Menu

donderdag 21 juli 2022

De verhalen die we onszelf vertellen – Joan Didion


Subtitel: Essays over Californië, New York en de vloek van de sixties

 

Samen met onder anderen haar generatiegenoten Don DeLillo (1936) en Cormac McCarthy (1933) behoort Joan Didion (1934 - 2021) tot de grootste en meest spraakmakende schrijvers van Amerika. Zowel Jaap Tielbeke als Michiko Kakutani vermelden haar op hun boekenlijsten. Haar rouwmemoires The Year of Magical Thinking” en Blue Nights”  - naar aanleiding van de dood van haar man en later ook nog eens hun pleegdochter - maakten Didion wereldberoemd. Toen president Obama haar de National Medal of Arts opspeldde, prees hij met name de ‘duizelingwekkende eerlijkheid’ waarmee haar boeken ‘de diepte van rouw’ onthullen (De Groene Amsterdammer, 09-01-19). Vooral “The Year of Magical Thinking” is hét verhaal over verlies geworden. Een boek dat de cultstatus voorbij is; het werd bijna een handboek. Comédienne Jo Firestone adviseerde in een stuk over tips ‘hoe om te gaan met rouw’ in de New York Times van de weeromstuit: “… Wat je ook doet, ga níet dat Didion-boek lezen…”. In 2020 stelde Joost de Vries, adjunct-hoofdredacteur van De Groene, met “Verhalen die we onszelf vertellen” een essaybundel - inclusief inleiding - van het werk van Didion samen, waarvan de teksten een keuze zijn uit  “Slouching Towards Bethlehem”, “The WhiteAlbum” en “Where I Was From”.

 

Summer of Love

Bij Didion gaat het altijd om het verhaal áchter het verhaal. In het eerste journalistieke artikel schrijft ze over haar verblijf in San Francisco, in de koude lente van 1967 ‘waarin het Westen in verval raakte’. Haar onderwerp: de hippies. Ze is veel te verlegen om iemand rechtstreeks aan te klampen. Ze hangt een beetje rond bij de drugsverslaafde drop-outs die haar tenslotte meenemen naar hun onderkomens. Wat ze ziet inspireert haar om zeg maar gerust de vloer aan te vegen met de flowerpowertijd. Hoezo ‘vrije liefde’?! Een alternatief ‘persbericht’ van een andere verontruste, dat ze letterlijk weergeeft: “… Een mooi 16-jarig burgerchickie komt naar Haight om te zien hoe het daar is & wordt opgepikt door een 17-jarige straatdealer die haar eerst dagenlang vol speed spuit en haar dan 3000 micro’s lsd voert & haar tijdelijk beschikbare lichaam verloot voor de grootste Haight Street gangbang sinds mensenheugenis. Het beleid van de ethiek van de extase. Verkrachtingen zijn doodgewoon op Haight Street. Kinderen sterven er van de honger. Geestelijk en lichamelijk gaan ze naar de kloten. We staan erbij en kijken ernaar. Vietnam in het klein…”. De economie draait goed, het bnp is top, de sociale voorzieningen worden steeds beter, het lijkt een prachtige lente van hoop en belofte, en toch bekruipt Didion het ongemakkelijke gevoel dat er ergens in Amerika iets helemaal mis gaat: “… De neergang leek niet meer te stuiten. Het was een land waar bankroet en boedelveilingen aan de orde van de dag waren, waar een moord nauwelijks de krant haalde, waar kinderen wegliepen en huizen leegstonden, en waar vandalen zelfs de obsceniteiten die ze overal opkalkten niet goed konden spellen. Het was een land waarin het heel gewoon was dat complete gezinnen verdwenen en een spoor van ongedekte cheques en aanmaningen achterlieten. Jongeren zwierven van de ene verscheurde stad naar de andere en raakten zowel hun verleden als hun toekomst kwijt, als slangen die hun huid afwierpen, kinderen die de regels van het spel dat de maatschappij bijeenhoudt nooit hadden geleerd en nu ook nooit meer onder de knie zouden krijgen. Mensen werden vermist. Kinderen werden vermist. Ouders werden vermist. Achterblijvers vulden nutteloze formulieren over vermiste personen in en verdwenen vervolgens zelf ook…”. Die zomer wordt San Francisco overspoeld door tienduizenden armoedige pubers. Ze vertelt hoe een doodziek meisje dagenlang op de vloer ligt zonder opgemerkt te worden door haar huisgenoten en over een kleuter die een stripboek zit te lezen terwijl ze voortdurend met haar tong langs haar witte lippen strijkt: “… Haar moeder geeft haar al een jaar lang lsd en peyote…”.

 

Paranoia

Didion mag dan als een icoon voor de vrijgevochten jaren zestig gelden, ze schrijft op het aartsconservatieve af. Een hoofdstuk is een ode aan de acteur John Wayne. Een grotere macho is bijna niet te verzinnen. In de film is hij altijd de dominante lefgozer die precies weet wat hij wil, de lakens uitdeelt, op zijn paard uit het hoge gras komt rijden om een smachtende dame mee te nemen naar het mooiste plekje van de wereld, en daar een huis voor haar bouwt. Hetgeen overigens romantische dromen bij Didion doen postvatten die nooit meer verdwijnen. De werkelijkheid achter de film is heel wat minder fraai: John Wayne gaat dood aan kanker. Didion: “… Ons leven bestaat, althans als we schrijver zijn, uit het leggen van verhaallijnen over als los zand aan elkaar hangende beelden, uit het plakken van ‘ideeën’ op het ongrijpbare schimmenspel van wat we meemaken…”. Kortom: “… We vertellen onszelf verhalen om te kunnen leven…”. Althans, voor zolang het duurt. Een periode in haar bestaan raakt ze de grip op de werkelijkheid volledig kwijt. Het psychiatrisch rapport dat er in die tijd van haar wordt gemaakt, meldt ‘desintegratie’, ‘vervreemding van anderen’, ‘in ernstige mate gestoord basaal contact met de werkelijkheid’, psychische ‘aftakeling’, ‘fatalisme’ en ‘depressie’. Ze maakt dan ook reportages waar ze hartstikke paranoia van lijkt te worden. Ze ontmoet mensen in de muziekscene als Janis Joplin en Jim Morrison van ‘The Doors’: “… The Doors leken niet te vinden dat liefde broederschap en Kama Sutra was. De muziek van The Doors droeg onverbiddelijk uit dat liefde seks was, en seks de dood, en dat daarin de verlossing lag. The Doors waren de Norman Mailers van de Top 40, zendelingen van apocalyptische seks…”. Ze meldt dat ze in die jaren in een enorm ruime, maar vervallen villa in Hollywood woont, en wel in een ‘zinloze-moordenbuurt’. Ze schrijft over de broers Paul Robert en Thomas Scott die, niet ver van haar eigen huis, de negenenzestigjarige homoseksuele filmster Ramon Novarro vermoorden. Verder over de gewelddadige Afro-Amerikaanse Black Panther Party. En over Linda Kasabian, voormalig lid van de Manson-familie, een sekte die betrokken was bij de moord van Sharon Tate, de acht maanden zwangere vrouw van filmregisseur Roman Polanski. Ik wist dat helemaal niet, maar “De meisjes van Jesses” (1973) van Louis Paul Boon, “Het schervengericht” (2007) van A.F.Th. van der Heijden en “De meisjes” (2016) van Emma Cline zijn allemaal romans die op deze misdaad zijn geënt. Didion: “… De eerste berichten waren onduidelijk en tegenstrijdig. Een van de mensen die belden had het over zwarte kappen, iemand anders had het over kettingen. Er waren twintig doden, nee, twaalf, tien, achttien. Er zou zwarte magie in het spel zijn, of de oorzaak was uit de hand gelopen drugsgebruik. Ik herinner me alle onjuiste informatie uit die tijd heel duidelijk, en ik herinner me ook het volgende, al zou ik willen dat dat niet het geval was: ‘ik herinner me dat niemand verbaasd was’…”. Op die dag, 9 augustus 1969, kwam er volgens haar een abrupt einde aan de sixties.

 

Eigen hachje

Didion over de kater van de flowerpower: “… Als ik kon geloven dat op de barricades klimmen het lot van de mens ook maar een piepklein beetje zou verbeteren, zou ik het doen, en het gebeurt vaak dat ik wilde dat ik dat kon, maar ik zou liegen als ik zou beweren dat ik denk dat iedereen dan nog lang en gelukkig zou leven…”. In 1971 verhuist Didion naar een huis aan zee. Door de verbouwing worden alle duivels door cirkelzagen en zeewind verdreven. Ze schrijft een stuk over de in 1974 door een linkse splintergroepering, de Symbionese Liberation Army, ontvoerde miljonairsdochter Patricia Campbel Hearst. Uiteindelijk sympathiseert de laatste met haar gijzelnemers. In 1982 verschijnt haar autobiografie, “Every Secret Thing”, die hoofdzakelijk negatief wordt ontvangen. “… Ik was naar de SLA overgelopen omdat ze me anders zouden hebben gedood. En ik bleef bij ze omdat ik werkelijk meende dat de FBI mij, als ze de kans hadden, om zou brengen en dat anders de SLA dat wel zou doen…”, schrijft ze. De goegemeente gelooft haar niet. Didion: “… Ze bleek geen idealist, en dat stond mensen niet aan. Haar overlevingsdrang was een soort smet op haar…”. In het tijdschrift waarin Didion een artikel over de SLA leest, valt haar oog tegelijk op een lang verhaal over een bejubelde dominee die een ‘duizelingwekkende’ reeks sociale programma’s heeft opgezet. Voedseluitdeling, juridische bijstand, drugsverslavingszorg, verpleeghuizen, gratis uitstrijkjes en zelfs een landbouwcommune: “… de dominee was natuurlijk niemand minder dan sekteleider Jim Jones, die uiteindelijk zelfrespect verkoos boven zijn eigen hachje en dat van negenhonderd anderen…”.

 

Big City

Didion vertelt hoe ze als twintigjarige studente naar New York toog. Ze won een essaywedstrijd waarbij de eerste prijs een geheel verzorgde stage bij ‘Vogue’ was. Ze zou er acht jaar blijven: “… New York was geen gewone stad. In plaats daarvan was het een grenzeloos romantisch concept, de mysterieuze samenballing van alle liefde, geld en macht, de ultieme gloedvolle maar ook vergankelijke droom…”. Ze kwam er aan in een naar haar idee hippe jurk, die zo gauw ze uit het vliegtuig stapte al uit de tijd voelde. De eerste drie dagen bracht ze doodziek door op een ijskoude hotelkamer. Ze durfde niet de receptie te bellen om te vragen of de airco uit kon, want ze wist niet hoeveel fooi ze moest geven. Het kwam ook niet in haar op een dokter te bellen. Didions omvangrijkste verhaal is een scherpe analyse van de zaak van de Central Park-jogger, een blanke, hoogopgeleide ‘heilige maagd’,  die in 1989 zou zijn verkracht door een groep zwarte en latino tieners. De media veroordeelde ze al bij voorbaat. Uiteindelijk bleken ze het helemaal niet te hebben gedaan, maar dat wist Didion toen ze er over schreef nog niet. Didion toont aan dat alle schuld voor het gevoel dat het niet goed gaat in New York wordt gelegd bij de veelal zwarte ‘misdaad’. Ondertussen geloven veel zwarten in complotten over welgestelde blanken die hen willen ‘uitroeien’. New York gaat  ten onder aan ‘sentimentele verhalen’, meent Didion. New York is wel degelijk gestrest en in paniek, maar niet om voornoemde redenen. Dat zijn allemaal projecties. Volgens Didion ligt het euvel eerder bij de ‘passieve misdaad’: politieke onwil. Zie de ongekende belastingdruk die niemand aan de orde wil stellen, waardoor private bedrijven elders hun heil zoeken. New York is een stad waar hele gezinnen de nacht moeten doorbrengen in dozen waarin vrieskisten à raison van zesentwintighonderd dollar worden geleverd aan gezinnen die het beter hebben. Dat triggert op zijn minst schuldcomplexen. De waarheid is dat New York het bestaansniveau van een derdewereldstad evenaart, aldus Didion. Er staat een kleine 5,5 miljoen vierkante meter kantoorruimte leeg (wat neerkomt op vijftien World Trade Towers met alle verlichting uit). Veertigduizend banen zijn in de financiële sector weggevaagd. De stad oogt uitgeblust. Zelfs winkelpanden op A-locaties aan Madison Avenue zijn dichtgespijkerd. Didion heeft het over een ‘bureaucratische jungle’ waar de ‘voodoo’ van geknoei, zwendel, en vriendjespolitiek de basis is voor elke transactie. De Central-Park jogger dient als bliksemafleider.

 

Woody Allen

In een artikel uit 1979 maakt ze de zogeheten hyperintellectuele films van Woody Allen belachelijk. “… Wie alleen met zichzelf bezig is, twijfelt ook dikwijls aan zichzelf…”, is de beginzin. Vervolgens vertelt ze dat die zomer iedereen in de grote kuststeden van de Verenigde Staten ‘echt’ linnen van Calvin Klein wil dragen, de perfecte groenteterrine geserveerd wil krijgen en wie zichzelf werkelijk serieus neemt zich op rolschaatsen verplaatst. Kortom: iedereen doet iedereen na. De ‘nepvolwassenen’ uit de stal van Woody Allen zijn narcistische hoogopgeleiden met ‘interessante beroepen’ die een vreemd en moeizaam Engels voortbrengen en wiens adolescentie zich tot de middelbare leeftijd uitrekt: “… ‘Die suggestie heb je al regelmatig gewekt,’ zegt een van hen. ‘Politiek activisme is niet wat me boeit.’…”. Zo praten acteurs misschien, maar gewone mensen toch echt niet. In restaurantjes zitten ze doorlopend hun volkomen overbodige neurotische problemen door te spitten met mensen die daar ook nog eens eindeloos voor open staan. In Woody Allens "Manhattan", stelt iemand aan het eind van de film een lijst op met dingen waar hij voor zou willen blijven leven: “… ‘Groucho Marx’ is er een van, en ‘Willie Mays’ ook. Het tweede deel van Mozarts symfonie ‘Jupiter’. ‘Potato Head Blues’ van Louis Armstrong. Flauberts ‘Leerschool der liefde’. Het is een modieus eclectische lijst, een tikje ironisch, en helemaal in de sfeer van linnen…”. Opvallend is dat elke genoemde ervaring ‘passief’ is: “… Deze Woody Allen-lijst is de ultieme consumentengids…”. En het maakt dat er een nieuwe klasse is ontstaan, volgens Dideon, een subcultuur van mensen die stijf staan van de angst de verkeerde sneakers te dragen en foute muziek en boeken leuk te vinden. Woody Allen blijkt op dat moment al tweeëntwintig jaar lang een uur per dag aan psychoanalyse te besteden: een manier om je voor iedere ‘verrassing’ in het leven te behoeden, aldus Didion. Alsof je als persoon een soort zich permanent ontwikkelende carrière bent. Op highschool-niveau welteverstaan, want het échte leven moet blijkbaar nog steeds beginnen. “… ‘Ondanks alle afleiding die mijn werk en mijn leven me bieden,’ zegt Woody Allen in een voorpaginaverhaal in ‘Time’ (de titel van het stuk: ‘Woody Allen wordt eindelijk volwassen’) ‘ben ik erg veel met mijn eigen sterfelijkheid bezig.’ Het is voor het eerst dat ik ooit iemand zijn eigen leven een ‘afleiding’ heb horen noemen…”. De meesten van ons herinneren zich nog heel goed hoe ze voor het eerst hun eigen sterfelijkheid onder ogen zagen, zegt Didion over haar jeugd, “… maar na verloop van tijd zagen we in dat we niet de eersten waren die in de gaten kregen dat alle mensen doodgaan…”. Ik vraag mij af wat Didion van de geruchten rond Woody Allen over kindermisbruik zou hebben gevonden.

 

Zeitgeist

Volgens Didion bepaalt een vrij kleine groep mensen in de media wat de ‘zeitgeist’ is en “… wordt elke op zichzelf staande gebeurtenis, onafhankelijk van het feitelijke belang ervan, ofwel ‘geen nieuws’, ofwel, als de urgentie ervan maar groot genoeg is, ‘nieuws’…”. In het jaar van de Central Park-jogger zijn er bijvoorbeeld in New York 3254 verkrachtingen gemeld, waarvan de meesten de krant niet haalden. De pers stelt weliswaar alles, maar dan ook echt álles in het werk om een gerucht of een tip tot op de bodem uit te zoeken (opjagen, vangen, desnoods het bos ontbladeren of het dorp platbranden), “… maar alleen voor zover dat gerucht of die tip ter meerdere glorie kon worden aangewend van het heersende verhaal, van het gedeelde narratief, van de grote verhaallijn van wat op dat moment de volledige aandacht opeiste van de verslaggevers die erover schreven, de columnisten die er commentaar op leverden en de deskundigen die er per dozijn in de talkshows analyses van kwamen geven…”. Didion zet haar visie onder andere uiteen naar aanleiding van het Monica Lewinsky-schandaal. Wat nou ‘geschokt’?! “… Niemand die ooit een Amerikaanse openbare highschool heeft doorlopen kan de presidentscampagne van William Jefferson Clinton uit 1992 hebben aanschouwd zonder de bekende roofdierachtige seksualiteit van de provinciale adolescent te herkennen…”. Niemand die hem regelmatig op tv zag “… kon over het hoofd hebben gezien hoe hij als dingen niet gingen zoals hij wilde met samengeknepen ogen - een beeld dat associaties met natuurfilms opriep - een enorme voorraad zelfmedelijden aanboorde en ogenblikkelijk anderen de schuld van iets gaf: het was een reactie die zo voorspelbaar was dat medewerkers van zijn democratische opponent bij de voorverkiezingen, Jerry Brown, op zoek gingen naar situaties waarin ze kon worden uitgelokt…”. De tegenhangers van de christelijke moeders die er op wezen dat de president een schandelijk voorbeeld van hun kinderen was, noemt Didion kijkers die niet mee konden gaan in deze ‘Kinder-Kirche-redenatie’, “… wellicht doordat niet elke Amerikaan zich de luxe kon permitteren zijn eigen kinderen te idealiseren…”. En even verder: “… De gemiddelde leeftijd waarop men in dit land voor het eerst geslachtsgemeenschap heeft, ligt…” dan ook “… al enkele jaren op zestien, en in veel subculturen nog lager. Daar de gemiddelde leeftijd waarop men in dit land voor het eerst trouwt voor vrouwen vijfentwintig is en voor mannen zevenentwintig, is er bij Amerikanen gemiddeld negen tot elf jaar sprake van buitenechtelijke seksuele activiteiten…”. Denk daar maar eens over na.

 

Kwade wind

Een prachtig verhaal gaat over de Santa Ana, een  soort kwaadaardige föhn, die de mensen knettergek maakt: “… In Los Angeles hangt er vanmiddag iets onbehaaglijks in de lucht, een onnatuurlijke rust. Iets onheilspellends. Dat betekent dat er vanavond een Santa Ana gaat waaien, een warme noord-oostelijke wind die over de Cajon- en San Gorgonio-bergpassen aan komt gieren, met zandstormen op Route 66 tot gevolg, kurkdroge heuvels, en zenuwen die tot het uiterste gespannen raken. Een paar dagen lang zullen we rook uit de canyons zien opstijgen en ’s nachts sirenes horen loeien…”. De baby is onrustig. De hulp is chagrijnig. De Pacific krijgt een sinistere gloed. De pauwen schreeuwen in de olijfbomen. Het geruis van de branding blijft uit. De hitte neemt surrealistische vormen aan. In de lucht hangt een gelig waas, het licht van ‘aardbevingsweer’, zoals het wordt genoemd. De buurvrouw komt het huis niet uit. De buurman loopt buiten met een kapmes rond. Elk drankgelag eindigt in een vechtpartij. De zelfmoordcijfers stijgen. Leraren geven niet meer normaal les omdat de klassen te onrustig zijn. En: “… Echtgenotes die doorgaans zo mak zijn als een lammetje voelen aan het scherp van een vleesmes en turen naar de hals van hun echtgenoot…”. Chirurgen houden de wind ook goed in de gaten, omdat de bloedstolling tijdens een föhn anders verloopt. Hoe kan dat? Een Israëlische wetenschapper heeft ontdekt dat de lucht al tien tot twaalf uur voor het waaien van dit soort winden een hoge hoeveelheid positief geladen ionen bevat. Het gevolg daarvan is dat mensen zich daadwerkelijk onprettig gaan voelen: “… Mechanistischer dan dat kun je het niet krijgen…”. 

 

Gewonde vogeltjes

En passant maakt Didion ook nog even gehakt van de feministische beweging en de volgens hen onderdrukte vrouw: “… Het kwam er steeds weer op neer dat ze van alles en iedereen het slachtoffer was, behalve van zichzelf…”. Op elk afspraakje wordt ze verkracht. Als puntschoenen in de mode zijn, leidt dat tot amputatie van haar tenen. Ze voelt zich zo geïntimideerd door de cosmeticareclames dat ze grote delen van de dag besteedt aan schoonheidsslaapjes, en als ze haar ogen opendoet ziet ze weer niets anders dan televisiecommercials van schoonmaakmiddelen. In de peuterklas wordt haar dochtertje in de poppenhoek gedumpt en met geweld verhinderd met blokken te spelen. Ze wordt drie tot tien keer minder betaald dan haar man als ze een baantje heeft. Als ze niet wil dat ze in verlegenheid wordt gebracht, kan ze niet meedoen aan zakenlunches met andere kerels dan haar man. En als ze alleen reist moest ze kiezen tussen een vernederend bezoek aan een restaurant dan wel een donut eten op haar hotelkamer. Om het maar niet te hebben over de onrechtvaardigheid die bij het doen van de vaat komt kijken of de ondraaglijke vernederende blikken van bouwvakkers op Sixth Avenue. Dideon vindt het griezelig dat niemand met de voor de hand liggende vragen komt waarom ze niet op zoek gaat naar een andere baan, niet uit bed stapt en de televisie uit doet en waarom ze in hotels verblijft waar ze alleen donuts serveren: niemand dwingt vrouwen om dit soort packagedeals te sluiten. Volgens haar speelt hier heel wat anders. Namelijk ‘onvolwassenheid’. Weerzin tegen een volwassen seksleven. De wens eeuwig kind te blijven. Dit zijn uitingen van meisjes die te teer zijn voor het harde leven van alledag, te broos om de straat op te gaan, te gevoelig om tegen normaal ‘haantjesgedrag’ te kunnen en niet toegerust zijn om met de realiteit om te gaan. Alsof het om gewonde vogeltjes gaat. Didion heeft het over eeuwige adolescenten die beschadigd zijn door de onvervulde verwachtingen en de misvattingen van hun jeugd. Wat ze willen is dat iedereen wordt geherprogrammeerd, opgeknapt, weer net zo ongeschonden en onbezoedeld wordt gemaakt als de ‘moderne’ meisjes uit de Tampaxreclames. “… Niemand had Susan Edmiston ‘ooit echt duidelijk gemaakt dat als je ‘ja, dat wil ik’ zegt, niet, zoals ze dacht, iemand je eeuwige liefde verklaart, maar in plaats daarvan deel gaat uitmaken van een heel systeem van rechten, plichten en verantwoordelijkheden die heel goed haaks kunnen staan op wat je het meest na aan het hart ligt.’ Voor Ellen Peck ‘betekent de geboorte van kinderen maar al te vaak het einde van de romantiek, het verlies van vrijheid, en het inwisselen van idealen voor een zuinig leven.’ Een jonge vrouw die op de voorpagina van ‘New York’ werd omschreven als ‘De huisvrouw uit de buitenwijk die in de beloften van de vrouwenbeweging geloofde en naar de stad ging om die te realiseren’, vertelt ons om welke beloften het ging: ‘De kans om me over te geven aan de lichtjes en de cultuur van de Big Apple, de kans om mee te doen. Maar vooral de kans om plezier te maken. Dat heb ik echt gemist.’…”. Didion buitengewoon ironisch: “… Eeuwige liefde, romantiek, plezier. De Big Apple. Het zijn relatief zeldzame verwachtingen in de betrekkingen tussen meerderjarigen, maar bij kinderen ligt dat heel anders, en als je je over deze vrouwen en hun heerlijke nieuwe levens leest, dan gaat je dat werkelijk aan het hart…”. Ze schrijft over een moeder van drie kinderen die naar New York gaat om haar meisjesdroom alsnog te realiseren: 'schrijfster worden'. Een ander heeft net haar 'enorme talent' voor pottenbakken ontdekt. Eerlijk waar. De kinderlijke vindingrijkheid tart elke verbeelding. De verheven onvrede met het gewone leven en met gewone mannen wijst niet op een politiek doel, aldus Didion, maar is een symptoom. Dit zijn geen bekeerlingen die ‘revolutie’ willen, maar ‘romantiek’.

 

Uitgave: De Arbeiderspers – 2020, vertaling Koos Mebius, 336 blz., ISBN 978 902 954 117 6, 24,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier


zondag 17 juli 2022

Kleurenblind – Trevor Noah

 


Michiko Kakutani - zie de vorige blog - attendeerde mij op de heftige autobiografie van Trevor Noah (1984), een Amerikaanse komiek en televisiepresentator, die onder de apartheid opgroeide  in Zuid-Afrika. Zijn moeder was zwart, zijn vader blank. Als ‘kleurling’ hoorde hij in feite nergens bij. Was hij een tweederangsburger. Een ‘bijna-blanke’. Soms kregen kleurlingen het voor elkaar op te klimmen. Je kon bij de overheid een aanvraag indienen om officieel als blanke beschouwd te worden: “… Het enige wat je daarvoor hoefde te doen, was je eigen mensen en je eigen afkomst verloochenen en je vrienden en familie met een donker kleurtje in de steek laten…”. Afhankelijk van hoe geprononceerd je jukbeenderen waren of hoe breed je neus was, kon een ambtenaar die even naar je gezicht tuurde ter plekke een besluit nemen waarmee hij je lot bezegelde: waar je mocht wonen, met wie je kon trouwen, wat voor soort baan je kon krijgen en welke burgerrechten je genoot.  “… De overheid had nota bene een ‘potloodtest’. Als je een aanvraag had ingediend om blank te worden, werd dat potlood in je haar gestoken. Als het erin bleef steken, was je een kleurling…”. Aan de ene kant is “Kleurenblind” een hilarische schelmenroman, aan de andere kant een ontroerend monument voor een geenszins zachtzinnige moeder, die er alles aan deed om haar zoon uit de goot te houden.

 

‘Aparthate’

“… Het geniale van het apartheidsregime was dat het de overweldigende meerderheid van de bevolking zover kreeg om zich tegen elkaar te keren. Het kwam eigenlijk neer op ‘apartháte’. Verdeel mensen in groepen en zorg ervoor dat ze elkaar haten; op die manier kun je iedereen de baas blijven…”, schrijft Noah. Tegenover iedere blanke stonden er destijds vijf zwarte Zuid-Afrikanen, onderverdeeld in verschillende stammen met ieder hun eigen taal: Zoeloe, Xhosa, Tswana, Noord- en Zuid-Sotho, Venda, Zuid-Ndebele, Tsonga en nog een paar. De belangrijksten waren de Zoeloes, de strijders, en de Xhosa’s, die zich lieten voorstaan op hun intelligentie. Noha’s moeder was een Xhosa, evenals Nelson Mandela. Toen het apartheidsregime viel, gingen de zwarten elkaar te lijf. Noah herinnert zich de rellen: “… halsbandmoorden, waren aan de orde van de dag…”. Niemand was zijn leven zeker: “… Mijn moeder kon worden verkracht. We zouden allemaal kunnen worden vermoord. Dat waren reële opties…”. Hij beschrijft hoe zijn moeder met hem en zijn babybroertje uit een rijdende minibus sprong, toen bleek dat ze bij een verkeerde chauffeur waren ingestapt: het zwarte vervoer was in handen van rivaliserende bendes. Zijn moeder was nergens bang voor, want ‘heel erg christelijk’. Wat kon haar gebeuren met Jezus aan haar zij?! Op zondag bezochten ze maar liefst drie kerken. De blanke kerk “… bood een diepgaande analyse van de Bijbel, waar mijn moeder dol op was…”. Dan ging het naar een raciaal gemengde kerk, die cool en hip was, met moderne popmuziek waarvan de tekst op grote videoschermen was te lezen zodat iedereen mee kon zingen: “… een soort christelijke karaoke…”. En ‘s middags bezochten ze de zwarte kerk van zijn oma, waar urenlange diensten werden gedraaid in de brandende zon. Die eindigden altijd met exorcisme – een sensatie op zich! Soms keerden ze ook nog eens terug naar de blanke kerk voor de avonddienst. Verder werden minstens vier doordeweekse avonden gespendeerd aan de kerk. Zo was er op dinsdag een gebedsbijeenkomst, op woensdag Bijbelstudie, en op donderdag een jongerenkerk. Alleen op vrijdag en zaterdag hadden ze volgens Noah ‘tijd om te zondigen’. Afrikaans christendom uit zich vaak als een soort hybride religie, vertelt hij: “… We namen de godsdienst van de kolonisator over, maar de meeste mensen bleven daarnaast vasthouden aan voorouderlijke rituelen, gewoon voor de zekerheid. In Zuid-Afrika kan de Heilige Drie-eenheid dus prima bestaan naast het geloof in toverspreuken en het uitspreken van bezweringen over je vijanden…”.

 

De Boeren

De apartheid heeft zijn wortels in 1652, toen de VOC een handelspost stichtte op Kaap de Goede Hoop, als verversingsplaats voor schepen die tussen Europa en India voeren, aldus Noah. Dat ging niet vanzelf: de Nederlandse kolonisten raakten slaags  met de lokale bevolking, waarna er onderdrukkende wetten werden ingevoerd. De slavernij kwam om de hoek kijken. Toen de Britten de Kaap overnamen, trokken de nazaten van de Nederlanders het binnenland in en ontwikkelden zich tot een blanke stam met een eigen taal, afzonderlijke cultuur en bijzondere gebruiken: de Boeren. De Britten schaften de slavernij formeel af, maar de praktijk bleef bestaan. Rond 1850 waren een paar kapitalistische mazzelaars namelijk op één van de rijkste goud- en diamantvoorraden van de wereld gestuit. Om dat allemaal uit de grond te halen was een eindeloze stroom zwarte werkers nodig. Na de val van het Britse Rijk eisten de Boeren hun ‘rechtmatige erfenis’ op. Om de zwarten in het gareel te houden reisde er een commissie naar Australië, Nederland en Amerika, bestudeerde aldaar het geïnstitutionaliseerde racisme, en zette vervolgens het meest geavanceerde systeem van raciale onderdrukking in de steigers dat de mensheid ooit heeft gekend. Het apartheidsregime was een politiestaat, gebaseerd op een systeem van toezicht en wetten die meer dan drieduizend pagina’s besloegen. Seks met iemand van een ander ras was zo ongeveer de ergste overtreding die je kon bedenken, en de ouders van Noah begingen die misdaad. Rassenvermenging was ernstiger dan landverraad. Iemand van gemengde afkomst zette de logica van het systeem te kakken. Noah liep rond als een levende aanklacht tegen de onzinnige tirannie van bovenaf. Er bestonden speciale politie-eenheden die als enige taak hadden bij derden naar binnen te gluren om gemengde stellen te betrappen: “… en uiteraard werd dat werk alleen maar aan de beste politieagenten van het korps toevertrouwd…”.

 

Het verhaal van de dienstmaagd

In de jaren tachtig kreeg de ongelooflijk mooie (er staat een foto van haar in het boek) edoch zwarte moeder van Noah het voor elkaar zich aan haar voorbestemming van een leven lang zwaar en  ongeschoold werk te ontworstelen, en een kantoorbaantje te bemachtigen in Johannesburg. Ze ontsnapte ook aan haar township (getto’s waar zwarte arbeiders werden gehuisvest) Soweto,  om illegaal te overleven in de hippe wijk Hillbrow. Noah vertelt over de vloek van armoede: je familie eist al je loon op als je bij hen blijft. Het belemmert je vooruit te komen. Overdag ging zijn moeder in een jasschort over straat, omdat ze er dan uitzag als een huishoudelijke hulp en niet aangehouden werd (een en ander doet direct denken aan “Het verhaal van de dienstmaagd” van Margaret Atwood). In de geheime flat waar ze woonde, begon ze steeds meer tijd door te brengen bij een stille, gereserveerde Zwitser van 46. Zij was 24. Hij was de enige die ze vertrouwde. Iedereen verlinkte elkaar. Uiteindelijk kreeg ze hem zo ver een baby bij haar te verwekken. Ze wilde een kind, geen man. Iemand die helemaal van haarzelf was. Iemand die haar eenzaamheid zou verlichten. En zo kwam Noah ter wereld. Via een geplande keizersnede in het ziekenhuis van Hillbrow. Zijn moeder maakte de artsen wijs dat zijn vader uit Swaziland kwam, een piepklein staatje in het westen van Zuid-Afrika. Natuurlijk wist het medisch personeel dat ze loog, maar er moest toch wát ingevuld worden op de geboorteakte. Als zijn vader met hen buiten wilde wandelen, moest hij aan de andere kant van de straat lopen. Noah herinnert zich hoe de Zwitser in paniek wegrende toen hij in een park eens ‘papa’ naar hem had geroepen. Later ging een kleurlingenbuurvrouw, die deed alsof ze zijn moeder was, vaak met hen op stap. Zijn moeder speelde de hulp en liep een paar passen achter hen. Dat kon niet altijd. Als Noah alleen met zijn moeder was, liet ze zijn hand los zo gauw ze ergens politie zag: alsof hij ‘een zakje wiet’ was waar ze niet mee betrapt wilde worden. Hij ging naar school in een kleurlingenwijk. In het blanke reservoir was de politie vrij rustig. Bij zijn oma in de zwarte wijk was Noah’s aanwezigheid veel gevaarlijker. Daar gedroeg de politie zich als een gedrild ME-team. In vol ornaat. Een bezettingsleger dat opdook in pantserwagens en tanks. Het township verkeerde dan ook continue in een staat van oproer. In Soweto mocht Noah niet naar buiten van zijn oma, ook al logeerde hij daar in de vakanties vaak wekenlang. Hij zou meegenomen kunnen worden om in een weeshuis te eindigen, zoals gebruikelijk toen.  

 

Tom en Jerry-relatie

Noah groeide op in een wereld waarin vrouwen het voor het zeggen hadden. De vaders werkten in de mijnen en kwamen alleen met de feestdagen naar huis. Of zaten in de gevangenis. Of ze waren in ballingschap en streden vanuit het buitenland tegen de apartheid. De vrouwen hielden de boel draaiende. “… In Soweto werd de lacune van al die afwezige mannen opgevuld met religie. Ik vroeg weleens aan mijn moeder of het voor haar zwaar was geweest om me in haar eentje, zonder man, groot te brengen. Haar ferme antwoord luidde dan: ‘dat ik niet samenwoon met een man, betekent niet dat ik geen echtgenoot hebt. God is mijn echtgenoot.’ Voor mijn moeder, mijn tante, mijn oma en voor elk ander gezin in onze straat, draaide het leven om het geloof. Elke dag was er bij iemand in de straat wel een gebedsbijeenkomst. Dat rouleerde. En die bijeenkomsten waren alleen voor vrouwen en kinderen…”. Mannen wisten niet hoe gauw ze weg moesten komen, als het bidden en zingen begon. Noah beschrijft Soweto als een magische plek. Er woonden een miljoen mensen, maar er waren geen geasfalteerde wegen en amper stroom en riolering, geen winkels, geen cafés of restaurants. Dus begon iedereen zijn eigen handeltje. Vanuit zijn huis of schuurtje. Er bestond een enorme zwarte markt. Mensen bouwden kioskjes en ‘shebeens’: clandestiene kroegen aan de achterkant van iemands huis, waar de mannen hun tijd doorbrachten. Noa vertelt hoe zijn opa en oma hem plachten te behandelen als een bevoorrechte blanke. Als je het hebt over ‘positieve discriminatie’! Zijn opa zag zichzelf als zijn chauffeur, zette hem achter in zijn auto, en noemde hem ‘master’. Zijn oma sloeg hem nooit: “… Een zwart kind snap ik. Als je een zwart kind slaat, dan blijft het zwart. Maar als je Trevor slaat, dan wordt hij blauw en groen en geel en rood. Allemaal kleuren die ik nog nooit heb gezien! Ik ben bang dat ik hem kapotmaak…”. Zijn moeder dacht daar heel anders over:  “… Mijn moeder en ik hadden echt een Tom en Jerry-relatie…”, schrijft Noah. “… Zij geloofde in strenge tucht, en ik was verschrikkelijk stout…”. Eén van haar fameuze uitspraken: “… Ik heb ervoor gekozen jou te krijgen, omdat ik een kind wilde om van te kunnen houden, een kind dat ook onvoorwaardelijk van mij zou houden. Alleen beviel ik vervolgens van het meest egoïstische rotjoch ter wereld en het enige wat-ie deed was huilen, eten, poepen en ‘ikke,ikke, ikke’ zeggen…”.

 

Ze leerde me denken

Noah legt uit dat in een raciale samenleving taal belangrijker is dan kleur. “… Als je dezelfde taal spreekt draag je uit: ‘Wij zijn hetzelfde’…”. Daarom zorgden de architecten van de apartheid dat zwarte kinderen alleen les kregen in hun eigen taal. Noah’s moeder dwong hem Engels te leren: “… Engels is de taal van het geld. Als je Engels verstaat, wordt dat gezien als een teken van intelligentie. Zoek je een baan, dan maakt je kennis van het Engels het verschil tussen een baan krijgen of werkloos blijven. Sta je voor de rechter, dan maakt je kennis van het Engels het verschil tussen alleen een boete krijgen of naar de gevangenis moeten…”. Daarnaast pikte hij enig Duits op, de taal van zijn vader. En een stuk of wat Zuid-Afrikaanse talen, hetgeen hem menigmaal uit benarde situaties heeft gered. Een zwart iemand met een gedegen opleiding had deze meestal te danken aan Europese missionarissen: zie Nelson Mandela en Steve Biko. Het apartheidsregime verbande zwarte kinderen naar zogeheten Bantoescholen, waar ze in overvolle klaslokalen werden onderwezen door leraren die vaak zelf amper konden lezen en schrijven. Bantoescholen gaven enkel praktisch onderwijs. Je leerde niets over wetenschap, geschiedenis of staatsinrichting. Zwarten moesten vooral dom gehouden worden: “… Je zou het Britse racisme als volgt kunnen samenvatten: ‘Als een aap als een mens kan leren lopen en als een mens kan leren praten, dan is hij misschien ook een mens.’ Het racisme van de Boeren ging verder: ‘Waarom zou je een aap überhaupt een boek geven?’…”. Noah vertelt hoe zijn moeder hem elke dag uit de Bijbel liet lezen: “… Ze was erg voor de psalmen…”. Daarna overhoorde ze hem: “… Wat betekent dat deel? Wat betekent het voor jóú? Hoe pas je dat toe in je eigen leven?...”. Noah: “… Mijn moeder deed wat scholen nalieten. Ze leerde me denken…”. En even verder: “… De enige autoriteit die mijn moeder erkende, was die van God. God is liefde en de Bijbel is de waarheid. Al het andere stond wat haar betreft ter discussie. Zo leerde ze me dat je autoriteit niet klakkeloos hoeft aan te nemen en dat je je vraagtekens mag zetten bij het systeem…”.

 

Booming business

Tijdens zijn tienerjaren werden de apartheidswetten afgeschaft. Toch voelde Noah zich op de middelbare school nog steeds een outcast die nergens bij hoorde. Hij hield zich overeind door zijn eigen handeltje te beginnen: in de pauzes hotdogs, cola en muffins halen voor de rijke stinkerds. Daarmee verdiende hij genoeg om zijn eigen lunch te betalen, sterker, hij hield er zelfs aan over: “… Ik was als een wietdealer, maar dan met eten…”. Overtuigd dat hij er met zijn puistenkop, onhandelbare afrokapsel, dikke billen en dunne slungelachtige lichaam in veel te grote, sloeberige kleren afstotelijk uitzag, cultiveerde hij zijn image van grappige, ongevaarlijke clown. Hij zei tegen zijn moeder dat hij een computer nodig had voor school en begon illegaal gekopieerde cd’s te verkopen. Op den duur kwamen daar clandestiene videogames bij. Hij nam een paar tussenpersonen aan die voor hem werkten. Ze deden mee aan talentenjachten in achterbuurten waar ze zich profileerden als beroemde rappers. Hij begon zijn haar te ontkroezen en in kleine vlechtjes te dragen. Hij liet zich informeren op kledinggebied. Ondertussen maakte hij verzamelalbums en party-cd’s. Hij leerde zichzelf songs te mixen en faden: booming business. Hij ontwikkelde zich tot dj op straatfeesten en zette een dansploeg op poten. Hij vertelt hoe er ooit een rel ontstond op een Joodse school die zijn muziekgroep had ingehuurd, omdat de beste danser Hitler heette. Zwarte mensen hebben vaak geen idee welke lading die naam heeft omdat ze nooit leerden wat Hitler zoal had uitgevreten. Je moest zwarten immers niet wijzer maken dan ze waren, weet-je-wel?! Fijntjes merkt Noah op dat Hitler dan wel het wreedste beest mag zijn geweest dat ooit in Europa is opgestaan, maar dat niemand weet hoeveel zwarte mensen zijn afgeslacht door diezelfde Europeanen. Dat er geen cijfers of foto’s bestaan betreffende de omgekomen zwarten bij het rubbertappen in Congo of in de goud- en zilvermijnen in Transvaal.  

 

De hood

Met de komst van de democratie moest iedereen opeens het minimumloon gaan verdienen. De loonkosten schóten omhoog. Plotseling zaten miljoenen mensen zonder werk. Veel jongeren maakten hun school wel af, maar hadden geen geld voor een vervolgstudie. Noah ook niet. Bovendien was hij op zijn zeventiende verhuisd naar een goedkoop, van kakkerlakken vergeven flatje, omdat hij niet met zijn nieuwe stiefvader, Abel, overweg kon. De laatste ontpopte zich langzaam maar zeker als een gewelddadige dronkenlap. De werkloosheid onder jonge zwarte mannen steeg tot wel vijftig procent. Noah hield zich hele dagen bezig met de verkoop van illegale cd’s op bestelling, wat zich geleidelijk uitbreidde naar andersoortige handeltjes, vanuit de garage van een vriend in de ‘hood’, de krottenwijk van Johannesburg. Ze stortten zich in de ruileconomie. Begonnen het cash verdiende geld uit te lenen. Met fikse rente welteverstaan. De scheidslijn tussen burger en dief bleek flinterdun. Evenals Vanessa Umboh in “Moeder van 40.000 kinderen”, stelt Trevor Noah dat het makkelijk is om criminaliteit te veroordelen als je genoeg geld hebt om er nooit mee in aanraking te hoeven komen: “… Als een crackverslaafde aan komt zetten met een krat vol pakken cornflakes dat hij uit een magazijn van een supermarkt heeft gestolen, denkt een arme moeder niet: ‘Ik help criminelen als ik deze cornflakes koop’. Nee, ze denkt: ‘Mijn kinderen hebben niets te eten en deze man heeft cornflakes’. En dus koopt ze die cornflakes…”. Er waren tijden dat Noah zo arm was dat hij rupsen at! Hij was dag in, dag uit van zeven uur ’s ochtends tot zeven uur 's avonds in touw: “… We hadden er een hele dag voor nodig om winst te maken. Je moest het vuur uit je sloffen lopen, je was constant bezig, moest de hele tijd nadenken…”. Hij had het idee dat hij enorm productief was: “… Het geniepige van de hood is dat je altijd aan het werk bent en het gevoel hebt dat er van alles gebeurt, maar in feite gebeurt er helemaal niets…”. En even verder: “… Sjoemelen staat tot werken zoals surfen op het internet staat tot lezen. Als je optelt wat je in een jaar tijd op het internet hebt gelezen – tweets, posts op Facebook, mails en andersoortige berichten -  kom je aan het equivalent van stapels boeken, terwijl je dat jaar niet één boek hebt gelezen. Als ik terugkijk, is dat waar sjoemelen op neerkomt: maximale inspanning voor minimaal profijt. Het was een tredmolen. Als ik die energie in studeren had gestoken, zou ik een MBA hebben gehaald…”. Als je voortdurend bezig bent met hoe je rond moet komen, is er geen ruimte voor de grote existentiële vragen als: wie ben ik? Wat zou ik moeten zijn? Doe ik wel genoeg? Je blijft eeuwig onvolwassen. Het lukte Noah evenwel om weg te komen uit de hood en via zijn werk als dj aan de weg te timmeren als comedian en radio- en televisiepresentator.

 

Moordaanslag

En toen kwam er ineens het telefoontje.  Of hij direct naar een privékliniek wilde komen: zijn moeder was neergeschoten. Door haar jaloerse ex. Hij stoof naar het ziekenhuis en zag hoe artsen bezig waren haar te stabiliseren: “… Haar hele lichaam zat onder het bloed. Er zat een gat in haar gezicht, een gapende wond boven haar lip, en een deel van haar neus was weg…”. Sereen draaide ze haar hoofd naar hem toe en fluisterde dat alles oké was. Zijn moeder bleek voor het wapen te zijn gesprongen om de familieleden bij wie ze was de gelegenheid te geven weg te vluchten. Een kogel raakte haar bil waardoor ze in elkaar zakte. Haar ex kwam op haar af en richtte zijn wapen dichtbij haar hoofd om haar te executeren, maar wonder boven wonder weigerde het pistool en vielen de kogels kletterend op straat. Pas toen ze naar haar auto rende en achter het stuur kroop, boorde een kogel zich in haar achterhoofd. Haar jongste zoon wist haar naar de eerste hulp te rijden. Noah drukte een arts zijn creditcard in de hand toen deze vertelde dat een privéziekenhuis niet de plek was om haar te behandelen, daar ze geen ziektekostenverzekering had.  Ook al werd hij gewaarschuwd dat hij zich voor de rest van zijn leven in de schulden kon steken, toch bleef hij er op staan dat alles wat mogelijk was werd gedaan om het leven van zijn moeder te behouden. Uren later kwam de dokter een update geven. De kogel was aan de bovenkant van haar nek binnen gedrongen, via haar achterhoofd, vlak onder de schedel. De kogel had het ruggenmerg op een haar na gemist, evenals het verlengde merg, was vlak onder de hersenen dwars door haar hoofd gegaan en had daarbij elke belangrijke ader, slagader en zenuw gemist. In een rechte lijn zou de kogel op haar linkeroogkas af zijn gegaan en haar hele oog eruit hebben geblazen, maar op het allerlaatste moment boog hij af naar haar jukbeen, ketste erop af, en kwam door haar linkerneusgat weer naar buiten. Het had er allemaal heel eng uit gezien, met al dat bloed, maar alleen aan de zijkant van haar neus was een klein stukje huid weggerukt. De kogel was er in z’n geheel uit gekomen, zonder dat er scherven waren achtergebleven. Er was geen operatie nodig. Na vier dagen liep ze rond. Na een week ging ze weer aan het werk.  

 

Onverklaarbaar

Noah’s moeder verklaarde dat toen haar ex zijn pistool op haar richtte ze hem langs de loop heen had aangekeken en was gaan bidden. Daarop had het pistool dienst geweigerd. “… Tot op de dag van vandaag kan niemand verklaren wat er is gebeurd. Zelfs de politie begreep er niets van. Het was namelijk niet zo dat het pistool niet werkte. Het werkte wel, en toen opeens niet meer, en Abel kon er vlak daarna toch nog een schot mee lossen. Iedereen met verstand van vuurwapens kan je vertellen dat een 9mm-pistool niet zomaar hapert. Op de plaats delict had de politie met krijt cirkeltjes getekend rondom alle patroonhulzen op de oprit, en rondom de vier kogels, geheel intact, die Abel op mijn moeder had geprobeerd af te vuren maar die om onverklaarbare redenen zonder schade aan te richten uit de kogelhouder waren gevallen…”. Zijn moeder: “… ‘Als ik God aan mijn zijde heb, wie kan er dan tegen me zijn?’ ‘Oké, mam.’ ‘Trevor, ik heb gebeden. Dat heb ik je verteld. Ik bid niet voor niets.’ ‘Weet je,’ zei ik, ‘voor de verandering kan ik je niet tegenspreken. Het pistool, de kogels… Ik kan het niet verklaren. Dus wat dit betreft geef ik je gelijk.’…”.

 

Uitgave: Lev. – 2017, vertaling Annoesjka Oostindiër & Ineke Bronswijk, 304 blz., ISBN 978 940 050 797 5, 20,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier