoek aan een christelijk vakantiepark aanraadt. Daar gaat wat hij noemt ‘het licht aan’. Een radicale bekering brengt een ‘nieuwe manier van denken’ op gang. Wat alles zo moeilijk maakt, is dat er in de paranormale wereld gewerkt wordt met pseudo-christussen en andere ‘lichtwezens’, vertelt Van der Ven: “… Alleen de Here Jezus uit de Bijbel is de ware Christus. Alle andere christussen zijn vals…”. Even verder: “… de echte Christus kan pas ontmoet worden in en door Gods Woord…”. Wie meer over de Bijbelse Christus in het christendom wil weten kan ik van harte het online leestraject "Jezus ontdekken in 33 dagen" van ds. Jos Douma aanbevelen, dat loopt van 6 maart tot 7 april 2023 – zie hier. Tussendoor instappen is geen enkel probleem.

 

Uitgave: Maatkamp Publishing – 2023, 207 blz., ISBN 978 909 036 715 6, 24,60

Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier

zondag 12 maart 2023

Het lege ik – Jeffrey Satinover

 


Subtitel: De gnostieke en jungiaanse grondslagen van de moderne identiteit

 

Dat is een hele mond vol (de ondertitel bedoel ik). Onderhavig ‘pamflet’, ik las dat je het woord ‘essay’ niet meer mag gebruiken van het CPNB, behelst een kritische analyse van Jungs psychologie, die net zo moeilijk is als het klinkt. Omdat het over Jung gaat, vond ik het intrigerend genoeg om het toch te lezen (zie ook mijn bespreking van “In de ban van Jung” van Tjeu van den Berk). Het werd mij aangeboden door een kleine christelijke uitgeverij die mij onbekend was: ‘Maatkamp Publishing’. Het gaat om een heruitgave van een studie uit 1995.

 

Wat is waarheid

Psychiater en psychoanalyticus dr. Jeffrey Satinover (Chicago, 1947) is een Jung-expert. Hij werd aan het C.G. Jung Instituut in Zürich opgeleid tot jungiaans analist en gaf daar enige tijd les. Ook was hij enkele jaren president van de C.G. Jung Foundation in New York. Als iemand ingewijd is in de leer van Jung is hij dat dus wel. Zijn cv is zo uitgebreid dat ik alleen daarmee dit blog al kan vullen. Het leuke is dat hij zich ook met natuurkunde heeft bezig gehouden, en meewerkte aan een boek en film over de mysterieuze aard van de kwantummechanica: "What The Bleep Do We Know!? Ontdek de werkelijkheid achter de werkelijkheid" van William Arntz en anderen. Ik kwam het van de zomer ergens tegen en wil het altijd nog een keertje recenseren, omdat het dit fascinerende onderwerp laagdrempelig uitlegt. Satinover werd joods opgevoed, maar wil zich niet religieus vastpinnen: “… Bepaalde aspecten van het judaïsme, christendom en soefisme raken me diep en ik heb het gevoel dat ze naar een diepere waarheid wijzen…”. Maar die diepere waarheid vindt hij subtiel en moeilijk te vatten: “… Ik denk dat er echt een specifieke set van waarheden is. Ik weet alleen niet precies welke dat is…”.

 

C.S. Lewis

Zoals bijna alle hedendaagse christelijke denkers werd de sceptische Satinover voor wat het christendom betreft  vooral beïnvloed door het werk van C.S. Lewis (zie mijn blogs over “De afschaffing van de mens & De descriptione temporum”, “De vier liefdes” en “Verrast door Vreugde”): “… Waarschijnlijk in de jaren 1970 of 1980. Als je het christelijk geloof als een verslaving ziet, dan was hij de drug die me verslaafd maakte. Hij opende de deur naar mijn vermogen te zien dat er heel diepe waarheden in het christendom zitten, op een zeer minzame en psychologisch uitgekiende manier. Zijn schrijfsels gaven mij niet het gevoel dat hij een voorgekookte, vastomlijnde set theologische principes nam, je daarmee om de oren sloeg en zei: ‘Je moet dit accepteren’…”. Daarna begon Satinover, net als Marc Chagall, om een bepaalde reden kruisigingen te schilderen. Volgens hem is het vermogen om met een lijdende verlosser een relatie aan te gaan en op te bouwen een essentiële behoefte van de menselijke ziel: “… Het is goed mogelijk dat de christelijke formulering daarvan de beste is…”. Het doet me denken aan wat de franciscaanse priester Richard Rohr zegt over de ‘genaderijke participatie’ in het lijden van Jezus: Hij kan met ons meevoelen omdat Hij gelijk is geworden aan ons (zie bijvoorbeeld Hebreeën 4 vers 14 en 15). Satinover vertelt dat in de chassidische traditie ook een lijdende Messiasfiguur voor komt, een zogenaamde rechtvaardige, die een speciale relatie met God heeft en de zonden van het volk draagt (zie “De laatste der rechtvaardigen” van André Schwartz-Bart). Satinover: “… Het christendom heeft een goed ontwikkelde ethische en morele code die verdergaat dan de Tien Woorden (de Tien Geboden)… “. Zie “… De christelijke ideeën van rechtvaardigheid, zwakheid, de rol van nederigheid, het veranderen van de wil tot macht in verlangen om te dienen, enzovoort…”.

 

Zelfvergoddelijking

Satinover noemt de moderne identiteit of individualiteit een van de grootste problemen waar we vandaag de dag mee kampen. Het frappante is dat we inmiddels een kwart eeuw verder zijn, en seculiere psychiaters hem tegenwoordig helemaal gelijk geven. Zie Esther van Fenema in “De ongelooflijke podcast” (EO - 26 oktober 2022) over haar boek “Het verlaten individu”, Dirk De Wachter in “Borderline Times”, Paul Verhaeghe in “Identiteit” en Damiaan Denys in “Onze adembenemende autonomie” dat in augustus verschijnt. Of “De eenzame eeuw” van de Britse econoom Noreena Hertz. Satinover: “… Voor de moderne mens ontwikkelt de moderne identiteit zich niet rond een kernbesef van Gods tegenwoordigheid in onze geest, maar in Zijn (tenminste schijnbare) afwezigheid…”. ‘Diep in mijzelf, vind ik níet mijzelf’, laat schrijver Eric-Emmanuel Schmitt een kind in zijn roman “Het evangelie volgens Pilatus” zeggen. Diep in mijzelf, vind ik alléén maar mijzelf, zeggen we daarentegen anno nu. Dus zijn we zelf ‘god’ geworden, aldus Esther van Fenema. En een ‘god’ laat zich door niets en niemand iets gezeggen. Losgezongen van de samenleving moeten we ieder voor zich ons eigen wiel uitvinden. Daardoor zijn we constant met onszelf bezig. Het gaat om een soort van zelfverwezenlijking die ons volgens haar verrekte eenzaam maakt en veelal mislukt, met als gevolg een overlopende ggz.

 

Leonardo da Vinci

Satinover vertelt hoe hij tot dezelfde soort inzichten kwam door bestudering van de rol die Leonardo da Vinci in het werk van Freud, die zo ongeveer alle psychische problematiek reduceerde tot seksuele frustratie, en de meer spirituele/gnostische Jung speelde. Freud opperde dat Leonardo latent homoseksueel was, aan de hand van een droom die de laatste optekende over een gier die zijn staart in zijn mond stak, toen hij als baby in de wieg lag. De gier zou voor de oude Egyptische moedergodin Mut staan (en homo’s hebben iets met moeders). Iemand ontdekte ook nog eens het beeld van de gier in Leonardo’s schilderij van ‘Maria met kind en Sint-Anna’ – zie hier. Alleen klopte de vertaling niet, het ging om een wouw. Leonardo was - simpel - geobsedeerd door het fenomeen ‘vliegen’. “… Door hun staart op en neer te bewegen, keren ze snel alle kanten op, zodat ze navigeren zoals een stuurman een boot bijstuurt…”, schrijft hij ergens, na nauwkeurige observatie van wouwen. Volgens een andere neo-jungiaan ging het echter niet om de giergodin Mut, maar om de goddelijke valk Horus, het kind van Osiris, de vader. Vandaar Leonardo’s genialiteit. Het lijkt allemaal nogal lukraak geanalyseer. Als ik het goed begrijp wordt ieder mens volgens (sommige) jungianen beheerst door een archetype van een persoonlijke god of godin (een beetje zoals astrologen het hebben over sterrenbeelden?). Zie ook “Godinnen in elke vrouw” en “Goden in elke man” van Jean Shinida Bolen. Een en ander zou leiden tot narcistische zelfaanbidding, volgens Satinover. Zie de jungiaanse analist Ginette Paris: “… Het is tijd om het beeld van Artemis weer op te roepen, de ongetemde (…) die (…) ervoor kiest alleen zichzelf toe te behoren (…). De Artemismythe manifesteert zich in ons leven (…) door een (…) beweging weg van de (…) fusie/samensmelting met anderen, waarvan het meest extreme voorbeeld de band tussen een moeder en haar jonge kinderen is. Artemis (…) nodigt ons uit ons terug te trekken van anderen om autonoom te worden…”. En nu zitten we met de gebakken peren, aldus Esther van Fenema.

 

Ego

Het streven naar individualiteit kwam in de Renaissance op, schrijft Satinover: “… in de Renaissance begonnen auteurs en kunstenaars hun werken te signeren. De trots op persoonlijke grootheid begon de grootheid en heerlijkheid van God langzaam te vervangen…”. Satinover vertelt over een droom die hij over Leonardo had, waarbij diens borst ‘geopend’ was, maar op de plaats van zijn hart zat niet God op een troon, maar Leonardo zelf. Dit noemt Satinover het voor hem ‘schrikwekkende beeld van de moderne individualiteit’: “… God die uit de kern van ons wezen wordt gesneden opdat wij onze identiteit zoeken in het verhogen van onszelf…”. Even verder: “… Het oorspronkelijke model van het symbool in mijn droom is de menselijke geest, levend gemaakt door de Geest van God die erin woont – incarnationele realiteit, waarvan de Messias natuurlijk het grote voorbeeld is…”. In de ‘hersymbolisering’ “… wordt God vervangen door het ‘ik’; het ‘ik’ krijgt de positie van God…”. Zelf denk ik dat het voor heel veel gelovigen erg moeilijk blijft om te kunnen onderscheiden tussen het ‘ego’ en ‘de Geest van God’ (arglistig is het hart – Jeremia 17:9-10). Daarom gaat er ook zoveel mis op het christelijke erf. Satinover zegt hierover: “… De psyche (die niet verward moet worden met de geest) is verbonden met de hersenen. De psyche is een manifest van de natuur…”. Zie daarom het discutabele gelijk van Dick Swaab in “Wij zijn ons brein”. Voor mijzelf vergemakkelijk ik een en ander door de mens te beschouwen als een drie-eenheid van lichaam, ziel (psyche) en geest; maar ik kom dit vereenvoudigde mensbeeld verbazingwekkend weinig tegen, dus het zal wel een van alle kanten problematische visie zijn, al weet ik niet waarom. Ik denk dat het ego een onderdeel van de psyche is, niet van de geest. “… Een moraliteit die probeert zichzelf volledig af te leiden van de psyche, zonder te verwijzen naar iets wat daarbovenuit stijgt, zal uiteindelijk openlijk amoreel worden…”. Het lijkt wel of er daadwerkelijk een ‘kruisiging van het ik’ nodig is om de geest te bereiken (als je het hebt over ‘sterven aan jezelf’… ). In ieder geval moet je er aan voorbij.

 

Goed en kwaad

Evenals Esther van Fenema stelt Satinover dat wanneer wij zelf ‘god’ zijn, wij ook zelf moeten uitmaken wat ‘goed’ en ‘kwaad’ is. Maar “… Hoe kan een verstand dat ten diepste gedreven wordt door natuurlijke, egoïstische instincten ooit uit zichzelf een visie op volmaakte goedheid voortbrengen?...”. De slang in het paradijs suggereerde al betreffende de verboden vrucht: “… Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad’ (Gen. 3:4-5). Het Hebreeuws kan beter vertaald worden als: (…) ‘en gij voor uzelf kunt bepalen wat goed en kwaad is.’…”. Satinover denkt op dit punt anders dan Jung. De tegenstellingen goed en kwaad zijn volgens hem niet op te heffen in een hogere eenheid, omdat wij van onszelf niet weten wat goed en kwaad ís.“… Het zicht op het ‘heilige’ is als het ware de ster die wij niet kunnen ‘aanraken’, maar die ‘de weg wijst’. Het volgen van deze ster is vasthouden aan het feit dat God volkomen goed is…”. Even verder: “… De materiële wereld is in haar ‘gevallen’ staat ‘altijd’ een combinatie van goed en kwaad. Geen mens is ooit volledig kwaadaardig of volledig goed, en dat geldt ook voor elke daad…”. Waar is de hemel anders voor? Wij leven in het ‘voorlaatste’. Er bestaat geen aardse volmaaktheid. “… Als individuen en groepen zijn mensen onvermijdelijk een mengeling van mannelijk en vrouwelijke kwaliteiten, zoals ze dat ook zijn van goede en kwade kwaliteiten…”. Wij kunnen hoogstens verwijzen naar de openbaring van hoe het zou moeten zijn, maar wij kunnen die openbaring nooit vervangen. Christenen zijn ‘idealisten’. Satinover ziet de hel als de totale ‘afwezigheid’ van God, en de hemel als Zijn totale ‘aanwezigheid’. Een en ander doet me denken aan de parabel van het samen opgroeien van onkruid en tarwe (Matteüs13:24-30): het oordeel is niet aan ons maar aan God. Zie ook Jezus die tegen zijn leerlingen zegt: ‘Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt’ (Matteüs 7:1-6).

 

Gnostiek

Omdat Jung worstelde met zijn christelijke achtergrond en voorouders, vertoont Jungs werk een mengeling van gnostische, heidense en echt christelijke invloeden, volgens Satinover. Richard Rohr in “Het Christus mysterie”: “… Carl Jung (1875 – 1961), de beroemde Zwitserse psychiater en psychoanalyticus, was zeer kritisch op zijn christelijke erfenis, omdat hij niet veel transformatie – wat hij ‘heel-maken’ noemde – zag in de christenen die hij kende. In plaats daarvan zag hij een religieuze traditie die gefocust was geraakt op het externe, het moralistische, en zeer ineffectief was in het daadwerkelijk veranderen van mensen en culturen. Zijn eigen vader en vijf ooms waren predikant in de Zwitserse hervormde kerk, en naar Jungs mening waren zij ongelukkige en ongezonde mannen. Ik weet niet zeker wat het precieze bewijs voor deze waarneming was, maar voor Jung was het duidelijk teleurstellend. Hij wilde niet eindigen als de religieuze mannen in zijn leven. Toch was Jung geen atheïst en ook niet antichristelijk. Hij was ervan overtuigd dat ieder van ons een innerlijk ‘God-archetype’ heeft, of wat hij het ‘heel-makende instinct’ noemde…”. Jung was een moderne ‘gnosticus’, stelt Satinover. Hij vertelt hoe de gnostiek als een ondergrondse stroom steeds in de Westerse cultuur aanwezig is geweest om bij tijd en wijle boven water te komen: via de manicheeërs, de katharen, de ‘hoofse liefde’-traditie, de Graal-mystiek, de alchemie, de Tempeliers, de vrijmetselaars, richting allerlei occulte groepen en spiritistische verenigingen van de negentiende eeuw, om uiteindelijk te culmineren in de ideeën van Jung (zie ook het werk van Gilles Quispel, Jacob Slavenburg  en Bram Moerland).

 

De materialistische versus de imaginaire werkelijkheid

Het hoofdstuk waarin Satinover zijn visie in verband met Jungs gnostiek uit de doeken doet, vind ik erg moeilijk, maar ik zal er toch wat over proberen te zeggen. “… Het Griekse woord ‘gnosis’ betekent simpelweg ‘kennis’. De aantrekkingskracht van de gnostiek ligt in haar bewering dat ‘verlossing verkregen kan worden door geheime kennis’ die alleen toegankelijk is voor een ingewijde elite. Deze benadering van de spiritualiteit is nauw verbonden met de Griekse mysteriegodsdiensten in de eeuwen vlak voor en na Christus, die op hun beurt weer sterk beïnvloed zijn door de leerstellingen van Babylon en India…”. De gnostische variant van het christendom werd krachtig bestreden door zowel Paulus als Johannes. Johannes' harde aanvallen op ‘de Joden die geen joden zijn’ (Openb. 3:9) waren dan ook niet gericht op de farizeeën, zoals vaak wordt aangenomen, maar tegen de gnostici van zijn dagen, volgens Satinover (zie ook: “Ontluikend christendom” van Daniël De Waele). Als ik het goed snap, zegt Satinover dat als de materialistische werkelijkheid het kwaad is en de imaginaire werkelijkheid goed, zoals de gnostici beweren, je met en in de materialistische werkelijkheid kunt doen wat je wilt, wat paradoxaal genoeg vanzelf leidt tot rücksichtloze morele verdorvenheid. Aan de ene kant breekt Satinover zijn staf wel weer over de moderne ‘natuuraanbidding’, hoewel hij aan de andere kant schrijft dat de schepping ‘heilig’ is. Het is een beetje verwarrend allemaal.

 

Tegenstellingen

Jungs psychologie draait om het verzoenen van tegenstellingen, dus ook van goed en kwaad. Mijn punt is dat wij geneigd zijn de wereld te bekijken, te ordenen vanuit tegenstellingen: licht-donker, dag-nacht, groot-klein, nat-droog, hemel-aarde, enzovoorts. Zo nemen wij waar. Daar heeft Satinover het verder niet over. Ons leven zit vol dilemma’s die, zolang wij op twee gedachten hinken en geen beslissing nemen, ons geen rust laten. Satinover ziet Jungs ‘verzoening’ echter overwegend overgaan in een negatieve eenheid. In zijn ogen overwint het kwaad. ‘Verzoening’ leidt tot relativering van het kwaad. Tot bevrijding van alle banden en remmingen. Tot bevrediging van alle denkbare geneugten. In plaats van ‘geestelijke groei’ brengt het een proces van ‘geestelijke degeneratie’ op gang. Maar hoe zit het dan met ‘de overwinning van het kwaad door het goede’ (Romeinen 12:21)? Zelf heb ik, als het gaat over het verzoenen van tegenstellingen, altijd precies de andere kant op gedacht. Richting het ‘licht’, waarbij noties als vergeving, zelfverloochening en zelfoverwinning om de hoek komen kijken: “… Wie zichzelf overwint is sterker dan die een stad inneemt…” (Spreuken 16:32). Om bijvoorbeeld van een verslaving af te komen zullen we eerst onder ogen moeten zien dat we verslaafd zijn. Ons bewust moeten worden dat we een probleem hebben. Daarna kunnen we ons gaan voorstellen hoe fijn het zou zijn te leven zonder deze verslaving (als je het hebt over tegenstellingen!). “… Jung reduceerde de betekenis van het kruis tot het idee dat iedereen in een crisis ‘tussen twee tegenstellingen zweeft’, en dus zogezegd ‘gekruisigd’ is…”. Een verslaving kan inderdaad beleefd worden als een zwaar kruis. Ik heb daar geen moeite mee. Niemand zal zeggen: wat is het toch jammer dat ik geen alcoholist of heroïnegebruiker of pornoverslaafde ben, toch? Gelukkig kent het christendom ook het fenomeen ‘opstanding’. Zonde is niet ‘leuk’. Zonde straft zichzelf.

 

Aloude goden

Satinover duidt Jungs ‘archetypen’ expliciet negatief als de aloude ‘goden’ van het heidendom die ‘slechts de beelden zijn van onze eigen instinctieve driften en impulsen’: “… ‘goden die geen goden zijn’ – goden van macht, geld, roem, geweld en seksualiteit. In primitieve samenlevingen zijn deze afgoden van hout, zilver en steen gemaakt…”. Dat doet mij denken aan wat de vermaarde godsdienstdeskundige Karen Armstrong zegt in “Compassie” over ons ‘oude reptielenbrein’ dat nog steeds in een primitieve race of the fittest is gefocust op de 4 V’s: vreten, vechten, vluchten en voortplanten. ‘The Selfish Gene’. In de loop der tijd heeft zich in onze neo-cortex echter een nieuw hersengebied gevormd waardoor wij het vermogen hebben om keuzes te maken en compassie te ontwikkelen. Alle godsdiensten stimuleren ons om dat te doen. Zie ook Paul Verhaegen in “Identiteit”. Satinover heeft het over het opwekken van onze ‘dierlijke verlangens’. Hij waarschuwt voor de occulte kant van Jungs psychologie. Als wij van onze instincten goden maken stellen wij ons open voor wat de Bijbel ‘boze geesten’ noemt. Zie ook de waarschuwing van ‘heks’ Susan Smit in “Adieu God”, een tv-uitzending van Tijs van den Brink (04.04.2021). Satinover vertelt hoe Jung pas heel laat achter de kwaadaardigheid van het nazi-regime kwam, waarin hij het ‘heidens ontwaken’ van Wotan ontwaarde en toejuichte (zie onder andere ook “Wewelsburg. De occulte kant van Himmlers SS” van Evertjan van Roekel). Satinover noemt nog een paar, in zijn ogen goede, kritische biografieën, geschreven door Jung-expert dr. Richard Noll: “The Jung Cult: Origins of a Charismatic Movement” en “The Aryan Christ: The Secret Life of Carl Jung”. In een interessant artikel in De Groene Amsterdammer van 3 juni 2020 over "De laatste tovenaar",  zet filosoof/psycholoog Arthur Eaton  Noll echter neer als ‘een charlatan die nog een appeltje met Jung te schillen had’ – zie hier. Eén ding is duidelijk: Jung blíjft spannend. We raken niet over hem uitgepraat.

 

Uitgave: Maatkamp Publishing – 2023, vertaling E.W.J. Maatkamp, 63 blz, ISBN 978 908 329 290 8, 12,50

Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier