Menu

zondag 6 juli 2025

Zen en de kunst van het motoronderhoud – Robert M. Pirsig

 


Subtitel: Een onderzoek naar waarden

 

In “Vrij spel” van Richard Powers (zie mijn één-na-laatste blog)  vertelt een student over zijn vriend die ‘krankzinnige hoeveelheden obscure romans’ leest, waaronder “Zen en de kunst van het motoronderhoud” (1974). Na honderdeenentwintig uitgevers die het boek afwezen, werd het een ongelooflijke bestseller. Het gaat om een semi-autobiografisch verhaal van de Amerikaanse schrijver en filosoof Robert Pirsig (1928-2017) over een roadtrip die hij tijdens een zomervakantie maakt met zijn dan elfjarige zoon Chris, dwars door Amerika, op een motor: “… We zijn echte secundaire-wegen-motorfietsmaniakken geworden…”. Pirsig heeft net een opname in een psychiatrische kliniek achter de rug waar hij een elektroshock-behandeling onderging vanwege paranoïde schizofrenie. Hij filosofeerde zich letterlijk ‘gek’. Tijdens het rijden denkt hij constant na en presenteert zijn gedachten als ‘chautauqua’s’: voordrachten die op het Amerikaanse platteland gebruikelijk waren toen film en televisie nog niet bestonden. Hij noemt de persoon die hij was vóór zijn opname Phaedrus, naar een jonge redenaar uit de Socratische dialoog ‘Gorgias’ van Plato: “… Hij onderhoudt met geen enkele groep banden. Hij geeft de voorkeur aan de eenzaamheid van het platteland boven de stad. Hij is op het gevaarlijke af agressief. Op een gegeven moment bedreigt hij Socrates met geweld. ‘Phaedrus’ betekent in het Grieks ‘wolf’. In deze dialoog raakt hij vervoerd door Socrates’ uiteenzetting over liefde en hij wordt getemd…”. Phaedrus lijkt steeds als een soort dubbelganger, een alter-ego, een schim, over zijn schouder mee te kijken. Tot mijn verrassing zag ik veel overeenkomsten tussen Pirsig en Alice, de hoofdpersoon in “Prachtige wereld, waar ben je” uit mijn vorige blog, die het heeft over haar ‘heilige onrust’: “… Ik heb behoefte aan een kern in mijn leven, een plek waar mijn gedachten tot rust komen. Ik weet trouwens wel dat de meeste mensen die behoefte niet kennen en ikzelf zou veel gezonder zijn als ik die ook niet had. Felix heeft geen behoefte om zijn leven rond een kernprincipe te rangschikken en jij waarschijnlijk ook niet. Simon wel, maar die heeft God. Als je dan toch een kern in je leven nodig hebt, dan lijkt God me wel een goede optie…”. Pirsig noemt die kern in zijn verhaal ‘Kwaliteit’ en volgens mij is wat hij er over schrijft niet ver van wat je als God zou kunnen duiden, af.

 

Twee werkelijkheden

Het eerste gedeelte van de tour maken Robert Pirsig en Chris met een bevriend echtpaar dat niets van technologie wil weten. Het bevreemdt Pirsig dat ze zelfs met de allersimpelste motormankementen naar een monteur gaan. Het is niet dat ze geen gevoel voor hun vervoermiddel hebben, het is meer dat ze de techniek als een ongedefinieerd, onmenselijk, mechanisch, levenloos, blind monster vrezen. Een dode kracht: “… Iets afschuwelijks waarvoor zij op de vlucht zijn, maar waar zij nooit aan kunnen ontkomen…”. Er zijn cliché’s en stereotiepen uitgedacht voor de antitechnologen: ‘beatnik’ of ‘hippie’. Maar individuen worden geen massamens door hen een massa-etiket op te plakken: “… Hun verzet is er juist tegen gericht een massamens te worden. En zij hebben het gevoel dat de techniek heel veel te maken heeft met de krachten die hen tot een massamens willen omvormen en dat willen ze niet…”. Wat zouden ze van de aanstormende AI-revolutie gevonden hebben? Pirsig maakt er een enorm probleem van, vind ik in eerste instantie, maar misschien was de tijdgeest in de jaren zeventig zo: “… Wat je hier ziet zijn ‘twee’ werkelijkheden, een met een directe artistieke verschijningsvorm en een met een onderliggende wetenschappelijke verklaring, en ze passen niet bij elkaar, en ze sluiten niet op elkaar aan, en ze hebben eerlijk gezegd nauwelijks iets met elkaar uitstaande…”.

 

Erlkönig

Wanneer ze in de middle of nowhere hun kamp opslaan en een strontvervelende Chris weigert te eten omdat hij maagpijn heeft, vertelt Pirsig als de jongen in het donker is weggelopen dat hij vaker zegt dat hij pijn heeft. Soms kunnen ze hem niet aanraken omdat hij dan begint te gillen. In het ziekenhuis hebben ze niets gevonden. Volgens de deskundigen zijn het de eerste symptomen van krankzinnigheid. Ook hij dus. Een oud gedicht van Goethe speelt door Pirsigs gedachten: “… Wer reitet so spät durch Nacht und Wind? Es ist der Vater und seinem Kind…”. Waar het gedicht over gaat, vragen zijn vrienden: “… Ik probeer het me te herinneren. ‘Een man rijdt ’s nachts op een paard over het strand, door de wind. Het is een vader, met zijn zoon, die hij stevig in zijn armen houdt. Hij vraagt zijn zoon waarom hij zo bleek ziet en de zoon antwoordt: ‘Vader zie je het spook niet?’ De vader probeert de jongen gerust te stellen dat hij alleen maar een mistbank ziet langs het strand en dat hij alleen de bladeren hoort ritselen in de wind, maar de zoon blijft volhouden dat het het spook is en de vader jaagt almaar verder door de nacht.’ ‘Hoe loopt het af?’ ‘Slecht… het kind gaat dood. Het spook wint.’…”. Een en ander krijgt een hartverscheurende lading als je weet dat Chris twee weken voor zijn drieëntwintigste verjaardag op straat werd overvallen en vermoord.

 

Klassiek versus romantisch

Tijdens het rijden dringt Pirsig  steeds verder ‘de wereld van Phaedrus’ binnen. Het analytische universum van de ‘onderliggende vorm’ (theorie) die tegengesteld is aan de alledaagse werkelijkheid van de ‘directe verschijningsvorm’ (praktijk): “… Ik wil menselijk begrip onderverdelen in twee soorten – klassiek begrip en romantisch begrip…”. Het klassieke begrip bekijkt de wereld vanuit een rationeel kader, het romantische begrip aan de hand van het direct waarneembare. Zie de Bijbel waarin wordt verondersteld dat de aarde plat is.  “… De romantische wijze van beschouwen berust hoofdzakelijk op inspiratie, verbeelding, creatieve vermogens, intuïtie. Hier hebben gevoelens veeleer de overhand over feiten. ‘Kunst’ is vaak romantisch, wanneer je het stelt tegenover ‘wetenschap’. Het gaat niet te werk volgens beredenering of wetten…”. Dit behelst ook het verschil tussen wat je ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ denken zou kunnen noemen: “… Hoewel het rijden op motorfietsen romantisch is, is het sleutelen aan motorfietsen zuiver klassiek…”.

 

Polarisatie

Pirsig schrijft toch wel heel mooi over deze tegenstelling: “… Hoewel je zeer vaak oppervlakkige lelijkheid aantreft in de klassieke wijze van begrip, vormt het er geen onlosmakelijk geheel mee. Er bestaat een klassieke esthetiek waar de romantici vaak aan voorbij zullen gaan, omdat hij zo subtiel is. De klassieke stijl streeft recht op het doel af, zonder opsmuk, zonder emoties, efficiënt en met zorg afgemeten. Hij heeft niet tot doel voor emotionele inspiratie te zorgen, maar om orde te scheppen uit chaos en om het onbekende bekend te maken. Het is niet een esthetisch vrije natuurlijke stijl. Het is esthetisch aan banden gelegd. Alles wordt in de hand gehouden. Zijn waarde wordt afgemeten aan de bedrevenheid waarmee controle wordt gehandhaafd…”. Echter: “… Op een romanticus komt deze klassieke manier van beschouwen vaak over als saai, hinderlijk en lelijk, precies zoals de mechanische praktijk zelf. Alles wordt beschouwd als stukken en delen en componenten en onderlinge verbanden. Niets wordt aan het voorstellingsvermogen overgelaten voor het tientallen malen door een computer is gegaan. Alles moet worden gemeten en bewezen. Beklemmend. Zwaar. Mateloos grauw. De dode kracht…”. Maar de romanticus komt binnen de klassieke manier van beschouwen ook niet al te integer over: “… Frivool, irrationeel, warhoofdig, onbetrouwbaar, voornamelijk uit op pleziertjes. Weinig diepgang. Geen substantie. Vaak een parasiet die zijn eigen gewicht niet kan torsen. Een blok aan het been van de samenleving…”. Als we elkaars manier van denken en voelen verkeerd begrijpen of onderschatten, is dat een bron van moeilijkheden. Terwijl ik er over nadacht vroeg ik me af of hier ook de bron van polarisatie ligt in onze huidige samenleving: “… En zo hebben we in de afgelopen tijd een enorme kloof zien groeien tussen een klassieke cultuur en een romantische tegencultuur – twee werelden die van elkaar vervreemd raken en vol haat tegenover elkaar komen te staan, terwijl iedereen zich afvraagt of het altijd zo zal blijven, twee tegenstrijdige kampen binnen één huis…”. Links-rechts. Zwart-wit. Hip-square. Technisch-humaan. Klassiek-romantisch. Enfin, niemand luisterde indertijd naar Phaedrus. Aanvankelijk vond iedereen hem excentriek, daarna ongewenst, vervolgens een tikkeltje gek en tenslotte volkomen krankzinnig, waarna hij door de politie werd gearresteerd en blijvend verwijderd uit de maatschappij.

 

Saaier dan slootwater

Volgens Pirsig is de rationele aanpak in de klassieke oudheid gek genoeg ontstaan uit verveling en teleurstelling inzake de directe omgeving. Ook al lijkt het allemaal ‘saaier dan slootwater’: “… Weinig romantici komen daar ooit overheen…”. Zonder analyse kan echter niets echt worden gegrepen. Bij een analyse tellen alleen de feiten, is er geen ‘goed’ of ‘slecht’. De waarnemer wordt ook nog eens buiten spel gezet, doet er niet toe. Het analytisch vermogen is als een mes dat de holistische wereld verdeelt in steeds fijnere delen: “… Zelfs het specifieke gebruik van de termen ‘klassiek’ en ‘romantisch’ zijn staaltjes van zijn snijkunst…”. Gaat het om het mes van een moordenaar dan wel een dokter? Of is er geen verschil? “… Wanneer analytisch denken, het mes, wordt toegepast op ervaringen sterft er altijd iets tijdens dit proces. Dat is een betrekkelijk bekend verschijnsel, in ieder geval in de kunst. Mark Twains ervaring schiet me te binnen, waarin hij, nadat hij de analytische kennis die vereist was om als loods de Mississippi te bevaren onder de knie had, tot de ontdekking kwam dat de rivier zijn schoonheid had verloren. ‘Iets’ sterft er altijd. Maar wat minder bekend is in de kunst, er wordt ook altijd iets nieuws geschapen. En in plaats van stil te staan bij wat er is doodgegaan is het ook belangrijk om te zien wat er gecreëerd werd en dit proces te beschouwen als een soort eeuwige voortgang van geboorte en dood, die noch goed, noch slecht is, die er alleen maar ‘is’…”. Phaedrus, zijn ‘oude persoonlijkheid’, was een ‘griezelige solitaire intelligentie’, aldus Pirsig, en een verbeten jager op ‘het spook van de rationaliteit’. Een ‘lone wolf’. Deze persoonlijkheid is op een 'technisch onberispelijke manier vernietigd' door hem tijdens 'achtentwintig opeenvolgende gelegenheden bloot te stellen aan circa 800 milliampères gedurende 0,5 tot 1,5 seconde, wat met een technische term ‘Annihilation ECS’ wordt genoemd'. Toch doemen er steeds sporen van hem op in zijn geheugen, alsof hij ‘boodschappen ontvangt uit een andere wereld’.

 

Betere wereld, waar ben je

Eigenlijk denkt Pirsig niet anders dan wij, een halve eeuw later: “…Ik heb een visioen van een kwaadaardige aanhoudende maatschappelijke crisis waarvan niemand werkelijk begrijpt hoe diep hij geworteld is, laat staan dat iemand er een oplossing voor zou kunnen bieden…”. Na een uitgebreid referaat te hebben gehouden over hoe wetenschap werkt: “… Onze tegenwoordige vormen van rationaliteit sturen de samenleving niet in de richting van een betere wereld. Ze voeren haar steeds verder van die betere wereld vandaan…” (zie mijn vorige blog over een boek met de letterlijke titel “Prachtige wereld, waar ben je”). De hoogbegaafde Phaedres, die op zijn vijftiende al het eerste jaar wis- en natuurkunde voltooide, moest op zijn zeventiende de universiteit verlaten vanwege slechte resultaten en ‘onrijpheid’. Vervolgens zwalkte hij door de States, ging in het leger, vocht in Korea, keerde terug naar de universiteit om zijn studies af te maken en dompelde zich daarna onder in de Oosterse filosofie aan de Banaras Hindu-universiteit in India. Terug in het Midden-Westen haalde hij een diploma in de journalistiek, trouwde, woonde in Nevada en Mexico, had losse baantjes, maakte wetenschappelijke brochures, schreef reclameteksten voor de industrie, kocht een boerderij en werd vader van twee kinderen.

 

De Kerk van de Rede

Phaedres gaf een periode op een bijna ‘bezeten’ manier les aan de universiteit in retorica: “… Hij werd een veelbesproken, controversiële figuur. De meerderheid van de studenten mijdde zijn colleges als de pest. Ze hadden al te veel verhalen gehoord…”. Zijn stokpaardje was de ‘Kerk van de Rede’. Alles wees erop dat Phaedres helemaal niet zo zeker van zijn zaak was dan hij deed voorkomen: “… Niemand zal fanatiek lopen beweren dat morgen de zon opkomt. Ze ‘weten’ dat hij morgen zal opkomen. Wanneer mensen fanatiek zijn toegewijd aan politieke of religieuze overtuigingen, of andere soorten dogma’s en doelen, dan is het altijd zo dat deze dogma’s of doelen aan twijfel onderhevig zijn. De militante opstelling van de Jezuïeten waarmee hij enige overeenkomst vertoonde is ook een punt. Historisch gezien komt hun ijver niet voort uit de kracht van de Katholieke Kerk, maar vanuit haar zwakte tegenover de Reformatie…”. Even verder: “… Hij leerde hen (zijn studenten) dat je vertrouwen moest hebben in de rede omdat er niets anders is. Maar het was een vertrouwen dat hij zelf niet bezat…”. Hij kwam tot de conclusie dat het denken een volkomen nieuwe richting in moest slaan: “… Bijvoorbeeld naar wat er ligt voorbij de rede. Ik denk dat de tegenwoordige rede overeenkomt met de platte aarde van de middeleeuwer. Wanneer je je er te ver buiten begeeft, zul je er vast en zeker afvallen, in krankzinnigheid. En daarvoor zijn mensen erg bang. Ik denk dat deze angst voor krankzinnigheid heel goed te vergelijken is met de angst om van de rand van de wereld af te vallen, die de mensen vroeger hadden. Of de angst voor ketterij. De overeenkomst gaat erg ver…”. Even verder: “… Nu blijkt echter dat onze oude platte aarde van de conventionele rede ieder jaar minder in staat is de ervaringen die wij hebben op te vangen en dit zorgt voor een wijdverbreid gevoel dat de wereld op zijn kop staat. Als gevolg daarvan komen steeds meer mensen terecht in irrationele denkwerelden – occultisme, mystiek, drug-ervaringen en dergelijke – omdat ze wel voelen hoe ontoereikend de klassieke rede is, wanneer het erom gaat een kader te bieden voor wat zij als echte ervaring kennen…”. Zie bijvoorbeeld het fenomeen van de kwantummechanica.

 

Kwaliteit

Phaedres is een idealist die het liefst cijfers en universitaire titels wil afschaffen. Het knevelt de ‘creatieve intelligentie’. Als een collega het woord ‘Kwaliteit’ laat vallen, wordt hij bovenmate getriggerd. Niemand kan een definitie van ‘Kwaliteit’ geven. Het is een ‘irrationeel concept’ (is God dat ook niet?). Toch weet iedereen wat het is: “… Het hele idee van Kwaliteit was prachtig. Het werkte. Daar stond dan eindelijk op het schoolbord dat mysterieuze, individuele, innerlijke doel van ieder creatief mens…”. Hij denkt er steeds verder over door: “… Wanneer je Kwaliteit liet schieten, bleef alleen rationaliteit onveranderd. Dat was vreemd. Waarom zou dat zo zijn?...”. Even verder: “… De wereld kan zonder kwaliteit functioneren, maar het leven zou zo saai worden, dat het amper de moeite waard was om te leven…”. Zie communistisch Rusland en de satellietstaten, communistisch China, de "Heerlijke Nieuwe Wereld" van Aldous Huxley en het "1984" van George Orwell. Het tegenovergestelde van Kwaliteit is ‘dorheid’, aldus Phaedrus. Ontzieling. Onttovering. Is dus:“… Soul. Kwaliteit. Hetzelfde?...”. De wereld is samengesteld uit drie dingen, aldus Phaedrus: de metafysische drieëenheid van geest, materie en Kwaliteit. “… Kwaliteit is geen ‘ding’. Het is een ‘gebeuren’…”, waarbij het subject het object gewaarwordt.  “… Hij had nagedacht over de relatie van Kwaliteit tot geest en materie en hij had Kwaliteit aangewezen als de bron van geest en materie, als het verschijnsel waaruit geest en materie voortspruiten…”. Even verder: “… Degenen die het de minste moeite kost deze Kwaliteit te zien zijn kleine kinderen, mensen zonder schoolopleiding en cultureel minder bedeelden’…”. Zijn het ook niet precies deze groepen die de minste moeite hebben het evangelie aan te nemen? Kwaliteit is als een bron waaruit concentrische gedachtegolven worden opgewekt die zich in alle richtingen uitbreiden. Iedereen ziet Kwaliteit verschillend omdat het zonder vorm of gedaante is, dus onbeschrijflijk. Allemaal zaken die je ook over God kunt zeggen.“… Op een bepaalde manier, beweerde hij, geeft de student door zijn Kwaliteitskeuze een definitie van ‘zichzelf’…”. Godkennis is zelfkennis, zei Calvijn al. Kwaliteit is de reactie van een organisme op zijn omgeving, aldus Phaedrus. “… Zijn Kwaliteit was een metafysische entiteit, geen mystieke. Of misschien toch? Wat was het verschil?...”. Boeddha en Kwaliteit, God en goed, blijken identiek te zijn. Achteraf zegt Pirsig dat hij denkt dat de “… overstelpende aanwezigheid…” van alle “… irrationele elementen , die schreeuwen om opgenomen te worden in onze cultuurbeschouwing, de oorzaak is van de huidige slechte kwaliteit, de chaotische, losgeslagen geest van de twintigste eeuw…”

 

Manisch

Wanneer Phaedrus zich verdiept in de 2400-jaar oude “Tao Tsje-tsjing” van Lao-tse: “… Dat wat hij altijd Kwaliteit had genoemd was hier de Tao, de grote scheppende kracht van iedere religie, oosters of westers, uit heden en verleden van alle kennis, alles…”.  Het is alsof hij op eigen houtje het geheim van de wereld heeft ontdekt. En helemaal manisch: “… Toen ving zijn geestesoog zijn eigen beeld en hij besefte waar hij was en wat hij zag en… ik weet niet wat er werkelijk gebeurde… maar nu voltrok zich het gevoel dat de grond onder zijn voeten wegzonk plotseling steeds sneller, zoals rotsblokken van de berg afrollen. Voor hij het kon tegenhouden begon de opeens vergaarde massa van inzicht aan te zwellen en het groeide uit tot een onhoudbare lawine van gedachten en inzichten; en bij iedere volgende vlaag van aanzwelling rukte de omlaagstortende massa honderden malen zijn eigen volume mee naar beneden, en deze massa ontwortelde nogmaals honderden malen zijn volume en daarop nogmaals honderden malen, en zo steeds sneller in een aldoor breder wordende stroom tot er niets meer overbleef waarop hij nog kon staan. Niets meer. Alles was onder zijn voeten weggegleden…”.

 

Flow

Pirsig steekt een rede af over het ‘blijven steken’ tijdens je werk, in zijn geval dus het repareren van zijn motor, dat vooral niet uit de weg moet worden gegaan, omdat het geleidelijk de vastgeroeste patronen uitschakelt die op de traditionele rede stoelen. Daardoor krijgen creativiteit, originaliteit, vindingrijkheid, intuïtie en verbeelding weer een kans een oplossing aan te bieden uit je ‘subliminale zelf’ dan wel onbewuste. Kwaliteit is verbonden met harmonie en schoonheid.“… We hebben kunstenaars zonder wetenschappelijke kennis en geleerden zonder artistieke kennis en beide groepen ontbreekt het aan geestelijke diepgang en de gevolgen hiervan zijn niet alleen vervelend – ze zijn afgrijselijk…”. Pirsig heeft het over ‘gemoedsrust’, waardoor je gedachten niet afdwalen en je met hart en ziel ‘opgaat’ in je werk. ‘Arbeidsvreugde’ is iets wat boven alles op peil gehouden moet worden en wat altijd bewaard moet blijven: “… De Grieken noemen het ‘enthousiasmos’ waar ons ‘enthousiasme’ vandaan komt, en dat letterlijk ‘gevuld met theos’, of God, of Kwaliteit betekent. En zo is alles weer rond…”. Het is onze ‘psychische benzine’. “… De echte motorfiets waar je aan werkt, is een motor die jezelf heet. De machine die ‘daar voor me’ schijnt te staan en de mens die ‘in me’ schijnt te zitten, zijn niet twee afzonderlijke dingen. Ze groeien samen naar Kwaliteit toe, of raken samen steeds verder van Kwaliteit verwijderd…”.

 

Nachtmerries

Het gaat niet goed met Pirsig. Tijdens de reis begint hij naar te dromen. Chris schudt hem wakker uit een nachtmerrie waarin hij een verschijning die hem steeds dwars zit de keel dicht knijpt: “… Het is Phaedrus. Hij begint te ontwaken. Een geest die tegen zichzelf gespleten is… ik… ik ben de boze gestalte in de schaduw . Ik ben die walgelijke gestalte… Ik heb altijd geweten dat hij terug zou komen… Het is nu zaak me erop voor te bereiden…”. Hij beseft dat hij met zijn zoon moet praten. Hem misschien op de bus naar huis moet zetten.

 

Het 'Ene'

Ondertussen vertelt hij hoe Phaedrus met zijn gezin naar Chicago trok om aan de universiteit aldaar filosofie te kunnen studeren en tegelijk een volle baan als docent aannam op een andere universiteit: “… Hij geloofde erin dat hij een van de grootste raadsels van het universum had opgelost, dat hij een Gordiaanse knoop van het dualistische denken had doorgehakt met één woord, Kwaliteit, en hij was niet van plan dat woord nog door iemand aan banden te laten leggen…”. Even verder: “… En daarom interesseerde het hem helemaal niet hoe hij op anderen overkwam. Het was je reinste fanatisme. In die dagen leefde hij in een gesloten universum, afgesneden van iedere communicatie. Niemand begreep hem…”. Hij heeft het over Plato, de essentiële Boeddhazoeker die aldoor voortgaat en opgaat tot het ‘ene’ dat zozeer overeen komt met zijn Kwaliteit dat het bijna identieke ideeën lijken. “… Al die tijd had hij het gevoel dat hij werd voortgejaagd door krachten die hij niet begreep – Messiaanse krachten…”. Hij heeft het over het ‘Onsterfelijke Principe’ dat bij Thales water heette, “… Anaximenes noemde het lucht. De Pythagoreeërs noemden het getal en zij waren zodoende de eersten die het Onsterfelijke Principe als iets niet-materieels zagen. Heraclitus noemde het Onsterfelijke Principe vuur en introduceerde daarmee verandering als deel van het Principe. Hij beweerde dat de wereld bestaat als conflict en spanning tussen tegengestelden. Hij zei dat er het Ene is en dat er het Vele is en dat het Ene de universele wet is die in alle dingen tot uitdrukking komt. Anaxagoras was de eerste die het Ene in verband bracht met ‘nous’, en dat betekent ‘geest’…”. Hij heeft het over het Sanskriet-woord ‘dharma’ dat ook wel wordt omschreven als het ‘ene’: “… Kunnen het ‘dharma’ van de Hindoes en de ‘deugd’ van de Oude Grieken identiek zijn?...”. Hij ervaart het als een blikseminslag als hij leest dat ‘aretê’, wat wij vertalen met ‘deugd’, in het Grieks ‘voortreffelijkheid’ betekent. “… Kwaliteit! Deugd! Dharma!...”. De “… eerste leermeesters van de westerse wereld hadden ‘Kwaliteit’ onderwezen…”. Even verder: “… Wat Phaedrus altijd Kwaliteit noemde, blijkt Socrates te hebben omschreven als de ziel, de zelfbewegende bron van alle dingen…”. Socrates laat zien hoe individuen tot het Ene worden getrokken door een met twee paarden bespannen wagen: “… een wit, edel en temperamentvol dier, het ander nukkig, koppig, buiig en zwart. Het ene paard helpt hem steeds omhoog naar de poorten van de hemel, de ander beschaamt hem steeds…”. Het witte paard staat voor de beheerste rede, het zwarte paard voor de duistere passie.

 

Uitputting

Zijn docentenbaan en zijn inspannende poging het geheel van het westerse denken te overtroeven aan de Universiteit van Chicago dwingen Phaedrus ertoe twintig uur per dag te werken en te studeren. Langzaam raakt hij uitgeput. Op een dag komt hij het lokaal binnen waar hij les moet geven, gaat zitten en spreekt niet. Zijn vier uur slaap zijn teruggelopen tot twee en daarna tot geen slaap. Hij loopt met tollend hoofd door de straten. Zijn tijdsbesef begint te tanen. Daarna komt hij zijn flat niet meer uit. Staart drie dagen en drie nachten naar de muur van zijn slaapkamer. Laat zijn urine lopen. Merkt het niet als zijn sigaretten opbranden tot aan zijn vingers en blaren veroorzaken. Dan roept zijn vrouw hulp in.

 

Dat wist ik wel

Chris huilt veel. Zegt dat hij spijt heeft dat hij is meegegaan. Dat hij de reis haat. Dat zijn vader vroeger veel leuker was dan nu. Of hij nog weet dat ze een keer bedden gingen halen en hij Chris de weg naar huis liet vinden. In feite was Pirsig zo overspannen dat hij echt niet meer wist waar ze woonden. “… ‘Toen speelde je altijd met ons. Je vertelde altijd verhalen en we reden met de auto om dingen te gaan doen en nu doe je nooit meer iets.’ ‘Wel’ ‘Nee, níet! Je zit alleen maar stil voor je uit te staren en je doet níet meer!’ Ik hoor hem weer huilen. Buiten slaat de regen in harde vlagen tegen de ruiten, en ik voel een zware depressie over mij komen. Hij huilt om hém. Hij mist hém…”. Na een zoveelste confrontatie vertelt Pirsig zijn zoon dat hij bijna weer krankzinnig is: “… Ik stuur je niet naar huis omdat ik boos op je ben, maar omdat ik bang ben voor wat er gebeurt wanneer ik nog langer de verantwoording voor jou blijf dragen…”. Even verder: “… Dit wordt dus een afscheid, Chris, en ik weet niet of we elkaar nog zullen zien…”. Chris reageert niet. “… ‘Chris, ze zeggen het ook van jou.’ Hij staart mij aan. ‘Dat al die problemen in jouw hoofd zitten.’ Hij schudt nee met zijn hoofd. ‘Ze lijken echt en voelen echt aan maar dat zijn ze niet.’ Zijn ogen zijn nu wijd open. Hij blijft nee schudden maar begrip maakt zich van hem meester. ‘Alles is van kwaad tot erger geworden. Moeilijkheden op school, last met de buren, last met je familie, problemen met vriendjes… problemen waar je je maar vertoont. Chris, ik was de enige die ze altijd heeft tegengehouden door te zeggen: ‘Hem mankeert niets,’ en nu zal er niemand meer zijn. Begrijp je dat?’ Hij kijkt verbijsterd. Zijn ogen volgen me wel maar er komt een floers over. Ik bied hem geen kracht. Dat heb ik hem nooit gegeven. Ik vernietig hem. ‘Het is niet jouw schuld, Chris. Dat is het ook nooit geweest. Begrijp dat alsjeblieft.’…”. Als Chris na een wanhopige uitbarsting zijn tranen met een theedoek heeft afgeveegd, zet hij zijn helm op, snoert de riem vast en kijkt op: “… ‘Was je echt gek?’ Waarom zou hij dat vragen? Néé! Grote verbijstering. Maar Chris’ ogen stralen. ‘Dat wist ik wel,’ zegt hij. Dan klautert hij achterop en we rijden weg…”. Pirsig: “… Aan beproevingen komt natuurlijk nooit een einde. Ongeluk en droefheid zullen bestaan zolang mensen leven, maar er is nu een gevoel dat er niet eerder was, en het ligt niet alleen aan de oppervlakte van alle dingen, het dringt tot in het diepste door: we hebben gewonnen…”. 

 

Uitgave: Prometheus – 2022, vertaling Ronald Jonkers, 512 blz., ISBN 978 904 465 164 5, €25,-

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

zaterdag 28 juni 2025

Prachtige wereld, waar ben je – Sally Rooney

 


De Ierse schrijfster Sally Rooney (1991) is misschien wel dé stem van de huidige generatie millennials. Een recensent noemde haar zelfs 'de Salinger voor Snapchatters'. Ik kwam haar tegen in een essay van Marianne Thieme in De Groene Amsterdammer (26.04.23), waarin ze schrijft dat Sally Rooney voorsorteert op een terugkeer naar de kerk maar daar toch voor terugdeinst. Een fenomeen dat mij nogal bezighoudt. Er lijkt iets opmerkelijks aan de hand. Toen ik in 2010 met mijn blog begon, werd het als een voldongen feit gezien dat het in Nederland en het Westen gedaan was met het christendom. De kerken stroomden leeg. Maar is dat nog wel zo? Inmiddels lijkt het tegenovergestelde aan de hand. Nieuw onderzoek laat zien dat de interesse in geloof en kerk onder jongeren toeneemt. Is er sprake van een religieuze revival? Zie ook de jonge schrijvers in ons land. Lieke Marsman in “Op een andere planeet kunnen ze me redden”. Bregje Hofstede die in de Volkskrant (28.05.25) zonder meer stelt dat een puur materialistische kijk op de wereld haar ‘honger naar een god’ in haar leven nooit kan stillen. Wel wil ze ‘een andere god dan vroeger’. Eentje die ‘de misogyne drek en andere smetten van zich afschrobt, en zichzelf opnieuw uitvindt’.  Dat kan geregeld worden: zie de jonge Deense predikant Josephine Drej Mikuta in de serie “Pastor in search of Paradise”. Toen ik begon als blogger zag de goegemeente gelovigen nog als ‘een beetje dom’ – op zijn zachtst uitgedrukt. Inmiddels spreekt de man met het hoogste IQ ter wereld (een score van maar liefst 276), YoungHoon Kim, openlijk over zijn geloof in Jezus Christus. Hij relateert zijn bekering aan de kwamtumfysica die aantoont dat informatie nooit verdwijnt: “… Ik denk dat ons bewustzijn doorgaat na de dood. Het is niet alleen hersenactiviteit, het is iets diepers…”. Is een en ander vooral een reactie op de gigantische teleurstelling inzake de loze belofte van een ‘prachtige, nieuwe wereld’, die zou komen als dat vermaledijde geloof maar was overwonnen en uitgewist? Is de wereld er écht beter op geworden? Of zijn we veeleer verder van huis geraakt. Stikken we onderhand niet in het moeras van leegte en betekenisloosheid? Mensen zijn altijd en overal spiritueel geweest. Hebben we misschien iets in onszelf gedood?

 

Emancipatie en autonomie

In biografische romans, zoals Franca Treurs “Dorsvloer vol confetti” (2009), Peter ter Velde’s “De vader en de zoon” (2011), Margriet van der Lindens “De liefde niet” (2015) en Lale Güls “Ik ga Leven” (2021) wordt het loslaten van een religieuze context en opvoeding nog verteld als een ‘bevrijdingsproces’, als een verhaal van emancipatie en autonomie, schrijft Jan Martijn Abrahamse in “Verlangen naar het heilige. Herontdekken wat we verloren hebben”. Maar ons teruggeworpen zijn op onszelf blijkt niet mee te vallen. Paul Kingsnorth in het artikel ‘Oosterse orthodoxie als levensbron’ (Wapenveld 73): “… Het moderne leven is snel, vies en beschadigend. Er zijn recordniveaus van depressie onder tieners. Onze westerse levensstijl is destructief en geestelijk niet duurzaam…”. Zie Jonathan Haidt. “… Door onze god-loosheid ontstonden de grootste tirannieën en de klimaatcrisis…”. In “Prachtige wereld, waar ben je” lijkt het seculiere bestaan niet langer de inspanning van het leven waard. Economische groei en individuele vrijheid blijken een wassen neus, met existentiële verwarring en richtingloosheid als gevolg. De onttoverde wereld is vooral een ‘dooie boel’: ondraaglijk plat en vermoeiend.

 

Lege pastorie

Het verhaal. Een succesvolle schrijfster met mentale problemen, Alice, heeft in een hotelbar een ijzige Tinderdate met een loser uit de buurt: Felix. Na een opname in een psychiatrische kliniek is ze net verhuisd van Dublin naar het Ierse platteland, waar ze in een grote, leegstaande, onverkoopbare pastorie is getrokken, op zoek naar een eenvoudiger, rustiger en authentieker leven. Ze mag er tijdelijk voor niks wonen. Thieme: “… Het is een reis die exact het omgekeerde is van de reis die die andere beroemde vrouwelijke Ierse romanschrijver, Edna O’Brien, in 1960 optekende in haar roman 'De buitenmeisjes'. Voor O’Brien kon emancipatie, moderniteit en (seksuele) bevrijding alleen in de stad worden gevonden. Rooney ontvlucht de stad juist. Rijk aan betekenis is ook de plek waar de zoektocht naar de prachtige wereld zich afspeelt: de lege pastorie staat voor het verdwijnende katholicisme en voor de noodzaak om het gat in de ziel die het heeft achtergelaten opnieuw te vullen…”.

 

Lange mails

Alice schrijft ‘om zich aan het leven vast te klampen’ lange mails naar haar vriendin Eileen, die voor een uitgever in Dublin werkt. Zo kan ze toch iets van haar ‘waardeloze bestaan’ vastleggen. Tijdens hun studie letterkunde waren ze kamergenoten. Een jongen die vroeger op de boerderij van de ouders van Eileen een zakcentje kwam bijverdienen, wipte ook nogal eens aan: de excentrieke want diepgelovige filosofie- en rechtenstudent Simon: “… Volgens mij had ik toen net ‘Anna Karenina’ gelezen en wilde ik op een boerderij werken omdat ik net zoals Levin wilde zijn. Hij krijgt allerlei diepe inzichten terwijl hij met een sikkel het gras snijdt of zoiets, waardoor hij in God gaat geloven…”. Over Simon, waar Eileen als tiener straalverliefd op was: “… Hij zei dat ze in een zwijnenstal leefden. Soms deed hij zelfs de afwas…”. Alice, met haar scherpe en ongenuanceerde grote bek had zijn geloofsovertuiging pontificaal ‘kwaadaardig’ genoemd. Dat leek hem bovenmate te amuseren: “… Sinds die avond zocht hij hen regelmatig op om met zijn rug tegen de radiator geleund met Alice over God te discussiëren…”.

 

Hechtingsproblematiek

Zelfs de treurige seks in de wereld van de inmiddels onafhankelijke dertigers stelt niets voor, omdat er geen greintje wederzijdse verantwoordelijkheid, laat staan iets als werkelijke liefde bij komt kijken. Eileen heeft zich laten ontmaagden door een vreemde voor wie ze niet eens haar kleren uit hoefde te trekken. Alles is toch maar een ontluisterende kwestie van chemische reacties. Zelfs de vrome Simon is een mooie playboy die de ene na de andere jongedame verslijt: “… Wat zij Augustinus ook weer? Heer, maak mij kuis, maar nu nog niet…”. Soms wonen ze een tijdje met iemand samen. Af en toe delen Eileen en Simon het bed om elkaar na een zoveelste teleurstelling te troosten.

 

Maatschappelijke ineenstorting

Eileen schrijft in een mail dat ons huidige idee van de werkelijkheid is gebaseerd op een “… reeks van rampzalige historische gebeurtenissen…”. Volg het nieuws. Lees de krant. Struikelen we niet van de ene ellende in de andere? Tussen 1225 en 1150 voor Christus, in een tijdbestek van vijfenzeventig jaar, schijnt de beschaving ook al een keer te zijn ingestort: “… De grote steden van het oostelijke Middellandse Zeegebied werden vernietigd of verlaten. Het alfabetisme stierf nagenoeg uit en complete schrijfsystemen gingen verloren. Niemand weet overigens precies wat hier de oorzaak van was. Op Wikipedia werd de theorie van de ‘algehele maatschappelijke ineenstorting’ genoemd, waarbij centralisatie, specialisatie, complexiteit en topzware politieke structuren ertoe leidden dat de samenlevingen in de bronstijd bij uitstek vatbaar werden voor teloorgang en verval. Een andere theorie draagt simpelweg de titel: Klimaatverandering. Dat werpt een vrij dreigend licht op onze huidige samenleving, vind je ook niet?...”.  Waar heeft de kolossale snelheid en verspilling en goddeloosheid van de twintigste eeuw ons gebracht? Ook zoiets: moet je met het oog op de naderende beschaving wel aan kinderen beginnen? “… En weet je, Alice, ik voel me wel degelijk een mislukkeling, mijn leven stelt in wezen niets voor en het boeit haast niemand wat erin gebeurt. Het valt me moeilijk om de zin ervan in te blijven zien, wanneer de dingen die ik belangrijk vind in het leven niets te betekenen blijken te hebben en de mensen van wie ik dacht dat ze van me hielden dat niet blijken te doen…”.

 

Beroemd

Bij de uitgang van een supermarkt komt Alice haar teleurstellende date weer tegen. Hij vraagt of ze al mensen heeft leren kennen. Nog niemand, antwoordt Alice. “… Ai, zei hij. Wat moeten we nu met jou? Straks word je nog gek in je eentje. O, dat ben ik al, zei ze…”. Genereus nodigt hij haar uit voor een feestje bij hem thuis. Felix blijkt wegens geldgebrek, net als Eileen, met een stel anderen samen te wonen. Tijdens een depressie werd hij ontslagen en probeert sindsdien rond te komen van een bullshitbaan. Alice vraagt hem mee te gaan naar Rome voor een boekpromotie: ze heeft toch geld zat. Ze haat zichzelf en ze haat haar beroemdheid, waardoor haar “… eigenaardigheden en manier van leven tot in de gruwelijkste details worden uitgeplozen…”, ter bevrediging van haar voyeuristische lezers. “… Mensen die opzettelijk beroemd worden – ik bedoel mensen die even van de roem hebben geproefd en er dan steeds meer van willen – zijn psychisch ernstig ziek, dat geloof ik echt. Uit het feit dat we in onze cultuur overal aan zulke mensen worden blootgesteld alsof ze niet alleen normaal zijn, maar ook aantrekkelijk en benijdenswaardig, blijkt wel hoe verminkend onze sociale ziekte is. Er zit een steekje los aan die mensen en als we hen als voorbeeld nemen raakt er ook bij ons een steekje los…”. Misschien hebben mensen gewoon behoefte aan ‘heiligen’: “… Ik vraag me af of die beroemdhedencultuur zich heeft uitgezaaid naar de leegte die de godsdienst heeft achtergelaten. Als een gezwel op de plek waar vroeger het sacrale zat…”. Even verder: “… Wat ik ook kan, wat voor onbeduidend talent ik ook mag hebben, iedereen verwacht dat ik het verkoop – letterlijk, bedoel ik, voor geld, totdat ik een heleboel geld en geen talent meer overheb. En dan is het klaar, dan is het met mij afgelopen en gaat de volgende opvallende vijfentwintigjarige de totale geestelijke ondergang tegemoet. Als ik onderweg één oprecht mens ben tegengekomen, dan heeft die zich zo goed verstopt in de krioelende massa bloeddorstige ego’s dat ik hem of haar niet heb herkend…”. Eileen en Simon kijken tegenwoordig ook al naar haar met een medelijden alsof ze “… een halfdood beest in de berm…” is “… dat je alleen nog een plezier kunt doen door het uit zijn lijden te verlossen…”. Jaja.

 

De laatste verlichte kamer

Volgens Eileen bestaat het huidige maatschappelijke discours vooral uit het definiëren tot welke slachtoffergroep iemand behoort (arme mensen, vrouwen, mensen van kleur) die elk zijn eigen onderdrukkersgroep heeft (rijke mensen, mannen, witte mensen): “… Maar in dat kader zijn relaties tussen slachtoffer en onderdrukker niet zozeer historisch als wel theologisch, in die zin dat de slachtoffers bovennatuurlijk goed zijn en de onderdrukkers per definitie slecht…”. Maar iedereen de juiste morele waarde toekennen en gaan zitten wachten tot een ander met de oplossing komt, zal precies niks veranderen aan de humanitaire ramp die zich voor ieders ogen voltrekt. Eileen zegt tegen Alice dat ze best haar leven zou willen geven voor een ‘heerlijke, nieuwe wereld’, maar ze kan geen ‘stervenswaardige ideeën’ op internet vinden. De lelijkheid van de wereld snijdt door hun ziel: “… De hedendaagse roman is (een enkele uitzondering daargelaten) volstrekt irrelevant, de mainstream filmindustrie produceert uitsluitend familievriendelijke gruwelporno, gesponsord door autofabrikanten en het Amerikaanse ministerie van Defensie, en de wereld van de beeldende kunst is in de eerste plaats een handelsmarkt voor de superrijken…”. Eileen is tot een nieuw inzicht gekomen: “… Mijn theorie is dat de mens zijn gevoel voor schoonheid is kwijtgeraakt in 1976 toen plastic het meest gebruikte materiaal in ons leven werd. Je ziet hoe de verandering zich voltrekt als je naar straatfotografie van voor en na 1976 kijkt. Ik weet dat er goede redenen zijn om sceptisch te zijn ten opzichte van esthetisch nostalgisme, maar het blijft een feit dat mensen vóór de jaren zeventig duurzame kleding van wol en katoen droegen, dat hun eten in papier werd verpakt en hun drinken in glazen flessen zat, en dat hun huis vol stond met zware houten meubels. Nu zijn de meeste voorwerpen in onze omgeving van plastic, de lelijkste stof op aarde, een materiaal dat als het wordt geverfd de kleur niet absorbeert, maar juist uitstraalt, op een unieke, weergaloos lelijke manier…”. Zie de heersende schoonheidsidealen: zelfs de mensen lijken van plastic! Alice denkt eerder dat de mens het instinct voor schoonheid is kwijtgeraakt toen de Muur viel: “… Ik zie de twintigste eeuw als één lange vraag waarop we uiteindelijk het verkeerde antwoord hebben gegeven…”. Staan wij in ‘de laatste verlichte kamer’ voor overal het licht uitgaat?

 

Mee naar de mis

Wanneer Eileen na een verjaardagsfeestje in een pub, midden in de nacht bij Simon aanbelt om bij hem te slapen, gaat ze de volgende ochtend met hem mee naar de mis. Ze kijkt toe hoe hij tussen merendeels bejaarden de communie ontvangt, knielt en een kruis slaat alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Ze vindt het bijna eng. “… Zou het kunnen dat ik tijdens de mis de oprechtheid van Simons geloof ben gaan bewonderen? Maar hoe is het mogelijk dat ik iemand bewonder omdat hij iets gelooft wat ik niet geloof en niet wil geloven, sterker nog, waarvan ik denk dat het aantoonbaar onjuist en absurd is?...”.  Ze voelt zich meer opgelaten over zijn serieuze ernst dan hij: “… Bewonder ik dan alleen het ritueel? Bewonder ik zijn vermogen om neutraal en kritiekloos overgeleverde wijsheden te aanvaarden? Of geloof ik stiekem toch dat Jezus een geval apart is en dat het weliswaar niet helemaal redelijk, maar op de een of andere manier toch acceptabel is om hem als God te vereren?...”.

 

Vergeef ons onze schulden

Alice vertelt Felix dat Simon gelovig is. Felix vraagt of hij soms ‘van het padje is’.  Alice en Felix hebben dan misschien niets met religie, toch voeren ze een diepgaand ‘het ergste wat ik ooit heb gedaan’-gesprek en breken zich vol schuldbesef het hoofd over hun ‘zonden’. Felix is zelfs bang dat hij een psychopaat is.  “… Misschien vergis ik me, maar ik geloof dat de hoeveelheid mensen die echt erge dingen heeft gedaan niet gering is…”, schrijft Alice later naar Eileen, “… stel dat er niet zomaar een paar slechte mensen rondlopen die wachten tot hun misdaden worden onthuld? Stel dat het voor iedereen geldt?...”.  Gek genoeg is dat precies wat de Bijbel leert. Eileen vertelt dat het in de kerk ging over het ‘uitzinnige’ en zelfs ‘vaag erotische’ verhaal van de zondares die de voeten van Jezus, die ze nat had gemaakt met haar tranen, afdroogde met haar haren. “… Die vrouw in dat verhaal heeft maar één kenmerkende eigenschap: het feit dat ze een zondig leven heeft geleid. Wie weet wat ze had gedaan? Misschien was ze gewoon een sociale paria, een gemarginaliseerde onschuldige. Maar het is ook mogelijk dat ze echt iets ergs had gedaan, dingen die jij en ik heel verkeerd zouden vinden. Dat is toch mogelijk? Misschien had ze haar man wel vermoord of haar kinderen mishandeld of zoiets…”. Even verder: “… Jezus, raadselachtig als altijd, zei gewoon dat al haar vele zonden haar vergeven waren omdat ze zoveel van hem hield. Zou het zo makkelijk zijn? Hoef je alleen maar te huilen en neer te knielen en vergeeft God je dan alles? Maar misschien is het helemaal niet zo makkelijk – misschien is oprecht huilen en door het stof gaan wel het moeilijkste wat een mens kan leren. Ik weet zeker dat ik het niet zou kunnen. Ik voel die weerstand, die kleine harde kern in me, waardoor ik me niet voor God ter aarde zou kunnen werpen, vrees ik, zelfs al zou ik in hem geloven…”.  Ik weet precies wat Alice bedoelt: ik zag mijn  ziel vroeger ook als een gouden bal met een harde schil er omheen. Een soort ronde walnoot. Hoe kom je daar binnen? Misschien kun je dat niet zelf. Misschien heb je God daarbij nodig. Het verhaal over het scheuren van het voorhangsel toen Jezus stierf, staat niet voor niets in de Bijbel.

 

Het goddelijke is dichtbij

Prachtig schrijft Eileen over hoe ze tijdens een taxirit bijna betoverd wordt door een andere, mystieke dimensie, die dwars door de werkelijkheid heenloopt: “… Het was een uitzonderlijk warme en zachte avond, de straten waren stil en donker en de kantoorgebouwen aan de rivieroever waren vanbinnen helemaal verlicht en leeg, en onder alles, onder de oppervlakte van alles, begon ik het allemaal weer te voelen, de nabijheid, de mogelijkheid van schoonheid, als een licht dat zachtjes van achter de zichtbare wereld schijnt en alles een bijzondere glans verleent. Zodra ik me van dat gevoel bewust werd, probeerde ik er in mijn gedachten naartoe te gaan, het te pakken te krijgen, maar het leek alleen maar te verflauwen of terug te wijken of weg te glippen…”.  Als ik in God zou geloven zou ik Hem niet op mijn knieën om vergiffenis vragen, schrijft ze, maar ik  “… zou hem alleen elke dag willen bedanken. Voor alles…”. Wanneer Eileen en Alice elkaar na een lange afwezigheid op een station omhelzen en in de ogen kijken: “… keken ze een ogenblik lang in iets diepers, iets wat onder de oppervlakte van het leven verborgen lag, niet onwerkelijk, maar een verholen werkelijkheid: de aanwezigheid, altijd en overal, van een prachtige wereld?...” (zie Dallas Willard).

 

Leren leven met verschil

Alleen zijn is ook niet alles: “… Vroeger waren mensen van onze leeftijd getrouwd en hadden ze kinderen en liefdesaffaires, maar nu is iedereen op zijn dertigste nog single en deelt een huis met huisgenoten die ze nooit zien…”. Natuurlijk was het traditionele huwelijk met zijn dwingende heteroseksuele monogamie  ook niet het ultieme toppunt van vreugde en voorkom je een hoop problemen als je alleen leeft, maar tegelijk blijft er volgens Alice vrijwel niets over van wat het leven de moeite waard maakt: “… we hebben dan wel de muren gesloopt die ons gevangen hielden, maar wisten we wel waarmee we ze wilden vervangen?...”. Het huwelijk was anders wel een manier om het leven door te komen: “… En wat hebben we nu? In plaats daarvan? Niets. En we haten mensen zoveel meer als ze fouten maken dan we van hen houden als ze iets goeds doen, dus de makkelijkste manier om te leven is dan maar niets te doen, niets zeggen en van niemand houden…”. Misschien wordt het tijd dat we weer leren leven met verschil (zie hoe Gerdi Verbeet afgelopen zaterdag werd uitgejoeld door een onfatsoenlijke, onvolwassen meute tijdens het GL/PvdA-congres)? Tijdens haar opname in een psychiatrische instelling heeft Alice de Bijbel gelezen: “… Jezus leert ons dat we niet moeten oordelen…”. Even verder: “… ik ben gefascineerd en ontroerd door de ‘persoonlijkheid’ van Jezus…”. Ook al ziet ze Hem enkel als een zeer bijzonder boekpersonage. Over God: “… Misschien bestaat er slechts één intelligentie waaraan iedereen op de wereld deel heeft en waarop ieder mens vanuit zijn eigen afzonderlijke lichaam de blik richt, als in een theater, waar iedereen weliswaar zijn eigen zitplaats heeft, maar waar slechts één podium is…”.

 

Filosofisch niemandsland

Eileen denkt dat Alice zich zo vereenzelvigt met Jezus omdat Hij zich ook beschouwde als een aanzegger van de Apocalypse: “… Ik heb de afgelopen paar dagen voortdurend over het laatste deel van je e-mail lopen denken; of, zoals jij zegt ‘dat het falen universeel is’…”. Trouwens, “…  is de dood niet gewoon de eenpersoonsapocalyps...”? Alice: “… In de katholieke leer -  voor zover ik begrijp – zijn schoonheid, waarheid en goedheid wezenskenmerken die één zijn met God. God is min of meer letterlijk zelfs schoonheid (en ook waarheid, ik meen dat Keats dat bedoelde, al weet ik het niet zeker)…”. Misschien resoneren deze eigenschappen in mensen omdat we God willen begrijpen. Misschien verklaart het zelfs onze emotionele betrokkenheid bij grote romans: “… in zijn leven en sterven heeft Jezus de noodzaak van belangeloze naastenliefde laten zien. Dus als we van fictieve personages houden terwijl we weten dat ze onze liefde nooit kunnen beantwoorden, brengen we dan niet in het klein de belangeloze liefde in de praktijk waartoe Jezus ons oproept?...”. Even verder: “… Waarschijnlijk bedoel ik daarmee dat je leven één groot feest kan worden als je je de christelijke manier van denken eigen maakt…”. Er valt eigenlijk niet te leven met het idee dat er geen morele wet is waaraan het heelal zijn structuur ontleent, geen “… dingen goed zijn en andere slecht…”. Ze kan niet geloven dat goed en kwaad een kwestie van smaak of voorkeur zijn. Ze kan ook niet geloven in God. Ze verkeert in een ‘filosofisch niemandsland’. “… De voldoening van het besef dat ik God dien door het goede te doen ligt buiten mijn bereik en toch heb ik een diepe afkeer van het idee dat ik het slechte doe…”. Alice over haar ‘heilige onrust’ (en daar herken ik mij volkomen in): “… Ik heb behoefte aan een kern in mijn leven, een plek waar mijn gedachten tot rust komen. Ik weet trouwens wel dat de meeste mensen die behoefte niet kennen en ikzelf zou veel gezonder zijn als ik die ook niet had. Felix heeft geen behoefte om zijn leven rond een kernprincipe te rangschikken en jij waarschijnlijk ook niet. Simon wel, maar die heeft God. Als je dan toch een kern in je leven nodig hebt, dan lijkt God me wel een goede optie…”.

 

Huisje-boompje-beestje

Na een heleboel gedraai, geruzie en gedoe geven Eileen en Simon eindelijk toe nog steeds stapelgek op elkaar te zijn en eindigen zoals op den duur zowat iedereen: getrouwd en zwanger. Ook Alice en Felix kiezen voor elkaar. De ‘mythe van de reis van de held’ is ‘het verhaal van de verloren zoon’, constateer ik hierbij.

 

Uitgave: Ambo|Anthos - 2023, vertaling Gerda Baardman, 336 blz., ISBN 978 902 636 516 4, 15,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

vrijdag 20 juni 2025

Vrij spel – Richard Powers

 


Ook al lijken we niets liever te doen dan vechten, de schepping is toch echt bedoelt om te spelen, aldus de Amerikaanse schrijver Richard Powers (1957) in zijn veertiende boek: “Vrij spel”. Hij baseert zich onder andere op Huizinga’s briljante “Homo Ludens”. Negenennegentig procent van moeder aarde is ons nog steeds onbekend: de oceanen. Powers' beschrijving van het spel in deze waterwereld is fenomenaal. Als Job sla je je hand vol ontzag voor je mond en vraag je je af waar de mens, door in te zetten op haar uitbuiting (diepzeemijnbouw, overbevissing, vervuiling), zijn verbijsterende arrogantie vandaan haalt. Ik heb het boek vooral gelezen als een verhaal over ‘ontsnappen naar een andere wereld’. Wie wil dat nu niet zo nu en dan? Eerder besprak ik van Powers “Gen voor geluk”. 

 

Vreugde

“Vrij spel” begint met een Polynesische scheppingsmythe over de god Ta’aroa die in een ei woont. Als hij het eindeloze wachten moe is, breekt hij uit de schaal en begint als een kunstenaar de wereld te scheppen: “… Hij weende van verveling en van eenzaamheid, waarop zijn tranen de oceanen van de aarde vulden, en de meren en alle rivieren van de wereld…”. Maar als de mens verschijnt, kijkt hij toe “… hoe de mens zijn omgeving ontraadselde en was in de wolken…”. Zijn enthousiasme is grenzeloos: “… Eindelijk iemand om mee te spelen…”. Het boek eindigt met een Bijbelfragment (Spreuken 8) inzake de personificatie van ‘Vrouwe Wijsheid’: “… Toen Hij de hemel gereedmaakte, was Ik daar, toen Hij een cirkel trok over het oppervlak van de watervloed, toen Hij de wolken daarboven sterk maakte, Hij de bronnen van de watervloed versterkte, toen Hij voor de zee zijn plaats bepaalde, zodat het water Zijn bevel niet zou overtreden, toen Hij de fundamenten van de aarde verordende, was Ik bij Hem, Zijn lievelingskind, Ik was dag aan dag Zijn bron van blijdschap, te allen tijde spelend voor Zijn aangezicht, al spelend in de wereld van Zijn aardrijk. Mijn bron van blijdschap vond Ik bij de mensenkinderen…”. De goden ‘spelen’ en de mens vervult hen met vreugde. Wat moeten ze inmiddels teleurgesteld zijn.

 

Alzheimerliteratuur

In het boek worden verschillende levensverhalen verteld die ook nog eens verspringen in tijd en plaats. Ten eerst is daar de tech-miljardair wiens hersenen worden aangevreten door een abnormale vorm van dementie: Todd Keane. Alzheimer lijkt de laatste tijd een opvallend thema in de literatuur. Zie “Al het blauw van de hemel”, “Gelukkige dagen”, “Cliënt E. Busken”. Heeft het soms te maken met de kundig onder de pet gehouden aftakeling van Joe Biden – zie hier? Soms zitten zaken gewoon in de lucht. Ten tweede is daar Rafi Young, zijn oude studievriend die inmiddels met hun door beiden ‘bemoederde’, want wereldvreemde vriendin Ina Aroita (ze verdwaalde constant op de campus - ze was geen huizenblokken gewend, ze had nog nooit sneeuw meegemaakt), nummer drie, een kunstenares, en twee geadopteerde kinderen, op een afgelegen eilandje met tachtig zielen ‘ver van de treurnis van de echte wereld’ in de Stille Oceaan woont: Makatea. De heren zijn ooit met knallende ruzie uit elkaar gegaan.

 

Trickster

Tot mijn verrassing droomt Ina over de Polynesische god Māui: de bedrieger en dus de equivalent van Hermes, de trickster, waar Olga Tokarczuk zo mooi over schrijft in “De tedere verteller”. Niemand kan zo goed liegen als hij. Ze droomt ook dat ze zich mee laat voeren op de rug van een lederschildpad – een beest dat langer is dan een man: “… Ze had ooit gelezen dat een lederschildpad elk uur zeven liter tranen moet plengen om ervoor te zorgen dat zijn bloed minder zout blijft dan het zeewater…”.

 

Oerleven

De tech-miljardair laat zich meevoeren door zijn brein. Als kind speelde zijn oxycodon-verslaafde vader (zie de dramaserie “Dopesick”), een hyperactieve beursspeculant, spelletjes met hem die veel te moeilijk waren, om zijn denken een boost te geven. Als hij het eindelijk voor elkaar krijgt om met backgammon van papa te winnen, daagt deze hem uit: wanneer hij drie van de vijf potjes die ze zullen spelen wint, mag hij in een boekwinkel het mooiste boek kopen dat hij kan vinden. Dat lukt hem en na eindeloos wikken en wegen kiest de tienjarige een veel te moeilijke studie van een oceaanwetenschapper: Evelyne Beaulieu (losjes gebaseerd naar het model van Sylvia Earle). Het boek vormt een poort naar een andere dimensie, ver van zijn constant ruziënde ouders. Kon hij maar in die onderwaterwereld leven: “… Twee weken lang was ik dagelijks in het boek verdiept. Toen ik het uit had, begon ik opnieuw. Het lokte eindeloze scheppingsexperimenten uit in mijn hoofd. Elke pagina wekte het onmetelijk grote en onverklaarbaar bizarre universum onder het oceaanoppervlak tot leven. Iedere zin was een blauwzwart mysterie, bevolkt door wezens die buitenissiger waren dan de monsters uit een computerrollenspel. Dertigduizend vissoorten. Vissen die tijdens hun groei hun gezicht naar de zijkant van hun lichaam verplaatsten. Vissen waarvan de platte kop doorzichtig was, zodat hun hersenen zichtbaar waren. Vissen die van mannetjes in vrouwtjes veranderden. Vissen die hun eigen hengels uit hun kop lieten groeien. Vissen die in de lichamen van andere levende wezens leefden…”.  Even verder: “… De oceaan wemelde van het oerleven – uit de oudste krochten van de evolutie overgebleven monsters -, ringvormig, buisvormig, vormloos; onmogelijke combinaties van plant en dier die geen enkel bestaansrecht hadden, creaturen die zo onwaarschijnlijk leken dat ik me afvroeg of mijn geliefde auteur ze niet had verzonnen…”. Vergeleken bij de oceaan lijkt het land een lachertje, een bijkomstigheid. “… Er bestonden waanzinnig afwijkende bestaansvormen, gedragspatronen uit een ander sterrenstelsel, verzonnen door een buitenaardse god. De wereld was groter, rijker en wilder dan ik het recht had me te wensen…”. Hij leest alles wat hij over de oceanen te pakken kan krijgen en verklaart haar zijn eeuwige liefde. Tot hij in het bezit komt van een computer…

 

Voor het water geschapen

Powers weeft een net van maritieme info door zijn verhaal die je al lezende moeiteloos meeneemt. De atol Makatea rijst zeventig meter boven het water uit, waardoor het immuun is voor de stijgende zeespiegel. In de tropische regen die gedurende twee miljoen jaar (!) neerdaalde, losten de daar aanwezige fosfaten niet op, maar verdichtten zich tot een fosfaatader die diagonaal over het eiland liep. In 1896, het jaar waarin Svante Arrhenius de Nobelprijs kreeg vanwege een verhandeling waarin hij aantoonde hoe een toename van de hoeveelheid kooldioxide in de atmosfeer onze planeet binnen afzienbare tijd aan de kook zou brengen, werd ook ontdekt hoe revolutionair fosfaat voor de voedselvoorziening was (kunstmest). Duizenden mijnwerkers kwamen naar Makatea om het tovergesteente, dat een tijdlang miljoenen voedde, op te delven, en lieten het in 1966 uitgeput en geradbraakt achter. Onder de weinige bewoners die overbleven, is ook de inmiddels 92-jarige oceanologe  Evie Beaulieu (zie hierboven). Ze schrijft haar laatste boek. Ze duikt nog steeds. Op haar twaalfde liet haar vader het nogal angstige meisje in een zwembad de primitieve zuurstofflessen uittesten die hij had ontworpen (vooral om haar zelfvertrouwen op te krikken). Ze merkte dat ze voor het water ‘geschapen’ was: “… een gedempte plek zonder randen, waar ze doorheen gleed. Beschut tegen de klappen die ze altijd opliep in de wereld van de lucht. Het water wiegde haar in zijn grote, vriendelijke hand…”. Ze had wel voorgoed ondergedompeld willen blijven.

 

Als je een dier slimmer wilt maken, moet je het leren spelen

Over de ‘neutrale gedemilitariseerde zone’ binnen de veilige grenzen van een ‘onderwaterwasstraat’ dan wel onderzees ‘wellnessresort’ annex ‘poetsstation’, een symbiotische gemeenschap waar poetsgarnalen en lipvissen parasieten verwijderen bij hun klanten die rustig hun beurt afwachten: “… Wezens die op elke andere plek in een prooi zouden veranderen, zwommen hier ongeschonden de muil van roofdieren binnen, die zich niet verroerden zolang ze werden bediend en zelfs toelieten dat de poetsers stiekeme hapjes uit hun eigen vlees namen…”. Het doet nog het meest doet denken aan de ‘tovercirkel van een kinderspel’. Zes vleermuisvissen in gelid geven elke voordringer een optater. Zelfs de bloeddorstige haaien doen lief en gedwee (zie ook de orka's die zeewier gebruiken voor onderlinge massages en behandelingen). Over rifmanta’s die de duikster komen begroeten: “… Met de zijlijnen langs hun flanken konden ze Evelyne van een afstand ontwaren. En dankzij de met een gelei gevulde kanalen onder de poriën vlak achter hun ogen konden ze haar magnetische veld voelen…”. Het zijn dieren die zichzelf in een spiegel herkennen, iets wat honden en katten en zelfs slimme primaten niet kunnen. Een reuzenmanta, een goliath met een vleugelwijdte die breder is dan het huis waarin ze verblijft, glijdt als een traag stealth-vliegtuig voorbij: “… Ze hield haar adem in. Hij zweefde boven haar, een drijvend toevluchtsoord voor tientallen andere wezens. Twee verschillende soorten zuigvissen hielden zich aan hem vast om mee te liften. Hele kolonies roeipootkreeften bivakkeerden overal op zijn lijf en in zijn kieuwspleten en spiracula. Jonge gouden makrelen surften op de drukgolven die door de boeg van de grote rog werden voortgestuwd…”. Even verder: “… Met hun ampullen van Lorenzini konden ze de magnetische velden van de aarde voelen, maar ook de magnetische velden die door de grote oceaanstromen werden opgewekt, zodat ze koers wisten te houden in uitgestrekte gebieden van de oceanen waar verder geen oriëntatiepunten waren…”. Voor de eilandbewoners is de reuzenmanta heilig, een beschermgeest en hoeder van al wat sierlijk en wijs is en stroomt. Ondertussen stropen schimmige boten met werkslaven op roggen waarvan de kieuwen op de markten in Guangzhou en andere Chinese havens aan de man worden gebracht als medicijn, hoewel ze nergens tegen helpen. De reuzenmanta zuigt de luchtbelletjes die Beaulieu uitstoot op om de aangekoekte materie uit zijn bek los te blazen en gaat daar mee door als alles allang schoon is. Met zijn linkerborstvin slaat hij tegen de zuil van belletjes ‘gewoon omdat het leuk is’: “… de enorme vogelachtige vis was aan het ‘spelen’. Spel was het middel waarmee de evolutie hersenen opbouwde, en elk wezen met een brein dat zo goed was ontwikkeld als dat van een reuzenmanta maakte er beslist gebruik van. Als je een dier slimmer wilt maken, moet je het leren spelen…”. Hetzelfde geldt voor mensen: zie Jonathan Haidt in “Generatie angststoornis”. 

 

Het land achter de kleerkast

Rafi Young, een Afro-Amerikaan, is opgegroeid in een zwarte achterbuurt in Chicago. Zijn vader dwong hem beter te leren lezen dan alle witten bij elkaar. Rafi was de spreekwoordelijke jongen die alles goed moest maken. Als hij zijn feloranje jas waar hij op school mee wordt gepest in een vuilcontainer dumpt en zijn moeder wijsmaakt dat hij te grazen werd genomen door een stel jongens, laat zijn licht-ontplofbare vader zijn egaa alle hoeken van de kamer zien: omdat ze niet kan opvoeden. Daarop neemt ze met hem en zijn zusje te benen. Tijdens de verplichte ouderbezoekjes laat zijn vader zoonlief hardnekkig veel te moeilijke, saaie encyclopedielemma’s lezen. Zo gauw Rafi  alleen is, trekt hij zich terug met de boeken van zijn eigen keuze, “… en stapte weer door de achterkant van de kleerkast, waar hij zich verloor in de brute wederwaardigheden van een andere, barmhartiger en mooiere wereld. Een wereld die, net als het meer, eindeloos, open en vrij was, en aan niemand toebehoorde…”. "Narnia". Als hij lego ontdekt, werkt hij samen met zijn zusje twee dagen lang aan een kleerkast met een losse achterwand: “… Rafi wilde hem zo groot maken dat ze erin konden, maar daarvoor had hij niet genoeg stenen. Maar ze konden wel een functionerend prototype maken…”. De school is een verschrikking, maar “… Als hij las, dobberde hij onaantastbaar rond op een oceaan van heldere woorden…”. "Charlotte’s Web", "The Boxar Children", "Charlie and the Chocolate Factory".

 

Zonder verdriet word je een monster

“… Hij wilde alleen maar lezen tot hij erachter zou komen waar alle leed in de wereld vandaan kwam…”. Al gauw komt er een Stiefpa in huis: “… Rafi bleef hem uit de weg door zijn intrek te nemen in het filiaal van de openbare bibliotheek van Taylor Street…”. Zijn leven lang zal hij zich schuldig voelen over de dood van zijn zusje die praktisch door zijn Stiefpa wordt vermoord omdat ze het voor hem opneemt. Ze vliegt naar boven tijdens een daverende ruzie over zijn schoolkeuze. De trapleuning laat los waardoor ze naar beneden valt. Uit het opstel dat Rafi schrijft om aangenomen te worden op het prestigieuze Saint Ignatus College (“… vernoemd naar de oprichter van de jezuïetenorde, Ignatius van Loyola, een verdwaasde Spaanse soldaat uit de Renaissance, die aan heftige hallucinaties had geleden..”) wat moet gaan over ‘de belangrijkste eigenschap die iemand maar kan bezitten’: “… Zonder het vermogen je verdrietig te voelen, kun je nooit vriendelijk of attent zijn, want dan zou het je niets kunnen schelen en zou je ook niet kunnen weten hoe een ander zich voelt. Zonder verdriet zou je nooit iets van de geschiedenis kunnen leren. Dankzij verdriet leer je houden van de dingen die je lief zijn en word je beter dan je was. Iemand die nooit verdrietig is, zou een monster zijn…”. 

 

Onafscheidelijk

Op het Ignatius valt het rijkeluiszoon Todd op dat sloeber Rafi  altijd met boeken onder zijn arm loopt. "Zen en de kunst van het motoronderhoud". "Brieven uit de hel". "Gödel, Escher, Bach". “… Ik loerde naar de titels en ging er vervolgens in de bibliotheek naar  op zoek. Een vijfde van mijn onderricht genoot ik dankzij een knul die ik niet eens kende…”. Als Rafi de beurs wint die de vader van Todd ter beschikking stelt, maakt hij kennis met Rafi en nodigt hem uit voor de Schaakclub. Al gauw worden beide paria’s onafscheidelijk: waar Todd is, is Rafi, waar Rafi is, is Todd. Allebei hebben ze gestoorde vaders en labiele moeders die hun partners niet aankunnen. Allebei zijn ze gek op Tolkien en Star Wars en Ursula Le Guin. Rafi komt met "De Meester en Margarita": “… De goeie shit onthouden ze ons brother. Te gevaarlijk!...”. Terwijl Todd games begint te ontwikkelen die hij per postorder verkoopt, leest Rafi “… krankzinnige hoeveelheden obscure romans…” (dat wil ik ook!!). Rafi is het soort jongen dat huilt als een docent e.e. cummings' gedicht ‘somewhere i have never traveled, gladly beyond’ aan een versufte klas voordraagt, en Todd met moordzucht in zijn ogen aankijkt als hij merkt dat zijn vriend het ziet: wee je gebeente als je er ooit zelfs maar een toespeling op maakt. Op een dag haalt Rafi 'The Game That the Gods Play' van Hideo Ohira uit zijn legergroene ransel, het boek dat ‘go’ introduceert, het meest complexe en diepzinnige spel dat de mensheid ooit heeft bedacht (zie ook: "De MANIAC" van Benjamin Labatut): “… Dit is het oudste zonder onderbrekingen gespeelde bordspel ter wereld. Miljarden mensen spelen het. In China is het een van de vier instrumenten ter zelfverbetering. In Japan wordt het door de staat gesubsidieerd – als een manier om verlicht te worden…”. Alleen al dat jaar spelen ze duizend partijtjes.

 

Vrouw in een mannenwereld

Duiken kun je niet omschrijven. Er is niets dat erop lijkt. Met elke nieuwe duikles krijgt Beaulieu zulke bizarre dingen te zien dat ze rechtstreeks uit een koortsdroom lijken te komen. Soms vraagt ze zich af of ze high is van de stikstof. “… De wereld van het droge land bood Evelyne Beaulieu nooit iets wat haar geestdrift waard was. De oceaan verdiende het dat ze alle regels overtrad…”. Regelmatig doet ze zich voor als jongen om mee te mogen doen in de wereld van het diepzeeduiken. Ze laat iemand anders haar aanmeldingstest schrijven voor de studie oceanografie. Ze raakt er aan gewend gedwee mannenuitleg aan te horen, glimlachend mannengrapjes te verduren, twee keer zo hard te werken en maar de helft van de erkenning te krijgen. Ze heeft er geen moeite mee om het spel volgens de regels te spelen totdat de regelgevers even niet kijken. Manie groeit uit tot competitie en wordt kennis. Voor het eerst dalen Walsh en Piccard in een piepkleine drukcabine af in de Marianentrog bij de Filipijnen: “… Op hun reis door die elf kilometer diepe waterkolom naar beneden en daarna weer omhoog, zagen ze overal leven. Wilde, bizarre monsters zoals je die alleen in nachtmerries tegenkomt. Organismen die gloeiden en trilden en surreële vormen aannamen, met amorfe lichamen die een druk van meer dan duizend kilo per vierkante centimeter aankonden…”. Beaulieu had altijd geleerd dat onder die druk, zo ver van zonlicht, niets kon leven: “… Maar het leven wilde de menselijke logica nooit zo erg volgen…”. Op dat moment beseft ze dat, mocht Chroesjtsjov een paar kernkoppen afvuren, het leven op de bodem van de Marianentrog er geen moment door zou worden verstoord. Voor de entiteiten daarbeneden, op een plek zo donker en vijandig als de ruimte, stellen we geen sikkepitje voor. De wezens in de onderste regionen van de oceaan trekken zich niets aan van wat de mens boven het wateroppervlak uitspookt.

 

Durfkapitalisten

Ondertussen zit de burgemeester van Makatea met een enorm dilemma. Een groep Amerikaanse durfkapitalisten wil drijvende soevereine steden in de internationale wateren gaan bouwen die zich niet meer aan allerlei nationale regels hoeven te houden, en vinden Makatea wel een goede aanvoerbasis. Misschien leveren de techno-utopisten veel geld op, maar dan is het wel gedaan met het rustige leventje op Makatea. En wie zegt dat een en ander niet wederom in een slavenbestaan zal ontaarden? Hij besluit een referendum te houden.

 

Niet-normaal krankjorum

Rafi raakt geobsedeerd door de negentiende-eeuwse Russische filosoof Nikolaj Fjodorovitsj Fjodorov en zijn boek “De filosofie van de Gemeenschappelijke Taak” over het ‘niet-normaal krankjorume’ idee dat de evolutie zou kunnen leiden tot overwinning van de dood. Onsterfelijkheid. Zijn zus. In feite dromen Todd en andere singulariteitsdenkers, transhumanisten en techfuturisten stiekem over hetzelfde. De exponentiële groei van de programmeerkracht in de wereld lijkt oneindig. Rafi: “… op een dag zullen levende wezens, dankzij een combinatie van genetica, informatietheorie en simulatie – allemaal zaken waarvan Fjodorov de ontwikkeling al voorzag nog voor ze bestonden -, in staat zijn iedereen die ooit heeft geleefd en is gestorven tot leven te wekken…”. Wat zijn tijdgenoten van hem dachten, wil Todd weten: “… Voornamelijk dat hij gestoord was. Maar Tolstoj was gek op hem. Dostojevski zei dat het was alsof hij zijn eigen gedachten teruglas…” (zie ook “Het onsterfelijkheidscomité” van John Gray).

 

Passies

Na een hoop toestanden krijgen beiden het voor elkaar aan dezelfde universiteit te gaan studeren. Rafi literatuur. Todd artificiële intelligentie: wij zullen met onze deskundige systemen “… de mensheid op het goede pad brengen en in het gareel krijgen…”. Volgens Todd ziet niemand aankomen hoe computers onze levens gaan beheersen. Volkomen andere wezens van ons zullen maken. Alles kunnen vertalen wat er in ons hart en onze gedachten leeft. Samen trekken Rafi en Todd in een bezemkast van een kamertje. Ze zijn een tijdje lid van een spellengroep, 'wat zo verslavend is als crack': “… In een wereld waarin hard werken een deugd en naar hartenlust spelen een zonde was, vormde dat een aanklacht…”. Ze houden er ook weer mee op. Hun tentamens (“… die natuurlijk net zo goed een spel waren…”) komen er door in het gedrang. Rafi loopt tegen het eilandmeisje van zijn dromen op, kunststudente Ina Aroita. Samen nemen ze Todd als een soort mascotte onder hun hoede: “… Met ons drieën werden we onoverwinnelijk…”. De moeder van Ina heeft nog als doodarm meisje kamers schoongemaakt in westerse luxehotels: “… Mensen met geld doen griezelige dingen…”. Ik moest denken aan de overuren draaiende escortbureaus tijdens de aanstaande NAVO-topEigenlijk zijn Rafi en Todd afsplitsingen van zijn eigen persoonlijkheid, aldus Richard Powers in een interview in de Volkskrant (14.02.25): “… Tijdens mijn studie natuurkunde ontdekte ik dat ik een grote passie had voor literatuur…”. Door de campus van de Universiteit van Illinois waar hij studeerde liep een straat. Aan de ene kant bevonden zich alle gebouwen waarin de geesteswetenschappen huisden en aan de andere kant alle bètafaculteiten: twee verschillende werelden die niets van elkaar wilden weten. Elke keer als hij de straat overstak kreeg hij buikpijn: “… ik wilde allebei. Uiteindelijk heeft het schrijverschap me dat gegeven…”. 

 

Deep learning

Wanneer Ina na een ruzie met Rafi bij Todd blijft slapen, zijn de rapen gaar en spat het driemanschap uit elkaar. Todd start een eigen onderneming: 'Playground', verhuist naar Silicon Valley, en strijkt als techniekgoeroe miljoenen op met ‘deep learning’: “… De site runde zichzelf en mijn bedrijf runde mij…”. Todd: “… We verbeterden de designs en voegden features toe om die plek voor zo veel mogelijk verschillende soorten mensen zo verslavend mogelijk te maken…”. Levens worden verwoest door mobiele games die onze ondergang betekenen, weet de gewetenloze Todd (zie Jonathan Haidt). “… Zorg dat ze ingelogd blijven,’ zei ik tegen mijn personeel…”. Met ijzingwekkende precisie voorspelt Playground alle hoop en angsten en koopgewoonten van haar gebruikers, omdat ze bij al hun informatie kan komen, en verhandelt die weer verder: “… We schraapten de data van honderdduizend gebruikers af, analyseerden die en verkochten ze aan een politiek consultingsbedrijf, dat ze gebruikte in een gehaaide digitale targetingcampagne om een bepaalde politicus gekozen te krijgen…”.  Todd: “… We waren bezig de toekomst op de automatische piloot te zetten…”. Het tijdperk van de mens loopt ten einde: “… Er was een nieuw soort leven ontstaan dat onze banen zou overnemen, onze industrieën zou leiden, nieuwe ontdekkingen voor ons zou doen, onze vriend zou worden en onze samenlevingen naar eigen goeddunken zou verbeteren…”. Op een gegeven moment snapt Todd zelf niet meer waar Playground mee bezig is: “… een van de domeinen op de site bracht een burgerwachtgroep voort waarvan de posts over vermeend wangedrag een hoogleraar dwongen oneervol ontslag te nemen. Threads in andere takken van de site zorgden voor een run op bizarre consumentengoederen of voor het faillissement van ooit gezonde bedrijven. Posts die viraal gingen en de reacties die ze uitlokten konden de carrière van acteurs maken of breken en waren van invloed op het schrappen of het ontstaan van populaire tv-series. Er werd door flamers met modder gegooid en er waren complete partizanenstrijden. Er werd met geweld gedreigd en er werden opruiende uitlatingen gedaan die in elke andere omstandigheid een aanleiding zouden vormen voor lasterprocessen. Zelfverzonnen feiten tierden welig. Creatieve haatberichten leverden bakken met Playbucks op. Sektes vermenigvuldigden zich als bacteriën. En dat gold ook voor influencers, deepfakes, complottheorieën en eindeloze onheilsvoorspellingen. We lieten gestoorde dingen toe…”. Even verder: “… Een samengeklonterd clubje in het subdomein Investeringen zette tienduizenden gebruikers ertoe aan om kleine partijen verliesgevende aandelen op te kopen. De koers daarvan schoot omhoog, waardoor shortsellers van hedgefondsen in het nauw kwamen en uiteindelijk miljarden verloren…”. Playgrond ontregelt alles. Is bandeloos. En om uit handen van de wet te blijven, is het Todd die achter de soevereine drijvende platforms in een niemandsland zit, waar pas echt alle remmen losgegooid kunnen worden: seasteading.

 

Een rijk, zo vreemd…

Door middel van de boeken die Beaulieu schrijft, giet Richard Powers een zee aan adembenemende biologische kennis over zijn lezers uit: “… Ze schreef over die duikpartij in de Koraaldriehoek op haar eerste onderzoeksreis, toen een zeepaardje zo klein als de nagel van haar pink met zijn grijpstaart een paar strengen van haar golvende haar vastklemde en vast bleef houden alsof het meeliftte op God. Ze vertelde over de dag dat ze in de koude wateren in het noorden van de Atlantische Oceaan een gele haarkwal tegenkwam – een gloeiend wezen van honderdtachtig kilo met meer dan duizend tentakels, waarvan de langste ongeveer half zo lang was als een gemiddeld huizenblok in de stad…”. Ze beschrijft hoe ze watertrappelend parasieten uit de kop van een dankbare grijze walvis peutert. Ze ontmoet een zes meter lange, driehonderd jaar oude, Groenlandse haai. Een manta komt naar haar toe om verlost te worden van een visnet waarin hij is gewikkeld. Ze daalt in een driepersoonsduikboot af in de pikzwarte duisternis, donkerder dan het heelal, naar een rijk zo vreemd dat het de grenzen doet vervagen van nachtmerries en droombeelden: “… monsterlijke vissen met sabeltanden die op andere vissen visten met als lokmiddel bacteriën die aan hun voorhoofd ontsprongen. Doorzichtige kwallen die als elektronisch speelgoed knipperden in bonte kleuren…”.

 

Ongekende krachten

Ze heeft het over zeevogels die duizenden kilometers meanderende geurrivieren in de atmosfeer waarnemen. In een hoofdstukje over ‘ogen’: “… Zo waren er de tweehonderd ogen van de jakobsmantel; zeesterren die met de punten van hun armen kunnen zien; vissen met in tweeën gedeelde ogen die tegelijkertijd boven en onder water kunnen kijken; de aardbei-inktvis, met een groot oog waarmee hij omhoogkijkt om grote bewegende schaduwen te kunnen zien, en een klein oog waarmee hij naar beneden kijkt naar de twinkelende beestjes in de diepte…”. Daar, waar het licht niet doordringt zijn verbluffende kartelige bergketens met watervallen die duizend keer krachtiger zijn dan de Niagarawatervallen. Haaien die twee derde van hun hersengewicht gebruiken om één druppel bloed te ruiken. Olifantvissen die met hun kin elektriciteit ruiken. Beaulieu beschrijft het geklik dat trekkervissen maken door hun stekels tegen elkaar te bewegen. De scheepshoorngeluiden en drumsolo’s van kikvorsvissen. Het bulken van brullende koraalduivels. En de luidste lawaaimaker: de zo goed als blinde pistoolgarnaal wiens scharen op de haan van een handwapen lijken: “… Het geluid van deze kleine garnaaltjes overtreft alle andere in zee, zelfs het gebulder van de grote walvissen. Wanneer een hele kolonie pistoolgarnalen tegelijkertijd begint te knallen, kan dat de meest geavanceerde sonar van de marine ontregelen. De knal van één pistoolgarnaal is luider dan het brullen van een vliegtuigmotor op honderd meter afstand. En door de explosie die door zijn dichtklappende schaar teweeg wordt gebracht, ontstaat een golf van luchtbellen die sterk genoeg is om een grote vis te verlammen of een glazen pot te verbrijzelen. Die bellen bevatten zoveel energie dat de lichtflitsen die ze voortbrengen bijna net zo heet zijn als de oppervlakte van de zon…”. Ze heeft het over een pistoolgarnaal die een gedeeld hol uitgraaft voor een grondel. Het dier voorziet hem op zijn beurt van voedsel. Voor wat, hoort wat: “… De garnaal voelt met zijn lange sprieten voortdurend waar de vis is. De grondel vertelt de garnaal wat er buiten gebeurt, via een taal die bestaat uit speciale tikjes met zijn vinnen…”.

 

Levend licht

Als de mensheid verdwenen is zullen de voortbrengselen van hun creativiteit nog eeuwenlang een resource-managementspel vormen voor de rest van de schepping. Zie de octopus die rondzwemt met een doorzichtige glazen pot, ter compensatie van de schelp die hij tijdens de evolutie is kwijtgeraakt. Bij elk teken van gevaar duikt het schepsel in zijn transparante draagbare huisje. Zie het zeepaardje dat zich vastklampt aan een plastic rietje, alsof het een stengel is van de kelp waar hij gewoonlijk tussen leeft. Driekwart van de soorten in de oceaan, van zoöplankton tot de reuzeninktvis, seint in een taal van levend licht. Haar meest mystieke ervaring heeft Beaulieu met een reuzenzeekat die voor de ingang van zijn hol tijdens een woeste sabeldans een complete lichtshow vol uitzinnig pulserende kleurakkoorden over zijn lichaam laat flitsen. Is dat de manier waarop hij ‘speelt’? “How Great Thou Art”.

 

Uitgave: Atlas Contact – 2024, vertaling Jelle Noorman, 432 blz., ISBN 978 902 547 626 7, € 26,99

Rechtstreeks bestellen bij Bol: klik hier