Menu

vrijdag 28 januari 2022

De moedergodin in de oudheid – Dr. C.J. Bleeker

 


Welke moedergodinnen moest “Maria. Icoon van genade” (zie mijn vorige blog) het hoofd bieden? Een tijdje geleden kreeg ik tot mijn grote vreugde van iemand een doos oude theologische boeken, waarin ik onderhavig exemplaar vond. Bleeker (1898 – 1983) was hoogleraar in de godsdienstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Om zijn vakgebied te promoten, schreef hij veel voor het grote publiek. Eerder kwam hetzelfde onderwerp langs in mijn blog over "De zevende koningin" van Willem Ouweneel.

 

De ongenaakbare Vrouwe

De antieke godinnenfiguur was van een ander kaliber dan Maria: “… De Moedergodin is een imposante gestalte. Ten onrechte meent men, dat de afstand tot haar geringer is dan tot God, de Heer, de Vader en dat de gelovigen gemeenzaam met haar konden omgaan. De Moedergodin kan ongenaakbaar zijn. Zij was de goddelijke Vrouwe. Zij hield haar aanbidders op een eerbiedige afstand. Niemand kon haar wezen doorgronden…”. Wel baart ze zonder bevruchting, zoals ook God de Heer raadselachtig schept uit het niets: “… Zij heet vaak Maagd-Moeder. Deze benaming is een symbool voor haar mysterieuze natuur, die een goddelijk leven bevat, dat uit zich zelf verrijst…”. In haar dienst komt soms sacrale prostitutie voor: “… aan welke geloofsbehoeften schonk de cultus van de Moedergodin bevrediging?...”. Ze vertegenwoordigt een ondoorgrondelijke, huiveringwekkende en tegelijkertijd zegenrijke oermacht, die allang werd aanbeden vóór het schrift ontstond. Daarom weten we precies niets over de prehistorische vrouwenfiguurtjes die overal zijn gevonden.

 

Venusbeeldjes

Bleeker anno 1960: “… Volgens de mededeling van H. Kühn, een deskundige van formaat, zijn er in Europa 109 grotten onderzocht, die blijkbaar de prehistorische mens tot woonoord of cultusplaats hebben gediend. Hierin heeft men, behalve allerlei kleinkunstwerken, duizenden tekeningen aangetroffen, die getuigen van de grote artistieke begaafdheid van het mensenras uit het eind van de Oude Steentijd…”. In de grot La Madeleine in de Dordogne zijn 90 benen, ivoren en stenen ‘venusbeeldjes’ gevonden: “… naakt, met neerhangende borsten, brede heupen, een zwaar achterdeel, soms een vooruitstekende buik die zwangerschap suggereert en geaccentureerde geslachtsorganen. De armen en de benen zijn zelden uitgemodelleerd, het gezicht vertoont geen trekken (waren de mond en de ogen erop geschilderd, zoals Th. Mainage denkt of werden zij weggelaten uit angst voor boze magie, gelijk C. Shuchhardt suggereert), het hoofd, met haarvlechten omwonden, ietwat voorovergebogen…”. Ook in Rusland kwamen vrouwenbeeldjes naar boven. Aan de Don vond men slankere types van een meer maagdelijke vorm, die in de Oude Steentijd tegen de binnenwand van de primitieve hutten werden opgesteld. In Malta kwamen beeldjes tevoorschijn van dames die gekleed zijn in het vel van een holenbeer. Een kap bedekt het  hoofd. De staart van het dier en de gestreepte huid zijn aangegeven. Bij de Dnjepr werden amuletten gevonden van maar 2 tot 5 cm. hoog, die ook in Europa voorkwamen. “… Nu waren de mensen in de IJstijd jagers, die geen landbouw en veeteelt kenden. Men mag aannemen, dat zij, trekkende van de ene tijdelijke behuizing naar de andere, geweldige afstanden hebben afgelegd, waarbij zij hun kunstvoorwerpen hebben meegenomen…”. De meeste beeldjes zijn 10 tot 15 cm. hoog. Waarschijnlijk hadden ze een fetisjachtig karakter. Ze lopen op een punt uit, zodat ze in de grond gestoken kunnen worden. Duidelijk is dat men zich in de prehistorie bezig hield met het raadsel van de dood: “… In de laatste IJstijd heeft men de doden ordelijk bijgezet en hun voedsel, gaven en rode oker meegegeven…”. De kleur van bloed en leven. De talrijke diertekeningen in de grotten wijzen op een jagersritueel. Er zijn wat afbeeldingen van tovenaars en gemaskerde dansers ontdekt die de magische riten hebben geleid, maar over het algemeen komen er onder de kunstvoorwerpen en op de grottekeningen zelden mannen voor.

 

Goddelijke duiven

In de zogeheten Nieuwe Steentijd leerden de mensen de landbouw uit te oefenen en kozen daarom vaste woonplaatsen. Vaak bij water, zoals in het Tweestromenland en langs de Nijl. De bekendheid met metalen ontstond. In Egypte zijn corpulente en slanke vrouwenbeeldjes aangetroffen van ivoor een aardewerk. In Mesopotamië zijn kegelvormige plompe figuurtjes gevonden, met zware borsten, door de gekruiste armen opgehouden, en duidelijk zwanger. In de Indus-vallei kwamen vrouwenbeeldjes met een heel kort rokje tevoorschijn. Ze dragen veel sieraden en hebben een eigenaardig kapsel met aan weerszijden uitsteeksels waarin zich bekervormige openingen bevinden, waarschijnlijk voor het verbranden van wierook. In ieder huishouden lijkt zo’n moedergodinnetje in een nis te hebben gestaan. Soms zit er ook een naakte god  bij met horens en drie gezichten, omgeven door dieren. Haar partner of zoon? Een voorloper van de latere god Shiva? Ook werden er duiven op kleine voetstukken aangetroffen: “… De duif is nl. aan de Moedergodin gewijd, zoals vooral de op Kreta gevonden gegevens leren…”. Frappant is dat de vaak vrouwelijk gedachte heilige Geest in het christendom ook met een duif in verband wordt gebracht.  Analoge vrouwenbeeldjes werden gevonden op Cyprus, de eilanden van de Aegeïsche Zee, in Syrië en Kanaän, Malta, en verder in Spanje, Frankrijk en Engeland. In Spanje kwamen talloze minder zwaarlijvige, sterk gestileerde vrouwenbeeldjes boven water - langwerpige plaatjes van leisteen of been met ‘uilenogen’.

 

Slangengodin

Typisch voor Kreta is de voorstelling van de godin, gekleed in een soort de voeten verbergende hoepelrok, in een martiale houding met een staf of speer in de hand en geflankeerd door twee leeuwen. Daarbij hoort een offertafel met de heilige horens, afkomstig van de stier, het symbool van de vruchtbare aarde: “… Zij is dan de meesteres van de bergen, de bomen en de wilde dieren. Menigmaal wordt zij als jageres voorgesteld, of gewapend, ook wel betrokken in een rituele dans. Bovendien is zij de slangengodin en wordt dan afgebeeld met twee slangen, kronkelend om haar lichaam en haar armen. De slang is in de antieke wereld het dier, dat met de aarde en de onderwereld in verband staat. Dit embleem geeft dus haar verhouding tot het dodenrijk aan…”. Ze heeft ook wat met de zee: “…. Zo wordt zij afgebeeld in een boot, die vaart naar een bergachtige oever, waar blijkbaar haar heiligdom staat…”. Ze is een imponerende en kleurrijke gestalte. Haar emblemen lijken later verdeeld te zijn over verschillende godinnen: “… Athene eigende zich de slang toe en Aphrodite de duif, terwijl Artemis thuis hoorde op de bergen onder de wilde dieren…”. Tot zover het verhaal over de ‘voormoeders’ van de grote moedergodin.

 

Moeder Aarde

De oudste moedergodin was voor de Grieken de aarde zélf, Gaia. De tragici bezingen haar als volgt: Sophocles“… de Aarde, de oudste der goden, de onvergankelijke, de onvermoeibare…”, Euripides“… die met recht de Almoeder is genoemd…”, Aeschylus: “… Moeder Aarde, Moeder Aarde, / Wend af de in het krijgsgeschreeuw geduchte! / O Koning, zoon der Aarde, Zeus!...”. De laatste smeekbede begint met “… Ma Ga, Ma Ga…”. Het oergeluid, waarmee een kind om zijn moeder roept. In de mysteriedienst van Eleusis kwamen riten voor om de ingewijde tot een kind van Demeter (een personificatie van Moeder Aarde) te maken, en hem via een ‘wedergeboorte’ van een tweede en hoger leven te verzekeren, aldus de getuigenis: “… ik ben de schoot van de onderaardse koningin binnengegaan…”. Hesiodus (8ste eeuw v. Chr) vertelt in zijn “Theogonie” dat er in het begin alleen ‘Chaos’ was, leegte. Toen ontstond Gaia, de aarde, en met haar Eros, de liefde. Zij bracht Uranos voort, de hemel. Plus de hoge bergen en Pontos, de zee. Samen met Uranus kreeg Gaia ritsen kinderen: zes mannelijke en zes vrouwelijke Titanen, drie Cyclopen, drie monsters met honderd armen. Gaia was geen lieverdje. Ze hielp zoontje Kronos zijn vader Uranus onschadelijk te maken. Ze spande samen met kleinzoon Zeus om papa Kronos terzijde te schuiven (die had de gewoonte zijn kinderen letterlijk op te vreten). Ze bracht  het monster Typheus voort die Zeus weer moest onttronen, wat ternauwernood mislukte. De Grieken noemden de aarde 'pandora': zij die geeft. Ook kenden ze een paradijs de tuin der Hesperiden. Daarin stond de boom met de gouden appelen, die bewaakt werd door de Hesperiden, de dochters van de Nacht. Pandora is ook de naam van de eerste vrouw (waarachter zich de aardgodin verbergt). Zij had de ‘doos’ van Pandora bij zich die uit nieuwsgierigheid werd geopend en waaruit allerlei rampen, ziekten en zorgen tevoorschijn kwamen, die zich bliksemsnel over de aarde verspreidden (terwijl haar goddelijke zwager Prometheus nog zó gewaarschuwd had geen gave van Zeus te aanvaarden - want daar kwam die doos vandaan). Alleen de hoop bleef achter, toen Pandora het deksel sloot. De hoop dat de doden ooit uit de schoot van Moeder Aarde wedergeboren zullen worden. Gaia geeft en neemt.

 

Orakels

Uit de aarde stijgt niet alleen het scheppende leven op, maar ook de ware wijsheid. Zie de orakels: “… beroemd was de Pythia, die te Delphi op een drievoet zat en door de bedwelmende dampen, die uit de aardspleet opstegen, in vervoering raakte. In deze extatische toestand sprak zij orakelwijsheid, die haar door de aardgodin was ingegeven…”. Uit de aardgodin ontwikkelden zich weer allerlei andere, jongere gestalten dan wel dochters, zoals Themis – godin van de orde en Dike – godin van de gerechtigheid, Nemesis – godin van de vergelding. Andere represententen van Gaia, toch wel een vrij vormeloze oermacht, zijn Artemis – heerseres der dieren, en Demeter – godin van de groei en de vruchtbaarheid. Aan de bron verwijlen de Nimfen: jonge vrouwen die het ontwakende leven symboliseren. Op de weide speelt de dochter van Demeter, de maagd Kore dan wel Persephone, die door Hades naar de onderwereld wordt ontvoerd, waaruit ze jaarlijks terugkeert. Verder zijn er de Chariten – brengsters van het feestelijke nieuwe leven, de Horen – ze regelen de seizoenswisseling, de Muzen – de geniën van zang en muziek, de Moiren – de spinsters van de levensdraad en de Eumiden c.q  Erinyen – de ‘welgezinden’ dan wel ‘wraakgodinnen’ (“… zij zijn de geesten van het bloed van de verslagenen, dat de aarde gedronken heeft…”).

 

Heimat

Op een raadselachtige manier put de mens levenskracht uit de verbondenheid met de plek op aarde waar hij ter wereld komt, of waar hij zich gelukkig voelt (‘autochtoon’: uit het land ‘chtoon’ zelf ‘autos’ voortgekomen). Alkyoneus, de oudste en gevaarlijkste reus onder de giganten, werd steeds weer opgeladen met energie uit de aarde, zijn moeder Gaia, toen Herakles hem in een hevig gevecht meermaals tegen de grond sloeg. Herakles kon hem alleen de baas worden door hem, op advies van Athene, weg te slepen van zijn geboortegrond. Herakles wist de schier onoverwinnelijke reus Antaeus ook pas in zijn armen te wurgen toen hij hem omhoog hief, waardoor het contact met de aarde werd verbroken. Ook de Indianen van Noord-Amerika zagen de aarde als moeder, en de zon als vader. Er doen verhalen de ronde over dat ze de grond niet wilden ploegen omdat ze de schoot van hun moeder niet open wilden scheuren. En niet wilden hooien omdat ze het haar van hun moeder niet wilden afsnijden. Een Russische boer zei in 1907 dat de aarde ziek was van het bloed van haar kinderen. De Armeniërs noemen de aarde de ‘moederstof, waaruit de mens wordt geboren’. Inheems Australië gelooft in een gat in de aarde met een steen, waaruit kinderen tevoorschijn komen. Als er op de Caraïben een aardbeving is ‘danst’ Moeder Aarde. De oude Peruanen vereerden Mama Pacha, Moeder Aarde. De oude Mexicanen geloofden uit de aarde te zijn voortgekomen, uit Chicomoztoc, het oord van de zeven grotten. De Voor-Indiërs vereerden Moeder Aarde. De Lappen en Esten beschouwden de aarde als hun Moeder. De oude Litouwers brachten de godin der aarde een plengoffer bij de geboorte van een kind. Bij de Germanen stelde de godin Nerthus Moeder Aarde voor (je mocht niet met een stok op de grond slaan, want dan sloeg je je moeder). De aardgodin van de Romeinen was Tellus mater, later Terra mater genaamd – ooit de enige godin tussen alle goden.   

 

Bakerpraatjes

Om gezond en gelukkig te zijn hebben de ouden altijd geprobeerd in overeenstemming met Moeder Aarde te leven (hoe heeft dit wijze weten zó uit de hand kunnen lopen?!). De vaders accepteerden hun kind vaak door het van de aarde op te heffen. In oud-Rome, Duitsland, Italië en op Ceylon was het gebruik bekend een pasgeboren baby op aarde te leggen. Overal komen ideeën voor dat kinderen uit een bron, een bos, een boom of een grot stammen. Zie het bakerpraatje dat kinderen uit de kool komen. Soms worden barende vrouwen zelfs op de grond gelegd. Bepaalde volken verbranden hun doden, maar begraven kinderlijkjes. Om ze een nieuwe kans te geven naar het leven terug te keren. Ook in Noord-Amerika en West-Afrika komt het gebruik voor baby's langs de kant van de weg te begraven in plaats van op de gemeenschappelijke begraafplaats. Zodat hun zielen kunnen overspringen naar de vrouwen die langs komen. Veel culturen kennen de visie dat een dode in een kind herboren wordt. Evenals dat een vondeling wonderbaar verzorgd en beschermd wordt door Moeder Aarde, herself.  Zie Zeus, Sargon, Mozes, Oedipus, Romulus en Remus. In verband met Moeder Aarde werd eertijds de bruidsnacht ook vaak op de akker gevierd. Een IJslandse sage vertelt over vier mannen die een eed van trouw met elkaar aangaan door een kuil te graven waarbij een  baan graszoden intact blijft, die door een met runen beschreven speer omhoog wordt gehouden. Onder de graszoden laten zij hun bloed druppelen, terwijl ze de goden aanroepen. Elders werden zieke kinderen door een rotsspleet of holle boom getrokken. Zie de langzaam tot het heidendom vervallende Jozef die in “Aan een onbekende god” van John Steinbeck zijn zoon tussen de knoestige armen van een oude eik legt. Zie ook de overal opgedoken gewoonte de mens in gehurkte houding te begraven. Suggereert het de slaaphouding? Of imiteert een en ander een embryo?

 

Isjtar

De Babylonische Isjtar is de godin van de Sumeriërs, de uitvinders van het spijkerschrift. Isjtar had de nodige voorloopsters. Volgens de gevonden kleitabletten rees Mammu, de wereldberg op uit de oeroceaan, Nammu, en verbond de mannelijke hemel, An, met de vrouwelijke aarde, Ki. Uit hun paring wordt Enlil, de god van de lucht, en Enki, de god van het water en de wijsheid, geboren. Enlil scheidde hemel en aarde en trouwde met Ki, zijn moeder, uit wie al het leven voortsproot. Uttu, de godin van de vegetatie werd geboren, die zelf ook weer acht gewassen deed groeien. Samen met Enki bracht Isjtar, na een paar mislukkingen weliswaar, ook de mens voort. Verder speelt de godin Inanna een grote rol: de vrouwe des hemels. Ze staat voor de planeet Venus en representeert de vruchtbaarheid. De herdersgod Dumuzi en de landbouwgod Enkimdu dingen beiden om haar hand. Er bestaat ook een mythe waarin Inanna de welvaart in de stad Erech, die aan haar zorgen is toevertrouwd, wil vergroten. Ze zoekt de wijze Enki op, die in een dronken bui haar allerhande culturele verworvenheden meegeeft, waar hij later gruwelijk spijt van heeft. Hij stuurt een groep zeemonsters achter haar aan die in alle zeven halteplaatsen proberen haar schip te overmeesteren, maar met behulp van haar bode Ninshubur vaart ze, onder jubelend gejuich, behouden Erech binnen. Inanna’s partner is de zonnegod Tammuz, heer van de vegetatie, en gekarakteriseerd door het typische aarddier, de slang.  Hij houdt planten in zijn hand. Korenaren schieten uit zijn schouders. Een ram vergezelt hem. Hij draagt de attributen van een jager: een boog en een knots. Gaat gekleed in een leeuwenhuid. De tempelcultus herhaalde hun ‘heilige huwelijk’. Hij sterft en herrijst, en werd derhalve diep beweend en uitgelaten verwelkomd.

 

Helletocht

De meest opzienbarende daad van de Babylonische goddelijke Vrouwe is haar tocht naar de onderwereld, die in twee teksten beschreven wordt. De ene keer heet ze Inanna, de andere keer Isjtar. Vermoedelijk had haar helletocht te maken met het sterven van Tammuz. Weer schrijdt Inanna door zeven (!) poorten. Iedere keer moet ze een deel van haar kledij afleggen. Tenslotte staat ze geheel naakt voor haar zuster en bittere vijandin Eresjkigal, heerseres van het dodenrijk. Inanna heeft een demonisch trekje: ze stort haar minnaar ook zomaar weer in het verderf. Gilgamesj slingert haar in zijn beroemde epos dan ook heftige verwijten daarover in het gezicht. Geleidelijk treedt Isjtar in de plaats van Inanna. Ze handelt levendiger en vrijer. Ze is zowel de godin van de liefde als van de oorlog. Herodotus vertelt over de tempelprostitutie die in haar naam plaats vond. Iedere Babylonische vrouw zou zich eens in haar leven aan een nieuw aangekomene moeten geven. Blijkbaar representeerde hij de goddelijke partner van Isjtar: “… Hij beschrijft, hoe de vrouwen op het tempelterrein zitten te wachten, totdat een vreemdeling haar tot zich roept. Nadat deze vrouwen hun tol aan de godin hebben betaald, kan men, zo voegt hij eraan toe, haar niet meer verleiden, hoeveel geld men ook biedt…”. Blijkbaar werd een en ander als een pijnlijk offer ervaren. Gilgamesj wijst Isjtars liefde af. Hij beschuldigt haar er van al haar minnaars in het ongeluk te storten. Het lijkt er op dat ze een  hand gehad heeft in de voortijdige dood van zijn vriend Enkidu. Uit wraak? Daaruit werd Gilgamesj’ besluit geboren naar het kruid des levens te gaan zoeken, het eigenlijke thema van het verhaal. Er komt ook een Isjtar met baard voor. Ze lijkt tweeslachtig in haar liefde en oorlogszucht. De strijd was dan ook altijd een oorlog tegen demonische machten en daarom een overwinning op de dood. Tal van hymnen prijzen haar als de zeer geliefde koningin der goden die zich werkelijk om het lot der mensen bekommerde.

 

Isis

Isis is de goddelijke Vrouwe van het oude Egypte, die tussen de ontoegankelijke half dier-half mensgoden, een bloedwarme en nobele indruk maakt. Op haar hoofd draagt ze haar embleem in hiërogliefenschrift: een troon – een zetel met rechte rug en kleine voetensteun. Cultische objecten worden soms als goddelijke wezens beschouwd: “… Zo is de Koninklijke scepter een soort fetisj en richt men lofliederen tot de diadeem, die de koning draagt…”. Farao’s noemen zich ‘zonen van Isis’ en zitten soms bij haar op schoot: de troonzetel. Isis is vol van wijsheid en groot van toverkracht, wat in de antieke godsdienst op hetzelfde neerkomt. “… Vermaard en geliefd werd Isis bovenal als de toegewijde gemalin van Osiris en de zorgzame moeder van Horus…”. De lotgevallen van Osiris werden in een passiespel gedramatiseerd. De Griekse schrijver Plutarchus biedt in zijn boek “Over Isis en Osiris” een brede en vloeiende vertelling over dit fameuze gebeuren. De wijze god-koning wordt door zijn jaloerse broer Seth gedood door een list. Seth heeft namelijk in het geniep de lengte van Osiris gemeten en een fraaie kist laten maken die hij tijdens een godenmaal binnen laat brengen. Degene die er in past mag hem hebben, belooft hij schertsend. Iedereen gaat erin liggen. Als Osiris aan de beurt is, springen er 72 helpers tevoorschijn, spijkeren het deksel dicht, en laten de sarcofaag, evenals het biezen kistje van Mozes, de Nijl afdrijven. Isis gaat direct op zoek naar haar vermiste man. De kist blijkt in Byblos aan land te zijn gespoeld. Seth maakt zich opnieuw meester van het lijk, hakt het in 14 stukken die hij verstrooit over Egypte, maar Isis zoekt de delen op en begraaft ze. Door de toverkunst van Isis herleeft Osiris als heerser over het dodenrijk. Isis wordt zwanger van haar overleden man en bevalt in het geheim in de moerassen van haar zoon Horus. Als hij oud genoeg is, brengt ze Horus naar het hof, waar hij als de wettige erfgenaam van de troon wordt erkend en Seth zijn verdiende straf ondergaat.

 

Klaagvrouwen

De verslagenheid over de dood van Osiris is algemeen in de godenwereld. Opmerkelijk is dat Nephthys haar zus Isis bijstaat in de dodenklacht om Osiris, want Nephthys is de partner van rotzak Seth. In de kosmische wereld gaat alles nu eenmaal een beetje anders dan onder de mensen. Op tal van afbeeldingen staan aan het hoofd- en voeteinde van de baar van Osiris twee klaagvrouwen. In de lijkstoet van gewone Egyptenaren lopen sinds oeroude tijden ook twee officiële klaagvrouwen mee.  Ze worden gelinkt aan hoogvliegende roofvogels. Omdat de schrille kreten van deze vogels leken op de schelle klank van de oud-Egyptische dodenklacht? In ieder geval  wuiven Isis en Nephthys Osiris koelte toe met hun vogelvleugels, wat hem doet herleven. Het feest van de bewening van Osiris werd gevierd op het moment dat de Nijl begon te stijgen: de tranen van Isis veroorzaakten het wassende water. Isis' gestalte ontwikkelde zich gestaag. Ze gold als het oog van Re, de zonnegod. Ze werd een universele godin en vereenzelvigd met andere natuurgodinnen als Thermoethis, Hathor, Sothis, Demeter, Kybele, Minerva, Venus, Diana, Ceres en Juno. Ze was populair in de landen rondom de Middellandse Zee. Haar cultus kwam in Athene en zelfs in Rome terecht. Sporen van haar werden gevonden in Noord-Afrika, Zwitserland, Duitsland en Spanje. Uiteindelijk trok ze met Serapis Italië binnen, waar haar mysteriedienst in de derde eeuw na Christus een machtige concurrent van het christendom werd: “… Nog in 394 gingen er Isisprocessies door de straten van Rome…”. Er ontwikkelde zich een minstens vijf eeuwen bestaande cultus rond haar figuur, in de vorm van een besloten gemeenschap. Geschoeid op Griekse leest. Eén van de ingewijden, Apuleis (geb. 124 v. Chr. te Madaura in Afrika) schreef er een eigenaardige roman over: “De gouden ezel”. Het is hem niet geoorloofd te vertellen wat er gebeurde toen hij in het binnenste vertrek van het heiligdom arriveerde, schrijft hij, maar wat de niet-ingewijden wél mogen horen: “… ik kwam tot de grens van de dood en nadat ik de drempel van Proserpina betreden had, ben ik door alle elementen heengereden en weer teruggekeerd; midden in de nacht zag ik de zon stralen met blinkend licht; tot de onderaardse en de bovenaardse goden ben ik genaderd en ik heb hen van nabij aanbeden…”. Het gaat om een sterven en herboren worden. Proserpina is de godin van het dodenrijk.

 

Anãhitã

De grote godin Anãhitã wordt bezongen in een hymne van de Avesta, de bundel heilige boeken van de godsdienst van Zarathustra. Ze is oorspronkelijk de riviergodin van de Jaxartes, die duizend zulke lange bochten heeft, dat een ruiter op een goed paard veertig dagreizen moet afleggen om ze te passeren. De rivier bezit evenveel ‘machtglans’ als alle wateren op aarde bij elkaar. ‘Machtglans’ openbaart de ware held en/of vorst. De rivier wordt ook wel aan de hemel gedacht en stelt dan de Melkweg voor. Zarathustra’s nieuwe geloof veroverde de hele Iraanse hoogvlakte. Gek genoeg werd het gekenmerkt door een strikt ééngodendom. Ahura Mazda was de enige Wijze Heer. Deze god is koning van het rijk van de waarheid, dat in voortdurende worsteling verkeert met het rijk van de leugen. Het dualisme heeft zowel een geestelijke als een materiële kant. Er zijn bijvoorbeeld goede en duivelse dieren. Daarom keerde Zarathustra zich met alle kracht tegen het roekeloos afslachten van vee voor offerdoeleinden gedurende plechtigheden, waarbij het gebruik van een oud-Iraanse roesdrank een ongezonde opwinding opwekte. Sommigen denken dat Anãhitã verbonden is met de vuurcultus, de enige rite die genade kon vinden in de ogen van Zarathustra - maar aangezien ze de godin van het water is, lijkt dat niet voor de hand liggend. Ze rijdt op een wagen met vier hengsten: de wind, de regen, de sneeuw en de hagel. Ze is dan ook de godin van de vruchtbaarheid, maar tevens van de overwinning van de strijd voor de waarheid. De reinheid die ze voorstaat heeft gecompliceerde konsekwenties: zieken, blinden, doven, dwergen, gebochelden en mensen met uitslag worden uitgesloten van haar verering.

 

Athene

Pallas Athene is een typische Griekse godin: “… Achter Athene, zoals wij haar uit de latere literatuur en kunst kennen, staat een godin, die de burcht van de Minoïsche en Myceense vorsten beschermde. Dus een paleisgodin. Zij werd gedacht als een slang, die het huis voor onheil behoedt, genaamd ‘de huis bewakende slang’. Herodotus weet te berichten, dat er op de acropolis een geweldige slang leefde, aan wie maandelijks koeken werden geofferd. Deze slang, oorspronkelijk de godin zelf, werd blijkbaar later haar attribuut en kronkelt zich dan achter het schild van Athene…”. En even verder: “… Op de Minoïsch-Myceense achtergrond wijzen, behalve de slang, ook de uil, die haar begeleidt en de olijfboom, haar geschenk aan de stad Athene…” (de uil is de doodsvogel). Zij is de parthenos, de typische maagd. Nochtans heet ze ‘moeder’. Ze wordt door de Atheners ook wel hun Korè (symbool van het periodiek herrijzende leven) genoemd. Volgens de achtentwintigste Homerische hymne sprong Athene in volle wapenrusting uit het hoofd van haar vader Zeus tevoorschijn. Athene is dan ook de godin van de oorlogsstrategie, in tegenstelling tot de strijdgod Ares, die slechts handelt uit blinde, onbesuisde woede. Zij lost door middel van tact netelige problemen op. Zij weet altijd raad en sust de toorn. Ter ere van haar grootste feest, de Panathenaea, werd haar een heilig gewaad aangeboden, want ze was ook de godin van de weefkunst, die een goddelijk weten uitdrukt. Van haar kwam de wijsheid: “… De ware wijsheid was immers volgens de ouden inzicht in het geheimenis van dood en leven. Athene bezat deze visie. Het penetrante licht van dit weten straalde uit haar ogen. Achilles zag dit, toen hij in zijn verbolgenheid Agamemnon te lijf wilde gaan en Athene hem dwong om te kijken door hem in het blonde haar te grijpen: ‘angstwekkend het licht harer ogen.’…”. 

 

Freyja

De magnifieke vruchtbaarheids- en noodlotsgodin van de Germanen was Freyja: “… In het Germaanse pantheon dringen de mannelijke goden zózeer naar voren, dat de godinnen in de schaduw komen te staan…”. De vader van Freyja heette Njord. Haar broer was de vruchtbaarheidsgod Freyr. “… Freyr betekent: Heer. Freyja is dienovereenkomstig: de vorstin, d.w.z. de goddelijke Vrouwe…”. Hoewel Njord, Freyr en Freyja uit het godengeslacht van de Wanen gesproten waren, verkeerden zij onder de Asen, vanwege een uitwisseling van gevangenen. “… De beste karakteristiek van Freyja geeft de IJslandse schrijver en geleerde Snorri Sturluson (1178 – 1241) in zijn Edda in proza, die een schatkamer is van mededelingen over de Germaanse en speciaal de Scandinavische mythologie. Hij schrijft: ‘Freyja is de meest vermaarde van de Asinnen (d.i. godinnen). Zij bezit in de hemel een verblijf, dat Folkwang (d.i. vlakte voor het krijgsvolk) heet en wanneer zij ten strijde trekt, komt haar de helft van de gevallenen toe en aan Odin de andere helft…”.  En even verder: “… Haar zaal Sessrymnir (waar de door Freyja op het slagveld uitgekozen helden vertoeven) is groot en fraai. Wanneer zij reist, ment zij haar katten en zit in de wagen. Zij is welwillend voor de mensen, die haar aanroepen en van haar is de eretitel ‘froca’ (vrouw) afgeleid, waarmee edele dames worden genoemd. Zij heeft behagen in liefdespoëzie en het is goed, haar voor de liefde aan te roepen…”. Als haar partner Odin verdwenen is, trekt ze net als andere godinnen, huilend de aarde rond om hem te zoeken. Ze rijdt ook op een ever. Ze draagt in haar gordel de Brisingensteen, het Brisingamen, een geboorteamulet. Een grappig verhaal gaat over de dondergod Thor die bij het ontwaken tot zijn woede concludeert dat zijn hamer gestolen is door de reus Thrym. De laatste verklaart zich genegen de hamer terug te geven als hij met Freyja mag trouwen. Natuurlijk peinst Freyja daar niet over. Vervolgens verkleedt Thor zich als Freyja om de hamer terug te halen. De verliefde Thrym merkt het bedrog niet op, alhoewel de formidabele eetlust van zijn bruid hem verbaast en hij onder de indruk is van de vurige blikken die ze hem toewerpt als hij haar wil kussen. Wat wil je: de bruid heeft al acht dagen niet gegeten en geen oog dicht gedaan uit reikhalzend verlangen naar het reuzenland. Als de hamer boven water komt slaat Thor de reus natuurlijk onmiddellijk de hersens in. Freyja beschikte over magische vermogens: “… De IJslandse saga’s vertellen, dat degenen, die deze toverkunst beoefenden, een vrij hoge stellage opbouwden, waarop soms voor meerdere personen plaats was. Daarop gezeten, zongen tovenaars en tovenaressen krachtige toverliederen. Dit gezang beoogde het verderf van hen, tegen wie het gericht was: er brak een geweldige storm los, waarin het slachtoffer van het toverlied verdronk; een knaap werd uit zijn ouderlijke woning gelokt en viel dood neer aan de voet van de toverstellage. De seidr kon echter ook een zegenrijke uitwerking hebben…”.  

 

Kybele

Op “… 4 april v. Chr. deed de Phrygische godin Kybele, de Magna Mater, de Grote Moeder van Pessinus, haar intrede in Rome…”. In de vorm van een zwarte meteoorsteen (zie ook de Kaäba)  en op advies van de Sibillijnse boeken die in crisistijd werden geraadpleegd. De mensen waren bang voor Hannibal. “… De nervositeit steeg en maakte de gemoederen gevoelig voor het waarnemen van prodiga, voortekenen. Zo was er in 205 een herhaalde stenenregen geconstateerd. Ten gevolge van dergelijke ongewone verschijnselen werd de burgerij aangegrepen door religio, d.w.z. door een huivering voor het bovennatuurlijke…”. In 191 v. Chr. verrees haar tempel op de Palatinus. Weldra vulde de orgiastische cultus van de uitheemse godin de harten der Romeinen van afkeer en angst. Wie hadden ze in vredesnaam binnengehaald?! Haar onstuimige eredienst werd al gauw een kopje kleiner gemaakt. Kybele hoort duidelijk tot de categorie der moedergodinnen die het barende natuurleven voorstellen. Ze is verwant aan Anat, die in razende woede ontsteekt als ze hoort dat Mot, de god van de zomerhitte, haar geliefde, de vegetatiegod Baäl heeft vermoord. Ze hakt Mot met een zwaard in tweeën, daarna roostert ze hem en vermaalt hem in een molen, waarna ze zijn vlees in het open veld strooit voor de vogels. Ziezo. Een en ander zinspeelt op de verrichtingen van de oogst. Ook de stadgodin van Efeze wordt aan Kybele gekoppeld. Zie Paulus, die in Handelingen 19 vertelt, dat inwoners haar twee uur lang aanriepen door ‘Groot is de Artemis der Efeziërs’ te schreeuwen. Ook werd ze vereenzelvigd met de Keltische en Germaanse moedergodinnen van het chtonische type.

 

Heilige waanzin

De cultus van Kybele had iets met heilige waanzin: “… Haar aanhangers trokken op de tonen van de fluit, onder dof geroffel van de trom, bij het klepperen van castagnetten en het gedreun der koperen cimbalen door de bergen, onder het uitstoten van kreten als Ma, Ammas, Nana, roepnamen voor de godin…”. En even verder: “… De uitzinnigheid, door Kybele gewekt, doet onwillekeurig denken aan de heilige razernij, die de aanhangers van Dionysus bij tijden overviel…”. Tot afschuw van de beheerste Romeinen gingen sommigen in hun opwinding zelfs over tot zelfcastratie. Kybele’s patner, Attis, ontmande zichzelf ook, waardoor hij stierf. Onder een pijnboom. Nadat Kybele een nimf had gedood waar hij liefde voor had opgevat. Kybele dwaalde daarna radeloos van verdriet rond in de bergen, die weergalmden van haar weeklachten. Edoch, Attis herrees, evenals Osiris, Tammuz en Adonis. De plechtigheid rond Kybele kende niet alleen een heilige maaltijd, maar ook een sacrale doop. De dopeling nam plaats in een groeve waarboven een stier werd geslacht. Deze bloeddoop of taurobolium gaf nieuw leven. Bloed was de drager van levenskracht. Ook waren er ceremonies rond een spar die uiteindelijk werd begraven. Een symbool voor Attis. Na zijn opstanding, volgde een vreugdefeest: ‘hilaria’, dat veel weg heeft van ons carnaval. De vervoering die deze godin opriep bezat een verlossende werking. Ze kwam tegemoet aan de menselijke hunkering naar bevrijding uit de gebondenheid aan het aardse en menselijke en aan het machtige verlangen naar vrijheid van ziel en geest.  

 

Laksmi en Kali

Als laatste bespreekt Bleeker de Grote Moeder-figuur in het hindoeïme: “… Typisch Voorindisch is de eerbied voor Devi, de godin, ook wel genoemd Maha-devi, de Grote Godin. In haar wezen vallen drie trekken op: ten eerste bezit ze een tweeslachtige natuur. Zij is bekoorlijk en milddadig, maar ook gruwelijk en wreedachtig. Zij trekt aan en stoot af. Zij wekt genegenheid en vrees. Deze beide aspecten van haar wezen kunnen het best worden aangeduid met de namen Lakshmi en Kali; ten tweede, zij verschijnt in verschillende gestalten en onder allerlei namen. Nu eens als een verheven, of ontzagwekkende godin, dan weer als de edele vrouwe, die haar gemaal, de held van het epos, trouw begeleidt in al zijn wederwaardigheden en beproevingen; ten derde, zij geldt zowel als maagd als ook als moeder. Deze polariteit in haar wezen is immers het typische kenmerk van de goddelijke Vrouwe…”. Zie Maria.

 

Uitgave: Bert Bakker / Daamen – 1960, 143 blz., alleen nog tweedehands verkrijgbaar

 

zaterdag 22 januari 2022

Maria – Arnold Huijgen


Subtitel: Icoon van genade

 

De winnaar van het ‘Beste theologische boek - 2021’ is Arnold Huijgen, een gereformeerde hoogleraar die, verrassend genoeg en hoogst ongebruikelijk, een lans breekt voor “Maria”, de moeder van Jezus en ‘icoon van genade’. Zoiets verwacht je van de papen, waar de protestanten sinds de tachtigjarige oorlog mee in de clinch liggen. Ik hoor het de dominee uit mijn tienertijd nóg bezweren: ‘trouw nóó-óóit met een rooms meisje of roomse jongen’ (heb ik ook niet gedaan, hoor).  Wat mij zeer aansprak is dat Huijgen oppikt dat het simpele kerkvolk waartoe ik behoor, en misschien wel de hele wereld, snakt naar twee dingen: ‘schoonheid’ en ‘mysterie’. We verdrinken in de blabla: nóg meer ‘onttoverend’ kanselgepreek – ik moet er eerlijk gezegd niet aan denken. En we worden overspoeld door lelijkheid: zie de The Voice-gate waar de media momenteel bol van staan. Een en ander stemt mij hoopvol. Huijgen sluit aan bij Arjan Plaisier, die in “Zorg voor de ziel”, dat trouwens veel minder in the picture liep, ook al aangeeft dat het best raar is, dat een zinzoeker die tot spirituele verdieping wil komen, in de kerk vaak nul op zijn rekest krijgt. Is het protestantisme niet veel te rationeel geworden? Heeft ze in haar streven naar zuiverheid met het badwater misschien ook het kind weggegooid? Zie de leegte in de kerken die Pieter Jansz. Saenredam, met zeer vooruitziende blik mag ik wel zeggen, schilderde. Wat verder verraste: Huijgen baseert zijn werk onder andere op de roman “Onderworpen” van Michel Houellebecq, die ik toevallig een goede maand geleden heb besproken – zie hier. ‘Serendipiteit bestaat’, schrijft hij in het voorwoord…

 

Troost

Kan Maria helpen ons verloren geloof terug te vinden? De hoofdpersoon in “Onderworpen” vlucht naar Rocamadour, om daar het befaamde Mariabeeld, de zwarte Madonna, te gaan zien: “… Bijna komt hij tot bekering, maar hij kan er net niet bij…”. Ook Ilja Leonard Pfeijffer die, tijdens de uitbraak van het coronavirus in Noord-Italië, dagelijks via een korte column in het NRC verslag deed van de ‘post-apocalyptische scènes’ die hij meemaakte, schrijft over wat er door hem heenging bij het aanschouwen van een bronzen Mariabeeld: “… Ze was afgebeeld als de koningin van Genua. Engelen zweefden uit de hemel om haar te kronen. Ik kon natuurlijk niet echt gaan zitten bidden, hoewel niemand mij zag. Maar god ziet alles. Het is maar goed dat hij niet bestaat. Ik dacht aan mijn ouders, die in Nederland wonen, en zij keek naar mij. Ik voelde de eeuwen die zij en de kerk hadden doorstaan en ik hoorde de stemmen van allen die voor mij hoop hadden afgesmeekt bij nog grimmiger epidemieën. De geschiedenis bood troost, zo concludeerde ik, omdat ik niet kon toegeven dat Maria dat deed…” (24.03.20). Huijgen vertelt dat hij tijdens het schrijven van zijn boek vaak naar afbeeldingen van het Isenheimer altaarstuk van Matthias Grünewald keek, waarbij de paranoïde en vereenzaamde kunstschilder Maris uit Oek de Jongs “Zwarte schuur” ook al zijn vertroosting zocht: “… Er was geen grens aan wat je moest kunnen verdragen…”. Huijgen over het schilderstuk: “… Het was bedoeld om lijders aan Sint-Antoniusvuur naar te laten kijken. Deze ziekte, ook wel ‘kriebelziekte’ genoemd, trof vooral arme mensen. Ze werd veroorzaakt door rogge die besmet was met moederkoorn, een giftig soort schimmel. Juist armen aten rogge. De ziekte kende een pijnlijk verloop, waarbij vingers en tenen afstierven. Patiënten hadden jeuk en hallucineerden. Er was geen kruid tegen gewassen…”. De figuranten hebben veel te lange vingers; de link met ‘krabben’ is bijna lijfelijk voelbaar…

 

Vrouwvriendelijk

De vrouwvriendelijke evangelist Lucas besteedt de meeste aandacht aan Maria. Bij hem staan vrouwen sowieso in de spotlights, wat zeker opvalt in een wereld waar vrouwen niet meetelden. Een tweegesprek zoals tussen de nichten Elisabeth en Maria is in de literatuur van het Oude Nabije Oosten buiten Israël ongekend: “… In het oudtestamentische boek Ruth echter staan ook veel gesprekken tussen vrouwen, zonder mannen erbij…”. Huijgen: “… Die aandacht voor de rol van vrouwen houdt Lukas zijn hele evangelie vast. Aan het slot, dat met het begin een ‘inclusio’ of ringstructuur vormt, zijn het alleen vrouwen die naar het graf gaan op Paasmorgen (Luk. 24:1-10). Het graf blijkt leeg te zijn, een teken dat samenhangt met het maagd-zijn van Maria. Zoals graven nooit leeg zijn omdat de dode is opgestaan, baart een maagd geen kind. Tenzij God iets nieuws doet…”. Over de geboorteaankondigingen van Jezus en Johannes de Doper: “… Vergeleken met Maria staat Zacharias er niet goed op. Van deze oude priester mag verwacht worden dat hij sneller en met meer overtuiging gelooft wat de engel hem vertelt dan Maria, een onervaren meisje uit Nazareth…”. En even verder: “… Hij staat nota bene op de heiligste plek die Israël kende, in de tempel, op het bijzonderste moment van zijn leven: je bracht als priester maar eenmaal een reukoffer. Dichter bij God dan Zacharias op dat moment was, kon een mens niet komen…”. En over Maria: “… Dat een oude vrouw zwanger wordt, is hoogst uitzonderlijk. Dat een maagd zwanger wordt, is ondenkbaar. Toch gelooft ze…”. En zelfs met overgave en enthousiasme. Eigenlijk zegt ze: ‘Laat het gebeuren!’ Huijgen: “… God doet het onmogelijke: dat is een aardige samenvatting van het evangelie…”. De eerste gelovige in Europa was trouwens ook een dame: de zakenvrouw Lydia (Hand. 16:14).

 

Wachten op God

Maria maakt ruimte voor God, “… in haar schoot, in haar hart en in heel haar leven…”, door 'niets te doen' en 'God God te laten zijn'. “… Dat is de essentie van ‘Mijn ziel maakt de Heere groot’. ‘Mijn ziel’ is het bestaan in zijn kern en in zijn geheel. Het is de unieke eigenheid van de mens, die niet waarneembaar en niet meetbaar is. Het is de ruimte die bijzonder bestemd is voor God en de lof op God, en die het beste gestemd is als ze leeg is voor de klanken van Gods genade. Van die klanken wordt ze vol…”. De reformator Maarten Luther raakte in 1520/1521 los van Rome, maar - tot mijn verrassing -  niet van de ‘hooggeprezen jonkvrouw’ Maria. Luther verkeerde in de laatmiddeleeuwse sfeer waarin heiligen om allerlei redenen werden aangeroepen. Hij vond dat prima, mits je niet bij hen bleef hangen, maar ze je bij God brachten. De Reformatie wees de aandacht voor gestorven heiligen en Maria in de loop der tijd radicaal af. Luther blijkt onder invloed te hebben gestaan van de grote Duitse mysticus Meister Eckhart en de preken van Johannes Tauler, waarin het gaat om ‘leeg worden van jezelf’. Eckart spreekt van een ‘leeg gemoed’ (ledic gemüete). Daarom passen de ‘armen van geest’ bij God. Zij zijn leeg en open voor Hem. Maria zingt in haar lofzang dan ook niet over zichzelf, maar over God. Mensen moeten niet iets ‘doen’ om Gods genade te ontvangen, maar juist ophouden met hun streven iets te zijn in de wereld of ambitieus proberen hogerop te komen: “… Degene die ‘rock bottom’ raakt, ervaart dat de levende God laag ziet…”. Het geheim van Maria’s ‘lage staat’ is niet dat ze ‘kampioen onderdanigheid’ wordt, maar dat ze leeg is voor  Gods genade. Dus al dat nederigheids-gedoe kan ook weer in de kast: “… Nietzsche wees er al op: nu mensen weten dat de nederigen worden verhoogd, gaan ze zich vernederen om des te meer verhoogd te worden. Dat is hoogmoed als nederigheid verpakt…”. Luther heeft het over ‘gelatenheid’: “… Gelatenheid is het tegendeel van krampachtig vasthouden, van de wereld willen beheersen en willen vormgeven. Gelatenheid staat haaks op maakbaarheid. Wie meent dat de wereld maakbaar is, stroopt de mouwen op en gaat aan de slag…”. Sociaal werkster Madeleine Delbrêl: “… We verdedigen God alsof Hij ons eigendom is…”. Als voorbeeld van geloof kan Maria door iedereen nagevolgd worden. “… Om God te ontvangen, hoef je niets voor te stellen in deze wereld, niets te hebben, te kunnen of te weten…”; alleen jezelf open te stellen. Ik moet zeggen dat een en ander me als muziek in de oren klinkt. Zie mijn vorige blogs waarin het gaat over activistische christenen die Gods heilsplan eigenhandig een eindje verder willen helpen (en hoeveel onheil dat al niet teweeg heeft gebracht!). Elke dag ga ik even de koppen langs van het Christelijk Informatie Platform: aan het eind van de riedel ben ik moe van alles wat ik van alle voorbeeldchristenen ‘moet’.  Om des te geconcentreerder te kunnen luisteren, hoef je gelukkig volgens Luther, en in zijn kielzog Huijgen, in navolging van Maria, precies ‘niets’.

 

Antikeizer

Rond de geboorte van Jezus rept Lukas met geen woord meer over Maria’s maagdelijkheid en noemt hij Jozef ronduit zijn vader: “… Kennelijk speelt Maria’s maagdelijkheid wel een belangrijke rol bij de annunciatie, maar niet zozeer bij de geboorte. Dat is een aanwijzing dat Maria’s maagdelijkheid vooral een teken is van Gods ingrijpen, geen aanduiding van een hogere staat van zuiverheid…”. Dat Jozef en Maria samen reizen terwijl ze officieel nog niet getrouwd zijn, is ongehoord: “… Dat zij zwanger is, maakt het niet minder dan een schandaal…”. Over de bevalling vertelt Lukas niet meer dan dat de dagen om te baren ‘vervuld’ waren: “… Lukas knipoogt vertelkundig naar de uitstorting van de Geest, waar hij noteert dat de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, vervolgens het huis waar de discipelen (met Maria!) waren, vervuld werd, en ten slotte allen vervuld werden met de Heilige Geest (Hand. 2:1-4)…”. Jezus is een antikeizer. “… Terwijl Lukas de geboorte van Jezus tegen de achtergrond van Israëls geschiedenis en van de Romeinse keizercultus plaatst, belicht de proloog van Johannes de dieptedimensie ervan…”. Het Woord is vlees geworden: “… De kerkvader Augustinus schrijft in zijn “Belijdenissen” hoe hij bij platoonse filosofen veel overeenkomsten vond met de proloog van het evangelie naar Johannes, zoals de Logos die aan het begin bij God was…”. Jezus neemt het menselijk vlees niet aan om een soort zondeloze humaniteit te tonen, maar om mensen op te zoeken in de realiteit van het bestaan: “… Jezus ‘ligt niet in de kribbe als een toonbeeld van menselijkheid, maar Hij ligt daar als een metgezel van allen, wier menselijkheid problematisch is geworden’…”. Over zijn menswording: “… De motivatie voor die meest drastische stap van God ligt in de redding van mensen uit de zonde, niet in de verheffing van de vleselijke mens als zodanig…”.

 

Vlees

Uitgebreid doet Huijgen het gevecht uit de doeken over het dogma dat geslecht werd op het concilie van Efeze (431) aangaande het dilemma of Maria ‘Theotokos’ genoemd moet worden: ‘zij die God baart’ of  ‘Mater Dei’: ‘Moeder Gods’. Strikt genomen is Jezus immers niet alleen God, maar ook mens. “… Bij ‘Moeder Gods’ ligt de associatie met moedergodinnen eerder voor de hand…” (Efeze was vanouds de stad waar de godin Artemis, of Diana, werd vereerd). Het werd dus Theotokos. Zo nauw komt het allemaal niet, want Elisabeth noemt Maria in de Bijbel (Luk. 1:43) zondermeer ‘moeder van mijn Heere (kurios)’. “… Al vóór het concilie van Efeze werd Maria vereerd, zij het vooral in kringen aan de rand van het christendom. Vanaf het midden van de tweede eeuw vereerden esotorische kringen haar vanwege haar diepgaande kennis van de mysteriën. Door de nestoriaanse strijd werd de volksdevotie voor Maria plots op het podium van de orthodoxie gehesen. Mede hierdoor nam de Mariaverering vanaf de vijfde eeuw spectaculair toe. Zo was het concilie van Efeze niet het beginpunt van Mariaverering, maar wel van de officiële verspreiding ervan…”. Toen Christus in de loop van de middeleeuwen steeds meer gezien werd als een rechtvaardige rechter in plaats van de barmhartige verlosser, bood  de ‘moeder Gods’ dan ook uitkomst: “… De gedachte vatte post dat je voor genade eerder bij Maria dan bij Christus moest zijn…”. Net als in Byzantium nam het Mariabeeld in het Westen keizerlijke trekken aan: “… Zij is de hoge vrouwe, bekleed met autoriteit…”. Uit de hausse aan Mariadevotie kwam ook het beeld van de nederige, devote en wijze vrouw tot ontwikkeling. Veel theologen hebben gewezen op het belang dat Maria heeft om Christus ‘in het vlees te trekken’: “… Mensen verwachten God in de hoogte te vinden, maar Hij laat zich zien in het nederige vlees…”. Dietrich Bonhoeffer opperde tijdens het naziregime, dat als God zijn troon kennelijk niet in de hoogte bouwt, maar in de diepte, wij geen toeschouwers kunnen blijven zoals in een theater. H.F. Kohlbrugge: “… Heerlijkheid die in de hemel blijft, kan niet vertroosten, maar deze heerlijkheid in het vlees doet dat wel…”.

 

Geest

“… Voor de vroege kerk was Jezus’ mensheid het ingewikkelde punt, terwijl in de moderniteit juist Jezus’ godheid van een vraagteken voorzien zou worden…”. Aan de hand van Yuval Noah Harari’s bestsellers “Sapiens” en “Homo Deus” legt Huijgen uit hoe in onze tijd de mens gereduceerd wordt tot niet meer dan biologische data, vlees, wat volgens Harari onvermijdelijk tot een nieuw soort slavernij leidt: “… ‘overbodige’ mensen zullen een soort slaven worden van degenen die zichzelf technologisch hebben verrijkt…”. Daar zet Huijgen “Klont”, een roman van Maxim Februari, tegenover, waar de hoofdpersoon door een geboorte en een eenvoudige kom soep de weg terug vindt naar het ‘gewone leven’: “… Het menselijke lichaam is werkelijk bezield, en niet door data. Mensen hebben een ziel. Dit besef is broodnodig in een tijd waarin lichamen worden gezien als instrument om te overleven…”. En even verder: “… De mens doet ertoe, kwetsbaar, feilbaar en onvoorspelbaar als hij is. Dat maakt sport ook zo mooi…”. Mensen zijn geen ‘masters of the universe’: “… Enkele aanpassingen zijn wel mogelijk, zoals transities in geslacht. Maar niet alles kan. Van Amerikaanse universiteiten is de taal van ‘zelfidentificatie’ overgewaaid, maar die is begrensd en paradoxaal. Een man kan zich als vrouw identificeren, maar een man van middelbare leeftijd die bij kinderen in de zandbak gaat zitten omdat hij zich identificeert als vijfjarig meisje zal niet worden geaccepteerd. Leeftijd ligt immers vast en daarom is deze van alle lichamelijke gegevenheden de meest aanstootgevende. Je leeftijd bepaalt je bij je sterfelijkheid. De dood is het ultieme affront voor onze keuzementaliteit, een deuk in het besef van autonomie en in het ideaal van zelfontplooiing…”. In de coronapandemie speelt data een grote rol: “… Het virus bestaat uit genetische data, en de verspreiding laat zich meten en monitoren. Het meeste succes in de bestrijding van het virus werd geboekt door regimes die de bevolking het nauwkeurigst in de gaten houden en data laten heersen over de mensen. Bestrijding lukt waar sociale interactie wordt uitgedoofd: een succes voor de data, maar een hoge prijs voor de menselijkheid. Daarmee legt de pandemie ook bloot dat er meer is dan data alleen…”. Aan biologische data valt niet af te lezen wat de bedoeling van ons leven is. Data zijn erg nuttig, maar de ziel komen ze niet op het spoor.

 

Besef van heiligheid

Huijgen haalt het ‘Stabat mater’ van Giovanni Battista Pergolesi (1710 - 1736) aan, dat wat hem betreft tot de mooiste muziek behoort die ooit is gemaakt. Het verbeeldt het verdriet van Maria aan de voet van het kruis. Als Jezus vanaf het kruis zijn moeder aan de zorgen van Johannes toevertrouwt, wordt ze Johannes’ adoptiemoeder, waarmee de christelijke kerk ontstaat. Zij is de eerste gelovige en de moeder van alle gelovigen na haar. De Mariologie in de Rooms-Katholieke Kerk passeert de revue. Met de dogma’s van Maria’s onbevlekte ontvangenis en van haar tenhemelopneming kan Huijgen als protestant niet veel. Wel vindt hij het onterecht dat de protestantse traditie het verschil tussen aanbidden en vereren, en tussen icoon en idool, heeft uitgewist. Iconen en beelden van Maria zijn niet strijdig met het verbod op afgoderij en het beeldverbod, omdat zij ‘vensters zijn op Gods genade’: “… Consequent in Calvijns spoor geredeneerd zou het graf van Martinus van Tours een even heilige of onheilige plaats zijn als een supermarkt in Bleskensgraaf. Dat gaat echter te ver. Het protestantisme heeft de wereld onttoverd: heilige tijden verdwenen, de natuur lag open voor onderzoek en de mens ervoer zijn zelf gaandeweg meer individueel. Op allerlei manieren was dat winst, voor individualiteit en spiritualiteit, voor kerk en samenleving. Het seculariserende effect van onttovering leidt er echter gemakkelijk toe dat alle besef van heiligheid gaat ontbreken…”. Maar bidden tot Maria is onnodig: er is immers vrije toegang tot Christus.

 

Womb en tomb

Over Jezus’ stamboom: “… In een wereld waarin familie en clan de belangrijkste levensverbanden waren, was de geslachtslijst je paspoort, uitdrukking van je identiteit. Anders dan moderne mensen waren mensen toen meer in iemands afkomst dan in iemands toekomst geïnteresseerd…”. Mattheüs, dat allereerst een evangelie voor Joodse mensen is  (“… De breuk tussen synagoge en gemeente is gaande, de pijn is vers…”), noemt opmerkelijk genoeg vier vrouwen in zijn geslachtsregister: Tamar, Rachab, Ruth en ‘de vrouw van Uria’: Bathseba. Alle vier zijn ze als heidenen te beschouwen en alle vier kwamen ze in een buitengewone seksuele relatie terecht, waardoor ze als ‘zondaressen’ te kijk stonden. Ook om Maria hangt de verdenking van seksuele promiscuïteit. “… Intussen werd Jezus kennelijk niet als bastaard beschouwd: de farizeeën zouden nooit met een bastaard in discussie zijn getreden over de heilige Schriften…”. Mattheüs namenlijst loopt gek genoeg uit op Jozef, niet op Maria. Echter, “… door Jozefs acceptatie van het vaderschap is Jezus de Davadide, de zoon van de belofte…”. De messias moet de zoon van David zijn. “… De verlosser van Israël wordt altijd geboren door de onmogelijkheid heen. Dat gold voor Mozes die in het biezen mandje gelegd werd en van Samuel die als verhoring op het gebed van de kinderloze Hanna werd geboren. De aartsmoeders van Israël, Sara, Rebekka en Rachel waren alle drie onvruchtbaar en ontvingen hun kinderen uiteindelijk door Gods ingrijpen. Maar een maagdelijke geboorte is nog wonderlijker dan het opheffen van onvruchtbaarheid…”. Huijgen: “… In Israëls ‘Umwelt’ is een aanwijzing te vinden dat de maagdelijke geboorte als teken samenhangt met Jezus’ graf. Baarmoeder en graf, ‘womb’ en ‘tomb’, werden in de oudheid geregeld met elkaar verbonden. Sommige Egyptische graven waren vormgegeven als keramieken eieren waarin de overledene in foetushouding werd neergelegd. Het graf verbeeldde zo de baarmoeder waaruit de gestorvene opnieuw geboren zou worden…”. Als het onmogelijke gebeurt, valt nog meer te verwachten: “… Als een maagd zwanger kan worden, wordt het tijd om het oog te richten op wat nog meer ondenkbaar is: dat doden opstaan uit hun graven…”.

 

Paradox

“… Omdat de liberale kritiek de leer van de maagdelijke geboorte tot mikpunt maakte, verhieven anderen van de weeromstuit deze leer tot het kenmerk bij uitstek van orthodoxie. In de Verenigde Staten werd de maagdelijke geboorte tot een van de vijf ‘fundamentels’, naast de foutloosheid (inerrancy) van de Schrift, de godheid van Christus, zijn lichamelijke opstanding en wederkomst…”. De maagdelijke geboorte doet aan Griekse mythen denken. Volgens kerkvader Justinus Martyr aapt de listige slang dan wel de duivel nu eenmaal altijd God na. Augustinus zette Maria neer als eeuwige maagd: hét voorbeeld voor de getrouwde vrouw. “… Daarmee was de paradox compleet: de maagdelijke moeder wordt het ideaal voor vrouwen en het niet-geconsumeerde huwelijk van Maria en Jozef vormt het model voor het christelijke huwelijk…”. De obsessie met zuiverheid en heiligheid leidde tot twee lijnen: “… enerzijds naar celibaat en klooster, anderzijds naar een huwelijksideaal waarbij seksuele gemeenschap tweederangs is. Seksualiteit en lichamelijkheid werden lager gewaardeerd dan geestelijke gemeenschap…”. Onder de naam  Maryam is Maria ook de enige vrouw die bij naam wordt genoemd in de Koran. De Koran leert eveneens zonder reserve de maagdelijke geboorte van Jezus, die een groot profeet is, maar zeker geen God. Anders dan zijn imago zou doen vermoeden, was Calvijn een agnost wat betreft de eeuwige maagdelijkheid van Maria en pleit hij voor de liefdevolle levensgemeenschap als doel van het huwelijk, in plaats van de voortplanting. In zijn seksuele ethiek geeft hij ruimte voor het genieten. Zijn herwaardering van seksualiteit maakte het huwelijk een stuk humaner.

 

Lelieblank antisemitisme

Volgens de invloedrijke theoloog Barth gaat het in de Bijbel helemaal niet om het uitschakelen van mannelijke activiteit of van seksuele activiteit, maar om de uitschakeling van de menselijke activiteit als zodanig. De maagdelijke geboorte wijst op het ‘nieuwe begin’ dat God met de mensheid maakt. Jezus’ zondeloosheid komt van de Heilige Geest: “… De uitschakeling van de mens duidt erop  dat Jezus Christus van elders onze wereld is binnengekomen…”. En even verder: “… De conceptie van Jezus is uniek en alle andere mensen staan daar buiten…”. Gods’ keuze voor Maria heeft te maken met de uitverkiezing van Israël: “… De messias moest uit het Joodse volk geboren worden omdat het heil uit de Joden is (Joh. 4:22)…”. De blinde vlek voor Maria als Jodin maakte dat vanaf het begin de christelijke verdediging van haar maagdelijkheid werd verweven met anti-Joodse sentimenten. “… Om slechts één voorbeeld te noemen: Ambrosius van Milaan, die het ideaal van de maagdelijke zuiverheid aanzette, verdedigde ook het afbranden van synagogen als het weren van goddeloosheid…”. De afbeeldingen van Maria werden lelieblank, haar Joodse identiteit vergeten. Over haar overgang naar het heidendom: “… De grote Mariakerk in Rome werd gebouwd in de nabijheid van een voormalig heiligdom voor Juno. Maria kreeg soms trekken van een oermoeder. Haar beeltenis versmolt met die van de Byzantijnse keizerin…”. Huijgen: “… Antisemitisme groeit waar de Joodsheid van Maria en Jezus wordt verwaarloosd…”. De Europese geschiedenis van kruistochten en pogroms is meer dan beschamend.  Helaas neemt het antisemitisme in het Westen weer toe: “… Joden haten is daarom God haten…”.

 

Tweede Eva

Huijgen stelt de Eva-Mariatypologie in de kerk aan de kaak, waar Maria als ‘tweede Eva’ degene is die alles goed maakt wat Eva fout deed. Zo wordt Maria een onbereikbaar ideaal (niemand kan tegelijk maagd en moeder zijn): “… Haar perfectie kan worden ingezet om andere vrouwen te onderdrukken en zich schuldig te laten voelen. Feministische kritiek wijst op de gevaren van stereotypering en seksisme waardoor Eva en Maria vrouwen vastpinnen en beperken…”. Volgens Huijgen kan Maria beter vergeleken worden met sterke vrouwen als Debora, Jaël, Esther, Ruth of de moeder van Simson: “… moeders aan de macht…”. Een en ander leidde er toe dat kerkvaders als Tertullianus via Eva alle vrouwen op de korrel namen: “… Besef je niet dat jij Eva bent? (…) Jij bent de invalspoort voor de duivel…”, wat nogal belachelijk overkomt in onze MeToo-tijd. Frappant is dat de Mariadevotie bloeit op een bodem van machismo. Ze dient dan ook vooral het patriarchaat. Huijgen noemt het Amerikaanse protestantse ‘Counsil on Biblical Manhood and Womanhood’ (CBMW) van John Piper en Wayne Grudem dat dezelfde kant op denkt: aan vrouwen komt geen autoriteit toe, vrouwen past onderdanigheid. Uit die hoek komt ook de zogeheten Nahville-verklaring. Huijgen wijst alle nadruk op wat volgens de Bijbel ‘natuurlijk’ zou zijn af. Er is verschil tussen de natuur en schepping. Natuurlijke theologie neemt onvoldoende serieus dat de wereld in zonde is gevallen: “… Natuurlijke theologie vergeet dat de toegang tot het paradijs versperd is…”. En even verder: “… Of iemand als man of vrouw ter wereld komt, is geen keuze van het desbetreffende individu. Net zo goed is het geen kwestie van keuze of constructie als iemand bij de geboorte niet eenduidig als jongen of meisje ter wereld komt. En ook wie zich niet thuis voelt bij zijn geboortegeslacht zal daarbij geen keuzemoment ervaren…”. Wat ‘natuurlijk’ wordt genoemd is vaak een aanduiding van de conventie van de afgelopen decennia. Ooit werd slavernij als een natuurlijk gegeven beschouwd. De maagdelijke geboorte past al helemáál niet bij de ‘natuurlijke’ gang van zaken. Dat je trouwens in bandeloze vrijheid en maximale zelfexpressie je eigen gender samen kunt stellen, is ook niet wat de praktijk leert: “… Genderconstructivisme is structureel verwant aan de vroegkerkelijke gnostiek, omdat de materiële werkelijkheid wordt ontkend of als inferieur wordt beschouwd aan de ideële werkelijkheid van de persoonlijke identiteit…”. God pinde Maria niet vast op haar vrouw-zijn, maar begon iets totaal ‘nieuws’.

 

Hemelkoningin

Maria werd als ‘hemelkoningin’, à la Dante, symbool van het christelijke Europa, wat verwijst naar Openbaring 12, waar een naamloze vrouw bekleed is met de zon en een kroon met twaalf sterren op haar hoofd heeft. Overtuigde rooms-katholieken die aan de wieg van de Europese Unie stonden, blijken haar zelfs symbolisch aan de Europese vlag te hebben verbonden. De goudkleurige sterren tegen een hemelsblauwe achtergrond wijzen naar de ‘corona’ van de hemelkoningin, de vrouw uit Openbaring 12. Volgens Huijgen is het bijbelboek Openbaring niet bedoeld als ‘spoorboekje voor de eindtijd’, alhoewel sommige christenen het wel zo lezen: “… Deze zogenaamde futuristische uitleg is even onwaarschijnlijk als de historische uitleg, die de hoofdstukken uit Openbaring ziet als een verklaring van de wereldgeschiedenis…”. Volgens Huijgen is Openbaring allereerst een relevante verkondiging voor de eerste hoorders en lezers en een boodschap voor hun eigen tijd. “… De taal van het boek Openbaring is eerder evocatief dan precies identificerend, meer impressionistisch dan exact…”, dus met andere woorden: je kunt er alle kanten mee op. Mogelijk spelen er ook buitenbijbelse verwijzingen mee op de achtergrond van Openbaring 12, zoals mythische verhalen over de draak Python die de godin Leto aanviel, omdat ze zwanger was van Apollo.

 

De zwarte Madonna

Uitgebreid recenseert Huijgen de rol van de zwarte Madonna van Rocamadour in Houellebecqs roman “Onderworpen”. Over de haar geheimzinnige zwartheid: “… Volgens een theorie zijn deze beelden zwart geverfd ten tijde van de kruistochten om de bekering van Moren tot het christendom te symboliseren. Een andere theorie associeert de kleur zwart met duister, kwaad en zonde. Het zwart zou symboliseren dat God een voorkeur heeft voor de verachten. Mogelijk speelt Hooglied 1:5 een rol, waar de bruid zegt: ‘Ik ben zwart maar lieflijk.’ Een derde theorie stelt dat zwartheid verwijst naar de oorspronkelijke duisternis, de chaos van de aarde die woest en ledig was. Dat klinkt vergezocht, maar zwarte Mariabeelden zijn vooral te vinden op plaatsen met woeste natuur. Ten slotte is er nog een theorie dat de beelden zwart zijn geworden doordat er zo veel kaarsen werden gebrand…”. Rocamadour was een plek van boetedoening en genezingswonderen. Hier zou ooit de islamitische invasie zijn tegengehouden. Houellebecqs hoofdpersoon lijkt er op zoek te gaan naar de ziel van christelijk Europa. Houellebecq bekritiseert in zijn romans als geen ander de waarden en idealen van de Verlichting. De vrijheid om je begeertes zo veel mogelijk te bevredigen en gelukkig te worden, maakt volgens hem  alles en iedereen kapot. Aangejaagd door consumentisme raken mensen uitgeblust en uitgeput. Het feminisme heeft er alleen maar voor gezorgd dat vrouwen ook mogen meedoen in deze ‘rat race’. Door afscheid te nemen van het christendom pleegt Europa zelfmoord, wat het einde van de Europese beschaving betekent. Wie gaat voor geld en seks kan beter bij de islam terecht. De mannelijke, in plaats van de vrouwelijke religie die het christendom is, zoals Nietzsche al zei. De Madonna van Rocamadour heeft iets mysterieus, heiligs en koninklijks. Haar kracht maakt dat je individualiteit vervaagt. Ze biedt iets nieuws en ongekends: “… Déze Maria is het tegendeel van de islamitische vrouw, die in de eerste plaats ‘onderworpen’ is…”. Biedt Maria genoeg inspiratie om de Europese cultuur te redden? De grote theoloog Miskotte wees er op dat Europa uniek is, omdat ze in geestelijke zin is geboren uit Athene, Jeruzalem en Rome. “… Het gaat echter mis wanneer men een van die drie accenten probeert te zuiveren, zoals de nazi’s de herinnering aan Jeruzalem wilden uitroeien…”. Door de exclusieve aandacht voor materie ten koste van de geest is Europa ontzield geraakt. Tegenover het dominante materialistische en rationalistische denken is zich het identiteitsdenken gaan opstellen, maar ook dat biedt geen perspectief. De rechtse, populistische gestalten met hun nadruk op de eigenheid van het volk of de boreale cultuur, maar ook de linkse neo-marxistisch wokecultuur, zijn eenzijdig op zichzelf gericht. Rationele argumentatie heeft er geen vat op. Het gaat enkel om de beleving. Aan Maria is te zien dat materialiteit een ziel nodig heeft. Met techniek alleen valt niet leven: “… Bezinning op Maria helpt om vlees en geest, materie en ziel, bij elkaar te houden…”.

 

Het ontoegankelijke licht dat God bewoont

Huijgen bespreekt de Mariaverschijningen van Fatima, Lourdes en Guadalupe. Het brengt de schrijver Henri Nouwen bij zijn innerlijke kern die vol is van goedheid, wat absoluut niet past bij de augustijnse zondeleer: “… Spiritueel klinkt het misschien aantrekkelijk dat Jezus in ons diepste innerlijk, in onze kern van goedheid, te vinden zou zijn, maar die innerlijke Jezus gaat ten koste van de echte mens Jezus Christus…” (eerlijk gezegd  zie ik niet waarom, en ervaar ik een en ander precies zoals Nouwen – waarom kan het niet gewoon en-en zijn?). Gelukkig schrijft Huijgen daarna dat door het streven naar dogmatische zuiverheid de kerk steeds orthodoxer wordt en brede lagen van de bevolking compleet uit het zicht raken. De kerk heeft ‘marginalen’ als mij nodig om zich te kunnen ontplooien. Als alleen ‘de goeden’ dan wel ‘rechtzinnigen’ overblijven, gaat de kerk kwalitatief achteruit. Tot er niemand meer overblijft: “… Mensen aan de rand helpen om breed te blijven kijken en om het evangelie niet te verburgerlijken…”. En even verder: “… Als alles begrepen moet worden voordat het geloofd kan worden, verlies je de lager opgeleiden gemakkelijk…”. Mensen zoals ik hebben behoefte aan rituelen en mystiek: “… Mariadevotie past bij mensen die de wereld niet beheersen en niet begrijpen kunnen…”. Zolang die Maria maar niet het suikerzoete, griezelig seksloze wezen is, waar ik herhaaldelijk op stuit, denk ik dan. Opmerkelijk genoeg beschrijft Huijgen tegen het eind van zijn verhaal echter ook weer dat het werk van de Geest zich laat ‘visualiseren’ als een ‘beweging van concentrische cirkels’: “… Van buiten naar binnen gaat het van universeel naar particulier. De kern is het ontoegankelijke licht dat God bewoont (1 Tim. 6:16)…”.

 

De crisis van de Europese ziel

Huijgen pleit ook voor een theologie van ‘plaats’ en ‘tijd’: om te waarderen wat God ‘ergens’ heeft gedaan en te waarderen wat God ‘ooit’ heeft gedaan. Wij zijn misschien wereldburgers, maar we hebben ook een plek nodig om ‘thuis te komen’ (zie “Waarheidszoekers” van filosoof Cees Zweistra): “… Mensen geven een plaats een ziel, maar na verloop van tijd bezielt de plaats mensen ook…”. Een Mariabeeld roept een wereld op. Over de grote brand van de Notre-Dame in Parijs: “… Als de brand de crisis van de Europese ziel symboliseerde, toonde de geschokte reactie dat Europa niet verloren is…”. Maria biedt vernieuwing. Haar kracht ligt in zwakheid: “… Wie Maria zegt moet ook Moria zeggen…”. Om cultuuroorlogen van links en rechts te boven te komen helpt een blik op Maria: “… Maria’s identiteit ontstaat niet door zelfidentificatie, maar door gehoorzaam te luisteren naar Gods Woord, dat haar een nieuw leven geeft…”. Als bonus geeft Huijgen aan het slot nog een interpretatie van het gedicht “De moeder de vrouw” van Martinus Nijhoff, waarbij hij de psalmzingende schippersvrouw vergelijkt met Maria, die ook aarde en hemel verbindt.

 

Uitgave: KokBoekencentrum – 2021, 384 blz., ISBN 978 904 353 489 5, 27,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier