Menu

donderdag 30 juli 2020

De vondeling - Eva Maria Staal



Met dank voor de tip die ik van iemand kreeg. Evenals in “We zijn verdwaald” en “Beneden” – zie mijn vorige blogs – gaat het in “De vondeling” over een moeilijke verhouding tussen vader en dochter. Pas als haar vader op sterven ligt, wordt het voor Agnes belangrijk om er achter te komen wat hen ooit precies van elkaar heeft vervreemd. Het resultaat is een moeizame, grappige, aangrijpende, magische zoektocht. Eva Maria Staal (1960) maakte in 2007 naam met haar denderende debuut “Probeer het mortuarium”, naar aanleiding van haar werk in de wapenhandel. In 2014 ondertekende ze een contract met de Amerikaanse producent van de tv-serie “Breaking Bad”, om het boek te verfilmen tot een miniserie.
 
Het geraas en gebral

In “De vondeling” zijn drie personen aan het woord. Agnes, haar pleegdochter Lima en haar vader Joop (via zijn oorlogsdagboek). Ongelooflijk mooi schrijft Staal over wat er door de vijftiger Agnes heen gaat aan het ziekbed van haar vader: “… Hij smolt gewoon weg. Zijn vaardigheden zonken als kiezels naar de diepte…”. En even verder: “… Hij werd broodmager, en op het laatst was hij een en al knoken. Daarop had de zwaartekracht gewacht. Geruisloos ontfutselde die de losse toebehorens. Zijn trouwring gleed af, zijn kunstgebit viel uit. Alles lag op de grond; de schoonmaaksters vonden het bij het vegen…”. Met haar broer en haar moeder neemt ze zijn verval in ogenschouw: “… Hij was van een vorstelijke leeuw veranderd in een lammergier zonder veren. Zijn neus stak als een snavel uit boven zijn gebitsloze mond en zijn oogjes waren net knopspelden. Plotseling sperde hij ze open en trok er een grimas over zijn vogelgezichtje…”. Haar moeder en haar broer lijkt hij te herkennen, maar hoe Agnes ook zijn aandacht trekt, hij geeft geen sjoege. Eenmaal thuis begint Agnes gefrustreerd in een schriftje van haar dochter van zich af te pennen, door in de huid van haar vader te kruipen. Ze stelt zich voor hoe hij kopje-onder gaat in de loodzware golven van een onmetelijke oceaan. Hij begrijpt eindelijk dat alles ‘onder het oppervlak’ gebeurt: “… De bries zwol aan tot een orkaan, een tornado, in elk geval tot iets wat dodelijk kan uitpakken voor een bewusteloze. Ik knipperde met mijn ogen en nog geen tel later vlogen er zeven continenten om mijn oren en werd ik opgetild en meegesleurd, het geraas is. Om mij heen verwaaiden vrachtschepen, baby’s, mortiergranaten en oceanen, terwijl ik mij opkrulde als een foetus om niet door het staal van iets wat ooit een poort was geraakt te worden, en mijn positie in de chaos probeerde te bepalen, wat totaal zinloos was. Waar ik Engels schreeuwde brulde men Russisch terug, waar ik Duits bulderde kreeg ik antwoord in het Chinees. Juist toen ik in wanhoop wilde overschakelen op handgebaren sneed de wind mijn vingers af, en die verdwenen samen met mijn hoofdhaar en lippen in de slurf van de tornado…”. Als ze klaar is, schaamt ze zich over wat ze zit te doen: “… De plotselinge honger naar zijn taal en het opschrijven van al die onzin had gewerkt als een vreetkick: eenmaal bevredigd voelde ik me schuldig…”.
 
Mijn verhaal

Lima vertelt dat Agnes en haar ex haar hebben geadopteerd uit China: “… Negentien jaar geleden ben ik als baby neergelegd achter een struik, bij de dierentuin van Chengdu, met de navelstreng en nageboorte er nog aan. Ik lag daar gewikkeld in een oude krant, bij min tien graden. Het is mijn verhaal en hoe ik het ook vertel, zelfs de langste versie duurt maar tien seconden. Vondeling, oude krant, dierentuin, navelstreng, vrieskou…”. En even verder: “… Ik vertel het je als je te snel te dichtbij komt, of gewoon als ik je niet mag. Ik vertel het je en jij loopt netjes achteruit, omdat je schrikt van mij en mijn verhaal. En in de tijd dat jij geschrokken bent, bekijk ik van een afstandje of je wel te vertrouwen bent…”. Over haar geboorteplaats bij monde van Agnes: “… Chengdu was een industriestad die draaide op het stoken van bruinkool. Zeven miljoen inwoners fietsten elke dag door vette gele smog…”. Je zou er een anti-abortusactivist van worden: “… Per maand werden er in Chengdu veertig baby’s te vondeling gelegd. De stad telde evenveel abortusklinieken als Amsterdam cafés. Op elke straathoek vonden op kosten van de Partij afdrijvingen plaats, zelfs tot in de negende maand van de zwangerschap. Bij volgroeide baby’s injecteerde men een dodelijke vloeistof tussen de fontanellen tijdens de laatste perswee, of werd er een tangverlossing uitgevoerd waarbij het hoofdje werd gekraakt…”.
 
De adoptieprocedure

Agnes over het in alle opzichten hilarische en tegelijk schokkerende verhaal over de adoptie: “… Mijn ongewenste kinderloosheid werd altijd als een hete aardappel overgegooid tussen de zwangere vrouwen om me heen…”. Vandaar. Volgens haar verdienen alle Nederlanders die het lukt om een buitenlandse baby te adopteren een eremedaille. Allereerst kost het heel veel geld (om te beginnen - toen nog - een paar duizend gulden; over te maken aan het ministerie van Justitie). Na twee jaar wordt hen een psychologische test toegestuurd, met twintig pagina’s lang steeds dezelfde vragen in andere bewoordingen: “… Vooral de vraag naar de reden dat we kinderen wilden werd ons tijdens de procedure zo vaak gesteld dat we hem uiteindelijk niet meer konden beantwoorden, omdat we het ons zelf ook begonnen af te vragen. Wie namelijk echt over die vraag nadenkt, wil geen kinderen meer. Ik testte of iemand over die vraag had nagedacht. ‘Een gezin lijkt ons gewoon leuk,’ zeiden mijn vrienden bij de komst van het eerste kind meestal. En bij de zwangerschap van de tweede: ‘Het lijkt ons leuk voor onze eerste.’ Verder kwamen ze nooit…”. Een jaar later ontvangen ze van de Raad van de Kinderbescherming een uitnodiging voor een verplichte adoptiecursus. Hup, weer zestienhonderd gulden. Twee sociaal werksters doen er alles aan om de krankzinnige adoptiewens bij de aspirant-ouders uit hun kop te kletsen. Wat aardig lukt: “… Wie gaat dit overleven? Dacht ik. Ewald, wist ik meteen. Want Ewald geeft nooit op. Ewald schaatst met twee gebroken enkels de Elfstedentocht uit, bij min veertig graden. En ik hoor bij Ewald, ik moet vooral nu bij Ewald willen horen. Maar je zag die middag meteen wie er zouden afhaken. Dat waren de nu al hangende schouders die het dode gewicht van vernedering en bangmakerij niet konden dragen…”. Als je een wit kindje wilt is het niet goed, als je een zwart kindje wilt ook niet: “… Toen waren Leendert en Lenie aan de beurt. Leendert was huisschilder in Rotterdam, en Lenie dweilde in de avonduren het bloed op in een slachterij. Ze zaten meestal op het schoolplein te roken…”. Op de vraag welk adoptieland hun voorkeur heeft, antwoordt Lenie zonder één enkele reserve: “…dat ze een zo zwart mogelijke baby uit Afrika wilden adopteren. Ze stelde zich voor dat haar zoon profvoetballer zou worden, zei ze. Hij zou breed zijn, en minstens één meter negentig, en uitkomen voor Sparta. ’s Avonds na de training zou hij hongerig en vrolijk thuiskomen, en zijn moeder optillen: ‘Dan gooit-ie me in de lucht en dan zegt-ie: ‘Zo, moedertje, ik heb zó hard getraind, ik heb trek, zijn er nog bananen?’. Meteen ontstond er rumoer binnen de groep, vooral bij de leidsters, over zo veel irreëel en ongepast voorstellingsvermogen…”. Na alle racismeheisa van de afgelopen weken durf ik het bijna niet te bekennen, maar ik lag onder de tafel van het lachen. Na twee jaar horen ze eindelijk wat van het adoptiebureau, dat ze ondertussen al helemaal vergeten zijn. Agnes twijfelt  ten zeerste of ze nog wel moeder wil worden. Maar ja, wie A zegt moet B zeggen.
 
Marmeren moeder

Met de moed der wanhoop reist Agnes met haar man af naar China, waar haar in een kindertehuis een veel te kleine, schurftige, stinkende, doodstille meisjesbaby in handen wordt geduwd: “… uit angst dat ik dit glazen kind expres zou laten vallen, drukte ik haar stijf tegen me aan en bewoog niet meer, iets wat leek op de reflex van iemand met hoogtevrees die door de afgrond wordt aangezogen…”. De eerste nacht in het hotel leggen ze de baby, gewikkeld in de zoom van een gordijn, in twee tegen elkaar geschoven fauteuiltjes, want ze zijn hun koffers kwijt geraakt. In bed, haar gapende man die wil slapen: “… Ik bleef maar grapjes maken en toen hij stilviel, trapte ik beledigd tegen zijn enkel. Hij gaf geen krimp. Godsamme, dacht ik, die klootzak slaapt gewoon de slaap der onschuldigen, net als die… die Chinese Houdini-moeder! Je baby in een oude krant rollen en dan – zonder briefje…”. Als ze een geluidje hoort glijdt ze het bed uit om naar de baby te kijken, die haar met glanzende ogen aanstaart: “… Ze straalde begrip uit, wat ik niet verdiende…”. Het enige wat ze voelt is verpletterende angst. In het vliegtuig terug slaat ze een stewardess tegen de grond omdat ze het flesje niet wil opwarmen. Op het vliegveld valt ze bijna met kind en al van de roltrap. Ze worden verwelkomd door een erehaag van familie en vrienden: “… De adoptieprocedure was een olifantsdracht geweest en ik had altijd zo geklaagd dat iedereen me wilde laten weten dat het nu afgelopen was, en dat ik nu eindelijk gelukkig moest zijn. En blijven. Ik begreep het. Ik was mezelf ook zat…”. Alleen haar vader merkt de wanhoop en verwarring van zijn dochter op, “… die vanaf nu als moeder vermomd door het leven moet gaan…”. Daar zat ze dan met “… het gebakken peertje…”. Zelf noemt ze zich een “… marmeren moeder…”.
 
Het advies van een hinderlijke, ongrijpbare, dikke vlieg

Ik heb me slap gelachen om de beschrijving van haar getob als moederkloek. Het doet nog het meeste denken aan "De gelukkige huisvrouw" van Heleen van Royen. Agnes besluit haar baan op te geven omdat het belangrijk is dat Lima zich aan haar hecht. De hele dag sjouwt ze met haar rond in een bruine corderoy draagzak die elke kleur van haar altijd picobello uitziende garderobe doodslaat. De draagbanden trekken de schoudervullingen van haar koele, strakgesneden colberts omhoog, waardoor het lijkt dat ze een bochel heeft en haar schouders hoger zitten dan haar oren. “… Ook had ik twijfels over hoe de baby zelf mij stond. Ik stak heel oud naast haar af. En ook zo verontrustend: ik rook anders sinds haar komst. Als ik de lucht rondom mijzelf opsnoof, rook ik blauwe kaas, iets melkachtigs in elk geval. En op sommige benauwde, zuurstofarme dagen een koolsoort…”. Ze ontdekt dat fleece uitgevonden is voor moeders. Omdat het adoptiebureau hamert op zoveel mogelijk lichaamscontact, neemt ze Lima zelfs met draagzak en al mee naar de wc en onder de douche. Ze glijdt uit, “… waarbij Lima zo hard haar hoofd tegen de tegels stootte dat ik vreesde uit de ouderlijke macht te worden ontzet…”. Haar moeder die op visite komt schrikt zich te pletter als ze ziet hoe Agnes met kokend water in de weer gaat om koffie te zetten, terwijl Lima mee slingert. Op oma’s ‘geef haar maar even hier’: “… Ik dacht na met de ketel boven Lima’s hoofd. Het was alsof ze me vroeg mijn schedel even van mijn nek te schroeven. Of om mijn been af te gespen, of iets anders wat niet los van mij gezien kon worden…”. Haar vader belt haar op met de mededeling dat hij heus wel ziet dat ze (nog) niet van Lima kan houden: “ … Je laat haar geen seconde met rust. Je doet te veel je best. Die draagzak wordt onderhand loodzwaar. Berg hem op. Verbrand je trainingspak. Doe eens wat leuks. Dan komt de liefde vanzelf…”. Waar bemoeit hij zich mee: “… Ik dacht aan hem als aan een hinderlijke, ongrijpbare, dikke vlieg…”. Als ze door haar rug gaat, de arts van het consultatiebureau constateert dat Lima zich als een aapje aan haar heeft vastgehecht, er vervolgens op aandringt de afstand tussen haar en Lima elke dag te vergroten tot die minstens tien meter heeft bereikt, en haar daarbij het gebruik van oordopjes adviseert, onderkent ze dat haar vader wel degelijk gelijk heeft gehad.
 
Surrealistisch

Agnes' zoveelste ziekenbezoek: “… Goddank kon hij niet, zoals hij vier dagen eerder had gedaan, mijn hand wegduwen en mij door zijn tanden toebijten “Oprotten. Het is MIJN kop!’, waarbij hij zijn hoofd wanhopig met zijn twee klauwen vastgreep alsof hij doodsbang was dat het anders zou wegrollen en zijn blinde romp ernaar op zoek moest…”. Als ze weg gaat: “… Nog nooit had ik me zo verloren gevoeld, zo verschrikkelijk te laat…”. Thuis schrijft ze verder in het schrift van Lima. Het wordt een surrealistisch verhaal, waarin haar vader keeper is, door een blessure op het voetbalveld al zijn botten breekt, in een ei terecht komt dat hem indeukt, wil pletten, en waar hij met een knal uitbreekt. Overal om hem heen ligt struif. Een charmante jongeman met een gleufhoed, die zich voorstelt als Servaes, komt hem vriendelijk te hulp (hij lijkt verrassend veel op Frank Sinatra, die verderop in het verhaal een rol speelt). Met één vingerknip verandert hij haar vader in zijn meest volmaakte zelf. Eerst dacht ik dat het zijn beschermengel was, maar later in het verhaal blijkt het om zijn onderbewuste te gaan. Servaes zegt dat hij haar vader probeert te helpen om zijn missie op tijd en op een comfortabele manier te vervullen. Welke missie? Hij bindt haar vader met een touw aan zich vast en dan dalen ze af naar een dennenbos. “… Meteen wist ik dat het allerdiepste zwart op mij jaagde, de kleur van de koude modder op de bodem van mijn geweten, en op hetzelfde moment werd ik de eenzaamste mens op aarde…”. Hij wordt geteisterd door een harsregen waardoor zijn ogen en lippen aan elkaar kleven en door honderden vlijmscherpe dennennaalden die diep in zijn vlees dringen, terwijl hij gestenigd wordt door dennenappels. In de nacht lopen ze door een maanlandschap, zanderig en vol kraters. Ze dalen af in een kuil en komen in een soort baarmoederlabyrint terecht. Allerlei vage herinneringen borrelen ondertussen op. Als ze even stoppen om op adem te komen vertelt Servaes, met ogen donker van ergernis over het oponthoud, dat ze vluchten voor de tijd. Na nog een stel bizarre avonturen zegt Servaes dat hij geen vragen kan beantwoorden, maar dat hij wel hints kan geven of conclusies kan bijsturen, dan wel aanscherpen. Uiteindelijk beseft haar vader dat Servaes niemand anders dan hijzelf is en dat zijn coma een bres heeft geslagen in de muur tussen hen, tussen wat hij weet en wil vergeten. Servaes fluit opgelucht tussen zijn tanden vanwege deze doorbraak en wist met zijn mouw zogenaamd het zweet van zijn voorhoofd. Hij zegt dat hij 'De Kwestie' wil afronden voordat het te laat is.
 
Een octopus op het droge

Ondertussen probeert Lima er zo goed mogelijk te zijn voor haar aangeslagen moeder. Ze denkt diep over haar, en de twee vaders die haar hebben verlaten, na: “… Ik wil geen octopus op het droge worden, zoals mama. Ook bij haar glipten alle mannen weg om wie ze zo liefdevol haar tentakels heen sloeg en die ze zo angstvallig bewaakte…”. Lima: “… Ook mij houdt ze gevangen. Maar ik worstel niet. Ik ben facultatief anaeroob: ik kan met weinig zuurstof toe. Zodra ze me verstikt trek ik één wenkbrauw op. Dan laat ze los…”. Het verhaal gaat door over een sinterklaasfeest waarbij Agnes ooit een strijkplankje inclusief strijkboutje kreeg en haar broertje een oranje bulldozer die op batterijen liep – een cadeau dat ze duizend keer mooier vond. Het is haar vader die inzag dat ze veel liever met de bulldozer speelde en er ook voor haar eentje ging halen, terwijl hij ook nog eens een enorm lulverhaal ophing over sinterklaas die na vijf december zijn vergissingen goed maakte. Ze herinnert zich een verhaaltje voor het slapengaan dat hij altijd vertelde. Over een kangoeroe die een verstoten vleermuisbaby opvoedt. Triggerde dat de adoptie van Lima ? Hoe heeft het dan ooit zo fout kunnen gaan tussen vader en dochter? Dan is er nog sprake van een ekster. Die landt op Lima’s borst als ze nog een baby is en in een bedje in het kindertehuis ligt. Ze mag een wens doen. Een van de schatten van opa Joop toen hij een kind was, bestond uit een plaatje van een ekster. Alles in het verhaal heeft met elkaar te maken – alsof het spiraalsgewijs door de tijd loopt. Ondanks dat mensen het meestal goed bedoelen, gaan er vaak dingen fout, concludeert Lima (zie ook Rutger Bregman in "De meeste mensen deugen"). Ze leest de meest gruwelijke dingen over ongewenste babymeisjes in China. Ze wordt er niet boos om. Ze is immers gered. Het maakt haar eerder aan het twijfelen. Over haar bestaansrecht. Ze zegt dat ze een ander snel kan vergeven omdat ze begrijpt dat ze jou niet expres pijn doen: meestal kunnen mensen niet anders.  Volgens Lima zit haar moeder elke nacht in haar schrift om de hete brij heen te pennen, “… ervoor kiezend zichzelf niet te snappen…”. Terwijl ze met haar rug naar haar moeder koffie inschenkt (zie hierboven), zodat ze een gesprek nog even kan vermijden, heel wijs voor een tiener: “… Want aandacht schept een band, maar alleen afstand houdt die heel…”.
 
Aan een beetje katholieke naastenliefde is nog nooit iemand dood gegaan

In het ziekenhuis komt de familie een oude buurvrouw tegen: Neelie. Agnes herinnert zich hoe het hyper-gelovige katholieke gezin naast hen kwam wonen. Neelie sjouwde in de stromende regen energiek een groot mariabeeld mee naar binnen, dat ze naast de kachel zette. Er zat een meisje van haar leeftijd tussen de vijf kinderen. Ze moest in hun huis slofjes aan over haar sokken, ze leerde bij hen pannenkoeken eten met mes en vork (dat deden ze thuis gewoon met hun handen), en vooral: ze leerde er bidden voor en na het eten. Ik dacht dat katholieken daar altijd een kruisje bij sloegen, maar dat slaat dit gezin over. Agnes vond het allemaal heel spannend, wilde het thuis ook proberen, wat haar ouders prima vonden. Haar moeder: "... je vader en ik geloven niet in Maria of Jezus, maar we geloven wel in mensen die zo vriendelijk zijn om ons kind een pannenkoek te geven...". En haar vader: “… aan een beetje katholieke naastenliefde is nog nooit iemand dood gegaan…”. Alleen kerkbezoek was een brug te ver. Spelen oké, maar geen hersenspoeling alstublieft. Agnes bleef een tijdje weg omdat ze zich rot was  geschrokken  van het verhaal over de kruisiging van Jezus. De begripvolle buurvrouw legde toen ze terugkwam uit dat Hij plaatsvervangend uit liefde voor de mensen was gestorven, zodat zij niet meer bang hoefden te zijn voor de dood. Mits ze in Hem geloofden natuurlijk.
 
Liefde is verantwoordelijkheid
Na een gigantische ruzie met haar vader, die ze zelf uitlokte, liep Agnes als puber weg van huis. Een jaar zwierf ze rond, haar heil zoekend bij de 'Keizer' van de daklozen, die haar meenam naar zijn eigenhandig uitgegraven, fabuleuze hol in het Kralingse bos. Hij raakte haar met geen vinger aan. Toen hij omkwam bij een brand wist de politie haar te bewegen weer naar huis te gaan. Zonder er een woord aan vuil te maken werd ze opgenomen in het oude nest. Agnes: “… Sinatra was uitgezongen. Ik keek naar mijn vaders nette haar. Bestond er maar een kam waarmee je van buitenaf ook de warboel aan de binnenkant van iemands hoofd recht kon leggen. Voorzichtig pakte ik zijn arm, die aanvoelde als een dode tak…”. Pas als Agnes het razziadagboek van haar vader, die in de oorlog werd opgepakt, in handen krijgt, beginnen voor haar wat puzzelstukjes op zijn plek te vallen. Haar moeder vertelt dat hij is behandeld voor een oorlogstrauma. Toch verklaart dat voor haar nog niet alles. Wanneer Agnes na het overlijden van haar vader haar buurvrouw en buurmeisje bezoekt, vallen alle stukjes op zijn plaats, en komt de vader-dochterrelatie in een heel ander licht te staan. Het is bijna een boek op zich, maar dat ga ik verder niet uit de doeken doen. De moraal van het verhaal. Agnes: “… Hij heeft Lima geleerd dat het hebben van een bloedband geen voorwaarde is om lief te hebben, en leerde mij dat liefhebben (van en dóór iemand) begint met het nemen van verantwoordelijkheid…”. Lima: “… Pas als iemand moeite voor je doet, tegen al haar weerzin en angst in, kan er een band ontstaan…”. En even verder: “… dit principe geldt voor veel meer: het geldt voor elk zaadje dat per ongeluk in je tuin belandt, voor elk levend wezen waarvan je eigenlijk niet wilt dat het op jouw strand aanspoelt; je moet ervoor zorgen, want als je ervoor zorgt ga je je eraan hechten en gaat het zich ook aan jou hechten. Uit verantwoordelijk gedrag groeit liefde, kan liefde groeien. Over en weer. Je hoeft niet eens te willen zorgen voor iets of iemand; zolang je het maar doet…”. Misschien is dat alles wat je in het leven te doen hebt, denk ik wel eens: een zegen zijn. Dezelfde verheffende en sterke boodschap kwam ik jaren geleden tegen in “Vleugels” van Claire Corbett.

Uitgave: Prometheus – 2020, 264 blz., ISBN 978 904 463 476 1, 20,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier



vrijdag 24 juli 2020

Beneden – Leonora Carrington


Een tijdje geleden besprak ik “De taal der dieren: het woordenboek” van Heidi Sopinka, een roman die losjes is gebaseerd op het leven van één van de allergrootste surrealistische kunstenaars:  Leonora Carrington (Engeland 1917 – Mexico 2011). Ik vind haar werk werkelijk adembenemend. Ze schilderde en beeldhouwde niet alleen, ze schreef ook. Van uitgeverij Orlando kreeg ik haar novelle “Beneden”, over haar opname in een psychiatrische inrichting. Een klassieker in de traditie van “De glazen stolp” van Sylvia Plath en “Gezichten in het water” van Janet Frame (zie ook: "De eenzaamheid van de waanzin" van Ranne Hovius).

 

Kunst, daar deed je niet aan

Marina Warner, auteur van een indrukwekkende studie over de maagd Maria, “De enige onder de vrouwen”, die ik ooit nog eens hoop te bespreken, schreef een uitgebreid voorwoord. Zij kende Leonora Carrington persoonlijk. Ze vertelt dat Leonora in een stinkend rijke omgeving ter wereld kwam. Haar vader was een omhooggevallen textielbaron: “… De Carringtons waren noorderlingen, ondernemers, ruwe bolsters. ‘Weet je aan wie mijn vader me nog het meest deed denken?’, merkte Leonora eens op. ‘Een maffiabaas.’…”. De familie aan Leonora’s Ierse moederskant was daarentegen bijzonder gemoedelijk en hield van magie en folklore. Leonora werd naar verschillende kostscholen gestuurd, waar ze niet kon aarden: “…. De nonnen vonden het kunstje waarbij ze simultaan met links achteruit schreef en met rechts vooruit hoogst verontrustend (later in haar leven schilderde ze soms ook met twee handen tegelijk)…”. Zagen ze er duivelskunsten in? Toen ik leerde schrijven deed ik dat ook zowel met links als rechts en wist ik nooit of ik achter in het schrift naar voren moest werken of voorin naar achteren, haha. Toen Leonora tegen haar vader zei dat ze kunstenares wilde worden vond hij dat ‘verschrikkelijk en stompzinnig’: “… ‘Kunst, daar deed je niet aan,’ herinnerde ze zich zijn woorden. ‘Behalve als je arm of homoseksueel was, twee zonden die weinig voor elkaar onderdeden.’…”. Ze was voorbestemd voor een saai en welvarend leven. Ze trok zich geen bal van papa aan en meldde zich aan bij een kunstacademie.

 

Cultstatus

Leonora Carrington was negentien toen ze de destijds verafgode surrealistische kunstenaar Max Ernst leerde kennen, die al zesenveertig was. Ze woonde een tijdje met de getrouwde schilder samen in Parijs. Omdat zijn wettige echtgenote de nodige en begrijpelijke stennis schopte, weken ze uit naar het zuiden, waar ze neerstreken in het dorpje Saint-Martin’d’Ardèche, veel vrienden ontvingen, en een ‘paradijselijke tijd’ beleefden, die niet lang duurde: “… ‘Max’ genitale plichten’, in de woorden van Leonora, riepen hem naar Parijs en niet lang daarna brak de oorlog uit, trokken Duitse troepen de grens over en capituleerde Frankrijk…”. De bezetter verklaarde Max Ernst tot persona non grata. Hij maakte ‘ontaarde kunst’ en werd opgepakt. Leonora wist met hulp van een vriendin via de Pyreneeën naar Spanje te vluchten. “… Na enkele onvoorspelbare en zware psychosen in Madrid werd Leonora in het ziekenhuis opgenomen en vervolgens naar de kliniek van dokter Morales in Santander overgeplaatst, waar ze met Cardiazol werd behandeld, een medicijn dat afschuwelijk zware epileptische aanvallen opwekte…”. Warner: “… Haar krankzinnigheid maakte van haar de ultieme surrealistische heldin, ongeacht de hoge tol die zij ervoor betaalde…”. Over haar cultstatus: “… Carringtons kwellingen bevestigden haar status als een soort tempeldienares, een heilige en zinnelijke nimf die als enige en instinctief bepaalde zondige mysterieën kende die de oudere mannen van het surrealisme slechts met haar hulp meenden te kunnen  bereiken…”. André Breton, de grote leider van het pantheon der surrealisten in zijn “Eerste Surrealistische Manifest”: “… Al het wonderbaarlijke is mooi, of beter gezegd, louter het wonderbaarlijke is mooi…”. Leonara zelf: “… Dat ik krankzinnig was, leed geen twijfel. Max’ opsluiting in het kamp had me zo diep geschokt dat ik in een catatonische toestand was geraakt waarbij mijn lijden onmenselijk groot was. Ik verkeerde ergens anders, in een heel andere wereld…”. Ze is altijd bang gebleven voor een terugval. Ze wist uit de inrichting de ontsnappen en trouwde vervolgens met een rustige Mexicaanse diplomaat die haar per boot naar New York bracht. Leonora heeft Max Ernst nog wel ontmoet, maar het lijkt er op dat ze opgelucht was dat ze na alle beproevingen zich eindelijk bevrijd voelde van de macht die hij over haar had. Warner: “… Het was een eigenaardige ervaring toen ik in 1987 met haar het Metropolitan Museum bezocht en zij zonder enig commentaar het schilderij getiteld ‘Napoleon in the Wilderness’ (Napoleon in de woestenij, 1940) voorbijliep, waarin Ernst zichzelf met een paardenhoofd op een rotsformatie heeft afgebeeld, met op een afstandje naast hem de gestalte van een prachtige bruid die zich niets van zijn aanwezigheid aantrekt…”.

 

We moeten de greep niet verliezen

De titel ‘Beneden’ verwijst naar mythologische en literaire afdalingen in de hel, zie bijvoorbeeld Dante en Dostojewski. Tegelijk beschouwde de schrijfster beneden ook als een veilige plek op het terrein van de kliniek, waar ze naar toe wilde, omdat daar de gruwelijke behandelingen zouden stoppen. Leonora bleef haar hele leven een zoekende geest. Haar metafysische queeste was echter altijd lichtvoetig, vrolijk en sprookjesachtig. Het had niets van het gewichtige goeroeachtige uit “We zijn verdwaald” van Manon Duintjer– zie mijn vorige blog. Toen haar verstandshuwelijk ten einde kwam, trouwde ze met een nieuwsfotograaf met wie ze in Mexico-stad ging wonen: “… In Mexico leerde ze een cultuur kennen waarin de overtuigingen van de indianen en het geïmporteerde katholicisme van de zendelingen en de conquistadores met elkaar versmolten…”. Ze kreeg twee zonen: “… Dankzij het moederschap boorde ze nieuwe kennislagen aan en het putte haar creatieve vermogen dan ook geenszins uit, maar versterkte het: ‘Ik geloof dat voor vrouwtjesdieren geldt dat de liefdesdaad, gevolgd door de ingrijpende gebeurtenis van de geboorte van een nieuw dier, ons in de biologische onderwereld duwt, en wel zeer diep…’…”. Evenals Manon Duintjer in mijn vorige blog heeft ze het over het belang je hoofd boven water te houden in de spirituele golven die je in het leven soms kunnen overspoelen: “… ‘Alle religies zijn echt,’ heeft Leonora eens gezegd. ‘Maar je moet daarin je eigen weg gaan. Misschien kom je de Egyptenaren tegen, misschien voodoopriesters, maar om daarin een zekere balans te bewaren moet het authentiek voelen voor jezelf…”. Warner: “… Leonora heeft me eens verteld dat haar favoriete Bijbelverhaal dat over het gevecht tussen Jakob en de engel was. ‘We moeten de greep niet verliezen,’ zei ze. ‘Zelfs als de engel roept ‘Laat me los, laat me los.’ We luisteren niet. Nee. We moeten de greep niet verliezen.’…”.

 

Vastgelopen

“Beneden” beslaat een midweek in dagboekstijl. Carrington schrijft dat het inmiddels drie jaar geleden is dat ze werd opgenomen en dat ze behoefte heeft de losse draden die er toe geleid hebben dat ze “ … de grens van Kennis overschreed…” tot een samenhangend geheel te verweven. Als  Max door een gendarme met een geweer voor de tweede keer wordt afgevoerd naar een concentratiekamp wekt ze vierentwintig uur lang braakaanvallen bij zichzelf op.  Met oranjebloesemwater. Om letterlijk haar verdriet te lijf te gaan en zichzelf te reinigen, want de onrechtvaardige “… samenleving zetelde in mijn maag…”. Drie weken lang houdt ze zich voornamelijk op de been met sterke drank en verzet ongelooflijk veel werk in haar wijngaard en op het aardappelveld. Dan arriveert er een gevlucht stel. De vrouw, die wat verstand van psychoanalyse schijnt te hebben, krijgt in de gaten dat het niet zo goed gaat met Carrington. Volgens haar spreekt uit het gedrag van Carrington de onbewuste wens “… om me voor de tweede maal van mijn ‘vader’ te ontdoen – Max, van wie ik me eerst zou moeten bevrijden als ik wilde leven…”. Als de Duitsers naderen smeekt het stel Carrington met hen naar Spanje te vertrekken. De vrouw is vooral bang voor verkrachtende soldaten: “… Daar was ik niet bang voor, het liet me volkomen koud. Wat mij in paniek bracht was de gedachte aan robots, aan hersenloze, vleesloze wezens…”. Carrington laat zich overhalen. De hele nacht rijden ze door: “… Voor ons op de weg zag ik vrachtwagens rijden waaruit armen en benen hingen, maar omdat ik mezelf niet vertrouwde, probeerde ik voorzichtig; ‘Hé, er rijden vrachtwagens voor ons,’ alleen om te zien wat het antwoord zou zijn. Toen ze zeiden: ‘De weg is breed genoeg, we kunnen er wel langs,’ was ik weer gerust, maar ik wist niet of zij ook zagen wat er in die vrachtwagens zat, ik was bang dat ik ze achterdochtig zou maken en voelde me bevangen door een intense, verlammende schaamte. Rijen doodskisten stonden langs de weg, maar ik kon niets verzinnen om ze onopvallend op dit gênante verschijnsel opmerkzaam te maken…”.  Halverwege de reis krijgen ze panne. Vastgelopen remmen: “… Het was de eerste keer dat ik me vereenzelvigde met de wereld buiten mijn lichaam. Ik was de auto…”. Zij was immers ook vastgelopen: “… Mijn eigen macht deed me huiveren…”.

 

De maag van de wereld

Haar vrienden laten haar in een café achter en vanaf dat ogenblik is het met haar gemoedsrust gedaan. Ze valt “… schoenpoetsers, obers en voorbijgangers…” lastig, “… die me over veel macht leken te beschikken…”. In ruil voor de auto zijn twee mensen bereid hen de grens over te zetten: “… Met een ernstig gezicht zeiden Michel en Catherine tegen me dat ik maar beter niets kon zeggen. Ik stemde in en zonk weg in een vrijwillig coma…”. Uiteindelijk komen ze in een hotel in Andorra terecht. Ze zegt dat ze niet meer rechtop kan lopen: “… Ik liep als een krab, ik had geen controle meer over mijn bewegingen…”. Ze wordt beheerst door angst en haar wil gehoorzaamt haar niet meer: “… Op een dag trok ik alleen de bergen in. Eerst kon ik niet naar boven; ik ging toen plat op mijn buik op de helling liggen en had het gevoel dat ik volkomen door de aarde werd opgenomen. Bij mijn eerste stappen op de helling had ik de lichamelijke gewaarwording van het met een enorme inspanning lopen door een materie, dik als modder. Maar langzaamaan werd het, voor mijn gevoel en zichtbaar, makkelijker en na enkele dagen kon ik sprongen maken. Ik kon rotswanden beklimmen met het gemak van een berggeit…”. Ze heeft het idee met dieren te kunnen praten. Door tussenkomst van haar vader krijgt Carrington het voor elkaar  met haar vriendin de grens naar Spanje over te komen. De man lukt het niet en blijft achter. Vanaf Barcelona gaan ze met een trein naar Madrid waar ze hun intrek nemen in een hotel: “… De eerste avond in Hotel Internacional aten we op het dakterras; op een dak zitten bleek aan een diepe behoefte in mij te voldoen, want ik voelde me euforisch…”. De drukte om haar heen doet haar wederom geloven dat Madrid de maag van de wereld is, wat ze projecteert op haar eigen maag, die ze gezond moet maken: “… De dysenterie die ik later kreeg was voor mij de ziekte van Madrid die nu ook in mijn ingewanden tastbare vormen aannam…”.

 

De smart van Madrid

Haar wanen nemen zulke vormen aan dat je eigenlijk niet meer weet wat waarheid of fictie is. In het hotel maakt ze kennis met ene Van Ghent. Is hij gestuurd door haar vader? Ze heeft het gevoel dat hij met zijn ogen iedereen manipuleert. Ze heeft het over een kleine broche die ze heeft gekocht als symbool van de smart van Madrid: “… Ik was er nog steeds van overtuigd dat Van Ghent degene was die Madrid hypnotiseerde, al haar mensen en al het verkeer, dat hij de mensen in zombies veranderde en angst uitdeelde als vergiftigde snoepjes om hen tot slaven te maken…”. Ze gaat naar de ambassade om hem aan te geven. Daar zijn ze niet gecharmeerd van haar politieke ideeën om de stad te redden. Verder zou ze zijn verkracht door een groep officieren waarna ze haar naar een park brachten waar ze urenlang ronddwaalde in gescheurde kleren, voor de politie haar oppikte en terugbracht naar het hotel. De mensen lijken haar van hout. Een dokter wordt ingeschakeld die niet weet wat hij met haar aan moet, haar aan de bromide zet, en smeekt niet naakt rond te lopen als de obers haar eten brengen. Uiteindelijk wordt ze naar een ziekenhuis gebracht waar de nonnen ook geen raad met haar weten. Na een paar dagen vraagt de directeur of ze met een paar dokters naar het strand wil. Tuurlijk! “… Onderweg kreeg ik driemaal Luminal toegediend en een injectie in mijn ruggenmerg. Verdoofd, als een lijk werd ik overgedragen aan dokter Morales in Santander…”.

 

De Grote Boze Epilepsie

Ze komt bij in een kamertje. Vastgebonden op een bed. Ze zou zich bijzonder agressief hebben gedragen, maar daar weet ze niets meer van. Als ze ‘lief’ is wordt ze losgemaakt en mag ze rondwandelen. Het gaat er bijzonder ruig aan toe. Zo gauw ze uit angst om zich heen begint te meppen wordt ze platgespoten en weer vast gebonden. Ze snapt niet waar ze is. Aan haar vreemde buren merkt ze wel "... een zekere extravagantie..." op. Ze komt “… tot de slotsom dat zij allen onder invloed moesten staan van de hypnotiserende krachten van Van Ghent en dat dit oord waarschijnlijk een soort gevangenis was voor mensen die de macht van de groep bedreigden; en dat ik, de meest gevaarlijke van allemaal, nog vreselijker martelingen zou moeten doorstaan voor ze me klein zouden krijgen en ik net zo kinds zou zijn als mijn vrienden in nood…”. Ze denkt dat de directeur van de inrichting en zijn zoon machtige tovenaars zijn die hun krachten gebruiken om angst en terreur te zaaien. Ze vertelt over de Cardiazol-injectie die ze krijgt terwijl een man of vier haar vasthouden: “… Hoe kan ik die beschrijven als ik bang ben om eraan te denken? Ik ben doodsbang en tegelijkertijd kan ik niet in mijn eentje met deze herinnering blijven voortleven… Ik weet dat ik bevrijd zal zijn als ik het heb opgeschreven. Maar kan ik de gruwelijkheden van die dag in alleen woorden uitdrukken?...”.  Ze heeft het gevoel dat haar hersens worden opengereten en dat ze verdwijnt in een diepe put: “… De bodem van de put was een eeuwig stilstaan op het toppunt van angst…”. Ze voelt zich zo opzwellen dat ze denkt dat ze uit elkaar zal spatten. Ze heeft het over eeuwigdurende paniek: “… Hebt u nu een indruk van wat de Grote Boze Epilepsie is? Want dat is wat Cardiazol opwekt. Later begreep ik dat deze toestand tien minuten heeft geduurd; stuiptrekkingen schokten door mijn lichaam, ik was hartverscheurend afzichtelijk en trok grimassen die zich over mijn hele lichaam voortzetten. Toen ik bijkwam, lag ik naakt op de grond…”. Het is zonder meer afgrijselijk wat mensen elkaar in naam van de wetenschap hebben aangedaan.

 

Ontsnapt

De behandeling maakt haar zo mak als een lammetje: “… Ik was getemd, bereid de eerste de beste als een slavin te gehoorzamen, bereid te sterven, het kon me allemaal niet meer schelen…”. Ze zegt tegen de dokter dat ze desnoods zijn schoenen wil likken. Ze heeft enorme kosmische visoenen. Doorstaat nog een Cardizol-injectie – deze keer heel wat beter omdat ze zo lang mogelijk haar ogen dichthoudt, zegt ze. Ze is er van overtuigd dat in het paviljoen ‘beneden’ het paradijs op haar wacht. Er is daar een bibliotheek en een terras. Op een dag staat haar oude nanny uit Engeland op de stoep, die haar mee terug lijkt te willen nemen naar haar familie. Na een derde Cardizol-injectie begint Carrington inderdaad wat op te knappen. Ziet de realiteit beter onder ogen. Haar familie wil van haar af en regelt een sanatorium voor haar in Zuid-Afrika. Een zakenpartner van haar vader in Madrid zal haar zogezegd op weg helpen. Maar hij kan, als ze wil, ook voor een mooi appartementje in zijn buurt zorgen, zegt hij, terwijl hij een hand op haar dijbeen legt. Ze weigert pertinent. Dan niet. Terwijl ze met iemand een hoed en handschoenen gaat kopen voor de aanstaande reis loopt ze een café binnen om naar de wc te gaan en weet te ontsnappen. Ze houdt een taxi aan en vlucht naar de ambassade van Mexico. Ze krijgt het voor elkaar een Mexicaanse bekende te spreken. Hij is bereid een huwelijk met haar aan te gaan ten einde weg te komen, zoals hier boven vermeldt. Carrington heeft haar vader nooit meer gezien. Haar moeder komt vanwege de geboorte van Carrington’s  eerste zoon naar Mexico, maar praat nergens over, zoals dat de gewoonte is in sjieke Engelse kringen. Wat een leven – om je haren van uit je kop te trekken.

 

 

Uitgave: Orlando – 2018, vertaling Lisette Graswinckel & Nelleke van Maaren, 112 blz., ISBN 978 949 208 662 4, 18,50

Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 22 juli 2020

We zijn verdwaald – Manon Duintjer


Manon Duintjer (1969) maakte aan het einde van de vorige eeuw net als ik de spirituele hausse uit het oosten mee. Zij aan den lijve en ik via boeken, meestal uit zwaar waarschuwende christelijke hoek, want ik bewoog mij in een christelijke omgeving. Toch liep ik met dezelfde vragen rond als zij. Waarom zou je je in godsnaam (letterlijk) met heel je hebben en houden uitleveren aan een of andere lijpe goeroe ?! Werd je belazerd waar je bij stond of was de hocus pocus waar je in terecht kwam echt en des duivels? Ik vond alle psychedelische rimram onzegbaar opwindend en spannend. Omdat je er niet je hand op kon leggen. In ieder geval bereikte je in India klaarblijkelijk niet het einde van de regenboog, want alles waaide weer over en verdween uit het oog. Inmiddels staat het land zo ongeveer te boek als het meest vrouwonvriendelijk ter wereld. Zie “De witte tijger” van Aravind Adiga. Het kan verkeren. Hoe leuk is het om te lezen hoe iemand nú aankijkt tegen de situatie tóen.

 

Hare Krishna

Het boek begint met de conclusie dat de ik-figuur, Kim, en haar inmiddels tachtigjarige vader tijdens een wandeling in het donker verdwaald zijn op de hei. Metaforischer kan het niet. Dat triggert de terugblik op hun ongemakkelijke leven samen. Een reis naar India staat centraal. Op aandringen van haar vader, hoogleraar theoretische wiskunde (het waren absoluut niet de onnozelsten die destijds het oosten omarmden, zie psychiater Jan Foudraine), neemt Kim twee maanden studieverlof op om met hem een ashram te bezoeken. Hij wil niets liever dan zijn dochter laten zien wat hem zo fascineert. Eenmaal in India is haar vader voor haar gevoel voornamelijk met zichzelf bezig. De armoede die er heerst is wel het laatste waar hij mee zit. Haar klomp breekt als Bimal, een jong vriendje, zich bij hen voegt en haar vader zelfs gezelschap houdt op zijn slaapplek, terwijl zij aan haar lot wordt over gelaten. Een mannelijke hoer? Kim wil het niet eens weten. Bimal lijkt haar vader vooral te gebruiken als westerse melkkoe. De laatste vraagt er dan ook om. Is haar vader homo? Is dat de reden waarom haar ouders uit elkaar zijn gegaan toen ze nog op de basisschool zat? In ieder geval werd er nooit over gesproken. Zoals alle kinderen gaf Kim zichzelf de schuld, ook al zei haar vader dat haar moeder hem niet de (spirituele) ruimte gaf die hij nodig had. Maar ja, dat kun je op allerlei manieren uitleggen. Kim kon wel door de grond zakken toen hij haar op een dag van school kwam halen met een kaalgeschoren hoofd, een jurk over zijn broek en een kralenketting om zijn nek (alle drie symbolen van onthechting van het materialisme en toewijding aan het goddelijke): “… Toen hij op het schoolplein als een Hare Krishna voor me stond wilde ik dood…”. Oog in oog met een levensgroot portret van de Indiase goeroe Sri Vasyah zei hij het gevoel te hebben gekregen dat diens fonkelende ogen hem over een afstand van achtduizend kilometer naar zich toe riepen. Iedere week bezocht hij de Amsterdamse Vasyah-tempel. Soms werd Kim meegetroond. Ze ervoer zijn medegelovigen vooral als een stel creeps.

 

Karma

Midden in een druk restaurant wijst Bimal op een vergeeld portretje van Babi Ravi, noemt hem een ‘very holy man’ en verzucht dat hij hem graag zou willen ontmoeten. Kim schrikt zich te pletter. In Nederland wordt hij gezien als een frauduleuze charlatan met perverse neigingen: “… Hij is een goochelaar. Hij kan van geslacht veranderen. Hij doet het met kleine kinderen. De geruchten zoemden door mijn hoofd…”. Haar vader haalt zijn schouders op. Vindt het allemaal best. Als je Bimal daar nu een plezier mee kunt doen, en bovendien is het voor haar ook best leuk om dat gekke circus een keertje mee te maken, toch? Ze eet de verkeerde dingen, wordt doodziek, en terwijl Bimal haar gezelschap houdt vertelt hij de meest exotische verhalen. Hij zou houden van een meisje uit een hogere kaste die uitgehuwelijkt werd aan een rijke neef, terwijl ze notabene zwanger was van hem (niet tegen papa vertellen, hoor!). Omdat zijn vader is overleden moet hij zich dag en nacht de pleuris werken om zijn uitgebreide familie te onderhouden. Een dronkenlap die hem sloeg. “… ‘It’s karma,’ fluisterde hij. ‘I must lead a good life. So better in next life. But very difficult…”. Jaja. Gelukkig heeft hij in het geheim wel  een prachtige zoon. En de moeder is de liefde van zijn leven. Hij gaat zo op in zijn verhaal dat hij vanzelf Kim begint te strelen. Ze weet nog net te voorkomen dat ze met elkaar in bed belanden. Het maakt haar aan het twijfelen over haar eigen relatie met een blonde sportfanaat die verstoken is van iedere romantische bevlogenheid. Ene Hugo, een studiegenoot waar ze wel eens mee uit ging, heeft ooit opgebiecht in haar ook wel eens de reproductie te zien van literaire heldinnen als Madame Bovary, Anna Karenina en Effi Briest (ik zou de boeken onmiddellijk weer willen lezen). Gevangenen in liefdeloze relaties. Ondertussen probeert ze, terwijl ze haar voedselvergiftiging te boven tracht te komen, ook nog “A Passage to India” te lezen, dat haar moeder haar heeft meegegeven.

 

Eindtijd

Tussendoor vertelt Kim dat ze allergisch voor spiritualiteit is geworden doordat haar vader ooit doodenge kaartjes begon te sturen betreffende de komende apocalyps: “… Het is wel zo dat binnenkort hele moeilijke tijden op komst zijn. Onze-Lieve-Heer en de zijnen gaan schoon schip maken op deze planeet, en dat begint einde van dit jaar. Niet om te pesten, maar uit liefde voor de aarde, voor het leven in de toekomst, ook voor de zielen van hen die sterven zullen. Alle zielen zijn veilig in Gods hand, maar alleen zij die genoeg vertrouwen in het leven (of in God) hebben, kunnen ook lichamelijk behouden blijven. Jij, Kim, bent nu al buiten gevaar. Gelukgewenst!...”.  En op een andere: “… Ik zou er met zo min mogelijk mensen over praten, voorlopig. Alleen diegenen die jij 100% vertrouwt en die héél graag willen weten, zou je losjesweg iets kunnen vertellen. Anders maak je het jezelf onnodig moeilijk…”. Dus stopt ze de post van haar vader weg voor haar moeder. Zou de wereld echt vergaan of was hij gek geworden? Ik denk trouwens dat het coronavirus de eindtijdkoorts hier en daar ook  weer flink zal hebben doen oplaaien. Echter: als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Miljoenen mensen overal op aarde bereiden zich voor op de komst van een ‘Verlosser’. New Agers zien uit naar de ‘Maitreya’. Voor de moslims is dat de lang verwachte Imam Mahdi, voor de Hindoes is het de Krishna, de Boeddhisten verwachten de vijfde en laatste Boeddha, de Hopi-indianen in Noord Amerika zien uit naar de komst van Maäsauu, het Joodse volk wacht al eeuwen op de Messias en de christenen op de terugkeer van Jezus Christus.

 

Demonische krachten

Mijn christelijke omgeving lijkt absoluut gelijk te hebben. Je open stellen voor oosterse spiritualiteit is je open stellen voor kwade machten. Kim vertelt hoe haar vader een keer doodziek uit India terugkeerde: “… Wist je dat hij 45 kilo woog toen hij terugkwam? Dysenterie, difterie, cholera, alles tegelijk…”. Als ze bij hem langs gaat op zijn woonboot vertelt hij over de dood van zijn geliefde goeroe: “… Toen Vasyah deze zomer zijn lichaam verliet, had ik vrede met zijn vertrek. Vlak voor zijn dood was hij aan mij verschenen om te vertellen dat hij zijn licht elders moest laten schijnen. Sindsdien verkeerde ik in een ego-loze toestand van innerlijke stilte en een gevoel van binnenuit geleid te worden. Ik moest naar India dus ik regelde verlof en ging. Als tussenstop deed ik halverwege een kleine ashram aan en daar voelde ik een rechtstreekse communicatie met de natuur en met goddelijke krachten…”. Bij aankomst in Vasyahs ashram zette de nieuwe leiding hem echter zonder pardon de deur uit. Twee weken zwierf hij zonder onderdak rond in de Himalaya. Zijn geld en bagage hadden ze gejat. Ratten vraten ’s nachts zijn laatste restjes eten op. Hij kreeg het gevoel dat hij zich in een rechtstreekse confrontatie bevond van demonische krachten: “ … Hij spiedde met opengesperde ogen om zich heen, alsof die krachten ook hier achter het gordijn aanwezig zouden kunnen zijn. Zijn metamorfose maakte me bang. Ik schoof naar de hoek van de bank, terwijl hij nu met luide stem vervolgde: ‘Eerst verliep de confrontatie via mensen die ik meende te kennen, maar van wie ik zag dat ze in de klauwen gevallen waren van wezens die gebruikmaakten van hun stemmen met als doel om mijn energie af te tappen. Soms waren die mensen fysiek bij me geweest, maar in andere gevallen bleken ze achteraf niet op de plekken geweest te zijn waar ik met ze sprak. Puur in mijn geest kan het zich niet hebben afgespeeld, want ik merkte ook dat er voortdurend naalden in mijn lijf gestoken werden. In Delhi ben ik voor de wonden die dat opleverde een week lang elke ochtend in een ziekenhuis behandeld. Er gebeurde nog meer. Voorwerpen die ik bij elkaar had gesprokkeld, zoals een pen en een zakmes, vlogen vanzelf weg zonder dat er een fysieke oorzaak voor was aan te wijzen. Het deed me denken aan verhalen over de CIA en de KGB en de trucs die ze gebruiken om mensen onzeker te maken. Juist omdat ik zo overgevoelig was en ik dichter bij de drempel van het goddelijke was gekomen, leek het alsof deze krachten hun uiterste best deden om mij in verwarring te brengen. Al rondzwervende kreeg ik van iemand een buskaartje naar Delhi. Precies op de dag dat ik daar uiteindelijk aankwam werd Indira Gandhi vermoord. Dat voelde ik als de climax van wat ik vooraf had meegemaakt: de krachten der duisternis grepen de macht.’…”.

 

Overgave

Het resultaat: “… Hij kwam niet in een inrichting terecht, nadat ik hem op zijn boot had achtergelaten, integendeel. Zijn psychotische gedrag was het begin geweest van zijn ‘genezing’ zoals ik het voor mezelf noemde. Langzaam maar zeker had hij zich losgemaakt van Vasyah en zijn nalatenschap. Zijn kritische geest kwam terug en hij plaatste steeds meer vraagtekens bij de autoriteit van goeroes en bij de totale overgave die zij van hun volgelingen eisten. Weliswaar bleef hij mediteren, yoga beoefenen en zich verdiepen in de hindoeïstische en boeddhistische filosofie, alleen combineerde hij dit alles nu met een meer westerse levensstijl. Zo keek hij weer televisie, las kranten en tijdschriften, ging niet meer om negen uur naar bed, rookte af en toe een ‘gewone’ sigaret, kocht een auto, liet zijn haar groeien en trok soms weer eens een colbertje aan…”. Ze praten met geen woord meer over wat er is voorgevallen, alhoewel Kim in een universiteitsblad een artikel van haar vader leest, waarin hij uitlegt dat het éénhoofdige autoritaire goeroemodel niet goed werkt om spirituele overdracht te laten plaatsvinden: “…. Ten eerste bestonden er nauwelijks of misschien wel geen mensen die zo wijs en zuiver waren dat ze een dergelijke functie op zich konden nemen zonder zelf te ontsporen. Ten tweede had hij ervaren dat een goeroe vaak mensen aantrok die passief werden als ze hun meester hadden gevonden, en die zodra die meester er niet meer was zelf ook nergens meer waren, of achter iemand anders aan gingen hollen. Of in het andere extreme geval zelf nieuwe baasjes wilden worden…”. Kim vraagt zich af of het om dezelfde soort overgave gaat die haar opa op zondag twee keer naar de kerk had gedreven. “… Was dat blinde vertrouwen religieus? Was dat erfelijk? Ik kende het zelf niet…”. Ik denk dat er zeker wel dominees voorkomen die een soort van goeroestatus bekleden. Ik denk ook dat dat absoluut niet de bedoeling is. De eerste spirituele les voor gelovigen zou moeten zijn dat er tussen jou en God nooit iets of iemand in kan staan. “… Voor het eerst sinds Edwards Vasyahverering vroeg ik me af hoe het zou zijn om je lot in iemand anders’ handen te leggen en erop te vertrouwen dat het goed kwam. Ik vroeg me af hoe het zou zijn om geen controle meer over alles te willen hebben en om geen oeverloze discussies in je hoofd te hoeven voeren…”. Ons zelfbewustzijn is een zware last. We doen van alles om er een poosje onder uit te komen. Stomverbaasd leest Kim in een foldertje een citaat van Ravi: “… If you suffer it is because of you. If you feel bliss it is because of you. Nobody else is responsible – only you and you alone. You are your hell and your heaven too…”. Kim: “… Had Ravi met zijn tienduizend volgelingen echt gezegd dat iedereen voor zichzelf verantwoordelijk was? Ik moest denken aan Monty Python’sLife of Brian’, wanneer Brian de mensenmassa toespreekt die zich voor het balkonnetje van zijn moeder heeft verzameld. Hij roept wanhopig: ‘You don’t need to follow me, you don’t need to follow anybody, you’ve got to think for yourself’, waarop de massa in koor scandeert: ‘Yes, we are all individuals.’ De massa maakte van Brian de Messias. Gold dat ook voor Ravi en Vasyah? Waarom deden mensen dat? Omdat ze dan niet meer alleen waren? Omdat ze dan zelf niet meer hoefden na te denken?...”.

 

Wees een zegen

Al met al is het een wonder dat Kim überhaupt naar India wil. Haar nieuwsgierigheid wint het van haar angst. Als het trio eindelijk de ashram van Ravi bereikt zorgen Bimal en haar vader dat ze in de drukte op de eerste rij zitten om hun goeroe mee te maken. Kim laat het allemaal over zich heen komen, glipt het terrein af, en maakt een hallucinerende tocht langs kraampjes vol opdringerige handelaren en bedelaars. Ze loopt een smerige steeg in, dwars door een krottenwijk vol onheilspellend uitziende kerels en kinderen met ogen die alles al lijken te hebben gezien. Uiteindelijk komt ze op het platteland uit, waar een prachtige vlinder haar dwars door een palmbos naar een villa van een yogalerares leidt. De vrouw lijkt in een oogopslag door te hebben hoe ze er aan toe is. Ze masseert haar voorhoofd, waardoor Kim in een gigantische huilbui uitbarst en eindelijk tot rust komt. Ze krijgt een glas thee. De enige opdracht voor mens en dier is volgens de vrouw ‘Lokah Samastah Sukhino Bhavantu’ -  “… May all beings everywhere be happy and free and may all my thoughts, words en actions contribute in some way to that happiness and to that freedom for all…”. Daar is natuurlijk niets mis mee en behelst hetzelfde als het christelijke ‘Wees een zegen’. “… Als alle levende wezens deze spreuk in praktijk zouden brengen dan zou de wereldvrede vanzelf volgen…”. De vrouw: “… You are made of stars. You may shine your light everywhere and if they don’t see you, go shine somewhere else…”. Sinds deze ontmoeting voelt Kim zich ‘zonder ballast’. Tot ze op haar kamer te maken krijgt met een indringer, een halve gare psycholoog, Bob Zweers, die eerst onder haar bed duikt om te controleren of er geen afluisterapparatuur is bevestigd, en haar dan bezweert dat Ravi een afperser en een pedofiel is. Volgens hem geloven miljoenen mensen dat Ravi heilig is omdat hij as, snoep en horloges materialiseert, maar zijn het gewoon simpele goocheltrucs: : “… ‘Dit meen je niet,’ antwoordde ik lacherig. ‘Zelfs al zou het een truc zijn, hoe erg is dat? Hij doet toch ook goeie dingen? Ziekenhuizen bouwen, weeshuizen stichten, armen verzorgen,’ ‘Noem je dat goeie dingen?’ snoof Bob. ‘Allemaal trucs om de belasting te ontduiken. En wat denk je dat hij doet met die arme kinderen uit de sloppenwijk? Waarom denk je dat hij al die weeshuizen laat bouwen? Vers vlees!’ Bob spuwde de woorden uit…”. Die man hoort achter de tralies, proclameert Bob. Kim weet niet hoe gauw ze hem de kamer uit moet zetten. Ze heeft al genoeg gekken om zich heen.

 

Listen to your inner guru

Na een trits bizarre avonturen vormt het hoogtepunt van de reis een ontluisterende audiëntie bij zijne heiligheid Ravi, een oud mannetje in een rolstoel, die hen een galerij vol foto’s van hemzelf met allerlei beroemdheden toont: “… Hoezo let go of your ego? Dit was één grote egoshow…”. Als een klein kind strooit hij bij wijze van glitter met as in het rond: “… Let it snow, let it snow, let it snow…”, wijst op het bordje ‘Don’t ask. Thank you’ als Kim hem een brandende vraag stelt, en valt vervolgens in slaap. Toch heeft Kim een soort van openbaring: “… In een reflex keek ik  op en zag hoe het gouden beeld van Hanuman zijn hand op zijn hart legde en met zijn lippen de woorden vormde: ‘Listen. To. Your. Inner. Guru'…” (Hanuman is een hindoeïstische aapgod). Ze beseft dat ze geen antwoorden van haar vader Edward, Bimal en Ravi hoeft te verwachten: “… Ik moest op zoek naar mijn eigen waarheid en me niet bezighouden met de waarheden van anderen. Edwards beweegredenen voor zijn Vasyahperiode zou ik toch nooit helemaal doorgronden. Waarschijnlijk kon hij dat zelf niet eens. Ook was het zinloos in Bimals huid te kruipen, daarvoor waren onze achtergronden te verschillend, en om Ravi’s raadsel te ontrafelen interesseerde hij me niet genoeg. Het gevoel van eenzaamheid maakte langzaam plaats voor bevrijding…”. Ik moest denken aan dominee Fokko Frederik Omta. Vorig jaar promoveerde hij op het proefschrift “Sin: against Whom or Against What?”. Als predikant wil hij inzetten op ‘zonde als spirituele zelfverloochening’ voor moderne mensen die niets hebben met het begrip  zonde en een persoonlijke God: “… Zonde is niet gericht tegen een buitenaards Opperwezen, maar keert zich tegen het meest wezenlijke in jezelf. Het is een vorm van spirituele luiheid of traagheid, verwaarlozing van je eigen geest en ziel…”. Ik vind dat een bijzondere gedachte. Ik geloof wel zeker in een persoonlijke God, maar ik denk ook dat de verbinding met deze God gemaakt wordt in de diepste kern van onze geest. Zoals Eric-Emmanuel Schmidt in zijn roman “Het evangelie volgens Pilatus” een kind laat zeggen: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Dat laat voor mij veel mystieke puzzelstukjes toch weer ‘wonderbaarlijk’ in elkaar vallen. Kim en haar vader vinden trouwens de weg terug, anders had Kim haar verhaal natuurlijk niet kunnen navertellen.

 

Uitgave: Gloude Publishing – 2019, 253 blz., ISBN 978 949 304 102 8, 21,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

 

vrijdag 10 juli 2020

Godenstrijd – Evert Jan Ouweneel


Subtitel: Kroniek van het begin

 

Eva Meijer, zie mijn vorige blog, schrijft onder andere over het verlies van mythen en verhalen. Aan Evert Jan Ouweneel (1972), eveneens filosoof en zoon van mijn grote inspirator Willem Ouweneel, zal het niet liggen. In “Godenstrijd” vertelt hij het verhaal van Genesis opnieuw, maar nu uitgebreid met aanvullende informatie, die hij in allerlei mythen, sagen, legenden en joodse dan wel christelijke commentaren wist op te duikelen. Eigenlijk wil hij hetzelfde als Eva Meijer - zie met name het interview in de Groene Amsterdammer van 10.04.19: “… De zin van dit boek zou deze kunnen zijn: dat het soms kan baten buitengewone (onvermoede, merkwaardige, vervreemdende, raadselachtige) wegen te bewandelen om hetzelfde met andere ogen te zien en in het oude nieuwe betekenissen te ontwaren….”. Hah, dat is een visie waaraan de vermoeide (christelijke) wereld sterk behoefte heeft, lijkt mij.  Vergeleken met “Godenstrijd” is Genesis een heel summier verhaal. En dat is maar goed ook, want “Godenstrijd” is zelfs voor een getrainde lezer absoluut duizelingwekkend: een waar Tolkien-drama. Al is Tolkien natuurlijk fictie en wil “Godenstrijd” doorgaan voor non-fictie. Hoewel: Ouweneel beweert niet dat het zo ís gegaan, maar dat het zo heeft kúnnen gaan. Overigens, evenals Tolkien is Ouweneel christelijk.

 

Adam en Eva

Het volgende heb ik opgepikt uit zijn duistere verhaal. In het begin schept God de fijnstoffelijke wereld (“ … de hemelen en alle wezens die daar wonen…”) en de grofstoffelijke wereld (“… het heelal en alle wezens die daar wonen…”). De engelen en de mensen krijgen verschillende taken. Het is de bedoeling dat de engelen de schepping bewaken en de mensen de schepping bewerken. “… Voor de engelen was er niet de aardse creativiteit, want zij zijn juist de bewaarders ervan…”, en ongestraft kun je niet iets anders zijn dan jezelf. Net als het engelengeslacht is het oorspronkelijke mensengeslacht niet in staat zich te vermenigvuldigen, “… want de volheid van zijn getal was reeds bereikt…”.  Geen van de geslachten is aan de Allerhoogste gelijk. En dan voltrekt zich een drama. De leider van de engelen, Lucifer, wordt jaloers op de creativiteit van de mensen. Een derde van de engelen schaart zich achter hem. Zij brengen gedachten voort die de duisternis doen terugkeren in de kosmos. Wat hen is toevertrouwd ontaardt in woeste lege chaos. De mensen vluchten naar de hemel omdat ze niet opgewassen zijn tegen de afvalligen. God wordt woest. Gods leger achtervolgt de chaosmachten die wegvluchten naar de uithoeken van de hemel en de donkerste krochten van de aarde. Daarop roept God in zes dagen de dingen opnieuw tot aanschijn. Op de zevende dag formeert God een nieuwe mensheid die de afvalligen kan weerstaan en draagt hen op om zich te vermenigvuldigen en talrijk te worden. Echter, de jaloerse chaosmachten komen weer uit hun holen  tevoorschijn. De menselijke weerzin tegen het kwaad vermindert. “… Door hun geestelijke wapenrusting te verwaarlozen, raakten de mensen minder bestand tegen de listen van de Afvalligen…”. Uiteindelijk kan geen mens de macht van de afvalligen weerstaan en zo komt het tweede mensengeslacht onder de heerschappij van Lucifer te staan. Het stemt de Allerhoogste zeer bedroefd dat ook dit mensengeslacht de aarde niet kan behoeden voor dood en verderf. Toch belooft God dat er ooit een mens zal opstaan die de chaosmachten zal verslaan. Daarop plant God in het land van Eden een hof: het paradijs. Uit een getrouwe maagd uit het tweede mensengeslacht laat God een rechtvaardige geboren worden: Adam. God blaast hem meer van zijn Geest en kracht in dan ooit tevoren. Als zijn zoogtijd voorbij is brengt de maagd het kind naar het paradijs, de verblijfplaats van de Allerhoogste, die hem verder opvoedt. Als Adam naar een gelijke van vlees en bloed begint te verlangen, brengt God hem in een diepe slaap en neemt één van zijn ribben weg, waaruit Hij Eva bouwt. Hoe blij is Adam! Voor de poorten van de hof verzamelen zich de zieken, lammen, kreupelen, blinden, stommen – mens en dier – en Adam en Eva genezen ze allemaal. Wie door de afvalligen zijn overweldigd worden bevrijd. Wie heeft geleden onder de verdrukking van de chaosmachten vindt in de hof rust en herstel. Het geloof van deze getrouwen onder het tweede mensengeslacht doet een nieuw leger ontstaan, met aan het hoofd Adam en Eva, dat zich tegen Lucifer keert.

 

Kaïn en Abel

Zoals wij weten blijft ook het paradijs niet overeind. De chaosmachten verzinnen een list. Lucifer neemt de gedaante aan van een slang en de mens vergunt het dier de tuin te betreden. Daarop probeert hij Eva te verleiden van de boom van kennis van goed en kwaad te eten, wat God ten strengste verboden heeft. De slang vertelt dat ze dan Godgelijk zal worden. Eva kan het voorstel niet weerstaan. Geeft ook Adam te eten. “… Een groter onheil zou de aarde niet treffen…”. Zo wordt Lucifer de overste van de wereld, en krijgt hij de beschikking over het dodenrijk, in plaats van Adam en Eva. De geschiedenis is bekend: God verdrijft Adam en Eva uit het paradijs, dat ten prooi valt aan dood en verderf. Adam wordt veroordeeld tot het zwoegend en zwetend bewerken van de aarde, die doornen en distelen voortbrengt. En Eva zal voortaan met smart kinderen baren. God maakt uit medelijden zelf kleding van dierenvellen voor hen. Toch beschikken zij nog steeds over grote krachten: “… Als geen ander waren zij in staat zieken te genezen, natuurkrachten te bedwingen, in de geest naar andere plaatsen te reizen, en omgang te hebben met fijnstoffelijke schepselen…”. Alhoewel de geboorte van Kaïn, en later Abel, Eva diep bewust maakt van haar nieuwe kwetsbaarheid. Ook de vermogens van de kinderen zijn veel groter dan van de anderen, waardoor Kaïn al vroeg het leiderschap over de landbouwers verwerft en Abel over de herders. Plunderaars komen op hun graanvoorraden en veestapel af. Abel is beter tegen hen opgewassen dan Kaïn omdat hij geleerd heeft zijn kuddes tegen roofdieren te beschermen. Zo wordt Abel beschermheer van de gemeenschap, wat Kaïn niet kan zetten. Om het kwaad te keren zoekt Kaïn hulp bij de engelvorsten die het land beheersen. Daarvoor moet wel aan hun eisen worden voldaan, maar dat maakt Kaïn en het volk dat achter hem staat niet uit. Abel daarentegen blijft trouw aan de Allerhoogste. Als ze Hem gezamenlijk een offer brengen neemt de Heer van de hemelse machten alleen dat van Abel aan: “… Diep geschrokken keerden de mensen op hun schreden terug en veroordeelden de weg die Kaïn was ingeslagen…”. Kaïn ontsteekt in woede en slaat Abel dood. God vervloekt Kaïn. Hij moet dolend en dwalend over de aarde gaan. Hij vestigt zich in Nod, maar wat hij ook probeert, de aarde keert zich tegen hem. Opnieuw zoekt hij de gunst van de engelvorsten. Het afvallige deel van deze Stoicheia begint hem in te wijden in allerlei verborgenheden, waardoor zijn macht steeds groter wordt. De bewoners raken zeer onder de indruk van zijn grote kennis en gunst bij de goden. Kaïn zet een eredienst voor de engelvorsten op poten. Maakt beelden van de Stocheia waaraan ontzagwekkende krachten zijn verbonden. Zo wordt Kaïn de eerste priester en profeet van de afgodstempel in Nod. Hij krijgt zonen en dochters met bijzondere vermogens en sticht de ene na de andere stad.

 

Reuzen

In het nageslacht van Kaïn komt ook de prachtige Naäma voor, die zo mooi is, dat ze zelfs de engelen in vervoering brengt. God heeft deze wezens streng verboden één lichaam met een ander te worden. Maar de begeerte van de engelen neemt toe en op een dag stelt Semjeza, hun leider, voor zich onder de mensen te begeven, en zich zó verdienstelijk te maken door vrede en vooruitgang te brengen, dat God hen wel genadig móet zijn. Deze engelen worden ‘Wachters’ genoemd, omdat ze nog steeds geacht worden over de loop van het licht en het leven te waken. En zo dalen er tweehonderd engelen neer op de top van de berg Hermon. Lucifer is in zijn nopjes, want hij weet dat een mensengeslacht dat zich vermengt met engelen geen Verlosser kan voortbrengen. No way! Kaïn kondigt de komst van de Wachters aan. Volgens hem is het aardse koninkrijk ten einde, en het hemelse koninkrijk gekomen. Het volk knielt in stille aanbidding. Behalve de dochters van Kaïn die de engelen, gehuld in hun mooiste gewaden en aangevoerd door Naäma, zinnelijk tegemoet treden. Verrukt kiezen de Wachters allemaal een vrouw. Ze nemen hun intrek in de tempels waar ze hun partners en het volk inwijden in de nameloze geheimen van de hemel. De dochters van Kaïn worden zwanger van de engelen en baren de Nephilim, de reuzen, die in lengte en kracht net als de engelen ver boven de mensen uitsteken. Maar wat hun geestelijke vermogens betreft blijven ze net als de mensen gebonden aan de aarde.  Ook deze giganten krijgen kinderen, die zich in alle richtingen verspreiden en zich met steeds meer volken vermengen. Er breekt inderdaad een tijd van grote voorspoed aan, waar later met weemoed aan wordt teruggedacht. “… De Wachters leefden als koningen, de reuzen als prinsen, en van onderlinge oorlog was geen sprake. Waar zij verschenen werd de aarde geschikt gemaakt voor landbouw. Steden werden opgericht, met scholen gewijd aan wetenschap en techniek, krijgskunde, magie en cosmetica. Zieken werden genezen, hongerigen werden gevoed en de misdaad werd uitgebannen. Groot was dan ook het vertrouwen in de Wachters en hun nazaten, voor meer dan duizend jaar…”. Overal richten de reuzen monumenten op ter meerdere eer en glorie van de Wachters: “… Sommige verwezen naar het gesternte waaronder zij waren opgericht, en vele bevonden zich op plaatsen waar de kloof tussen hemel en aarde het gemakkelijkst te overbruggen viel…”. Albion, Malta, Baalbek, Gizeh.

 

Monsters

Uiteindelijk raken de Wachters echter uitgekeken op hun vrouwen en beginnen zich andere vrouwen toe te eigenen. En daarna richten ze zich op de mannen. En dan op de dieren. De reuzen en mensen die dat zien geven zich al gauw over aan verkrachtingen en bestialiteiten. Allerlei soorten beginnen zich te vermengen: “… Wezens ontstonden met eigenschappen van engelen, mensen en dieren. Aanvankelijk hadden zij nog een vrolijke en ondeugende natuur, zoals de dansende saters in de wildernis. Maar geleidelijk werden de wezens alsmaar grimmiger en wanstaltiger, doordat hun geest verwrongen was en het hun aan waarheid ontbrak. Zo moesten zelfs de reuzen strijd leveren tegen de basilisk en de vurige vliegende draak…”. Zo ontstaan dus de verhalen over monsters. Zie bijvoorbeeld Gilgamesj, de reus die de luidruchtige en wreedaardige ‘oger’ Humbaba weet uit te schakelen in ruil voor cederhout van de Libanon. En over het meest gevreesde zeemonster ooit, Tiamat, waarin de geest en kracht van Rahab, de afvallige leider van de engelvorsten die over de wateren waren aangesteld, huist. In de duistere diepten van de zee brengt ze elf andere monsters voort, de één nog schrikwekkender dan de ander. Merodach die later door de Babyloniërs Mardoek wordt genoemd, treedt naar voren om haar een kopje kleiner te maken, waarmee hij  als enige reus de status van koning verwerft, en een gelijke onder de Wachters wordt. Hij bouwt de stad Babel. Later Babylon genoemd. En stelt het Akitoe festival in.

 

Henoch

Ondertussen blijft een kleine kudde mensen, onder wie Adam en Eva, trouw aan de Heer van de hemelse machten. Ze leven in afzondering. Bezoeken steden om op pleinen en straten de bevolking te waarschuwen en op te roepen tot inkeer (zie de gek met zijn lantaarntje van Nietzsche). Maar ze worden uitgelachen en bespot: “… Waren jullie niet degenen die de aarde lieten vallen om een vrucht? Hoe gemakkelijk is de Allerhoogste van zijn stuk gebracht!...”. Adam en Eva krijgen opnieuw een zoon: Seth. Zijn priesterschap komt tegenover het priesterschap van Kaïn te staan. In zijn dagen begint men in gebed de Allerhoogste aan te roepen. Uit het geslacht van Seth komt de godvruchtige Henoch voort, een toonbeeld van wijsheid voor alle generaties. Hij wandelt met God. “… Eens zei iemand tegen de jonge Henoch: ‘Ik geef je een goudstuk als je mij zegt waar God woont.’ Waarop Henoch antwoordde; ‘En ik geef jou twee goudstukken als je mij kunt zeggen waar Hij niet woont.’…”. Henoch onderwijst de mensen in de wegen van de Heer: “… En het licht van de Allerhoogste bescheen hun geesten, zodat zij de duisternis zagen van hun wandel en vreugde beleefden aan het herderschap van God…”. Zo is dat nog steeds onder gelovigen. Als de reuzen verontrustende dromen krijgen is het Henoch die hen vertelt dat de aarde het uitschreeuwt vanwege de wandaden van de Wachters en hun zonen, en dat de Allerhoogste toeziet hoe het kwaad zijn eigen ondergang bewerkt. De Wachters vragen Henoch een verzoekschrift tot God te richten, maar de Allerhoogste laat weten dat hij geen genade kent. Ze zullen hun straf niet ontlopen. Daarop mobiliseren zij de reuzen die bij hen horen om op rotsen en steenblokken de geheimen te schrijven die zij aan de mensen hebben onthuld, zodat de verborgen kennis het in ieder geval zal overleven.

 

Noach

Uit het geslacht van Henoch wordt Noach geboren. Hij krijgt drie zonen: Sem, Cham en Jafet. In zijn dagen raakt de aarde overbevolkt door monsters en reuzen. Er ontstaat een massale hongersnood. De giganten zorgen goed voor zichzelf. Ten koste van de mensen. Als ook zij gebrek gaan lijden, beginnen ze zich tegoed te doen aan mensenvlees. Volk staat op tegen volk. Ondertussen heeft God iets van ‘zoek het zelf maar uit’. Alleen Noach roept Hem aan, terwijl hij veertig dagen en nachten vast. Daarop belooft God hem dat hij geen onschuldigen zal laten omkomen in de vloed die aanstaande is, en draagt hem op  de Ark te bouwen (zie ook: “De wereldwijde vloed” van Tjarko Evenboer). Ondertussen besluiten de Wachters de pest op de mensen los te laten, want “… De mensen drijven onze kinderen tot wanhoop; hun rumoer is ondraaglijk geworden…” (wat zegt dat over Corona in ónze tijd?). Opnieuw smeekt Noach God een einde aan deze ramp te maken. God geeft toe. Dan laten de Wachters, die het lijden van hun kinderen niet kunnen aanzien, het bouwland van de mensen verdrogen. Ten einde raad bieden de mensen hun kinderen als offer aan, wat mondjesmaat wat voedsel oplevert, maar het is bij lange na niet genoeg om de honger te stillen. De mensen vergrijpen zich aan elkaar. Proberen voedsel van de reuzen te stelen. Vallen draken aan met de bedoeling hun vlees te verorberen. Uiteindelijk zien de Wachters nog maar één oplossing om van de mensen af te komen: een wereldwijd kolkende zondvloed. En zo geschiedt. God trekt zijn handen van de reuzen af en geeft hen over aan de begeerten van hun onverstandige hart, zodat zij elkaar uitroeien. Zij behoren noch de aarde noch de hemel toe, zodat zij na hun dood rusteloos als schimmen door de wereld sjacheren, op zoek naar mensen en dieren die hun innerlijk voor hen openstellen. Demonen. Waar haat en nijd is, gedijen ze. Buiten Noach en zijn gezin overleven slechts drie reuzen en een handjevol mensen de vloed. Ouweneel wijkt naar de letter van Genesis af, maar volgens hem gaan de rabbijnen ook ontspannen, “… of moet ik zeggen oosters…”, met het aantal overlevenden om.  Zo zou bijvoorbeeld de reus Og, die later in het boek Numeri figureert, de ramp hebben doorstaan. Zie ook de nazaten van de reuzen in 2 Samuel 21:20, die zes vingers en zes tenen hebben en opvallen door hun lengte en lange levensduur. Na de vloed zalft Noach zijn zoon Sem in aanwezigheid van zijn broers tot koninklijk priester in de lijn van Adam, Seth en Henoch: “… Vanaf die dag kwam Sem als Melchizedek bekend te staan…”. Zachtmoedig en nederig als hij is, brengt hij overal nieuwe levensvreugde en verlicht hij ieders gemoed: “… Hunkerend hoorden de mensen hem aan. Maar de leugen was diepgeworteld, zodat zij dikwijls luisterden naar een boodschap in een vreemde taal. Voor Lucifer was het echter bedreigend genoeg. Met afgrijzen zag hij hoe de mensen, net als eerder bij Henoch, zijn woorden trachtten te volgen als ware hij hun koning. Soms brullend als een leeuw, soms als een engel des lichts, zwierf de leider der Afvalligen over de aarde, op zoek naar nieuwe kansen om de mensheid te misleiden en zo zijn ondergang af te wenden…”.

 

Nimrod en Semiramis

De gewaden die God voor Adam en Eva heeft gemaakt worden een erfstuk. Als Noach de Ark verlaat steelt Cham de dierenvellen. Zo komen ze in het bezit van zijn kleinzoon Nimrod: “… En het gewaad gaf hem luister en kracht, zodat hij uitgroeide tot een geweldig jager, door niemand overtroffen…”. Nimrod wordt de eerste machthebber na de vloed. Met zijn leger bindt hij de strijd aan tegen het inmiddels weer opkomende reuzengeslacht. Zijn oog valt op de indrukwekkende, intelligente en ongelooflijk aantrekkelijke vrouw van een bevelhebber, Semiramis. Hij eist haar op voor zichzelf (zie de echo van David en Batseba). Ondertussen is er een buitengewone taalbegaafde bezig stiekem het schrift van de Wachters te ontrafelen, dat hij op allerlei rotsblokken en monumenten heeft gevonden. Semiramis leest in het geheim zijn notities en raakt zo ook op de hoogte van de hemelse verborgenheden. Ze oefent zich in helderziendheid en waarzeggerij en brengt zichzelf in vervoering door middel van drugs. Zo weet ze diep in het schimmenrijk der demonen door te dringen. Haar macht en magie zijn ongekend. Ze richt een geheim genootschap op dat zich bezighoudt met afgodendienst. Om de oorlog af te zweren en zich toe te leggen op wetenschap zet ze zich samen met Nimrod in voor de bouw van de toren van Babel, waar ze een universele volkerenbond organiseren. Ook de reuzen zitten aan de ronde tafel. Het doel is eeuwige vrede. Hier verwardt de Allerhoogste de talen van de mensen. Onder Nimrod wordt Abram geboren, wat gepaard gaat met de verschijning van een bijzondere ster (zie ook de geboorte van Jezus). Omdat Nimrod het niet vertrouwt eist hij de baby op. In plaats van Abram wordt het zoontje van een dienstmaagd naar Nimrod gestuurd, die direct de schedel van het kindje te pletter slaat. Tot zijn tiende wordt Abram met zijn moeder verborgen gehouden in een grot. Daarna sturen ze hem naar Noach, die hem onderwijst in de wegen van de Allerhoogste. Het verhaal van Abram, de stamvader van Israël,  is bekend: hoe de Heer van de hemelse machten hem wegstuurt naar het land dat Hij hem wijzen zal. Uiteindelijk voeren de metgezellen van Abram een epische strijd tegen het leger van Nimrod. Het gaat tussen reuzen en mensen. Tussen godsgetrouwen en goddelozen. Daarbij delft Nimrod het onderspit.

 

De God van Abraham, Isaak en Jacob

Ouweneel vertelt hoe in Sodom en Gomorra de reuzen andermaal een afgodische tempeldienst beginnen. Zo hopen ze de engelen te bewegen zich opnieuw te verenigen met hun koningdochters: “… Duister was de wereld waarin de reuzendochters werden ingewijd. Beneveld door de geur van offeranden en het gezang van Sirenen, en in een staat die hen het schimmenrijk deed binnengaan, dansten zij dansen die de engelen tot in de Tartarus in vervoering moesten brengen…”. De tempelprostitutie is er op gericht de engelen tot een razernij van lust en jaloezie te bewegen, zodat zij wederom het verbod van de Allerhoogste zullen schenden, door te hoereren met de dochters van de aarde. Heeft een en ander te maken met het gebod van Paulus, dat vrouwen in de samenkomst hun hoofd moeten bedekken ‘ter wille van de engelen’ (zie ook de gesluierde moslima's)? Hieruit valt eveneens te verklaren waarom de inwoners van Sodom het Lot zo kwalijk nemen dat  hij de engelen persoonlijk in zijn huis ontvangt. Semiramis regeert nog tweeënveertig jaar in Babylon als alleenheerseres met een goddelijke status. Ze stelt het gebruik van orakels in. Onder haar bewind komen de eunuchen op: priesters die gecastreerd worden na een sacrale geslachtsdaad. Abraham stelt de besnijdenis in (het lijkt wel een soort heilige tegenstelling): “… Hoezeer mijn huid ook is geschonden, in dit lichaam zal ik God aanschouwen. De sluier is weg, niets scheidt mij meer van de Heer…”. Semiramis roem en rijkdom zijn ongekend. Een verliefdheid brengt haar ten val. Ze komt door verraad om het leven. Op dezelfde manier als koningin Izebel. Evenals Job wordt Abraham de spil van een weddenschap tussen Lucifer en God. De inzet is de offerande van zijn geliefde zoon Isaak. Als Isaak gekneveld op het altaar ligt houdt God op het laatste moment Abraham’s mes tegen. Voor eens en altijd wil God duidelijk maken dat Hij geen behoefte heeft aan kinderoffers, zoals de afgoden van de heidenvolken. Het enige wat hij vraagt is trouw aan Zijn naam. Daarmee eindigt het indrukwekkende relaas van Ouweneel, dat zeker niet iedereen mee zal kunnen maken, denk ik. Desondanks: petje af - ik vind het fascinerende materie!

 

Uitgave: Kok Boekencentrum – 2020, ISBN 978 904 353 447 5, 176 blz., € 19,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier