Menu

donderdag 23 november 2023

De erfenis van Pilatus – Anne-May Wachters-van der Grinten

 


Subtitel: Van anti-judaïsme naar antisemitisme

 

In de kunstenaarsroman “Mijn naam is Asjer Lev” van Chaim Potok krijgt de Joods Orthodoxe vader van Asjer Lev bijna een rolberoerte als hij de kruisigingen ziet die zijn zoon heeft vervaardigd:  “… Mijn tekeningen hadden iets fundamenteels in zijn wezen aangetast. Hij bleef maar doorgaan over mijn tekeningen van ‘die man’. Hij wilde de naam niet uitspreken. Wist ik dan niet hoeveel joden er in de naam van die man gedood waren tijdens de kruistochten? Kende ik de reden soms niet waarom Hitler zes miljoen joden had kunnen afslachten zonder al te veel protesten uit de rest van de wereld? Omdat de wereld tweeduizend jaar lang was voorgehouden dat het de joden waren geweest en niet de Romeinen, die deze man hadden gedood…”. Om te begrijpen waar zo'n diepe afkeer van het christendom vandaan komt, heb ik de studie over christelijk antisemitisme van godsdienstwetenschapper Anne-May Wachters gelezen. Ik had “De erfenis van Pilatus” al een poos liggen. Soms is de tijd ineens rijp.

 

De Eeuwige is één

Wachters begint met een uiteenzetting van de wortels van het Jodendom. De geschriften van het Oude Testament zijn ontstaan in de loop van een langdurig en ingewikkeld proces, waarin mondelinge overleveringen geleidelijk schriftelijk werden vastgelegd. Wat we in de Bijbel lezen zijn de religieuze ervaringen van een gemeenschap van mensen die zich verbonden voelen in het geloof in hun God en zich door Hem geleid weten. De Joden waren uitzonderlijk omdat ze één God aanbaden. Alle volken om hen heen hadden meerdere goden. Volgens de verhalen bestond het volk Israël uit twaalf stammen die zouden afstammen van de twaalf zonen van Jacob. Na de uittocht uit Egypte vestigden ze zich in Kanaän. Koning David (1010-970) stichtte een sterke monarchie met als hoofdstad Jeruzalem. Zijn opvolger, koning Salomo, bouwde de beroemde tempel: het centrale punt van de heilige tradities. Na de dood van Salomo viel het rijk om politieke redenen uiteen in het zuidrijk Juda, met zijn twee stammen in Jeruzalem plus omstreken, en het noordrijk Israël, met zijn tien stammen in de rest van het land. Ieder had zijn eigen koning. Het noordrijk raakte op den duur vervreemd van het voormalige religieuze centrum en viel regelmatig terug in de oude vruchtbaarheidscultus van Baäl. Zie de Oudtestamentische profeten, die steeds in het geweer komen tegen afvalligheid en afgoderij. In 722 voor Christus vielen de Assyriërs het noordrijk binnen. Via een tactiek van verstrooiing verdwenen de tien stammen (er is in de loop van de tijd tot in het oneindige gespeculeerd over waar ze zich bevinden). De Joden die nog wel bleven waar ze waren, vermengden zich met nieuw aangevoerde groepen, waaruit de Samaritanen ontstonden. Zij zijn nooit erkend als Joods.

 

Eigen identiteit en eigen religiositeit

In 586 voor Christus werd Jeruzalem verwoest door de opvolgers van de Assyriërs: de Babyloniërs. Ze deporteerden de leiders van het zuidrijk naar hun eigen land. In 539 voor Christus kwam er een eind aan de Babylonische ballingschap doordat de Perzen, onder Cyrus, Babel binnenvielen en de Joden toestonden terug te keren naar Jeruzalem. Rond deze ballingschap ontstond de Tora in haar definitieve vorm. De tempel werd herbouwd. Een diep doorgedrongen besef van de eigen identiteit en de eigen religiositeit stak de kop op. De Perzen stelden Joodse gouverneurs aan. Er volgde een rustige periode. Na de dood van Alexander de Grote viel het kleine Juda tot aan 197 voor Christus probleemloos onder het bestuur van de Egyptische Ptolemaeën. In de derde eeuw gaf koning Ptolemeüs II zelfs de opdracht een Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel te maken: de Septuagint. Echter, in 197 voor Christus vielen de Seleuciden Juda binnen. Zij wilden de Joden met alle geweld aanpassen aan de hellenistische cultuur. Er zijn papyrusfragmenten gevonden die aangeven dat de Joodse minderheid in Egypte al eerder last had van ergernis over hun exclusiviteit. De Grieks-Egyptische wereld kon niets met een God die onzichtbaar, onafbeeldbaar en alomtegenwoordig was. De Joden zouden een afkeer hebben van iedereen buiten hun groep. De besnijdenis was raar. Ze wilden geen varkensvlees eten. Sterker, ze wilden niet eens eten met buitenstaanders. Het exodusverhaal werd geïnterpreteerd als een gedwongen uitzetting omdat de Joden een enge ziekte onder de leden hadden. In hun tempel, waar geen heidenen welkom waren, zouden ze zelfs een ezel aanbidden en mensen offeren om ze vervolgens op te eten.

 

Escalatie

Gaandeweg  ontstond er een Joodse bovenlaag die integreerde in de hellenistische maatschappij. Ze had weinig tot niets meer met de Bijbelse offercultus, die bedoeld was voor een agrarische samenleving. Andersom was dat ook het geval. Sommige Grieken waren helemaal klaar met de eigen onberekenbare goden en zagen wel wat in het Joodse monotheïsme. Meestal bleven ze belangstellende omstanders. De Joodse wetten waren veel te zwaar om te onderhouden. Door de Joden werden ze ‘godvrezenden’ genoemd. Onder Antiochus III escaleerde de boel. Hij bouwde het ‘gymnasion’ waar naakt werd gesport en iedereen dus kon zien of je al dan niet besneden was. Dat leidde onder vooruitstrevende Joden tot de praktijk van het ongedaan laten maken van hun besnijdenis. Bovendien aasde de vorst op de tempelschat. Zijn zoon, Antiochus IV Epiphanes, verbood de Joodse spijswetten en de besnijdenis. Hij gaf het bevel de heilige teksten de verbranden. Bovendien eiste hij dat er elke dag een onrein varken werd geofferd in de tempel. Sommige Joden werden gedwongen varkensvlees te eten. Het werd verplicht aan de Grieks-Romeinse goden te offeren en er werden hoge belastingen ingevoerd. De tempel raakte zelfs ontwijd door de plaatsing van een beeld van Zeus, waarin Antiochus Epiphanus zichzelf vereerd wilde zien. Het resulteerde in de georganiseerde opstand van de Makkabeeën, een Joodse priesterfamilie die de overwinning behaalde. Honderd jaar ging het goed. Toen begonnen twee broers te vechten om de macht. Ze riepen de hulp van de Romeinse generaal Pompeius in. Hoe dom kun je zijn. Daarop namen de Romeinen in 63 voor Christus Palestina in.

 

Johannes de Doper

In 40 voor Christus werd de meedogenloze Herodus de Grote door de Romeinen aangesteld als koning over Judea. Herodus was zo dubbel als het maar kon: naar de Joden toe profileerde hij zich als Jood, buiten de Joodse wereld als Helleen. Volgens Augustus ‘kon je beter zijn varken zijn dan zijn zoon’. Na zijn dood werd het koninkrijk Palestina verdeeld tussen zijn drie zonen: Philippus kreeg de uiteinden van het rijk, Antipas kreeg Galilea en Perea, Archelaus kreeg Judea, Samaria en Idumea. Antipas’ populariteit werd ernstig beschadigd door de moord op Johannes de Doper, die beschouwd werd als een profeet. Volgens de geschiedschrijver Flavius Josephus was Herodus Antipas vooral bang voor een opstand onder Johannes’ volgelingen. Toen Jezus met zijn prediking begon, dacht Antipas dat Johannes de Doper uit de dood was opgestaan. Nadat de Joden bij keizer Augustus hun beklag hadden gedaan over het negatieve gedrag van Archelaus, kreeg Judea een Romeinse ‘prefect’ als gouverneur. De Romeinen wilden rust in de tent. Ze lieten de Joden overwegend hun ding doen. Bovendien hadden ze respect voor alles wat ‘oud’ was. De Joodse godsdienst was méér dan oud. De Joden hoefden niet het Romeinse leger in of  deel te nemen aan de keizercultus. Romeinse soldaten die tijdens de Joodse feestdagen naar Jeruzalem kwamen om de licht ontvlambare orde te bewaken, bedekten zelfs hun met het portret van de keizer gedecoreerde schilden. De Joden hadden een grote mate van zelfbestuur. Kwamen ze er zelf niet uit dan haalden ze het Romeinse gezag erbij. Alleen de Romeinen mochten iemand ter dood veroordelen. Er was veel gemor over de belastingen, die betaald moesten worden met munten waarop de blasfemische beeltenis van een Romeinse godheid dan wel keizer Augustus stond. En dan had je nog de vermaledijde belastingophalers die de tax stiekem verhoogden voor eigen gewin. Toen Rome zich met de aanstelling van de hogepriester in de tempel ging bemoeien waren de rapen gaar. Er kwam een intens verlangen op naar een komende verlossing. Een goddelijk ingrijpen. Zoals altijd in tijden van stress. Na Johannes de Doper en Jezus stonden er anderen op die de ‘eindtijd’ predikten, onder andere ene Theudas en ‘de Egyptenaar’.

 

Groeperingen ten tijde van Jezus

Alleen de priesters konden de offers in de tempel voltrekken. Met hun hulpjes de ‘Levieten’. De ‘Sadduceeën’, die de Romeinen te vriend wilden houden, vormden een aristocratische elite onder de priesters. Het ‘Sanhedrin’, een raad met 71 ouderlingen, had een beperkte wetgevende macht. De meeste priesters behoorden tot het mainstream Jodendom. Ze waren conservatief, erkenden alleen de schriftelijke Wet of Tora en geloofden niet in een leven na de dood. De ‘Farizeeën’ werkten als godsdienstige leiders door het hele land. Zij geloofden wél in een leven na de dood. Ze benadrukten de mondelinge Tora, een zich steeds ontwikkelende serie commentaren die uiteindelijk werden opgeschreven in de Talmoed, omdat je pas in de loop van de geschiedenis kunt constateren wie er gelijk had. De Farizeeën hielden zich verre van politiek. In tegenstelling tot wat de evangeliën suggereren, waren ze zeer geliefd bij het volk. Verder had je de messiaanse en gnostische ‘Essenen’, die zich terugtrokken in de verlaten rotsachtige woestenij rond de Dode Zee. Hun opvattingen over het rijk van de Duisternis en het rijk van het Licht schemert door in het Nieuwe Testament. En dan waren er nog vechtersbazen als de ‘Zeloten’ waarvan de ‘Sicarii’, de dolkmensen, het gewelddadigst waren. 

 

De Joodse Oorlog

De prefect Pontius Pilatus provoceerde de Joden door met het geld van de tempelschat een aquaduct aan te leggen. Ook liet hij troepen door Jeruzalem marcheren met afbeeldingen van  de keizer. Voordat keizer Caligula een standbeeld van zichzelf in de tempel kon plaatsen, werd hij gelukkig vermoord. De Joods-hellenistische filosoof Philo verhaalt over onrust in het Egyptische Alexandrië, waar wel een miljoen Joden een tweederangs positie hadden. Keizer Claudius kreeg er een probleem bij: de sekte van de christenen die overal voor botsingen en openbare discussies zorgde. Eén van hen werd zelfs gestenigd: Stefanus. Koning Agrippa liet een aantal volgelingen van Jezus oppakken en ene Jacobus onthoofden. De Romeinse soldaten konden ternauwernood voorkomen dat de Romeinse burger en Jood Paulus tijdens zijn bekeringsactiviteiten werd gelyncht. Hogepriester Ananus ging zijn boekje ver te buiten door Jakobus de Rechtvaardige, de broer van Jezus, en enkele anderen te stenigen. De christenen kregen de schuld van de brand in Rome onder Nero in het jaar 64. De sfeer verslechterde. Grieken, Romeinen, christenen en Joden irriteerden elkaar mateloos. Romeinse en Joodse leiders moesten steeds ingrijpen om de rust te bewaren. Een en ander culmineerde in de grote opstand van 66-70 na Christus, die de geschiedenis is ingegaan als de Joodse Oorlog. Deze begon onder procurator Florus, die volgens Flavius Josephus 3600 mensen liet kruisigen. Generaal Vespasianus kwam met 60.000 soldaten naar Galilea. Jeruzalem werd verwoest, inclusief de tempel. De overlevende Joden werden verkocht op de slavenmarkten van het Midden-Oosten. De slavenprijzen kelderden door de grote aanvoer. De offerdienst hield op te bestaan. De priesters verloren hun functie. De Farizeën namen de leiding over en gingen van toen af verder als rabbijnen.

 

Christendom versus Jodendom

Vervolgens beschrijft Wachters hoe de apostel Paulus een nieuwe godsdienst creëerde: het christendom. Ze zet het Nieuwe Testament neer als een bron van kritiek op de Joden, waaruit de gespannen sfeer is te lezen tussen christenen en Joden in de decennia na de Joodse Oorlog. Dus tussen 40 en 80 jaar na de dood van Jezus. Volgens haar zijn veel uitspraken van Jezus Hem in de mond gelegd door de schrijvers van de evangeliën. Wachters wijst erop dat het Nieuwe Testament met een bepaalde bedoeling werd geschreven. Zie het Johannes-evangelie: “… maar deze zijn opgeschreven, opdat u gelooft dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven, leeft door zijn naam…” (Joh. 20:31). Met andere woorden: het is geen geschiedenisboek. Een en ander speelt zich heel duidelijk af in een platoonse wereld. Jezus was een apocalyptische prediker en een ‘redelijk onafhankelijke denker’ volgens Wachters. “… Jezus noemde zichzelf nooit ‘Messias’ of ‘Zoon van God’. Het zijn zijn volgelingen die hem zo gaan noemen…”. Zie ook “Jezus. Een joodse visie” van David Flusser. In de eerste decennia na de dood van Jezus verslechterden geleidelijk de relaties tussen de volgelingen van Jezus en de Joden. Wat betreft zijn verrijzenis: in de hellenistische wereld heerste de gangbare opvatting dat bijzondere mensen konden opstaan uit de dood. Ook meende men dat er op aarde halfgoden ronddwaalden, ontstaan uit de relatie van een god met een mens. Zo gek was dat verhaal dus niet. De Joden die geloofden dat Jezus de Messias was, betrokken alle voorspellingen uit het Oude Testament op Jezus. Ze bestempelden de offercultus in de tempel als afgodendienst (zie de rede van Stefanus), wat opgevat werd als een grove beschuldiging. Al gauw vlogen Joden en christenen elkaar in de haren.

 

Een hogere spirituele waarheid

Het christendom werd een aantrekkelijke religie voor de eerder genoemde ‘godvrezenden’: heidenen die belangstelling hadden voor het Jodendom, maar de strenge voorschriften niet zagen zitten. Paulus vond dat andersgelovigen niet eerst Joods hoefden te worden. De snelst groeiende groep werd dan ook die van de heidense christenen. Paulus heeft de fundamenten gelegd voor het niet-Joodse christendom. Paulus’ brieven zijn in feite antwoorden op vragen die hem gesteld werden vanuit de nieuwe christelijke gemeenten, en niet zozeer een systematische uitwerking van een geloofsleer. Dat is nogal eens vergeten. Paulus maakt een scherp dualistisch onderscheid tussen het aardse, het materiële, en het hogere, het transcendente, wat aan het gnosticisme raakt dat in zijn tijd rondzong. Hij zet daarbij regelmatig het Jodendom tegenover het christendom, dat als spirituele waarheid de Joodse wetten overstijgt. Hij zegt helemaal niets over het aardse leven van Jezus, maar concentreert zich volledig op de goddelijkheid van de opgestane Christus. Hoewel dat absoluut niet zijn bedoeling was (zie Timoteüs'  besnijdenis), werd ‘Joods leven’ voor de christenen die Paulus volgden al snel een taboe. Kerkleiders na hem deelden die mening. Zie ook “Paulus. Onze liefste vijand” van Karen Armstrong en “Paulus van Tarsus” van Tom Wright.

 

Addergebroed

De ‘demonisering’ van de Joden bereikt in het evangelie van Johannes, waarin het gaat over de zonen van het Licht tegenover de zonen van de Duisternis, een hoogtepunt aldus Wachters. Voortdurend gaat het in het Nieuwe Testament over hoe slecht de Joden zijn, en hoe goed de nieuwe gelovigen. Wat het dichtst bij elkaar ligt, bijt elkaar het hardst! Een steeds terugkerend thema is dat de Joden hun profeten hebben gedood, waaronder natuurlijk Jezus (Johannes 19). Het ‘addergebroed’ (Matt. 23)! Johannes legt de verantwoordelijkheid voor de dood van Jezus volledig bij de Joden. De christenen vormden een kwetsbare gemeente onder de Romeinse bezetter. Het was belangrijk om te laten zien dat zij hun overheersers goed gezind waren. In feite was de aanklacht dat Jezus de Messias was geen reden voor een doodvonnis. Er verscheen wel vaker een Gezalfde in de geschiedenis van het Jodendom. De claim dat Jezus zich voor de ‘Koning der Joden’ uitgaf, was echter ‘opruiing’ en een regelrechte aanval op de Romeinse staat. Er stond de meest wrede doodstraf op: kruisiging. Alleen Pilatus kon, als plaatsvervanger van de keizer, de doodstraf uitspreken. 

 

Sol Invictus

Onder keizer Hadrianus werden alle Joden uit Jeruzalem verbannen. Hij maakte er een Romeinse stad van: Aelia Capitolina. Op de plaats van de tweede verwoeste tempel werd een nieuwe tempel gebouwd. Nu gewijd aan Jupiter, met een standbeeld van de keizer ernaast. Hadrianus’ opvolger trok alle anti-Joodse maatregelen weer in. De Joden ontkwamen aan de keizercultus, de christenen meestal niet, met legio martelaren als gevolg. Ondertussen werd in de Romeinse maatschappij de zonnegod Mithras populair, die gaandeweg samenviel met de cultus van Sol Invictus, en de weg bereidde voor het christendom. De alleenheerser Constantijn kreeg in een droom voor zijn beroemde slag op de Pons Milvius het bevel op de schilden van de soldaten het teken van Christus aan te brengen. Voor hem stond het buiten kijf dat hij zijn overwinning aan de God van de christenen te danken had. Vanaf toen werden de christenen bevoorrecht. Constantijn liet het jaarlijkse feest van Sol Invictus, dat op 25 december werd gevierd, samenvallen met de viering van de geboorte van Jezus. Voor hem waren ze een en dezelfde persoon. Ook werd ‘de dag van de zon’, zondag, tot officiële Romeinse rustdag verklaard. Nog steeds bekvechten wetenschappers over het feit of Constantijn nu wel of geen echte christen was. Keizer Theodosius I de Grote verklaarde het christendom in 380 tot staatsgodsdienst.

 

Godsmoordenaars

Het concilie van Nicea, samengeroepen door keizer Constantijn om voor eens en altijd uit te maken of Jezus ónder de Vader stond, dus eigenlijk een halfgod was (niet geheel onbegrijpelijk in de Grieks-Romeinse wereld), zoals het arianisme geloofde, óf gelijk aan en één wezen was met de Vader, betekende een cesuur in de geschiedenis van het Jodendom. Gekozen werd voor de goddelijkheid van Jezus. Dat maakte van de Joden ‘godsmoordenaars’. Toen het christendom evolueerde tot een staatsgodsdienst werd de oude klassieke religie verboden en het Jodendom getolereerd, maar steeds vijandiger benaderd. Men wilde iedere vorm van ‘besmetting’ voorkomen. De aanhangers werden uit elkaar gedreven. Onderling trouwen of feesten was verboden. Joden mochten geen christelijke slaven houden, waardoor ze uit talloze posities werden geweerd en veel beroepen ontzegd. Ze zagen de bui al hangen. Wie kon, maakte zich uit de voeten naar het Perzische rijk, waar Joden wél ongestoord konden leven. Een uitgebreide anti-Joodse en anti-judaïsche literatuur kwam op gang, waarin overvloedig werd geciteerd uit de Griekse Septuagint, die de Joden afwezen vanwege de vele fouten. Zie bijvoorbeeld Jesaja 7:14 waarin voorspeld wordt dat een ‘parthenos’ dan wel ‘maagd’ zwanger zal worden. In het Hebreeuws staat er echter ‘alma’ wat toch echt ‘jonge vrouw’ betekent.

 

Adversus Judaeos-literatuur

De ‘Adversus Judaeos’ teksten bestaan veelal uit agressieve scheldkanonnades. Niet ongebruikelijk in de tijd van hun ontstaan overigens. Alle uitingen van Gods misnoegen en toorn die de profeten bezigen, waren volgens de kerkvaders gericht tegen de slechte en ongehoorzame Joden. Alle pósitieve boodschappen en beloftes van redding, waren daarentegen gericht aan de Kerk. Niet de Joden, maar de christenen zouden het uitverkoren volk van God zijn. De vervolging van de christenen werd geduid als heilig martelaarschap. De vervolging van de Joden als goddelijke straf. De Joden waren een beetje dom en begrepen er niks van. De aloude patriarchen waren nog rechtvaardige mensen, maar daarna…De Joden waren zulke beesten dat de wet van Mozes nodig was om ze toch nog een beetje in toom te houden. De besnijdenis was dan ook een kaïnsteken. Hieraan zouden de Joden op de oordeelsdag te herkennen zijn. Zolang de Joden zich niet bekeerden, moesten ze over de aarde zwerven en lijden. Langzaam werden de gewone mensen die niet konden lezen of schrijven door deze zienswijze geïndoctrineerd dan wel vergiftigd. Wachters bespreekt onder andere “De Brief van Barnabas”, de “Dialoog” van Justinus de Martelaar, de “Praescriptionibus Hareticorum” van Tertullianus, de “Demonstratio Evangelica” van Eusebius van Caesarea, de “Preek tegen de Joden” en “Contra Faustum Manichaeum” van Augustinus (die de Joden weliswaar niet als godsmoordenaars zag), de “Acht preken tegen de Joden” van Chrysostomos (die vond dat de Joden zonder meer uitgeroeid moesten worden).

 

Romeinse wetgeving

De overheid wilde geen geweld. De Kerk lokte het uit. Om de eenheid in het rijk te bewaren werd de Kerk tegemoet gekomen door steeds meer anti-Joodse maatregelen. Zie de codex van Theodosius waarin het Joden verboden werd nieuwe synagogen te bouwen, publieke functies uit te oefenen en tijdens het carnavaleske Poerimfeest een pop, die de wrede onderdrukker Haman uit het boek Esther voorstelde, te verbranden. Ik vroeg mij plotseling af of hier het jaarlijkse Burning Man Event in de woestijn van Nevada vanaf stamt: 'alles komt altijd uit de Bijbel'! De ‘Codex Theodosianus’ stelde de Joden gelijk aan ketters die in het christelijke rijk geen rechten hadden. Om de Joden te dwingen de christelijke duiding van de Bijbel over te nemen werden de Talmoedische commentaren verboden. “… Dit alles leidde ertoe dat de joden in een maatschappelijk isolement terecht kwamen en werden gereduceerd tot tweederangs burgers die ook economisch achtergesteld werden. De Romeinse wetgeving zal worden gehanteerd tot het moment dat Napoleon zijn Code Civile schrijft. En tot in de twintigste eeuw zullen de kerkvaders geciteerd worden om het nieuwe antisemitische gedachtegoed van de 19e eeuw te onderbouwen…”.

 

Anti-Joodse bisschoppen

Nadat het West-Romeinse Rijk instortte, werd Europa een lappendeken van kleine elkaar voortdurend bevechtende staatjes. De koningen van de Germanen kozen aanvankelijk voor het arianisme, dat beter bij hun geloofsopvatting paste dan het orthodoxe christendom, en leefde in redelijke harmonie met de Joden. Anti-Joodse wetgeving blijkt steeds te komen van koningen die zich bekeerden tot het orthodoxe christendom en gingen samenwerken met bisschoppen. Vriendjespolitiek en corruptie tierden welig. Joden kregen te maken met steeds wisselende bizarre verboden rond de besnijdenis, voedselwetten, feestdagen en gedwongen doop, waarvan de details niemand op den duur meer kon bijhouden. Gedurende de Goede Week werd hen geboden binnen blijven. In bepaalde streken moesten ze te herkennen zijn aan een ronde gele ‘jodenlap’ (rouelle) of een puntmuts. Hier en daar werden Joden hun kinderen afgenomen om christelijk te worden opgevoed. Soms moesten Joden eerst een bord varkensvlees leeg eten voor er zaken konden worden gedaan. Overtredingen werden bestraft met geseling, uittrekken van het hoofdhaar en het in beslag nemen van bezittingen. Keizer Karel de Grote en zijn zoon Lodewijk de Vrome betoonden zich dan weer zeer tolerant ten opzichte van de Joden, ook al waren de pausen het daar niet mee eens. Na hun dood nam de haat (plaatselijk) weer toe: “… Zo werd vanaf de negende eeuw ieder jaar op Goede Vrijdag een joodse man voor het hoofdportaal van de kathedraal van Bordeaux publiekelijk beschuldigd van verraad en kreeg hij een paar oorvijgen, een ritueel dat pas in de twaalfde eeuw werd afgeschaft. In Chalon-sur-Saône mochten burgers en geestelijken stenen gooien naar de joden omdat zij Jezus gestenigd hadden. In Béziers had de bisschop het gebruik ingevoerd dat de inwoners van de stad ieder jaar na de passiepreek de joodse huizen met stenen mochten bekogelen omdat zij Jezus, de Redder, beledigd hadden. Ook dit gebruik duurde tot de twaalfde eeuw…”.

 

Kruistochten

Paus Urbanus II riep op tot de Eerste Kruistocht om Jeruzalem te bevrijden van de Turken, wat een ongekende volkswoede op gang bracht. De onderweg tegengekomen vijanden van God werden ook alvast gedood. Overal vonden pogroms plaats: Rouen, Saksen, Bohemen, Praag, de Donau-steden, Noord-Frankrijk, Vlaanderen, Oost-Frankrijk, het Rijndal, Spiers, Worms, Mainz, Keulen, Trier, Regensburg, Praag. De Eerste kruistocht is een keerpunt geweest in het leven van de Europese Joden. Een gevoel van permanente onveiligheid was voortaan hun deel. Bij alle volgende kruistochten waren de Joden, ondanks de protesten van Kerk en overheid, steeds opnieuw het mikpunt van haat en vielen er veel slachtoffers. Verhalen deden de ronde over rituele moorden en schendingen van de hostie. Een in 1144 in Norwich gedode twaalfjarige jongen, William, werd als eerste slachtoffer van de Joden, een heilige ‘jongensmartelaar’ waar een religieuze cultus rond ontstond. Little Saint Hugh volgde. Pas in de twintigste eeuw werd hij door de Kerk als namaakheilige verworpen. Zie ook de kleuter Simon in 1475 te Trente in Italië. Veel kerken en abdijen hielden er hun eigen jongensmartelaar op na: een lucratieve manier om pelgrims te trekken. De lagere clerus, zowel priesters als monniken, was even bijgelovig als het volk. Ook na de kruistochten bleven allerlei mythen over de Joden bestaan die onherroepelijk leidden tot nieuwe uitbarstingen van geweld. Nog in 1881 werden de Joden in een blad van de Jezuïtenorde beschuldigd van rituele moord.

 

Inquisitie

Toen onder invloed van de beweging van Cluny de Kerk een renteverbod instelde en de Joden niet meer konden overleven, was één plus één twee. Zij werden geldschieters en kregen al snel de naam van woekeraars. Omdat Joden paria’s waren, een onderklasse waar christenen niet mee mochten omgaan, kropen ze bij elkaar in de eerste getto’s. In 1232 riep paus Gregorius IX de inquisitie in leven. Vooral om de Katharen een halt toe te roepen, maar al gauw gericht tegen alle ketterijen, waaronder de Joden. De inquisitie kreeg toestemming om via martelpraktijken bekentenissen af te dwingen en onverbeterlijken op de brandstapel te executeren. De Talmoed zou blasfemische teksten bevatten. De Kerk organiseerde zogeheten ‘disputen’ met Joden die natuurlijk altijd als christelijke overwinningen werden geclaimd. Rond 1300 veranderde het klimaat in Europa, waardoor er extreem veel regen viel en een hongersnood uitbrak. Daarna volgde de pest. De Joden werden de zondebok. Zij zouden onder andere bronnen vergiftigen. Hele gemeenschappen werden uitgeroeid. Sommige leiders probeerden de Jodenhaat in te dammen, maar de mensen waren bezeten van angst en dweepzucht. Groepen zichzelf geselende  flagellanten trokken zingend rond van stad naar stad. Wanneer men zich drieëndertig dagen (Jezus leefde drieëndertig jaar) zou kastijden ontving men vergeving van zonde. Meestal eindigden dergelijke manifestaties in aanvallen op de Joden. De grote middeleeuwse theologen namen een dubbele houding aan: tolerant en beschermend enerzijds, vijandig en straffend anderzijds. De Joden mochten niet gedood worden, maar moesten wel lijden: als boetedoening voor de moord op Christus. De overheden beschermden de Joden alleen als ze nodig waren voor het genereren van geld. In 1395 werden de Franse Joden voor de vijfde keer binnen vier eeuwen verbannen, wat in feite het einde van de Joodse gemeenschap aldaar betekende. In Duitsland verdwenen de meeste Joden naar Polen of Litouwen. In 1290 werden de Joden officieel door koning Edward uit Engeland verbannen. In Italië stonden de Joden min of meer onder bescherming van de pausen. Onder de moslims in Spanje, die in religieus opzicht veel dichter bij hen stonden dan de christenen, hadden ze het relatief goed.

 

Conversos

Toen de christelijke koningen de islam uit Spanje wist te verdrijven, begon er weer langzaam een ondergrondse haatcampagne die in de loop van de veertiende eeuw aan de oppervlakte kwam. Om hun bestaan leefbaar te houden, besloten veel Joden zich in vredesnaam maar te laten dopen: de ‘conversos’. Menigeen leidde een dubbelleven, wat naar alle kanten toe argwaan en achterdocht opwekte. Ze kregen al gauw de scheldnaam: ‘marrano’- ‘varken’. Wrede permanente tribunalen werden opgezet. Spionagesystemen opgericht. Publieke auto-da-fe’s golden als volksvermaak. Men denkt dat de inquisitie zo’n honderdduizend Joden heeft vermoord. In hetzelfde jaar dat Columbus naar Amerika vertrok, werd de ‘Reconquista’ in Spanje voltooid, wat resulteerde in een verbanning van zo’n 150.000 Joden. Met als gevolg een economische stagnatie. Uiteindelijk werd het verplicht een certificaat van ‘bloedzuiverheid’ te overleggen in elke ambtelijke functie: de voorloper van de ‘Ariër-paragraph’ en ‘Ahnenpass’ van de nazi’s. Portugal dwong de Joden op den duur eveneens een dubbelleven te leiden. Nadat ze de schuld kregen van de aardbeving van Lissabon kwam de inquisitie ook daar orde op zaken stellen. Er ontstond een ware exodus. Onder meer naar de Republiek der Nederlanden: zie de Portugese Synagoge in Amsterdam.

 

Humanisme

Onder de Renaissance pausen hadden de Joden het goed. De katholieke belangstelling ging uit naar het humanisme. De pausen waren opdrachtgevers van beroemde kunstenaars als Bramante, Michelangelo en Raphael. Ze lazen niet alleen de klassieken maar bestudeerden ook de Hebreeuwse werken, waaronder de Kabbala, het boek van de Joodse mystiek. Praktisch alle Italiaanse steden hielden er een Joods ‘geldleenbedrijf’ op na. Voor de gewone man waren er de pandjeshuizen. Hieruit ontstond later het bankwezen. De belangstelling voor de Hebreeuwse taal zorgde voor rumoer onder de humanisten. Erasmus nam nadrukkelijk stelling tegen ‘de pest van het Jodendom’. Reuchlin nam het op voor de Talmoed en de Kabbala. De bekeerde Jood Pfefferkon was tegen de Talmoed, de Kabbala vond hij okay. Erasmus vertrouwde Pfefferkorn echter voor geen cent en noemt hem ‘een volslagen gek’ en een ‘onbeschaamde vlegel’. Zo kan ik nog wel even doorgaan.

 

Maarten Luther

Aan de vooravond van de Reformatie was de situatie van de Joden in West Europa ronduit slecht. Maarten Luther brandde in zijn vijfennegentig stellingen de aflaathandel af, waarop hij door de Kerk werd verbannen. Dat Luther vanwege zijn kritiek niet zoals Hus op de brandstapel terecht kwam, was te danken aan de bescherming die de keurvorst hem bood. Bovendien zorgde de nieuwe boekdrukkunst ervoor dat zijn stellingen snel in heel Duitsland werden verspreid. Er was veel sociale onrust vanwege de Boerenoorlog en een toenemende angst voor de eindtijd. In 1480 verscheen het prentenboek “De Antichrist” in Straatsburg, waarin werd gesteld dat de Joden zich als eersten rond deze duistere figuur schaarden. Ik vond dat wel verrassend. Sommige evangelisten zeggen heden ten dage namelijk precies hetzelfde. Zie het filmpje op Youtube van Wim Grandia onder de titel “Zie, Ik kom spoedig” (aflevering 27): “… laten we eerlijk zijn, Israël heeft ervaring genoeg met het leveren van valse profeten, het hele Oude Testament staat er vol mee…”, enzovoort, en zo verder. Voor Maarten Luther was de paus de antichrist. Hij liet Cranach de Oudere een flink stel afbeeldingen maken van het Bijbelboek Openbaring. Alle beesten en monsters stellen de paus voor. In eerste instantie was Luther ongewoon tolerant richting de Joden. In “Wider der Sabbather” wordt zijn toon al agressiever. In het drie jaar voor zijn dood verschenen “Von den Juden und ihren Lügen” gaat hij als een dolle tegen ze tekeer. Vulgaire taal was in zijn tijd heel gewoon. Luther gold als een voorbeeldfiguur voor de nationaal-socialistische literatuur, waarin hij eindeloos wordt geciteerd. 

 

Contrareformatie

Calvijn was veel milder dan zijn voorgangers en riep nooit op de Joden te haten. Echter, de verwerping van de Joden stond ook bij hem buiten kijf. Hij zag hen enkel als potentiële christenen. Het idee dat de Reformatie als een soort bevrijdingsbeweging kan worden gezien, bagatelliseert Wachters. De vermeende vrijheid gold alleen de interpretatie van de eigen leer. Verder bleef alles grotendeels middeleeuws. Andersdenkenden werden niet geduld, de verhalen over bloedschennis, rituele moorden en ontheiliging van de hostie gingen nog steeds rond, ketters werden terechtgesteld, heksen verbrand, Joden met dwangmaatregelen bejegend en opstandige boeren neergeslagen. Met het Concilie van Trente zette de Contrareformatie in. Weer waren de Joden de klos. Ze werden zo’n beetje gedegradeerd tot voddenophalers. In Italië was de overgang van tolerantie naar onderdrukking duidelijk zichtbaar. Joden werden gedwongen preken aan te horen. Wie niet goed luisterde, kreeg met de zweep. Heropvoedingsinternaten werden opgericht. De akelige gewoonte om tijdens carnaval Joden te dwingen tot een wedstrijdje hardlopen om zich vervolgens te laten uitlachen en met modder te laten insmeren kwam op gang. Er was sprake van Talmoedverbranding en verbanning. De poorten van het Romeinse getto werden ’s nachts gesloten. Tot de Kerk haar gebeul weer moe werd.

 

Anti-Joods beeldmateriaal

Er bestaat enorm veel anti-Joods beeldmateriaal. Het ongeletterde volk werd geïndoctrineerd door beeldhouwwerken en vanaf de boekdrukkunst via houtsnedes en gravures in boeken. Joden werden steevast afgebeeld als duivels, heksen en tovenaars, magiërs, gifmengers en natuurlijk als moordenaars en kannibalen. De meest populaire afbeelding was die van de Jood in de gedaante van een zwijn of een duivel, beiden voorgesteld met horens, varkensoren, staarten en bokkenpoten. In veel Duitse kerken is de ‘Judensau’ te zien, het symbool van onmatigheid en onkuisheid. Joden liggen aan en drinken melk van een zeug, eten de uitwerpselen en kijken onder de staart. Er zijn afbeeldingen van Joodse vrouwen die biggetjes baren. Zelfs op speelkaarten staan afbeeldingen van Joden met een gele ‘Jodenlap’, achterstevoren rijdend op een varken en met een geldbuidel in de hand. Een van de oudste afbeeldingen stelt de Kerk, Ecclesia, voor als een fiere vrouw met kroon en staf, tegenover de Synagoge, een geblinddoekte vrouw met een gebroken staf, en met de in stukken gevallen stenen tafelen aan haar voeten. Ook in de populaire passiespelen werden de Joden gedemoniseerd. De theorie van de Joodse samenzwering bleef maar doorwerken. Tot in de weer stevig opgelaaide hedendaagse complottheorieën rond corona. De gemene deler is dat de Joden het altijd hebben gedaan. Zie Cees Zweistra in “Waarheidszoekers”. Om over het antisemitisme rond het Gaza-conflict (zie hierover Femke Halsema en Nausicaa Marbe) maar te zwijgen.

 

Vrijheid van geloof en geweten

De tolerante gereformeerde Republiek der Nederlander werd een vrijhaven voor de ‘conversos’. En ook voor gevluchte Duitse protestanten, Franse hugenoten, Engelse quakers, alsmede lutheranen, remonstranten en doopsgezinden. Voor de Hollanders was de religieuze status onbelangrijk. Men keek vooral naar de kwaliteit van het koopmanschap. Landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt bepleitte vergaande vrijheid jegens de Joden. Raadspensionaris Hugo de Groot was daar weer vierkant tegen. Uiteindelijk besloten de Staten heel pragmatisch dat de steden de Joodse zaak zelf maar moesten regelen. Calvinistische hardliners als Johannes Hoornbeeck, Gisbertus Voetius en Antonius Hulsius bleven hun gal spuwen over de Joden, maar de meeste gereformeerde theologen volgden de lijn van Calvijn. Iemand als Jacobus Revius sprak zelfs met bijzonder veel respect over de Joden: zie zijn beroemde gedicht “Hy droech onse smerten” (1630). Al met al ging het de Nederlanden door hun komst economisch zeer voor de wind. Ons land was zijn tijd ver vooruit in zijn gedachten over vrijheid van geloof en geweten. De geschiedenis heeft geleerd dat zo gauw Kerk en overheid samenwerken het mis gaat.

 

Verlichting

In de 15de eeuw werd Polen een centrum van Joden. De pogroms begonnen weer toen de Oekraïners en Russen binnenvielen. Voltaire was, als een van de belangrijkste Franse ‘verlichters’, met zijn anti-Joodse ideeën redelijk dominant, en heeft het hele verlichtingsdenken een schaduwkant bezorgd. Lessing, de vertegenwoordiger van het Duitse idealisme, sprak zich echter duidelijk uit tegen elk anti-Joods vooroordeel. Zijn vriend, filosoof Moses Mendelssohn, werd het symbool van de Joodse Verlichting: de ‘Haskala’. De pauselijke staat hield het Romeinse getto nog het langst in stand. De verlichtingsgedachten werden opgeschreven in de Franse ‘Declaratie van de Rechten van de Mens en de Burger’. Eindelijk waren de Joden hetzelfde als iedereen. Napoleon bevestigde een en ander in zijn Code Civil. Voor de Joden betekende dit een identiteitscrisis. Hoe te assimileren en tevens Joods te blijven? De orthodoxe Joden zonderden zich af en bleven trouw aan de gebruiken van hun voorvaderen. De geseculariseerde Joden keerden zich naar het socialisme, het communisme of het zionisme. Daartussen bewoog zich het reform- dan wel liberale Jodendom.

 

Germaans christendom

In het midden van de negentiende werden de Joodse burgers overschaduwd door een nieuwe theorie gebaseerd op de ideeën van het Darwinisme: het Jodendom was niet alleen een kwestie van religie en volk, maar op de eerste plaats van ras. Het Semitische ras welteverstaan. Er kan maar één ras superieur zijn:  dat was het Arische ras. Het antisemitisme werd geboren. In Duitsland kwam een Germaans-christelijke godsdienst op die werd gezuiverd van Joodse trekjes. Volgens Ernest Renan was Jezus een Ariër. Ook Fichte twijfelde aan de Joodsheid van Jezus. Schopenhauer meende dat de echte wijsheid van het christendom uit het Arische India kwam. Paul de Lagarde vond de Joden parasieten die maar het beste naar Madagaskar gedeporteerd konden worden. Componist Richard Wagner liet Christus samenvallen met Wodan. Friedrich Nietzsche was absoluut geen antisemiet, maar diverse begrippen die uit zijn koker komen, ‘Herrenmoral’, ‘Sklavenmoral’ ,‘Übermensch’, ’Untermensch’, gingen een eigen leven leiden en kwamen het antisemitisme goed van pas. In 1880 verscheen het beruchte geschrift de “Protocollen van de Wijzen van Sion” waar “De begraafplaats van Praag” van Umberto Eco over gaat. De protestantse  patriarchale maatschappij onder Bismarck kon niet omgaan met de Joden als ‘ander’, een groep met een eigen identiteit. De ‘vervangingstheologie’ van de populaire lutherse predikant Adolf Stoecker had grote invloed op het antisemitisme van de nazi’s. Na 1880 waren ook de conservatieven en katholieken in Frankrijk het er over eens dat de Joden en vrijmetselaars de samenleving wilden ontwrichten. De schrijver van de bestseller “La France juive”, Edouard Drumont, werd de hoofdaanklager in de Dreyfus-affaire. Houston Stewart Chaimberlain publiceerde in 1899 zijn “Grundlagen des neunzehnten Jahrhunderts” in twee dikke delen, waarin Jezus voorgesteld wordt als een Arische profeet. Het werd al vrij snel verplichte literatuur op veel protestantse gymnasia. Ook keizer Wilhelm II was diep onder de indruk van Chamberlains verhaal. De laatste zag in Hitler van meet af aan de redder van Duitsland. Journalist Theodor Fritsch kwam met zijn “Handbuch der Judenfrage”, ook wel bekend als de “Antisemitische Katechese”, een inspiratiebron voor katholieke en evangelische scholen. Streicher schreef het kinderboek “Der Giftpilz”, met als kop boven de inleiding de uit zijn verband gerukte Bijbeltekst: ‘De vader van de joden is de duivel’. Op een Hegeliaanse manier moesten het christendom en Jezus opgeheven worden in het Germaanse. Daarop proclameerde Theodor Herzl, die ervan overtuigd was geraakt dat assimilatie geen optie meer was, het zionisme.  

 

Vernietiging

Vervolgens kwam de Duitse dictator Hitler op, die de Joden als parasieten zag en Duitsland ‘Judenrein’ wilde maken. Hij gaf de Joden de schuld van het verlies van WO I en de Russische Revolutie. De kerken maakten niet of nauwelijks bezwaar. De Evangelische Kirche onderschreef zelfs het nazi-beleid en transformeerde tot staatskerk. De ‘Bekennende Kirche’ scheidde zich af en werd een ondergrondse protestorganisatie met kopstukken als Dietrich Bonnhoeffer, Martin Niemöller en Karl Barth. Alleen Bonhoeffer kwam op voor de slachtoffers búiten de kerk, alhoewel hij volgens Wachters bleef vasthouden aan het aloude christelijke standpunt dat ‘het uitverkoren volk’ Christus had gekruisigd en daarom vervloekt was met een onafzienbare lijdensweg. In ruil voor politieke neutraliteit beloofde Hitler de katholieke kerk met rust te laten, maar deed dat niet. Honderden priesters belandden in concentratiekampen. De nazi’s bemoeiden zich voortdurend met allerlei katholieke organisaties en kerkelijke eigendommen werden in beslag genomen. Paus Pius XII zweeg in het openbaar over het antisemitisme maar heeft in het geheim wel duizenden Joden gered. Het is bijna demonisch te noemen hoe ondanks het tekort aan Duitse soldaten de vernietiging van de Joden gewoon doorging: “… Hitlers Jodenhaat en de vaste overtuiging dat hij het jodendom wereldwijd kon vernietigen, leidde bij hem niet alleen tot grote woedeaanvallen tijdens zijn toespraken, maar bleek langzamerhand ook tot een zekere waan te leiden die hem de werkelijkheid uit het oog deed verliezen…”. In Nederland redde een netwerk van dappere hulpverleners en studentengroepen minstens 4500 Joodse kinderen. Desondanks werden uit ons land, vergeleken met de rest van Europa, de meeste Joden gedeporteerd. In absolute aantallen en in proporties: 79 %.  Ik denk dat je wel kunt stellen dat Wachters vindt dat het christendom het Oude Testament van de Joden heeft afgepikt om daarmee vervolgens de poten onder de stoel van het Jodendom weg te zagen. In ieder geval is het duidelijk dat een bloeddorstige God, die zes miljoen mensen op een verschrikkelijke manier liet boeten voor een moord die 2000 jaar gelden gepleegd werd door ‘een regering van intriganten en stadsgepeupel’, eerder een bloeddorstige duivel is dan de Vader van Jezus Christus of de God van Israël.

 

Uitgave: Van Warven - 2021, 400 blz., ISBN 978 949 317 550 1, 24,50

Rechtstreeks bestellen bij bol.: klik hier

dinsdag 14 november 2023

Mijn naam is Asjer Lev – Chaim Potok

 


Heschel schrijft in “In het licht van Zijn aangezicht”, zie mijn vorige blog, dat niets de Joodse godsdienst zo vreemd is als het vereren van beelden. Dit is het grote thema in de onwaarschijnlijk mooie, warme kunstenaarsroman van Chaim Potok (1929 -2002) : “Mijn naam is Asjer Lev”. Asjer Lev groeit op in een besloten gemeenschap van orthodoxe Joden in Brooklyn (New York). Al heel vroeg blijkt zijn welhaast bezeten tekentalent. Gaat het om een geschenk van de Ribounou sjel ‘oulom (Meester van het Heelal, Heer van de wereld) of komt zijn gave van de sitra achra (lett.: Gene Zijde, satan, de verleiding, het boze, het slechte)? Eerder besprak ik van Potok “Het boek van het licht”.

 

Gebeten hond

Eigenlijk is “Mijn naam is Asjer Lev”  een verweerschrift tegen de roddels en leugens die over de beruchte en legendarische kunstenaar van het blijkbaar aanstootgevende werk de ‘Kruisiging van Brooklyn’ de ronde doen. Van alle kanten is hij de gebeten hond: “… Ik ben een orthodoxe jood. Ja, natuurlijk, orthodoxe joden schilderen geen kruisigingen. Orthodoxe joden schilderen trouwens helemaal niet – niet op de wijze waarop ik dat doe. Men heeft mythen verzonnen: ik zou een verrader zijn, een afvallige, iemand die zijn eigen nest bevuilt en schande brengt over zijn familie, zijn vrienden, zijn volk; en tegelijkertijd ben ik iemand die de spot drijft met denkbeelden die christenen heilig zijn, die blasfemisch zit te knoeien met vormen en tradities die door de niet-joden al tweeduizend jaar lang vereerd worden…”. Hij is niet van plan zich te verontschuldigen. Hij wil zich ‘ontmythologiseren’. Zichzelf uitleggen. Het ‘mysterie’ van zijn gave uit de doeken doen.

 

De wereld heel maken

Hij  heeft geen idee wanneer hij zich voor het eerst bewust werd van zijn talent: “… Maar ik weet nog wel hoe ik, vier jaar oud, mijn potlood stevig in mijn vuist hield zoals een kind dat doet en de wereld om me heen begon over te brengen op stukjes papier, in de ruimte voor de kantlijn van boeken, op lege stukken muur…”. Zijn geleerde vader vindt dat Asjer wel heel veel tijd verdoet met diens ‘dwaasheid’: “… Hij stond onverschillig tegenover mijn tekenen; hij dacht dat het iets was dat kinderen deden als ze klein waren en waar ze later weer overheen groeiden…”. Zijn moeder staat er heel anders in. Asjer is een eenzaam, overgevoelig jongetje, dat innerlijk totaal van streek raakt als ze in een psychotische depressie belandt. De oorzaak is de dood van haar geliefde broer die op zevenentwintigjarige leeftijd omkomt bij een verkeersongeluk. Hij tekent als in trance, ziet pas later wat hij gemaakt heeft: “… Er lag een tekening voor me vol zwarte en rode strepen en grijze ogen en dode vogels…”. Even verder: “… Ik ging op mijn bed zitten en staarde naar de tekening. Toen voelde ik me wegzinken in een verschrikkelijke nachtzwarte angst, zoals ik nog nooit gevoeld had…”. Zijn moeder draagt hem op de wereld ‘mooi’ te maken. Maar Asjer haat de wereld: “… ‘Je mag niet haten, dat mag niet,’ fluisterde mijn moeder. ‘Je moet proberen om de wereld heel te maken.’…”. Hij wil het licht én het donker tekenen: “… Ik zou de hele wereld verdelen in licht en donker, en leven brengen in alles, in de hele wijde, vermoeide wereld. Dit leek me niet onmogelijk om te doen…”. Zijn oom noemt hem ‘een kleine Chagall’. Direct verbetert de eigenzinnige Asjer zijn opmerking: “… Mijn naam is Asjer Lev…”. Zijn hele leven zal hij vechten om te zijn wie hij is.

 

IJs en duisternis

Met de sigarettenas van zijn moeder brengt hij tot ontsteltenis van zijn vader grijze arceringen aan op een portret van haar. Doet de as de laatste denken aan pogroms? Laconiek vertelt Asjer dat hij ook wel eens zand gebruikt. Zijn vader werkt voor de Rebbe van de Chassidische Ladover beweging. Hij smokkelt Joden uit Rusland die worden vervolgd door de communisten omdat ze hun ‘Jiddisjkeit’ willen handhaven: “… Ze doden mensen zoals je muggen doodslaat…”. Met één van hen maakt Asjer kennis: de schichtig om zich heen kijkende Joedel Krinsky. Zijn hele gezin is omgekomen. Hij zat elf jaar in Siberië. Een land van ijs en duisternis, volgens de huishoudster, waar de Sovjets mensen naar toe sturen die ze haten. Een land als ‘de binnenkant van een ijskast’: “… Twee neven van mij zaten in Siberië. Een van hen stierf; de ander kwam terug maar wist zijn eigen naam niet meer…”. Asjer voelt zich enorm tot Joedel Krinsky aangetrokken: “… Ik ging weer op bed liggen met mijn ogen dicht. Nu was er ijs en duisternis binnenin me. Ik voelde de donkere kou langzaam door me heen trekken. Toen kreeg ik het gevoel dat we broers waren, hij en ik, dat we beiden een land van ijs en duisternis kenden. Het zijne lag in het verleden, het mijne in het heden…”.

 

Geestelijk laboratorium

Asjers moeder knapt pas weer op als ze als één van de zeer weinige vrouwen toestemming krijgt van de rebbe om aan de universiteit van Brooklyn te studeren. Geschiedenis en Ruslandkunde. Net als haar overleden broer, met wie ze in gedachten lijkt te praten. “… Vaak kwam de keuken me helemaal niet meer als keuken voor, alsof de kasten de planken van een bibliotheek waren, de borden boeken, het buffet een rek met kranten en tijdschriften, het aanrecht een leestafel, alsof de hele ruimte een geestelijk laboratorium was geworden…”. Asjers vader hervat zijn reizen zoals voor de ziekte van zijn moeder: hij is er niet voor gemaakt om stil te zitten. In alle wereldsteden sticht hij Ladover scholen om ‘een gaatje te maken waardoor God de wereld binnen kan komen’. Asjer zelf gaat ook naar een jesjiwe en besluit volwassen te worden door zijn talent te begraven. Hij leert niet. De enige plek waar hij zich fijn voelt is de kantoorboekhandel waar Joedel Krinsky een baantje heeft. Hij vraagt Krinsky het hemd van het lijf over Stalin, 'het monster dat tientallen miljoenen mensen heeft vermoord'. De winkel ruikt naar papier, potlood en krijt.

 

Wenen is een stad die Joden haat

Frustratie over het feit dat zijn vader misschien een baan in Wenen krijgt, maakt dat Asjer in de klas tijdens een  godsdienstles onbewust zijn schrift onder kalkt: “... Ik had Stalin getekend, dood in zijn kist…”. Eén ding staat als een paal boven water: hij wil niet naar Wenen. Alleen al het woord Wenen brengt hem in paniek. “… Deze naam riep allerlei verwrongen woorden op en spottend gelach en wijzen naar mijn ‘peijes’ en mijn keppeltje…”. Wenen is een stad die Joden haat. s’ Nachts wordt hij gekweld door dromen over zijn ‘mytische voorvader’, die tijdens een Pesach werd doodgeslagen door een dronken boer. Iemand van Gene Zijde,  “… geweldig groot, als een berg, in zijn zwarte kaftan en met zijn bontmuts op. Stampend baande hij zich een weg tussen de bomen door van het landgoed van zijn Russische meester; de aarde schudde, de bergen beefden en zijn stem klonk als het rollen van de donder…”. Meestal is hij woedend, treedt hij op als een innerlijke scherprechter wanneer Asjer verscheurd wordt tussen zichzelf en de eisen van zijn omgeving. Vele keren staat Asjer door de horizontale spleten van de jaloezie naar de straat waar ze wonen te staren. In zijn fantasie ziet hij er de rebbe langzaam voorbij wandelen. Zijn moeder staat minstens zo vaak voor hetzelfde raam te broeden, terwijl ze met haar hand tegen de middenpost leunt. Een scene die ooit zal uitmonden in het ophefmakende schilderij dat ieders leven op zijn kop zet.

 

Kijken met een ander paar ogen

Tot zijn vaders grote schrik triggeren Asjers problemen zijn onbeheersbare talent en gaat hij weer ‘de artiest uithangen’: “… Als het een gave is van Gene Zijde, dan is het dwaasheid, een gevaarlijke dwaasheid die je af zal doen dwalen van de Tora en je volk, en die zal zorgen dat je alleen maar aan jezelf denkt…”. Ongelooflijk mooi beschrijft Potok hoe Asjer zich steeds verder ontwikkelt: “… Dat was de avond dat ik me begon te realiseren dat er iets vreemds was met mijn ogen. Ik keek naar mijn vader en zag lijnen en vlakken die ik nooit eerder gezien had. Ik was in staat om met mijn ogen te voelen. Ik voelde hoe mijn ogen langs de lijnen om zijn ogen gleden, en over de diepe rimpels op zijn voorhoofd…”. Even verder: “… Ik kon de lijnen voelen, de vlakken en de punten. Ik kon weefsels en kleuren voelen…”. Het overweldigt hem: “… Ik voelde dat ik werd overspoeld door de vormen en structuren van de wereld om me heen. Ik sloot mijn ogen. Maar ook met dichte ogen kon ik nog steeds op die manier kijken. Ik zag met een ander paar ogen, waarover ik plotseling de beschikking had. Ik zat doodstil op mijn stoel en was bang…”.

 

Goed voor de ziel

Als hij stapels brandende boeken en huizen begint te tekenen en tenslotte zelfs het Ladover hoofdkantoor dat in de fik staat, neemt zijn ongeruste moeder hem mee naar een arts. Hij krijgt het advies een middag door te brengen in een mooi museum: goed voor de ziel! Wanneer Asjer in trance het gezicht van de rebbe op een hele enge manier in een ‘Choemasj’  (Joodse Bijbel) tekent, zijn de rapen gaar. Zonder dat hij het zich herinnert, heeft hij de naam van God ontwijd. Hij moet op het matje komen bij de godsdienstleraar die geen raad met hem weet. Alles wat er wordt gezegd lijkt langs Asjer heen te gaan. Huilend en trillend en schokkend zit hij op zijn stoeltje. Het enige wat hij uit kan brengen is dat hij niet ‘verbannen’ wil worden. Hij wordt gepest. Hij jat tubes olieverf uit de winkel van Joedel Krinsky die hij later weer stiekem terugbrengt omdat hij er niet mee kan schilderen. Hij komt uren te laat thuis omdat hij als een ‘wandelende Jood’ zijn onrust eruit beent. Hij bezoekt in zijn eentje een museum waar hij vooral onder de indruk is van het zonlicht van Hopper. Dat begrijp ik, want als er iemand de moderne ‘vervreemding’ heeft geschilderd, is het Hopper wel.  Op de wanhopige vraag van Asjer aan zijn moeder waarom er niemand naar hem luistert: “… ‘Iedereen luistert naar je,’ zei ze. ‘Er zou geen probleem zijn als niemand naar je luisterde, Asjer.’…”. Kortom: iedereen wordt gek van hem. Tenslotte hakt de rebbe de knoop door: zijn vader vertrekt alleen naar Wenen. Zijn moeder zal  in New York blijven om voor haar koppige zoon te zorgen. Het doet me denken aan rabbijn Jonathan Sacks die beschreef hoe belangrijk kinderen in de Joodse wereld zijn.

 

Die man

Allebei missen ze Asjers vader. Beiden zijn doodongelukkig. Toch kan Asjer het niet opbrengen om voor Wenen te kiezen. Zijn moeder neemt hem mee naar een museum waar hij kennis maakt met abstracte kunst, overdonderende kruisigingen en beschamende naakten. Ze koopt zelfs verf voor hem. Zijn vader krijgt een rolberoerte als hij bij thuiskomst de schetsen van blote vrouwen en Jezus ziet: “… Mijn tekeningen hadden iets fundamenteels in zijn wezen aangetast. Hij bleef maar doorgaan over mijn tekeningen van ‘die man’. Hij wilde de naam niet uitspreken. Wist ik dan niet hoeveel joden er in de naam van die man gedood waren tijdens de kruistochten? Kende ik de reden soms niet waarom Hitler zes miljoen joden had kunnen afslachten zonder al te veel protesten uit de rest van de wereld? Omdat de wereld tweeduizend jaar lang was voorgehouden dat het de joden ware geweest en niet de Romeinen, die deze man hadden gedood…”. Even verder: “… Hij praatte niet meer tegen me, hij schreeuwde…”. Asjer wordt de oorzaak van ontelbare ruzies: “… Mijn vader beschouwde me als een slechte zoon…”.

 

Kindermoord

De rebbe is een bijzonder intelligente man en reageert totaal anders. Hij vraagt Jacob Kahn, geen religieuze Jood maar wel een bewonderaar van hem, een oogje op Asjer te houden. Eén van de grootste levende kunstenaars. Kahn neemt de dertienjarige Asjer onder zijn hoede, waarschuwt hem dat hij de wereld van de gojiem binnen zal treden, en geeft hem als eerste opdracht de ‘Guernica’ van Picasso te bestuderen. Daarna het verhaal over de slachtpartij van Herodus onder de kinderen van Bethlehem, in - jawel - het Nieuwe Testament te lezen, en de kindermoorden van Guido Reni en Nicolas Poussin te analyseren. Mijn hart kneep zich samen toen ik ze zelf bekeek. We zijn tweeduizend jaar verder en het gaat er nog steeds zo aan toe. Asjer voelt zich ‘onrein’. “… Maar die schuldgevoelens mogen je kunst niet dwars zitten. Gebruik ze om betere kunst te maken…”. Hij leest in een boek met de titel “The Art Spirit” dat een kunstenaar zich moet ‘bevrijden’ van zijn familie, zijn vaderland, zijn ras. Een kunstenaar is alleen verantwoording schuldig tegenover zichzelf en jegens de waarheid zoals hij denkt dat die is, anders wordt zijn werk ‘propaganda’, volgens Kahn. Zie het discutabele van de ‘christelijke’ boekenbranche.“… Dit is een traditie. Het is zelfs een religie, Asjer Lev. Je treedt toe tot een geloof dat schilderen heet. Een geloof met al zijn fanatici en rebellen. En ik zal je dwingen om het onder de knie te krijgen…”. Even verder: “… Alleen hij die zich een traditie meester heeft gemaakt, heeft het recht om iets aan de traditie toe te voegen of om ertegen in opstand te komen…”.

 

Sentimenteel

De schijnwerper valt op allerlei beroemde namen uit de kunstgeschiedenis: Gauguin, Matisse, Vlaminck, Braque, Giotto, Giacometti, Renoir, Monet, Mondriaan, Cézanne, Van Gogh, Martin, Kandinsky, Hofmann, Brancusi. Duchamp en zijn ‘spottende kunst’. Asjer is te religieus om een abstract expressionist te zijn, volgens Kahn. Te verstandelijk. Dat is zijn Ladover achtergrond. De Joodse kunstenaars Modigliani, Pascin en Soutine komen voorbij: “… Soutine werd ontzettend geslagen toen hij jong was…”. Asjer wordt voorgesteld als ‘wonderkind’ aan de galeriehoudster Anna Schaeffer. Hij tekent vooralsnog met ‘teveel liefde’: “… Niemand kan zoveel liefhebben als jij en tegelijkertijd overleven als kunstenaar. Je zult sentimenteel worden. En sentimentaliteit is de dood van de kunst…”. Dat is precies waarom Potok zélf nooit tot de echte literatuur wordt gerekend.

 

Verdorven broedsel van Gene Zijde

Asjer Lev leert van alles over de sociaal-realisten, de regionalisten, de impressionisten, de expressionisten, de surrealisten, de neoplasticisten, de kubisten, de constructivisten, de fauvisten, de Nabis. Hij maakt reprodukties van beroemde schilderijen als de ‘Beeldhouwer’ van Andreo del Sarto en de ‘Atheense School’ van Raphaël. Ondertussen stuurt een fundamentalistische rotvent uit zijn klas hem treiterige gedichtjes: “… Modigliani, Pascin en Soutine / werkten met oker en ultramarien. / Soutine zat in ’t slop / En Pascin die hing zich op. / Modigliani spoot onverdroten heroïen…”. En onverdraagzaam religieus: “… Asjer Lev / nu heeft-ie lef; / straks in de Hel / dan merkt-ie ’t wel…”. Asjer komt ineens op het lumineuze idee zijn belager terug te pakken met een tekening van een fragment van Michelangelo’s ‘Het laatste oordeel’. Waar de boot de oever van de Styx bereikt en Charon naar zijn gedoemde passagiers slaat met een riem om hen de kusten van hel en verdoemenis op te drijven. “… Ik tekende het wringen en draaien van de gemartelde lichamen die uit de boot tuimelden. Ik tekende de verschrikking op de gezichten van de doden en verdoemden. Alle gezichten tekende ik als zijn gezicht, puisterig, mager – de ogen uitpuilend, de mond open, krijsend van angst. Ik tekende de klauwen en puntige oren van Charon groter dan op het origineel; ik maakte zijn gezicht donkerder, zodat het wit van zijn woedende ogen beter uitkwam…”. Daarna maakt hij nog een tekening van de man die met zijn hoofd naar beneden door slangachtige demonen de hel in wordt gesleurd. “… Ik gaf de man zijn gezicht en stopte de tekening de volgende dag in zijn ‘Gemara’…”. De pestkop begint hem te mijden: “… Zijn magere gezicht kreeg een bange uitdrukking als hij merkte dat ik naar hem keek. Ik had het gevoel dat hij me nu als slecht en kwaadaardig beschouwde, als een demonisch en verdorven broedsel van Gene Zijde…”.

 

Waarheid

Ondertussen weigert Asjer nog steeds met zijn ouders mee naar Europa te gaan. Zijn vader zal zijn kunst plat slaan. Hij trekt bij zijn oom in, die hij eigenlijk maar een patser vindt. Krijgt diens hele zolder ter beschikking. Ruikt de laatste geld? Kahn neemt hem mee op zijn zomervakanties vol strand en water. Hij wordt de jongste kunstenaar die ooit een eenmansexpositie krijgt in een galerie op Madison Avenue. Een journalist schrijft hem weg als een ‘schijntalent’ met ‘een bedenkelijke hang naar Picassoïde vormen’. Een paar tentoonstellingen later denkt deze er heel anders over. “… Vroeg op een ochtend in mei nam ik de ondergrondse naar een joods museum in Manhattan. Ik zag Tora-kronen, aanwijshandjes, Tora-doeken, kruidendoosjes, verluchte manuscripten. Soms waren er prachtige werkstukken bij. Maar nergens zag ik kunst. Het was allemaal ambachtelijk, het leefde niet. Ik voelde me ergens verraden…”. Asjer: “… Mijn vader werkte voor de Tora. Ik werkte voor… voor wat? Hoe kon ik het uitleggen? Schoonheid? Nee. Veel van mijn schilderijen waren niet mooi. Voor wat dan? Voor een waarheid die ik niet in woorden kon omschrijven. Voor een waarheid die ik alleen maar tot leven kon brengen door middel van lijn en kleur en structuur en vorm…”. Even verder: “… Dat is wat kunst is, papa. Iemands persoonlijke visie, uitgedrukt in esthetische vormen…”. Ze bakkeleien tot in het oneindige over het schilderen en tentoonstellen van naakten. Praten volkomen langs elkaar heen. Zijn vader verwijt Asjer ‘morele blindheid’. Asjer verwijt zijn vader ‘esthetische blindheid’. Asjer probeert hem uit te leggen dat het in de schilderswereld belangrijk is om het naakt als kunstvorm te beheersen: “… Alle belangrijke kunstenaars die ooit hebben geleefd, tekenden of schilderden naakten…”. Wie of er met die onzin is begonnen? “… ‘De Grieken.’ ‘Aha,’ zei hij. ‘De Grieken. Onze oude vrienden, de Grieken. Goed, Asjer. Nu begrijp ik iets beter waarom jij naakten schildert. Maar waarom stel je ze tentoon?’ ‘Omdat ik niet in een hoekje voor mezelf zit te schilderen. Ik wil communiceren met mijn werk. En ik wil dat de critici weten dat ik het kan.’…”. Het landt niet.

 

Kruisiging

Op het eind van het boek maakt Asjer een reis naar Florence, Rome en Parijs, waar hij een tijd blijft hangen en zijn meest  spraakmakende werken schildert. Steeds vaker verschijnt zonder dat hij het wil zijn moeder in zijn tekeningen. Langzaam gaat hij steeds meer beseffen hoe ze gevangen zit tussen twee verschillende geesteswerelden: die van zijn vader en hemzelf. Hoe ze haar leven lang tussen deze twee elkaar uitsluitende polen balanceert. Hoe ze hen allebei probeert te steunen, naast haar eigen rouw om haar overleden broer. Hoeveel energie dat kost. De wereld moet in evenwicht gebracht worden volgens de Ladover beweging. Als iemand daarvan is doordrongen en weet wat dat betekent, is het zijn moeder wel. Connie Palmen in “Voornamelijk vrouwen”: “… Ik haat én heb lief. Sigmund Freud meende dat het grootste lijden van de mensen wordt veroorzaakt door het onvermogen om te gaan met de tweeslachtigheid, met innerlijke verscheurdheid en tegenstrijdige gevoelens. De wereld is een strijdperk voor iedereen die de tegenstellingen ontkent, of aanvecht…”. Alles culmineert in een heiligschennende ‘kruisiging’: zijn moeder met de koorden van de jaloezieën vastgebonden aan de spijlen van hun woonkamerraam (zie de omslag). Links en rechts van haar de twee moordenaars: vader en zoon.  Omdat er eindelijk een expositie van hem is zonder naakten komen zijn ouders kijken. Ze weten van niks…

 

Uitgave: BZZTôH – 2004 (oorspronkelijke uitgave 1972), vertaling Lennaert Nijgh, 351 blz., ISBN 978 906 291 174 5, tweedehands 12, 75

Rechtstreeks bestellen bij bol.: klik hier