Menu

woensdag 24 januari 2024

Een schitterend wit – Jon Fosse

 


Ik houd van mystici. Wanneer een mystiek schrijver als de Noorse Jon Fosse (1959) de Nobelprijs voor Literatuur 2023 wint, kun je er rustig vanuit gaan dat de mystiek terug is van weggeweest. We zijn het koude en kille rationalisme, materialisme en seksisme voorbij, lijkt het. En we zijn ook nog steeds niet veranderd in ééndimensionale robotjes. Gelukkig. Ik herinner mij een meisje dat in het tv-programma “Eus’ Boekenclub”, rillend van alle gorigheid zat te vertellen dat ze van school Wolkers moest lezen (zie mijn vorige blog). De ziel laat zich niet dood verklaren. Om je te wagen aan Fosse, is de kleine novelle “Een schitterend wit” een goed begin.

 

Bijna-dood-ervaring

Jon Fosse (studeerde literatuur, sociologie en psychologie, werkte als journalist, docent, redacteur, vertaler en schrijver) werd al jaren beschouwd als een potentiële Nobelprijswinnaar. Hij is auteur van een omvangrijk oeuvre, dat onder meer romans, gedichten, essays, kinderboeken en toneelstukken bevat, die over de hele wereld worden gespeeld. Een bijna-dood-ervaring als zevenjarige, vanwege een ernstig ongeluk, ligt ten grondslag aan zijn spiritualiteit. Vanaf dat moment wist hij dat er iets ‘groters’ was. Voorbij onszelf. Het Katholiek Nieuwsblad 13.01.24:  “… Jon Fosse ziet geen tegenstelling tussen deze ervaring en wetenschappelijke kennis. Op een interviewvraag of hij zijn ervaring op de drempel van de dood in verband brengt met geloof – hoewel dat misschien slechts een chemische reactie in zijn hersenen was – reageert hij: ‘Alles wat we ervaren is terug te voeren op de chemie. Maar dat verandert niets aan wat ik heb meegemaakt.’…”. Het woord God vermijdt Fosse zoveel mogelijk in zijn werk. Omdat wij ons geen beeld kunnen vormen van de Eeuwige. Het concept God gaat ons bevattingsvermogen te boven, ligt voorbij onze werkelijkheid. Waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen, zei de grote taalfilosoof Wittgenstein al.

 

Genius loci

Evenals de Poolse Nobelprijswinnaar Olga Tokarczuk zegt de verlegen Fosse, die zich na een alcoholvergiftiging bekeerde tot het Rooms-Katholicisme, dat zijn inspiratie ‘van buiten komt’. In Knack 10.12.23: “… Ik moet het binnenlaten. Ik hoor het, ik gebruik het, het wordt pas literatuur met behulp van mijn persoon. Ik speel een soort muziek, mijn soort muziek…”. Het vernietigde zijn marxisme en atheïsme. Overtuigde hem dat er een andere dimensie moest zijn :“ … Er zit iemand anders in mij. Als schrijver ben ik degene die naar hem luistert. Elk werk, elk boek is zijn eigen universum, met zijn eigen specifieke regels en voorwaarden. Ik creëer die universums. Ik schrijf niet om mezelf uit te drukken. Ik schrijf om mezelf kwijt te raken, om afstand te nemen van mezelf…”. Een dergelijk schrijfproces fascineert mij mateloos. Bedoelt hij iets als zijn ‘valse’ en ‘ware’ zelf? Opvallend is het verschil tussen Tokarczuk en Fosse. Tokarczuk heeft het in verband met literatuur over de ‘verwrongen wegwerpmetafysica’ die als een ‘golvende fata morgana’ boven ‘Mitteleuropa’ hangt en zich ‘voedt met zijn nachtmerries’. Alles is zwaar en donker en eng bij haar, wat ik niet raar vind als je kijkt naar wat er zich allemaal heeft afgespeeld in haar contreien. Fosse’s wereld is daarentegen licht, wit en vol serene stilte. Je gaat vanzelf richting een Latijns begrip als de  ‘genius loci’, de geest van een bepaalde plek, denken. Nog een leuke anekdote uit Knack: “… Op de schrijfacademie waar Fosse doceerde, gaf hij eens een jonge student het advies om nooit autobiografisch te schrijven. Die student sloeg zijn advies in de wind. Zijn naam: Karl Ove Knausgård…”. De moraal van het verhaal: schrijven is een puur individualistisch gebeuren. Wat voor de een werkt, werkt voor de ander absoluut níet.

 

The middel of nowhere

“Een schitterend wit” is zo’n mysterieus verhaal, dat je het op allerlei manieren kunt opvatten. Dit is míjn interpretatie. Iemand die zich te pletter verveelt, stapt in de auto een rijdt een eind weg. Op iedere T-splitsing slaat hij de ene keer rechts, de andere keer links af. Hij komt tot stilstand op een smal bospad in ‘the middle of nowhere’, waar hij niet kan omkeren. De auto is vastgelopen in de modder. Isaac Bashevis Singer in “Op zoek”: “… De vrees voor verveling is vaak even groot, zo niet groter dan de vrees voor de dood…”. Een en ander doet me ook aan Dante denken, die zijn grote gedicht “De Goddelijke Komedie” laat beginnen met een ik die zich in het midden van het leven in een donker woud bevindt. Tot overmaat van ramp begint het ook nog te sneeuwen. Fosse’s personage komt tot de conclusie dat er een tractor nodig is om zijn auto uit de modder te trekken. Hij zal op zoek moeten naar mensen, maar hij herinnert zich amper huizen te hebben gezien tijdens zijn rit. Enkel een verwaarloosd boerderijtje en een woning met dichte gordijnen. Als het ophoudt met sneeuwen stapt hij uit zijn auto en gaat op onderzoek uit: waar een weg is, moeten ook mensen zijn. Uiteindelijk merkt hij dat hij verdwaald is. De vermoeidheid speelt hem parten. Hij rilt van de kou. Hij ziet een ronde kei waarop hij besluit even te gaan zitten om uit te rusten. Hij beseft dat hij dood zal vriezen en terug naar de auto moet. Maar waar staat die? Hij voelt zich dommer dan ooit in zijn ‘zondige’ leven. Is hij het bos ingegaan, omdat hij dood wilde vriezen? “… Maar dat wil ik toch niet. Ik wil niet dood. Of is juist dat wat ik wil. Maar waarom wil ik dood…”. Het is alsof ik Paulus hoor: “… Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na, wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik…” (Romeinen 7 vers 19).

 

Ik ben die ik ben

Ondertussen is het volkomen donker geworden. De ik-figuur gaat richtingloos op pad de beangstigende duisternis in. Plotseling ziet hij een schitterend wit licht op zich afkomen. Een gedaante als een vrouw, maar eigenlijk geslachtsloos. Ze legt even haar arm van lucht om hem heen. Warmte overstroomt hem. Dan is ze weer verdwenen. Of alleen onzichtbaar geworden?  Het was geen mens. En ook geen spook. Was het een engel Gods? “… Want de gedaante was zo stralend wit, of misschien was het een kwade engel. Want kwade engelen zijn ook engelen des lichts, misschien stralen alle engelen wit, zowel de goede als de kwade. Of misschien zijn alle engelen zowel goed als kwaad, dat kan toch…”. Heeft hij een waanvoorstelling gehad? Hij vraagt hardop of er iemand is. Een dunne, ijle stem, vol diepe liefde – hij kan het niet anders verwoorden – zegt: “… ik ben hier, ik ben hier altijd, altijd ben ik hier…”. Een enorme grote, vriendelijke, gele maan met daaromheen eindeloos veel blinkende sterren verlichten de met sneeuw bedekte takken van de bomen en de witte grond. Hij beseft dat waarschijnlijk niemand hem zal gaan zoeken omdat hij moederziel alleen woont. Hij zet er wederom de pas in en heeft het gevoel dat er iemand, of iets, met hem meeloopt. Hij wil niet opzij of achterom kijken. “… Wie ben jij…”, vraagt hij. De gedaante zegt dat ze dat niet kan zeggen. Hij blijft haar met vragen bestoken. En uiteindelijk zegt ze: “… ik ben die ik ben…”. Dat is de betekenis van de naam waarmee God zich aan Mozes openbaart bij het brandende braambos (Exodus 3 vers 11-15): Jaweh.

 

Heilige grond

Even later ziet hij voor zich nog iets donkers dat hem tegemoet komt. Twee mensen. Een ouder stel. Hij roept hen. De ‘stem van de stilte’ antwoordt. Het is zijn moeder, die zegt dat ze hem eindelijk gevonden heeft. Naast haar, arm in arm, staat zijn vader. Ze komen hem helpen omdat hij verdwaald is. Het echtpaar kibbelt met elkaar over wie wie het bos mee heeft ingetrokken. Zijn moeder beschuldigt zijn zwijgzame vader dat hij nooit iets zegt: “… Alles was net als vroeger…”. Als de maan door de wolken wordt bedekt, ziet hij hen niet meer. Heeft hij het zich ingebeeld? Wanneer hij bijna omvalt van vermoeidheid en het liefst een poosje zou willen slapen, wat niet kan omdat hij dan misschien nooit meer wakker wordt, ziet hij tussen twee bomen nog een man staan. Met blote voeten in de sneeuw. Hij draagt een wit overhemd onder een zwart pak en een zwarte stropdas. Een dominee? Een doodgraver? Ook de stralende gedaante komt weer opdagen. Evenals zijn ouders die elkaars handen vasthouden. Ze kijken alleen maar naar hem, lijken de man in het zwarte pak niet op te merken. De man in het zwart pakt hen ieder bij een hand en samen komen ze naar hem toe. Plotseling ziet hij dat zijn ouders eveneens op blote voeten lopen. De glanzende gedaante hangt intussen als een licht om hen heen. Terwijl hij naar hen toegaat, merkt hij dat hijzelf ook geen schoenen en sokken meer aan heeft. Wanneer heeft hij ze uitgetrokken? Het doet me wederom aan het verhaal over het brandende braambos denken, waar God Mozes opdraagt zijn sandalen uit te trekken, want ‘de grond waarop hij staat is heilig’ (Exodus 3 vers 5). De man in het zwarte pak reikt de ik-figuur de hand. Dan ziet hij dat de man geen gezicht heeft. Waar zijn gelaat moet zitten is alleen maar leegte. Hij wordt het licht in getrokken. De man in het zwarte pak loopt langzaam het bos uit: “… het is alsof we door de lucht lopen…”. De schitterende gedaante zegt: “… Kom mee…”. Alle vier lopen ze voetje voor voetje achter haar aan het ‘niets’ binnen en ademen haar ‘wit’  in. Als je het hebt over een bijna-dood-ervaring…

 

Uitgave: Oevers – 2023, vertaling Marianne Molenaar, 80 blz.,  ISBN 978 949 329 062 4, 19,-

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

woensdag 17 januari 2024

Radeloze helden – Maaike Meijer

 


Subtitel: De verbeelding van mannelijkheid in literatuur en film

 

Zoals ik al schreef (zie mijn vorige blog): ik houd van cultuurfilosofen en mystici. Maaike Meijer (1949) is emeritus hoogleraar Genderstudies, biograaf en publicist. Bekende en zeer bewierookte uitgaven van haar hand zijn “M. Vasalis. Een biografie” uit 2011 en “Hemelse mevrouw Frederike. Biografie van F. Harmsen van Beek (1927-2009)” uit 2018. Zie ook: "Jagtlust" van Annejet van der Zijl. De flaptekst: “… Na tientallen jaren te hebben geschreven over de verbeelding van vrouwen in de cultuurgeschiedenis, besloot Maaike Meijer de literatuur, films en series van mannelijke makers en dito hoofdpersonages een nieuwe kans te geven. En wat ze vond, verraste haar: het wemelt er van de geschiedenissen die een uitgesproken antiheld tot onderwerp hebben, die haaks staat op het gangbare maatschappelijke mannelijkheidsbeeld. Meijer beschouwt deze verhalen niet als universeel, maar specifiek als mannenverhalen en opent nieuwe vensters op ‘het mannenvraagstuk’…”. Als feministische lesbo en wat ze zelf ‘tussenmens’ noemt, is ze zo ongeveer de tegenovergestelde presentatie van de conservatieve maar even erudiete dr. Frank de Graaff uit mijn vorige blog: “… Ze herschrijft freudiaanse verhalen over castratieangst en penisnijd, onderzoekt haar eigen relatie tot genderfluïditeit, beschrijft de mannelijkheid in zichzelf en beschouwt het mannelijk lijden met een even kritische als empathische blik…”. Gek genoeg: op sommige punten vinden Maaike Meijer en F. de Graaff zich ook weer.

 

Wat mankeert die geestelijken?

Het nieuwe jaar is amper begonnen en er werd alweer zo’n enorme teil aan smerig christelijk-mannelijk afwaswater over mij, als nieuwsjunk, uitgegoten, dat ik letterlijk hapte naar adem. Mag ik even? Onlangs bespraken we met onze leesclub “De grote stilte” van John Boyne, een ‘lief’ boek over kindermisbruik in de katholieke kerk. Dus, dacht ik, laat ik de documentaire over hetzelfde onderwerp, “Godvergeten”, waarvan de KRO-NCRV op 9 januari het eerste deel uitzond, kijken. Nou, daar is weinig ‘lievigs’ aan. Daarna heb ik eerst een potje staan braken in de wc en vervolgens de hele nacht niet geslapen. Wat mankeert die geestelijken, vroeg ik me alsmaar af. Hoe haalt kardinaal Eijck het in zijn hoofd om een bijna shockerend gedetailleerd seksboek uit te geven over wat wel en niet mag in het huwelijk, terwijl er zo ontzaglijk veel mis gaat in zijn eigen dominatie. Welingelichte kringen (18.10.22):  “… Priesters van de Rooms katholieke kerk dienen zich te onthouden van seks. En kardinalen, de 'prinsen van de kerk', dus helemaal. Toch blijkt de hoogste katholiek van Nederland, kardinaal Eijk verrassend veel kennis te hebben van seks en details van alle mogelijkheden om seks te hebben…”. RTV Utrecht schrapte de presentatie van het boek. In een persbericht (24.10.22) "… Het mist elke aansluiting met de samenleving en is ook een beetje viezig en voyeuristisch…". Terwijl ik wat aan het surfen was op internet kwam ik een interview van dr. M.Klaassen met Eijck op het spoor (Bijbels Beraad M/V 07.07.23) en dacht: o ja. Dominee Klaassen ben ik namelijk wel eens tegen het lijf gelopen. Ook al iemand die zich nergens zo druk over maakt als over seks. Kardinaal Fernández, degene die onlangs de zegening van homostellen doordrukte, maakt het zo mogelijk nog bonter, volgens een artikel in het ND (11.01.24). In “De mystieke passie: spiritualiteit en sensualiteit” (1998) legt hij onder meer een verband tussen de verschillen in orgasme en de verschillen in religiositeit van mannen en vrouwen. Ook al mag hij zelf niet aan seks doen, hij weet precies hoe mannen en vrouwen klaarkomen. Vrouwen ervaren minder genot als ze naar porno kijken omdat ze seks zonder liefde erg onbevredigend vinden en maken andere geluiden tijdens de seks dan mannen, weet hij. Vlak na zijn benoeming in het Vaticaan blijkt hij ook nog een boek met de titel “De kunst van het kussen” (1995) te hebben geschreven. Daar kwam het bericht van de Britse omroep BBC dat de Nigeriaanse prediker en gebedsgenezer T.B. Joshua zich jarenlang schuldig heeft gemaakt aan fysiek geweld tegen volgelingen en seksueel misbruik van vrouwen (ND 08.01.24) nog eens overheen. Ik kijk er niet eens van op. Ik schreef al in 2011 over hem in mijn blog aangaande “Genezing uit het Oosten?” van Ruud van der Ven, waarin ik mijn verbazing uitte over het feit dat een intelligent evangelisch voorganger als Willem Ouweneel destijds zo achter hem aanliep.

 

Associeer je niet met zulke mensen

Enge, ziekelijk oversekste, religieuze leiders zijn er trouwens niet alleen in het christendom. In de Telegraaf (11.01.24) stond het bericht dat de 34-jarige ‘Boeddha boy’, een figuur die in Nepal bekend staat als de reïncarnatie van Boeddha, tot afgrijzen van een grote groep volgelingen is gearresteerd, omdat hij verdacht wordt van verkrachting en verdwijning van mensen. Hij zou zich ondermeer hebben vergrepen aan een 15-jarig meisje. Anne Looije, kenner van ontwikkelingen in het evangelisme wereldwijd: “… Maakt een leider ongepaste grapjes over seks en/of vrouwen? Heeft hij het in zijn preken opmerkelijk vaak over seks? Lijkt hij er genoegen in te scheppen tekeer te gaan tegen allerlei seksuele zonden en afwijkingen? Wacht niet tot over twintig jaar de eerste slachtoffers zich melden, maar associeer je niet met zulke mensen…” (ND 13.01.24). Waarvan akte. Ik vond een interessant artikel (ND 15.01.24) over hoe in de Nederlandse Gereformeerde Kerk de focus van het voorkomen en bestrijden van seksueel misbruik zich gaandeweg heeft uitgebreid naar het werk willen maken van machtsmisbruik. Voorgangers zouden zich veel meer bewust moeten zijn van de macht die ze op allerlei manieren uitoefenen: “… predikanten kunnen hun charisma, erkende deskundigheid en het vertrouwen dat ze genieten laten gelden. Of ze zetten hun spreek- en taalvaardigheid in. ‘Ze kunnen het verloop van een gesprek bepalen en weten: als ik dit of dat zeg, heeft dat effect.’…”. Dominees kunnen hun persoonlijkheid en sociale vaardigheden op een verkeerde manier gebruiken: “… Ze hebben geleerd om te gaan met lastige situaties en emoties. Dat zijn allemaal kwaliteiten die hen macht geven…”. Daarbij kan het ‘wij-gevoel’ in een kerkelijke groepering in het voordeel werken van een predikant die misbruik maakt van zijn positie: “… In een gemeente kan er volgens Schneider een sfeer ontstaan dat ‘als je aan onze predikant komt, je aan ons komt.’…”. Slachtoffers verlaten vaker de kerk dan daders. Meldingen van misbruik worden veelal onder het tapijt geveegd en/of de slachtoffers krijgen de schuld. Slachtoffers schamen zich. Voelen het als falen dat ze niet sterk genoeg waren om zich te verzetten. Bovendien zijn slachtoffers (terecht) bang om hun familie en vrienden te verliezen. 

 

De droge cijfers

Ik citeer uit het voorgaande krantenbericht: “… Het meldpunt seksueel misbruik in kerkelijke relaties was in 2023 betrokken bij negentig situaties. Daarbij ging het maar in een relatief klein aantal gevallen om seksueel misbruik; het ging ook over pestgedrag in de kerk, huiselijk geweld en machtsmisbruik. Een jaar eerder, in 2022, ging het om 79 situaties, waarvan 18 keer om seksueel misbruik binnen een kerkelijke relatie. Gemiddeld duurt het drie tot vijf jaar voordat een slachtoffer naar buiten komt met zijn of haar misbruikverhaal. Hoe dichterbij de dader staat, hoe langer het duurt, zei Marianne Bronsveld van het meldpunt. ‘Want die pastoraal werker gaf ook troost, er was niet alleen misbruik.’…”. Biedt Maaike Meijer inzicht in wat er seksueel speelt tussen spiritueel leiders en hun volgelingen? Nee. Met haar freudiaanse insteek vermoed ik zelfs zo tussen de regels door lezend dat ze religiositeit, dat nergens aan bod komt, wel als een waan zal beschouwen. Wat ze doet is met bewonderenswaardig milde wijsheid, want ze voelt zich ‘one of the boys’, bepaalde soorten mannelijkheid ontleden. Het leverde mij zeker meer inzicht in voor mij vaak onbegrijpelijk mannelijk gedrag op. Ik laat in mijn bespreking haar veelvuldige persoonlijke genderspecifieke uitlatingen wat buiten beschouwing. Over genderisme is overal al genoeg te lezen. 

 

Het onbehagen van de man

Meijer haalt de grievende teksten aan waarmee de heren van het Amsterdamsch Studenten Corps het nieuws haalden. Ik herinner mij nog dat vrouwelijke collega’s te horen kregen dat ze dienden als ‘sperma-emmers’: “… Deze weerzinwekkende intimidatie volgde op een collectief gescandeerd antwoord op de vraag wat vrouwen waren: ‘hoeren, hoeren, hoeren.’ Dit zijn de geprivilegieerde jonge mannen die binnenkort toonaangevende posities in de Nederlandse maatschappij zullen gaan innemen…”. Meijer haalt het incident aan als voorbeeld van het verschuiven van het ‘onbehagen van de vrouw’ naar het heden ten dage ‘onbehagen van de man’: “… Ze zijn ziedend, niet langer zeker van hun plaats te midden van vrouwelijke medestudenten die inmiddels sneller studeren dan zij, hogere cijfers halen dan zij en met hen gaan concurreren op de arbeidsmarkt…”. Zo had ik het nog nooit bekeken. Mannen hebben een achterstand in beschaving, in goed gedrag en burgerschap. Mannen veroorzaken ontzettend veel problemen en zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit. Misogynie rukt weer op. Zie het bericht in de Telegraaf (15.01.24) over scholieren in Duitsland die de sharia in willen voeren. Andrew Tate is geen uitzondering meer. Jonge mannen die geen sekspartners kunnen vinden, hitsen elkaar op tot bloedstollend seksistische gedachtegangen, die vaak leiden tot verkrachtingen, brute moorden en aanslagen. Zie Laura Bates in haar boek “Men Who Hate Women”. Jens van Tricht: “… Of het nu gaat om (…) oorlogsgeweld, huiselijk geweld, geweld tegen homo’s, seksueel geweld, voetbalgeweld of terroristisch geweld, of het nu gaat om moord, doodslag, verkrachting, vechtpartijen, mishandeling, openlijke geweldpleging, vernieling of zelfmoord – mannen staan steevast bovenaan in de lijstjes van plegers…”. Mannelijkheid is een risicofactor. Mannen letten minder op hun gezondheid. Daardoor eten ze slechter, zijn ze vaker verslaafd, stellen ze het zoeken van medische en psychologische hulp uit, redden ze zich minder goed als alleenstaande en zijn ze vaker dakloos. “… Jongens studeren langzamer, met minder resultaat en hebben meer leer- en gedragsproblemen…”. Vrouwenproblemen zijn verbonden met mannenproblemen: “… mannen bezitten 90 procent van ’s werelds rijkdom, verdienen gemiddeld 20 procent meer voor hun arbeid dan vrouwen, besteden driekwart minder van hun tijd aan zorg, plegen vier maal zoveel misdrijven als vrouwen, nemen 95 procent van het seksueel geweld tegen vrouwen voor hun rekening en waarderen hun eigen prestaties en die van hun seksegenoten hoger - dan beschrijf je dezelfde fenomenen…”. Dit komt toch allemaal aardig in de buurt van de visie van De Graaff in mijn vorige blog, dat de vrouw na de zondeval minder tekort schiet dan de man.

 

Moby Dick

Aan de hand van “Moby Dick” (Herman Melville) bespreekt Meijer de obsessie van kapitein Ahab die de witte walvis wil doden die zijn been heeft afgebeten en daardoor bijna zijn hele bemanning plus schip naar de ondergang voert: “… Ahab kan zijn gebrek, ofwel gecastreerde staat, niet accepteren…”. Want volgens Meijer gaat het hier niet om een gevalletje freudiaanse doodsdrift, maar een gevalletje freudiaanse castratieangst. Moby Dick vernielt het schip dat met man en muis vergaat. Ahab komt nog een keer boven, met touwen vastgebonden aan het gigantische lichaam van Moby Dick: “… Aldus gekruisigd op zijn aartsvijand verdwijnt hij in de golven…”. Meijer: “… De freudiaan herkent het afweermechanisme: identificatie met de vijand…”. Het probleem met ‘gewonde’ mannen is dat ze hun verlies niet nemen. Niet kunnen rouwen. Dat is de oorzaak dat mannen steeds weer dood en vernietiging zaaien, volgens Meijer. Mannelijke agressie veroorzaakt geen doodsdrift, maar lijdt tot een ‘doodlopende weg’. Dat is heel wat anders. Zie al de mannen die te gronde gaan bij Samuel Beckett, Franz Kafka, Joseph Conrad, J.M. Coetzee, Thomas Rosenboom, W.F. Hermans en Michel Houellebecq. Aangeleerde onadequate mannelijkheid staat het omgaan met frustratie in de weg. Jongetjes hebben volgens Freud dan misschien een penis om te koesteren in tegenstelling tot de ‘gemutileerde schepsels’ die hun zusjes zijn, hun mannelijkheid blijkt uiteindelijk enkel een troostprijs: “… Maar juist doordat jongetjes die troostprijs nagegooid krijgen, wordt het voor hen moeilijker om om te gaan met verlies. Er is hun iets anders beloofd. Vrouwen zijn dragers van een tekort, waarom moet ík dan iets inleveren, waarom lijd ík dan?...”. Een en ander blokkeert het vermogen om met grenzen om te gaan. De mannelijke neiging tot agressie en geweld is een poging om de realiteit ongedaan te maken. De politieke arena wordt hierdoor mede bepaald: zie Poetin, zie Trump. Bas Heijne: “… Wie Freuds realiteitsprincipe erkent, zal de wereld willen hervormen. Wie het realiteitsprincipe ontkent, zal haar willen vernietigen…”. Zie bijvoorbeeld het tv-programma “Gestalkt”. Meijer: “… Ik wil er, samen met mannen die bedanken voor hun troostprijs, achter zien te komen waarom de cultuur niet vordert in vreedzaamheid. Waarom het weer oorlog is. Waarom Europa uit elkaar dreigt te vallen, waarom het geweld tegen vrouwen en meisjes eerder toe- dan afneemt, waarom het roofkapitalisme zijn gang kan gaan, waarom we letterlijk stikken in de CO₂…”.

 

Jan Wolkers

Meijer: “… Jan Wolkers heeft naam gemaakt als de seksuele bevrijder van Nederland, die in zijn veelgelezen romans en verhalen beklemmende taboes zou hebben doorbroken. In mijn lezing verbeeldt Wolkers seks even seksistisch als vreugdeloos en mechanisch, wat door de toenmalige behoefte aan openheid niet werd onderkend. De personages van de debuterende Jan Wolkers zijn allerminst seksuele bevrijders in de dop. Het zijn fragiele, angstige, vernederde jongens, die zich tevergeefs afreageren op meisjes voor iets waaraan die meisjes part nog deel hebben. Seks als wraak. Waarom?...”.  Even verder: “… Mannelijkheid kan worden verworven door imitatie van mannelijke voorbeelden en door het zich afzetten tegen vrouwen. Vrouwen in mannenverhalen kunnen dienen als projectiescherm voor mannelijk ongemak…”. Hoe heftiger de projectie, hoe groter de wond die ermee moet worden geheeld. In het eerste verhaal dat Jan Wolkers schreef, ‘De verschrikkelijke sneeuwman’ uit “Serpentina’s petticoat” (1961) heeft de hoofdpersoon Herman, zijn hoofd ombonden met wit verband, omdat hij tijdens een sollicitatie naar een baan in een lab, zuur in zijn ogen zou hebben gekregen. Hij simuleert blindheid, maar door de kiertjes van het verband ziet hij alles. Nog liever dan ‘een steentje bijdragen’ zou hij ‘een rotsblok willen aanslepen’ om zijn strenge, gelovige ouders en zijn zus die hem pest, te vermoorden. Een en ander wordt gerelateerd aan de Bijbeltekst over dat als uw oog u ergert, u het uit moet rukken omdat het beter is verminkt het leven in te gaan dan heelhuids in het helse vuur te worden geworpen (ik heb het altijd als een feministisch commentaar gelezen: als je niet tegen halfnaakte schoonheden kunt, moet je hén niet een boerka omgooien, maar je éigen ogen uitrukken). Herman voelt zich emotioneel geamputeerd door de harde, Bijbels onderbouwde ongevoeligheid van zijn ouders. Hij beschouwt zijn religieus vergiftigde jeugd als een ‘schroef, door zijn ouders scheef in het hardste hout gedraaid en dan nog met een hamer bewerkt’. Als je het hebt over een ‘wond’. Hij kan pas met zijn vriendin vrijen als hij haar eerst innerlijk heeft klein gekregen: “… Vanwaar deze omgekeerde wereld, dat hij niet met haar vrijt wanneer hij haar lief of mooi vindt, of zich bemind voelt, maar wanneer hij juist tegenover gestelde gevoelens van afkeer heeft?...”.

 

Oertekort

Tegelijk met het winnen van het zelfbeeld en de taal, verliest het kind de vereenzelviging met de moeder, wat het opvat als ‘verscheurdheid’. Het ‘ik’ kunnen zeggen en het leren spreken is tegelijk een ervaring van scheiding en zelfvervreemding. Dat is de wérkelijke ‘castratie’. Het staat voor al het wrede verlies in het leven: het ‘oertekort’. De jongen kan deze ‘castratie’ wegredeneren door het op een meisje te projecteren, volgens Meijer. Zij draagt het ‘gemis’. Hij kan het ‘compenseren’ door zijn verheugende bezit van een penis. Niet voor  niets wordt in Hollywood het vrouwenlichaam uitgestald voor de mannelijke blik, dat niets anders dan een ‘voeden van de projectie’ is. Hollywood ‘bevestigt’ haar gebrek. Via projectie kunnen jongens en mannen hun eigen ‘castratie’ blijven verdringen. Deze verdringing is echter altijd onvolledig. Dat het bezit van een penis het tekort zou kunnen oplossen, is natuurlijk een illusie. Leven is doorlopend een beetje sterven. Wolkers werk is doordrenkt van projecties op vrouwen. Herman wordt een witte stomp, een wandelende wond. Hij wil ‘een vloek zijn voor iedereen’. Hij wil zich wreken. Door zijn gedrag richt hij zich voorgoed te gronde. Tijdens een feest waar hij niet welkom is, verkracht hij een volstrekt willekeurige vrouw. Eigenlijk wil hij zijn vader pakken. In de allerlaatste scène, kijkt zijn vader die in de donkere tuin de laatste lampion uitblaast, hem, terwijl hij voor het zolderraam staat, strak aan. Het spookachtige licht van het vuur verandert diens kop in een doodshoofd. In Wolkers romans “Kort Amerikaans”, “Turks fruit”, “Een roos van vlees” en “De kus” zindert het besef van verval en sterfelijkheid ook door alles heen. Uiteindelijk overwint de dood. In het titelverhaal "Serpentina's petticoat" schendt het frivole zusje van de ik-figuur het lijk van een overleden oom, door de onderkant van zijn doodshemd af te knippen, waar ze een petticoat van wil maken. Daarbij wordt de angst voor ontmanning wel heel plastisch uitgedrukt: “… het was precies ter hoogte van zijn geslacht afgeknipt. (…) Ze moet met de schaar over zijn geslachtsorganen gegleden zijn…”. In het vroege werk zijn Wolkers vrouwen allemaal dom, mismaakt of gevaarlijk: de ‘Grote Gebrekkigen’. Het mannelijk probleem wordt weggeschoven naar om het even welke vrouw. Wolkers is een auteur die het mannelijk zijnstekort aan de orde stelt. Maar de projecties falen, de ‘wond’ wordt alleen maar zichtbaarder en zijn helden gaan roemloos ten onder.

 

Michel Houellebecq

In de ‘herhaling’ schep je de gelegenheid je open te stellen voor wat jou scheelt. Het kan een poging zijn je dichter bij je pijn brengen maar ook een manier om jezelf te straffen. Via de film “The Power of the Dog” laat Meijer het verband zien tussen ‘castratie’ en zelfverwonding. In de film castreert een rotzak, wel héél freudiaans, een groep stierkalveren. Bij de laatste verwondt hij zijn hand. Een macho kan echter wel wat hebben. Een door hem getreiterde broer bezorgt hem een miltvuurvergiftiging, door de hand van de pestkop niet te verzorgen. Je gunt de gepeste zijn wraak en vrijheid, maar je hebt ook medelijden met het eenzame monster. De film is een oefening in empathie. Geeft je een dubbel gevoel. Het is moeilijk partij te trekken. Niemand is alleen maar een slachtoffer of alleen maar een dader. Welke kwetsuur ligt er onder als gekwetst eergevoel de kop opsteekt? Waarom mag die niet worden benoemd of getoond? Wraak lijdt in de maffiawereld alleen maar tot meer wraak en geweld. Haat is vaak een vorm van verdriet. Mannen moeten leren rouwen. “… Elke roman van Michel Houellebecq is een nieuwe explosie van woede. Woede tegen de zichzelf bedienende elite, tegen de teloorgang van sociale verbanden, tegen vrouwen, tegen de democratie, de bureaucratie en het kapitalisme dat iedereen verleidt zichzelf te koop te zetten. Woede, die echter nooit uitmondt in enige vorm van zoeken naar verlichting of oplossing…”. Over Houellebecqs gebruik van ‘ironie’: “… het wordt onbeslisbaar of hij de getoonde haat tegen alles en iedereen nu aan de kaak stelt of juist onderschrijft. Wil hij een misstand aanhangig maken of juist bestendigen? Of moet de lezer dat maar beslissen?...”. Er is iets van het ‘succès de scandale’ in vermengd. Hij belichaamt de ‘boze witte man pur sang’. Hij is een etter, maar een geniale etter: “… Een begaafd stilist, een provocateur die zorgt voor alarmerend vermaak, en die je vaak gelijk moet geven in zijn bittere kijk op het leven in het steeds minder beschaafde Westen…”. Meijer legt aan de hand van “Serotonine” uit hoe Houellebecqs personage Florent-Claude niet kan rouwen om zijn lijden als verwaarloosd kind. Hij wil het zoontje van zijn grote liefde Camille doodschieten: ‘het was hij of ik’. Maar ook dat lukt hem niet. Hij ziet het jongetje als concurrent. Hij wil Camille helemaal voor zichzelf. Hij wil de enige zijn, als een baby in het moederlijke paradijs, zonder ergens voor te hoeven vechten. Mannelijke regressie ten voeten uit. Plotseling begrijp ik ook waarom Houellebequs laatste roman, “Vernietigen”, die ik wel heb gelezen maar niet besproken, eindigt met een personage dat dood gaat. Meijer verbindt Houellebecq met Valerie Solanas' parodiëring van de misogyne christelijke traditie. “… Volgens kerkvaders Tertullianus, Hiëronymus, Ambrosius en Augustinus had Eva de mensheid in het ongeluk gestort. Zij zagen de vrouw als ‘de poort der hel’, ‘een onvolmaakt dier’, ‘van nature een leugenaarster’. Wij worden geboren ‘inter urinas et faeces’ (tussen pies en poep); seks en het vrouwenlichaam waren derhalve afstotelijk…”.  Solanas argumenteert hiertegen dat mannen desondanks ‘een rivier van snot’ zullen overzwemmen en ‘een kilometer tot aan hun neus door kots waden’ om bij een beschikbaar vrouwenlichaam te komen.

 

Wessel te Gussinklo

Man-zijn lijkt comfortabel, maar is vaak onveilig. Jongetjes worden ermee opgezadeld. Zich spiegelen aan een voorbeeld geeft de volgers identiteit en richting: “… Imitatie doet hen zichzelf vinden - in de veilige gemeenschappelijkheid van de mannengroep – en zichzelf verliezen tegelijkertijd: namelijk als zelfstandig persoon…”. Misschien worden geestelijken daarom geestelijken, bedacht ik. Meijer haalt het derde deel, “De hoogstapelaar” (2019), uit de vierdelige reeks van Wessel te Gussinklo over Ewout Meyster, aan. Daarin is de vaderloze hoofdpersoon Ewout bijna achttien en doet hij alles om een echte man te worden. Hij knipt foto’s uit van mannen op wie hij wil lijken: Churchill, Roosevelt, Hitler, Sartre, een machtige dirigent. Hij observeert zichzelf voortdurend. Hij meet zich obsessief aan andere jongens en mannen. Hij leeft in een benauwend universum van hiërarchie en navolging. Hij wil zich ‘de grote filosoof’, ‘de krachtige zwijger’ tonen. Natuurlijk valt dat niet vol te houden. Zijn mentale gevangenis en zelfdisciplinering maakt hem steeds gekker. En eenzamer. Hetzelfde effect treedt op bij meisjes en hun schoonheidsidealen. Ze zien zichzelf voortdurend door de ogen van anderen. Met dank aan de oordeel oproepende onlineprofielen. Meijer trekt de vergelijking met het oog van God. De afwezige vader bezorgt Ewout ‘vaderhonger’. Hij heeft iets met vrouwenkleren. Hij is daarom bang dat hij homo is. “… Wat in die situatie helpt zijn naasten - opa’s, ooms, neven, buren - die een steunende vaderrol vervullen, of een moeder die de positieve herinnering aan een overleden vader levend houdt door foto’s, door verhalen van haarzelf of anderen over de vader...”, aldus Meijer. Ewout heeft de noodsprong van zijn moeder naar een vader nooit kunnen maken. Gewone vaders blokkeren het mythische vaderbeeld en vormen het best denkbare tegengif tegen het hyperbolische heldendom dat Ewout zich ten doel stelt. Ewout maakt zijn vlucht naar mannelijkheid veel te moeilijk. Ewouts heldendom richt zich op ‘onverbondenheid’: “… I am a rock / I am a man island / And a rock feels no pain / and an island never cries…”. Zijn mislukking op school maakt alleen maar dat hij nog langer afhankelijk blijft van zijn moeder. Misschien wil hij dat ergens ook.

 

Niemand is volledig man of vrouw

Een antwoord op zijn problemen geeft “Weg met Eddy Bellegueule” van Edouard Louis uit 2014 misschien. Als homoseksuele plattelandsjongen weet Eddy uit zijn kansloze milieu te ontsnappen via een middelbare school buiten zijn dorp, waar hij mag zijn wie hij is. In "Oliver Twist" en "Kruimeltje" vinden de helden hun moeder weer terug. Gaat het om een verzoening met het vrouwelijke dan wel mannelijke deel in jezelf? Zie Carl Jung en zijn visie op de anima/amimus dan wel de verborgen vrouw in iedere man en de verborgen man in iedere vrouw. Meijer concludeert: “… Kennelijk kun je twee of misschien nog veel meer mensen zijn, heb je een mannelijk en een vrouwelijk zelf, draag je dat andere zelf, van de andere sekse als een schaduwbeeld met je mee…”. Het verhaal van Eddy Bellegueule is in ieder geval een tegenhanger van de antiheldverhalen als “Moby Dick”, over mannenlevens die eindigen in dood en vernietiging. Ik heb weinig verstand van gender, maar volgens mij zit iedereen wel ergens op de meetlat tussen 100 procent man en 100 procent vrouw. Meijer meent dat er ook weer niet zoveel seksen als individuen zijn. Een vriendin opperde ooit dat er dertien seksen waren. Dat idee heeft haar nooit meer los gelaten. Wel, Meijer en haar generatiegenoten zijn zeker niet de eersten die daar over hebben nagedacht. Van de zomer heb ik mij met mijn leeskring over Couperus gebogen. Ik kwam in het bezit van een tijdschrift van het Louis Couperus Genootschap, “Arabesken”, 19de jaargang nr. 39 – december 2011, waarin de Duitse wetenschapper Magnus Hirschfeld wordt aangehaald, die aan het eind van de negentiende eeuw wist te melden dat er welgeteld 43.046.721 seksuele typen bestaan. Conclusie: niemand is volledig man of vrouw. Het relativeren van het binaire sekseverschil werkt bevrijdend. Het vaagt de verschillen tussen mensen niet weg, maar geeft ze wel de ruimte. De rest is zó vermoeiend. Meijer pleit voor een ‘post-patriarchale’ maatschappij met door mannen en vrouwen gedeeld gezag, want dat een samenleving breed gedragen vormen van gezag nodig heeft, is duidelijk. Zie heden ten dage de stuurloze, eisende  kindertjes die naar niemand meer luisteren en de op politie scheldende burgers.

 

Jezelf zijn

Via de film “The Big Lebowski” (1998), waar trouwens de naam van uitgeverij Lebowski vandaan komt, laat Meijer  zien dat je ook kunt bedanken voor opgelegde mannen- dan wel vrouwenrollen. De kansarme mannelijk single Jeff Lebowski, bijgenaamd ‘The Dude’, is een levenskunstenaar, een reïncarnatie van Ivan Gontsjarovs Oblomov, die noch succes, noch macht, nog liefdesrelaties nastreeft. Hij is volmaakt tevreden en gelukkig met zijn twee boezemvrienden, waarmee hij zijn eenvoudige leven slijt. The Dude laat zien hoe het ook kan. In al zijn slonzigheid. Hij is geaard. Hij bekommert zich niet om zijn uiterlijk. “… Zijn zelfrespect komt tot uiting in de eis dat men hem The Dude noemt. Mét het lidwoord ‘de’: ‘d’n Herman’ of ‘de Jan’ zeggen ze in Limburg liefkozend tegen een man die ze allemaal kennen…”. Hij voelt zich geen loser, heeft geen minderwaardigheidscomplex en geen probleem met hoe anderen hem zien. Hij is niet boos, niet verongelijkt, hij komt niets tekort. Het zou een stap voorwaarts zijn als vrouwen met eenzelfde gemak zouden kunnen leven. Het korset van voorschriften omtrent kleding, fysieke schoonheid en sociaal succes snoert vrouwen in de hedendaagse cultuur van perfectionisme steeds meer in. Lebowski’s vrouwelijke pedant, Ma Flodder, is vooralsnog té afwijkend. De grote kracht van The Dude is dat hij volkomen accepteert wie hij is. Er gaat iets geruststellends uit van mensen die zichzelf zijn, ook al hebben ze een oubollig overhemd of de verkeerde broek aan.

 

Ridderlijkheid

De Netflixserie “The Queen Gambit” uit 2020 slaagt er ook in de clichés rond de verbeelding van mannelijkheid en vrouwelijkheid te vermijden. Een meisje weet zich uit de kansloze positie van weeskind omhoog te werken naar de mannenwereld van het topschaken. Haar aanvankelijk sceptische collega’s beginnen haar één voor één te helpen om de grootste te worden: “… het gaat deze jonge mannen er niet om haar in bed te krijgen, de baas over haar te spelen, zich haar toe te eigenen, noch om onderlinge rivaliteit, maar om het ontdekken van haar genie, het gezamenlijk genieten van die enorm spannende partijen en haar woest-mooie spel…”. Hier komt de ware ‘ridderlijk’ van De Graaff (zie mijn vorige blog) om de hoek kijken. “… Een jonge vrouw kan in deze serie niet alleen een briljante schaakheld worden, mannen kunnen ook echte vrienden zijn van vrouwen. Hen dienen in plaats van leiden. Hen helpen in plaats van de baas te spelen. De vaste genderposities gaan niet meer op en daarmee komt een ander plot tevoorschijn. De hiërarche wordt vloeibaar en daarmee irrelevant. Ieder geeft wat hij heeft. De vrouw wint het spel, maar zonder vrienden kan het niet. Prachtig…”.

 

Multitasken

Als vrouwenrollen veranderen komen mannenposities ook in beweging. Meijer onderzoekt dit gebeuren aan de hand van de series “Borgen” en “Penoza”, waarin de hoofdpersonen in zeer verschillende contexten, namelijk de Deense politiek en de Nederlandse onderwereld, niet alleen een leiderspositie innemen, maar ook moeder van een paar kinderen zijn. “… Ze laten zien hoe mannen de wereld runnen. Hoe old boys networks werken, wat de regels zijn die ze bij elkaar houden en wat er gebeurt als vrouwen daarin meedoen…”. Wat I.B. Singer schrijft over mystici die oprecht kunnen blijven zolang anderen zich niet met hen conformeren, zie je ook bij de politica. Ze is rechtdoorzee, eerlijk, naturel en staat voor een humaan beleid zonder strategisch gedraai. Maar gaandeweg wordt ze gedwongen compromissen te sluiten en telkens een kopje kleiner gemaakt. Ze wordt uit elkaar getrokken door haar multitaskende bestaan. Veel mannelijke helden kunnen zich daarentegen ontplooien doordat hun thuisfront ofwel afwezig, ofwel een comfortabele leunstoel is: “… Dat geeft de mannelijke helden iets vlaks. Het maakt hen misschien wel structureel tot ‘flat characters’…”. Juist door dat afwezige thuisfront, worden sommige mannen weer machtswellustige konkelaars, losgeslagen van elk ethisch anker. Het is altijd wat.  

 

Ten oorlog

Aan de hand van het ontroerende “Lied der achttien doden” van Jan Campert en de “Marseillase” analyseert Meijer oorlogsretoriek. De Britse kunstenaar Grayson Perry vertelt in “Mannen” (2020) dat hij als kind vooral dol was op oorlogsfilms omdat het hem hielp omgaan met zijn gewelddadige stiefvader. Agressieve mannelijkheid als defensief gedrag. Volgens hem heeft “… De zucht naar oorlog (…) voor veel mannen iets aantrekkelijks; veel mannen vinden dat dermate spannend dat ze er zelden vraagtekens bij plaatsen. Al die uniformen, de kaarten, de wapens, het gevaar. Het gevoel een missie te hebben, gerechtigheid: het is het langverwachte signaal om heel die mannelijkheid te kunnen inzetten…”. Dat vraag ik mij dus af, na alle beelden van de uitzichtloze oorlogen die zich momenteel afspelen in Oekraïne en Gaza. De dienstplicht werkte vroeger zogenaamd als een machine waar jongens in gingen en mannen uitkwamen. Ik herinner me anders alleen maar familieleden die hoe langer hoe luier werden. Hoezo ‘het leger maakt een man van je’?! Het klinkt allemaal leuk als het niet écht oorlog is. Het Franse volkslied: “… Entendez-vous dans les campagnes / Mugir ces féroces soldatd? / Ils viennent jusque dans vos bras / Égorger vos fils, vos compagnes!...”, doet me vooral aan 7 oktober denken. “… Hoort gij in de velden / het brullen van die woeste soldaten? / Ze rukken op tot in uw armen / om uw zonen, uw echtgenotes te kelen…”. Met als refrein: “… Allons enfants de la patrie / Le jour de glorie est arrivé (Komt kinderen des vaderlands. De gloriedag is aangebroken)…”. Die gloriedag lijkt me eerder een apocalyptische doomsday. Wie zit daarop te wachten? Meijer legt vooral de nadruk op de klassieke seksescheiding die oorlog creëert. Het ouderwetse liefdesdrama in “Casablanca” (1942) laat de kracht zien van (homosociale) mannenvriendschap waarvoor een oorlogsheld een vrouw (heteroseksuele liefde) opoffert.

 

Imitatie

Volgens René Girard in “De romantische leugen en de romaneske waarheid” en Eve Sedgwick in “Between Men” komt mannelijkheid tot stand door imitatie. Zie “De hoogstapelaar”. Meijer haalt verder “De donkere kamer van Damokles” (1958) van Frederik Hermans voor het voetlicht, waarin de hopeloze Henri Osewoudt zich optrekt aan zijn viriele, knappe dubbelganger Dorbeck. De lezer komt er niet achter of Dorbeck een fantasie van Osewoudt is of echt bestaat. Zie ook “Nachttrein naar Lissabon” (2004) van Pascal Mercier, het allereerste boek dat ik op deze site besprak, waarin een gortdroge leraar oude talen geobsedeerd raakt door een jonge, dode dichter. Volgens Girard luidt de romantische leugen dat er een authentiek zelf bestaat, een uniek persoon die zichzelf uitvindt en zichzelf richting geeft, en vanuit zichzelf leeft. De roman spreekt de meer prozaïsche waarheid uit dat mensen slechts bestaan bij de gratie van nabootsing. Mannen lijken daar vooralsnog meer last van te hebben dan vrouwen: Girard analyseert Cervantes’ “Don Quichot”, Proust, Stendhals “Le Rouge et le Noir” en meerdere werken van Dostojevski. De enige heldin wier imitatiedrang ter sprake komt is Madame Bovary. Imitaties kunnen goed aflopen, zie “Nachttrein naar Lissabon”. Of slecht, zie “De hoogstapelaar” en “De donkere kamer van Damokles”. Humor kan macho-mannelijkheid trouwens ontmantelen. Zie de tragisch-komische held Don Quichot en het werk van Peter van Straaten. Het is het randje sukkeligheid, dat je voor klunzen inneemt. De Vlaamse psychiater Dirk De Wachter gebruikt het woord ‘gewonigheid’. Zie het bazige manwijf en de Jan Hen als prototypische pantoffelheld in bijvoorbeeld de Britse comedyserie “Schone Schijn”.  

 

Momism

Als laatste analyseert Meijer de film “One Flew Over the Cuckoo’s Nest” (1975). Zie ook de gelijknamige roman van Ken Kesey uit 1962: “… De in het gekkenhuis belande macho Randle McMurphy en zijn tegenstandster, hoofdzuster Mildred Ratched, een monumentaal kreng van een wijf, staan in het westerse collectieve geheugen gebrand…”. McMurphy is de tragische held die het opneemt tegen het onrecht van het psychiatrische instituut. Ratched is een beeld van de vrouw als het vleesgeworden kwaad. Psychiatrische instellingen werden eertijds in werkelijkheid vooral geleid door witte mannen, terwijl er gemiddeld dubbel zoveel vrouwelijke patiënten werden opgenomen dan mannelijke. Het waren dus mannen die bepaalden wat ‘normaal’ was voor vrouwen. McMurphy zit er niet voor niks. De gevangenis, waar hij vandaan komt, wil dat hij nagekeken wordt. Hij heeft seks gehad met een volgens hem ‘very willing’ vijftienjarige, wat met een glimlach geaccepteerd wordt door de directeur waar hij mee praat. Mannen onder elkaar. McMurphy krijgt als straf een onmenselijke elektroshock toegediend, waarop direct een banale grap volgt. Hij beweert dat de eerste vrouw met wie hij vrijt, zal oplichten als een flipperkast die betaalt in zilveren dollars, omdat meneer onder stroom staat. Hij geeft zijn vriendin door aan een maagdelijk bleu ventje om zijn eerste seksuele ervaring mee op te doen. Het is allemaal nogal vernederend voor vrouwen. Het probleem is dat de vrouwelijke kijker zich echter ook niet kan identificeren met de perverse Big Nurse. Ze is ‘larger dan life’ en in feite een spookbeeld. Ze is geen schakel tussen patiënt en psychiater maar een totalitaire, almachtige, monsterlijke moedergodin, waartegen de broederschap van mannen onder leiding van McMurphy in verzet komt. ‘Blaming the Mother’. Je mag niks van haar. Ze is het stereotype van de moeder als draak met zeven koppen. De Castrating Bitch. Pandora en Lilith tegelijk. Moeders waren ten tijde van de Koude Oorlog vaker de kwaaie pier. Zie het fenomeen dat te boek staat als ‘momism’, de wijdverbreide mythe dat moeders de bron waren van het bederf dan wel de homoseksualiteit, schizofrenie en autisme van hun zonen. Moeders kregen overal de schuld van. Kesey formuleerde er, evenals Mailer en Miller, een belegen antwoord op: ‘Mom’ moet met mannelijke agressie ten val worden gebracht. Seks met een ondergeschikt meisje bevrijdt en geldt als bewijs van mannelijkheid. Dat was, in zijn platste vorm, het thema van de seksuele revolutie. Ongelooflijk, hoeveel meiden dat toentertijd pikten. Waar zit je zelfrespect, denk ik dan. De enige die in “One Flew Over the Cuckoo’s Nest” niet ten onder gaat is Chief, een zwijgende, want stomme, indiaan. De kansloze surrogaatroutes naar ontsnapping, seks en drank, wijst hij af. Hij is de ware held. In het boek heeft die indiaan trouwens de centrale vertellerspositie.

 

Uitgave: Atlas Contact – 2023, 256 blz., ISBN 978 904 504 879 6, € 23,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier