Menu

zondag 24 juni 2012

Alles opgeven en rijk worden – Hanneke van Dam


Subtitel: Op avontuur met God in Mongolië

“… Daar lag ik dan, in een oubollig ingerichte kamer op het Mongoolse platteland, onder het wasgoed door naar Deutsche Welle kijkend met een paar slapende Mongoolse tienermeiden tegen me aan…” (blz. 139).
Nog een boek dat ik van iemand kreeg. Als ik dit soort titels lees denk ik gelijk aan Franciscus van Assisi. Misschien kun je Hanneke van Dam (1963) dan ook wel typeren als een moderne Franciscus.
Wat beweegt iemand om alles op te geven en ‘de stem van God’ te gaan volgen? Ik heb het al eerder gezegd: ‘metanoia’ - omkering, bekering, verandering, omslag van denken, het fascineert mij buitengewoon. Wat gebeurt er in deze levens, en met deze mensen?


Uit het voorwoord: “… Eigenlijk had ik een boek willen schrijven wanneer ik oud was. Wijs en grijs, terugkijkend op mijn leven, uit de gevarenzone en met het overzicht dat me nu nog ontbreekt. Maar het liep anders. Eind 2008 kwam ik terug van een bezoek aan Nederland met een woord in mijn hoofd: BOEK…”. Ze definieert dit als ‘de stem van God’: “… dus begon ik te schrijven…”.
Een zwaar geval van Francine-Rivers-Spiritualiteit. Een leuke term die ik een tijdje geleden tegenkwam in een tweet, en die ik sinds ik “Bevrijdende liefde” heb gelezen (zie mijn blog van 27.05.12) helemaal snap: het gaat om christenen die letterlijk ‘de stem van God’ in hun hart horen – zoals een stem Hosea uit het voornoemde boek opdraagt met een prostituee te trouwen.
Christenen zijn er in alle soorten en maten. Ik ben geen christen die stemmen hoort. Nooit heeft iets of iemand tegen mij gezegd: ‘Evelien, ga jij dit of dat maar doen…’. Ik lees de Bijbel en uit hetgeen ik lees probeer ik wat op te pikken. Net zoals uit gewone boeken. Maar die Francine-Rivers-Spiritualiteit boeit mij wel. Mateloos zelfs.

Hoe weet je nu zeker dat je niet gewoon de stem van jezelf hoort?
Neem de roman “Eten, bidden, beminnen”, van Elizabeth Gilbert. Ook hier een ‘metanoia’, een ‘omkering’, alleen ontbreekt de christelijke context. Na een bittere echtscheiding en een hevige depressie gooit de schrijfster het roer van haar leven om en gaat alleen op reis. ‘Komen wat komt; we zien wel’. Elizabeth vertelt hoe ze totaal aan het eind van haar Latijn s’nachts om drie uur op de vloer van haar badkamer ligt te janken, tot een innerlijke stem haar ook plotseling stil zet. Die zegt helemaal niets bijzonders; alleen ‘Ga terug naar bed, Liz’ (wat in haar geval trouwens wel het verstandigste advies is dat je maar kunt bedenken).
Elizabeth Gilbert: “… Ik heb besloten me geen zorgen te maken over de vraag of deze conversaties met mezelf inhouden dat ik schizofreen ben. Misschien is het de stem van God, misschien is het mijn goeroe die in mijzelf spreekt, misschien is het de beschermengel die op mijn zaak is gezet, misschien is het mijn Hoogste Ik, of misschien is het inderdaad gewoon een verzinsel van mijn onderbewuste, verzonnen om me tegen mijn eigen kwellingen in bescherming te nemen. De heilige Theresia van Avila noemde zulke goddelijke innerlijke stemmen ‘locuties’- woorden uit het bovennatuurlijke die spontaan in je bewustzijn binnenkomen, kant en klaar in je eigen taal, en je hemelse troost bieden. Natuurlijk weet ik best wat Freud over zulke vormen van spirituele troost gezegd zou hebben – dat ze irrationeel zijn en ‘geen vertrouwen verdienen. De ervaring leert ons dat de wereld geen peuterklas is.’ Daar ben ik het mee eens – de wereld is geen peuterklas. Maar juist omdat deze wereld zo’n uitdaging is, moet je soms buiten de jurisdictie van onze wereld hulp zoeken, een hogere autoriteit aanspreken om soelaas te vinden…”.
Het punt is dat Hanneke van Dam in weerwil van Freud echter zegt dat haar stem juist wél volkomen betrouwbaar is. God heeft haar nog nooit, maar dan ook nooit, in de steek gelaten. Ze spreekt uit ervaring en bij vlagen net zo lichtvoetig en hilarisch als Elisabeth Gilbert.

“… Op een lentedag, jaren geleden, terwijl ik op mijn fiets door het drukke centrum van Amsterdam laveerde, hoorde ik mezelf plotseling hardop zeggen: ‘op een dag vlieg ik hieruit!’. Ik had geen idee waar die zin vandaan kwam. Ik was dol op de hoofdstad en niets verlangde naar emigratie…”.

Hanneke van Dam studeerde sociale wetenschappen in Utrecht en Amsterdam en werkte als gedragsdeskundige onder meer voor de Raad voor de Kinderbescherming: “… Het werk beviel me goed, ik had leuke collega’s en leerde dingen waarvan ik tot op de dag van vandaag profijt heb. Tegelijkertijd was ik me ook bewust van de beperkingen van mijn baan; ik moest in een formeel kader onderzoek doen en adviezen uitbrengen en kon niet met de mensen spreken over hetgeen ze volgens mij het meest nodig hadden…”.
Hanneke: “… Ik geloofde in God, ik bad, gebruikte geen drugs, hoedde me voor grove immoraliteit en bezocht, als ik niet te moe was van het uitgaan, een kerkdienst naar keuze. Zo hield ik als christen ternauwernood mijn hoofd boven water…”
. Tot iemand haar meeneemt naar een christelijke conferentie waar Jackie Pullinger, de schrijfster van “Chasing the Dragon” spreekt. Kijk, en dat ben ik nu eerder tegen gekomen. In “Mijn weg van Boeddha naar Christus”, zie mijn blog van 24.03.11 vertelt een boeddhistische non dat Jackie Pullinger haar op het spoor van het christelijke geloof heeft gezet. Die Pullinger moet toch wel een heel bijzonder iemand zijn.

De metanoia-ervaring: “… Jackie deed een oproep: ‘Wie meer van Gods hart wil ontvangen kan naar voren komen, ik wil voor jullie bidden.’ Ik ging naar voren en stond tussen een groot aantal mensen, dat eveneens was gekomen. Jackie bad, mensen om me heen begonnen te huilen, ik voelde niets. Maar plotseling was het of twee handen mijn hart pakten en het doormidden scheurden. Ik viel op mijn knieën en barstte in tranen uit. De pijn die ik voelde, was overweldigend. Het was de pijn van mensenharten die alle hoop verloren hebben. De pijn van kinderen waar niemand naar omkijkt en de pijn van mensen die verloren zijn. Maar vooral de pijn in het hart van de Vader, die dit alles ziet. Dit moment veranderde iets wezenlijks in mijn leven. Ik voelde een fractie van Gods hart, zijn liefde, zijn bewogenheid voor mensen. Het was enkel een druppel van zijn oceaan, maar het was genoeg. Al mijn reserves en angsten, mijn behoefte de controle te houden, smolten weg als sneeuw voor de zon. Eén ding bleef over; ik lag op mijn knieën en smeekte God om me te gebruiken. ‘Zeg me alstublieft wat ik moet doen. Het maakt niet uit wat, het maakt niet uit waar, of het China is of een klein dorp in de Achterhoek. Wat U ook zegt, ik ben bereid!’…”.
De volgende dag komt het antwoord onder het stofzuigen: MONGOLIA… (sic!).

“… ‘Ik ga naar Mongolië,’ zei ik toen ik bij mijn moeder kwam. Ze zat in de tuin en dronk thee met mijn zus en een paar vriendinnen. Iedereen knikte zwijgend. ‘Dat waait wel weer over’, zag ik hen denken...".
Het waaide niet over: voor ze het weet loopt ze rond op de Mongoolse steppe.


De Bijbel zegt dat als je wilt weten of iets echt van God komt je gewoon moet kijken naar het resultaat. Werkt het? Nou en of. Bij Hanneke zéker: mensen komen tot geloof, zieken worden genezen.
“… Die ochtend maakten we ons buiten klaar om verder te reizen. Plotseling werd ik me van iets bewust. IK LEEF!, dacht ik. IK LEEF! Daar stond ik, naast een oude autobus in een immens eentonig landschap. Ik was moe, mijn kleren hadden een wasbeurt nodig en de gedachte aan alles wat nog voor ons lag, bezorgde me nog steeds een knoop in mijn maag. Maar ik voelde me zo levend! Onwillekeurig vergeleek ik mezelf met een gloeilamp die eindelijk in de fitting werd gedraaid. Ik was niet veranderd, maar ik was op de juiste plek gekomen. Contact! Stroom! Licht! Het meest verbazende vond ik dat dit gevoel me overviel in omstandigheden die ik helemaal niet ideaal vond. WAS DIT WAT MENSEN BEDOELDEN ALS ZE SPRAKEN OVER ‘HET VINDEN VAN JE BESTEMMING’?...”.

Loopt het leven van Hanneke van Dam sindsdien op rolletjes? Zeker niet. Het grootste probleem in Mongolië is alcoholisme. Mannen die ze van de wodka probeert te bevrijden vallen vaak net zo hard weer terug, een kindertehuis gaat in de vlammen op wat het leven kost aan een dierbare vriendin en collega. Het gaat er dan ook niet om dat je leven verandert in een sprookje; het gaat erom dat je contact krijgt met God. Hoe of op wat voor manier maakt niet uit. Het alternatief is eeuwig onvervuld blijven – eeuwig verlangen naar… ja, naar wat eigenlijk… iets ‘anders’, iets ‘meer’, iets ‘mooiers’, iets ‘weet-ik-veels’…

Mongolië is arm en koud. Temperaturen van min dertig tot min veertig s’nachts zijn heel gewoon. De mensen zijn ongekend vriendelijk, lief, en aanhankelijk. Overal wordt Hanneke eten voorgezet: “… Twee teiltjes werden toegeschoven. Het ene was gevuld met kronkelige, gekookte schapendarmen. Vanuit het andere teiltje staarde een gekookte schapenkop me met doffe ogen aan. Omdat ik de darmen koste wat kost wilde vermijden, koos ik voor de kop…”. Eten geven is liefde geven, prent ze zichzelf kokhalzend in. Als ze bij iemand op bezoek gaat gebeurt het regelmatig dat mensen naast haar gaan zitten, haar hand pakken, en deze blijven aaien tot ze weggaat. Soms denkt ze dat ze tegen een kussen zit, en komt er halverwege een gesprek ineens een slaperig gezicht achter haar rug te voorschijn. “… Bij de bank ergerde ik me vaak aan het gebrek aan privacy. Vooral de plattelandsmensen hingen het liefst in een kluit aan het loket om, met hun hoofd vertrouwelijk op mijn schouder leunend, mee te kijken welke transactie werd gemaakt. Mijn geïrriteerde verzoek om even aan de kant te gaan, werd met niet begrijpende blikken beantwoord…”. De andere kant van al deze lichamelijkheid is dat conflicten op dezelfde manier uit de weg worden geruimd: op de vuist, en vaak met ongekend geweld – wat nog eens wordt versterkt door de welig tierende alcoholproblemen. Ook vrouwen vechten elkaar de ger (nomadentent) uit. Om een dode meer of minder maalt niemand.

Dit boek is niet geschreven uit geleur om geld; dit boek is geschreven voor “… iedereen die ernaar verlangt Gods wil te kennen en te doen…”. Dat ontroert mij. Dit boek gaat over ‘dienstbaarheid’. Ik vind dat een verademing in een wereld die narcistischer lijkt dan ooit…
Wat met niets begon groeit uit tot een grote christelijke welzijnsorganisatie. In de volgende filmpjes vertelt Hanneke van Dam hier het een en ander over:

http://www.youtube.com/watch?v=VU_ohsTnF88
http://www.youtube.com/watch?v=ao2qDB8rdbA

Uitgave: Gideon - 2012, 256 blz., ISBN 978 905 999 021 0, € 18,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 19 juni 2012

De frustratieneurose – Dr. A. Terruwe


“… De wereld was vol veellezers en ze hadden allemaal ‘dit-moet-je-lezen’ en ‘ik-vond-het-prachtig-boeken’ voor me…”, zegt Nina Sankovitch in “Een boek per dag” (zie mijn blog van 5.9.’11). Die ervaring heb ik ook: boeken komen vanzelf naar je toe, als mensen eenmaal weten dat je een fanatieke lezer bent. “Dit is echt wat voor jou.” “Okay…”.
Vaak gaat het om titels waar ik nog nooit van heb gehoord, maar die voor anderen duidelijk veel betekenen. Dat intrigeert mij.
Daarnaast vind ik het wel leuk om op deze blog af en toe eens het stof van een vergeten boek te blazen.


Vorige week kreeg ik “De frustratieneurose” (eerste druk: 1962 - ouderwets taalgebruik – maar verder goed te volgen) van iemand die vertelde dat ze dr. Anna Terruwe (1911-2004), een psychiater, persoonlijk heeft gekend, en ondersteboven was van haar ontzettend innemende manier van doen. Iets waar de aangehaalde cliënten het in dit boek trouwens allemáál over hebben: “… deze therapeut was iemand die heel zacht was, eigenlijk was ze een moeder, daar leek ze het meeste op…”. Dat vind ik wel ontroerend, want Anna Terruwe was het prototype van de eeuwige vrijgezel. Ze had geen kinderen. Bovendien getuigt de literatuur uit haar tijd nu niet bepaald van veel empathie in psychiatrische kring: “Waarom ik niet krankzinnig ben” – Maurits Dekker – 1929, “Histoire de la folie” – Michel Foucault – 1961, “One Flew over the Cuchoo’s Nest” - Ken Kesey – 1962, “De knetterende schedels” – Roger van de Velde – 1969, “Wie is van hout” – Jan Foudraine – 1971, “Keefman” - Jan Arends – 1972, “De wereld moet beter worden” – Maarten Biesheuvel – 1984, “Rosalie Niemand” – Elisabeth Marain – 1988. Ik bedoel maar. De jaren zestig waren de jaren van de z.g. ‘antipsychiatrie’. Ik heb er geen verstand van; maar geheel zonder reden zal dat toch niet zijn geweest – dunkt mij.

De overtuigd rooms-katholieke Terruwe is bekend geworden door haar baanbrekende “bevestigingsleer”. Die sluit mijns inziens prachtig aan bij het stuk over ‘liefde’ in mijn vorige blog n.a.v. “Vleugels” van Claire Corbett.
Anna Terruwe nuanceerde de theorieën van Freud die stelde dat menselijk gedrag voornamelijk bepaald wordt door seksuele driften, en onderdrukking hiervan tot neurosen leidt. Volgens Terruwe is veel negatief gedrag eerder te verklaren uit verwaarlozing en een tekort aan onvoorwaardelijke liefde in de vroege jeugd. Kinderen die veel kritiek hebben moeten doorstaan, die in hun bestaan zijn ontkend, waar niet naar werd omgekeken, of te maken hebben gehad met misbruik of emotionele afwijzing door ouders of verzorgers, ondervinden daarvan ernstige belemmeringen in hun emotionele ontwikkeling. Zij kunnen later vaak geen normale gevoelsrelatie met anderen aan. Mensen hebben bevestiging nodig. Als een baby onvoldoende bevestigd is, zal hij of zij daar, zelfs tot op hoge leeftijd, naar blijven zoeken. Een gebrek aan bevestiging leidt tot ‘frustratieneurose’ (Emotionele Deprivatie Stoornis - EDS) en compensatiegedrag dat zich uit in het nastreven van status, macht en genot. Je gaat jezelf bevestigen; ‘groot’ maken. De grootste utopie die er bestaat en volgens Terruwe ‘de ziekte van het Westen’. Je wordt er hartstikke ongelukkig van, omdat je nooit bereikt wat je echt nodig hebt. Je streven ontaardt in een zelfopgelegde tantaluskwelling. Onze onpersoonlijke ‘moderne’ maatschappij kweekt vanzelf ‘frustratieneurose’; zegt een kritische Terruwe.
Relatief onschuldige voorbeelden van zelfbevestging zijn imagebuilding, statusverwerving, carrièredwang, jaloersheid, betutteling, overbezorgdheid, achterdocht en gierigheid. Maar er zijn ook ernstige pogingen tot zelfbevestiging die direct ten koste gaan van anderen: kleineren, leedvermaak, roddel, intimidatie, vandalisme, ongewenste intimiteiten, verkrachting tot zelfs moord en doodslag aan toe - de ultieme ontkenning van de ander.

Volgens Anna Terruwe zijn de opvallendste kenmerken van EDS: een gevoel van eenzaamheid, een gevoel van onzekerheid over de waarde van de eigen persoon, en onvermogen om met een ander mens een adekwaat – een gelijk en gelijkwaardig – gevoelscontact te kunnen aangaan.
Iemand die in zijn gevoelsleven niet is ontplooid zal een min of meer gesloten mens blijven, die lijdt aan eigen eenzaamheid. J.P. Sartre: “Ma solutide
c’est ma prison; ma punition pour je nes ais quel crime (Mijn eenzaamheid is mijn gevangenschap, mijn straf voor een misdaad die ik niet ken)”. Terruwe: “… ‘De hel is de ander’ constateerde Sartre. En ik vrees, dat hij, in de apperceptie van deze realiteit voor hem; zijn onbevestigd-zijn aan ons heeft prijsgegeven…”.
Angst, schuldgevoelens, depressiviteit en agressie overheersen.

Het beste is EDS te behandelen door het kind in iemand alsnog te bevestigen, vindt Anna Terruwe. Haar concept: ‘weerhoudende liefde’ (liefde die zich niet aan een ander opdringt op een manier die de ander niet kan ontvangen of waarderen). Hierbij treedt de therapeut op als de ouder of verzorger die in de jeugd onvoldoende emotioneel aanwezig is geweest. De kern van het helingsproces is het hervinden van eigenwaarde. Hierdoor kan de mens zich ‘openen’. Door het goede in elkaar te zien en elkaar te bevestigen, ontstaat vertrouwen en het vermogen om liefde te geven. Het is dus niet de bedoeling dat er allerlei therapietechnieken op iemand worden losgelaten. Het gaat er om dat hij of zij gaat voelen dat hij of zij geaccepteerd wordt zoals hij of zij is. Dit het-er-mogen-zijn is het belangrijkste focuspunt.

In “De frustratieneurose” vertelt Anna Terruwe hoe de eyeopener voor haar de ontmoeting met een ongelooflijk intelligente, 25 jarige doctoranda in de wis- en natuurkunde was, met een uitgesproken infantiel gebleven gevoelsleven. Ondanks haar angsten was er geen verdringingsmechanisme te vinden. Er zat geen enkele vooruitgang in de zaak. Op een dag zei ze: “Dokter, al wat u doet, raakt mij niet. Ik zit al een half jaar hier bij u op de commode en steek mijn armpjes naar u uit; maar u neemt mij niet op”. Dat klinkt ontzettend kinderachtig, maar Terruwe besefte ineens dat ze heel vaak signalen opving die erop wezen dat volwassenen die als kind gefrustreerd werden in hun natuurlijke verlangens naar veiligheid en tederheid een neurose ontwikkelden die duidelijk verschilde van die waar Freud het over had.
In “De frustratieneurose” staan fascinerende voorbeelden over de gevoelsontwikkeling van volwassen en begaafde mensen. Vrouwen die eerst met een beertje willen spelen, daarna met een pop, daarna met vriendinnetjes (eentje ging eerst haar tong uitsteken naar andere kinderen, voor ze in harmonie met ze kon omgaan), en uiteindelijk met hun man. Iemand wiens smaak veranderde: van zoete winegums naar dure bonbons. Naarmate ze vorderde leerde ze wijn te drinken; in het begin vond ze dat maar zure troep. De beschreven resultaten zijn verbluffend en indrukwekkend. Anna Terruwe kreeg hierdoor een goeroe-status. Dat kan ik mij goed indenken; want bevestigend leven is een manier van in de wereld staan. Anderen wilden weer niets van haar weten…

Ik heb geen rooms-katholieke achtergrond. Ik had dan ook nooit van Anna Terruwe gehoord, maar in die wereld was zij beroemd en berucht. Haar bevestigingsleer botste met de rooms-katholieke kerk. Ze vond dat seksualiteit en liefde twee verschillende dingen waren en dat een conflict hiertussen of verdringing ervan tot ernstige problemen kon leiden (ondertussen weten wij daar alles van). Ze adviseerde religieuzen met seksuele problemen zelfbevrediging toe te passen, wat destijds een verschrikkelijke doodzonde was. Rome greep in. Priesterstudenten mochten niet meer naar ‘katholieke vrouwelijke psychiaters’ – dat wil zeggen: Terruwe. Ze heeft hier erg onder geleden. Later is ze wel gerehabiliteerd.
Freud vond als atheïst dat geloof en kerk tot verdringing van driften leidde. Terruwe was het daar niet mee eens. Zij meende dat er wel degelijk bevestiging in het geloof te vinden was. Mits dat geloof op een volwassen manier wordt beleefd. Als je ‘gesloten’ bent naar anderen; is het logisch dat je ook ‘gesloten’ bent naar God. Van een opgedrongen negatief Godsbeeld uit je jeugd, moet je zo snel mogelijk af. Dat geeft immers één en al ‘frustratie’. Beter géén God, dan zó’n God. Als je niet ‘kunt’ geloven, niet ‘kunt’ vertrouwen en liefhebben, is daar niets mis mee. Geloof is een gave. Geloof wordt je geschonken. Geloof overkomt je; net als verliefdheid. Misschien ben je er nog niet aan toe. Maar wat niet is kan komen. Misschien is God wel heel anders dan jij denkt. Misschien kan er een nieuw idee over Hem ontstaan. Naar God moet je ‘toegroeien’: dat is ‘wedergeboorte’.
Anna Terruwe was wel weer zo orthodox dat ze niet meeging met degenen in haar kerk die voor grotere vrijheid ijverden in zaken als het priestercelibaat of geboortebeperking.

Uit “Vleugels”(2012) van Claire Corbett: “…Dus daarom gaven Peter en Avis (ouders) nooit om Hugo (kind) en deed ik (au-pair) dat wel. Doe ik dat wel. Dat heb ik nooit begrepen. Zij hebben nooit iets opgegeven, nooit iets geriskeerd, en hoe minder ze iets voor hem deden, hoe minder ze van hem hielden. Ik dacht dat het andersom werkte: dat ze niets voor hem deden omdat ze niet van hem hielden. Misschien dachten ze dat zelf ook. Ze vroegen zich vast af wat er met ze aan de hand was. Als ze dag in dag uit hadden gedaan of ze van hem hielden, zijn billen hadden schoongeveegd, hem in bad hadden gedaan, hem hadden gevoed, elke nacht uit bed waren gekomen, dan was die liefde wel gekomen. Als je liefde wilt, zul je er werk voor moeten verzetten…”.

Ik ben blij dat ik “De frustratieneurose” heb gelezen. De bevestigingsleer lijkt mij een voorloper van de populaire contextuele therapie. Het is inspirerend en ‘zacht’. De praktijk zie ik om me heen gebeuren…


Uitgave: De tijdstroom - 1962

zaterdag 16 juni 2012

Vleugels – Claire Corbett


“… Het project mens is ten einde en het project post-mens, het project supermens is in aantocht …” (blz. 230)

Mijn allereerste herinnering aan een verhaal dat mij compleet van de wereld blies gaat over Icarus. Ik weet het nog precies. Ik zat helemaal achterin de zesde klas, het was doodstil, het was het allereerste verhaaltje in ons nieuwe taalboek, op de allereerste dag in de nieuwe klas, en wij kregen de opdracht het te lezen en de vragen eronder te maken. Het was heel warm, de zon scheen op mij door de hoge ramen. En ik wérd Icarus. Ik had vleugels gemaakt van veren en was. Ik kon vliegen! Ik buitelde boven de zilte, zoute zee, in de warme zon, gek van vreugde, vanwege de ongekende blauwe vrijheid die de lucht mij bood. Totdat ik te dicht bij de zon kwam, waardoor de was smolt, en ik als een geplukte kip, in een wolk van veren, de zee in plonsde… oftewel terug in het klaslokaal. Ik had nog nooit van de Grieken gehoord of van de klassieken; pas veel later begreep ik dat ik een mythe had gelezen.


Inmiddels een kleine 40 jaar verder is daar dezelfde verpletterende ervaring: “Vleugels”, de debuutroman van Claire Corbett (schrijfster, filmmaakster, zorgmedewerkster, – woont met man, zoon en dochter in Blue Mountains, Australië). Voor het eerst weet ik eigenlijk niet goed waarmee ik beginnen of eindigen moet. Daarom begin ik gewoon bij het begin – dit staat er op de eerste bladzij:

“… John Wilkins (een van de oprichters van de Royal Society en bisschop van Chester) schetste eens de vier manieren waarop een mens zou kunnen vliegen:
1) met de hulp van engelen;
2) met de hulp van vogels;
3) met vleugels die aan zijn lichaam zijn vastgemaakt; en
4) in een gevleugelde strijdwagen, waarmee hij waarschijnlijk op een apparaat of vervoermiddel doelde dat werd voortgedreven door iets anders dan menselijke spierkracht.

Wilkins beschouwde de eerste drie mogelijkheden als tamelijk onwaarschijnlijk, en in dat opzicht had hij tot op grote hoogte gelijk. Vogels en engelen zijn vreemd genoeg niet echt geneigd om mensen te helpen vliegen, terwijl algemeen bekend is dat pogingen om mensen van vleugels te voorzien buitengewoon gevaarlijk zijn. – Pat Shipman, ‘Taking Wings: Archeopteryx and the Evolution of Bird Flight’

Zijn van u de heuglijke vleugels van de pauwen?
De havik wiekt op en vliegt naar het zuiden met brede slag, is dat een vondst van u?
Is het naar uw bevel dat de arend zich omhoog verheft? – Job 39:16, 29, 30
…”. Ik was verkocht…

Ergens in de toekomst. Peri, een au-pair, verdwijnt met het kind waar ze op moet passen: Hugo. In de lucht. Peri heeft vleugels. Evenals de ouders, die privé-detective Zeke Fowler inhuren om de zaak op te lossen. Zeke is ‘gewoon’. De wereld bestaat namelijk uit een hele grote groep armoezaaiers, zonder vleugels; en een kleine elite rijke flapdrollen, die zich vleugels kunnen veroorloven. Zij bepalen wat er gebeurt. Hebben, achter de schermen, de machttouwtjes stevig in handen. Net als nu.
Gaandeweg het verhaal ontmaskert Zeke allerlei misstanden – en blijkt Peri een kwetsbaar slachtoffer van manipulerende mensenhandelaars te zijn.

Claire Corbett ontrolt een verbijsterende, wetenschappelijk volkomen op hol geslagen wereld: tuinen met altijdbloeiende jasmijn en fluorgardenia’s, een mini-leeuwtje als huisdier, plagiaatmedicijnen en –vaccins die gekweekt worden in bananen door genen in de vruchten te enten. Ik maar denken dat de detective een chauffeur heeft, kom ik er na een tijdje achter dat hij met zijn auto praat, dat die auto een ‘geest’ heeft. Het parkeerprobleem is trouwens ook opgelost: stilstaande auto's vouwen zich gewoon op.
En wat dacht je hier van: “… Parelhuid, zei Ruokonen. Zelf gekweekt. Dat is relatief eenvoudig met parels, die tenslotte van zichzelf al organisch worden geproduceerd. (…) Een duif, zo groen als een besproeid gazon, scheerde langs mijn voorruit. (…) Dit huis bouw je niet, dit laat je groeien. De kleuren en de texturen ontwikkelen zich uit bloemblaadjes, bladeren en schors. Elke kamer heeft zijn eigen geur – sinaasappel, vanille, hooi, tijm. En het kan zichzelf min of meer repareren…”.
De bovenwereld is fantastisch, maar aan de onderkant leven mensen als ratten in hun eigen vuil. De natuur is bedorven. Een groen waas van superonkruid bedekt de aarde. En het erge is dat dat allemaal niet meer terug te draaien is. Claire Corbett waarschuwt als geen ander voor de gevaren van de technologische vooruitgang. Tegelijk weet ze dat die niet is te stoppen: wat kan, gebeurt…
En de mogelijkheden zijn nog lang niet uitgeput: de techneuten laten mensen vliegen als vogels. Maar als je bedenkt dat bepaalde insecten ondersteboven en achteruit kunnen vliegen…

De vliegers. In het boek zijn het oogverblindende, machtige verschijningen. Door de manier waarop Corbett uit de doeken doet hoe vliegen werkt, wat er allemaal aan dna-techniek, gen-manipulatie, en medicijngebruik komt kijken als je vleugels krijgt, lijkt het alsof ze het over de normaalste zaak van de wereld heeft: “…Voor de overstap dacht je nooit na over die vleugels en je eerste vlucht. Het was net zoiets als een kind krijgen: je wist pas wat het was als je het een keer had gedaan. Dan begreep je iets wat niemand je kon vertellen: dat die geboorte nog maar het begin was van je transformatie, en niet het einde…”.

Hoe weet Claire Corbett hoe het is om in een onweersbui te vliegen? Geen idee, maar ze weet het: “… Een buienlijn was een van de gevaarlijkste weersverschijnselen. Aan de voorkant konden zich harde rukwinden voordoen. (…) Cumulonimwolken groeien aan tot de hoogste wolken die er bestaan, van twaalfduizend meter hoog en nog meer. (…) De donderslagen waren onbeschrijflijk angstaanjagend: een muur van geluid die omviel, dichter dan de omslaande branding. Lucht is vloeistof, en deze neerstortende vloeistof was oorverdovend en verpletterend. De atmosfeer zelf barstte in scherven en zweefde weg. (…) Nog zo’n klap maar dan dichterbij, en we zijn er geweest (…) Geen kracht meer. Weggeëbd in de kou, opgebrand tegen de wind in. ‘Anders val je’. Het maakte niet meer uit wat ze deed. ‘Anders val je’. Het enige wat hen in de lucht had gehouden was haar vaste wil om Hugo te redden. Hoe lang? Een ijstijd lang. Niet lang genoeg. Niet goed genoeg. Iets op haar wang. Water dat geen ijskoude regen was. Het spijt me, Hugo. Ze wist niet of ze het fluisterde, schreeuwde of alleen maar dacht, terwijl ze de duisternis in vielen(…) Limietsnelheid. Ruim driehonderd kilometer per uur. Negentig meter per seconde. Als je vleugels hebt, kun je ook vallen. (…) De hele wereld is wind, regen en onweer…”.

Aan leuke opmerkingen geen gebrek: “… Miljoenen verlangen naar het eeuwige leven terwijl ze zich op een regenachtige zondag te pletter vervelen…”.
En: “.. Ik stel me zo voor dat jij me gaat vertellen dat dit net zo belachelijk is als het klinkt…”. Of: “… Naarmate je ouder wordt, is geld nog het enige wat sexy aan je is…”.

Verder prachtige moralistische uitweidingen over liefhebben en opvoeden:
“… ‘Als ik jou was zou ik niet scheiden. Het is het allemaal niet waard. Er zijn vast allerlei goede redenen, maar ook heel verkeerde. Als je een kind hebt, is er meer voor nodig dan dat je alleen een beetje verveeld en ongelukkig bent.’ Cam lachte. ‘Ach ja, de grote volwassen leugen, dat kinderen willen dat hun ouders gelukkig zijn. Kreeg ik maar een dollar voor elke keer dat een ouder dat argument gebruikte om zijn eigen zelfzuchtigheid te rechtvaardigen. Kinderen maken zich niet druk om of je wel of niet gelukkig bent. Dat is jouw verantwoordelijkheid en niet de hunne’…”.

“… De fysieke afwezigheid van Thomas zeurde als een oude wond en ik lag me druk te maken om de fouten die ik als vader al had gemaakt: de normale ellende en schaamte die het ouderschap nu eenmaal met zich meebrengt, de alledaagse leugens die zelfs in het meest liefhebbende gezin voorkomen (…) Ik was altijd afgeleid, altijd bezig, altijd volwassen, aan het werk, aan het koken, aan het lezen, dingen doen. Ik kon nooit gewoon met Tom samen zijn. Dat falen deed meer pijn dan alle andere…”. Wie herkent het niet?

De vrouwelijke vliegers – die trouwens vaak onvruchtbaar zijn - besteden hun zwangerschap en bevalling uit aan vrouwen die geen geld hebben: ze willen hun perfecte lijf behouden. Alsof een kind “… een stapel wasgoed is, die ze niet willen strijken…”.

En – altijd weer - over de liefde: “… ‘Iemand heeft eens tegen me gezegd dat de beste manier om te zorgen dat iemand om je geeft, is zorgen dat zo iemand iets voor je doet. Mensen doen juist het tegenovergestelde: ze bewijzen een ander een dienst in de hoop dat die ander daarom van hen zal houden, maar het enige wat ze bereiken is dat ze met alles wat ze doen steeds dieper in de val raken.’
‘Dat klinkt behoorlijk cynisch.’
‘Helemaal niet. Zo werkt dat met liefde nu eenmaal. Het heeft niets te maken met vrijheid, gelijkwaardigheid of eigenbelang, met twee onafhankelijke individuen die samenkomen, de zaken afwegen en elkaar over en weer hetzelfde geven; dat is een transactie, een balans die je opmaakt, en geen liefde. Liefde is dienen, en anders is het geen liefde. En ik heb veel nagedacht over dienen. Mijn leven bestaat uit dienen. Hoe meer er van je wordt gevraagd, hoe meer je geeft. Hoe meer je liefhebt. Als moeder weet je dat. Degene van wie je het meest houdt, is degene die jou in beslag heeft genomen, degene die jouw leven in de waagschaal heeft gesteld’
…”.
Amen.

Bij mijn weten is dit grensverleggende drama in drie delen (ruim 450 bladzijden), enig in zijn soort. Ik ben tenminste nog nooit een boek over 'vliegers' tegengekomen. Zijn figuren waaraan zo gesleuteld is eigenlijk nog wel mensen?
Ik zal niet zeggen dat "Vleugels" literair het hoogste nivo scoort, maar dat deed “De Da Vinci Code” van Dan Brown ook niet en toch werd het een bestseller. Terwijl het boek waar het op is gebaseerd, “Het heilige bloed en de heilige graal”, van de onderzoeksjournalisten Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln, altijd in het duistere wereldje van de pseudowetenschap is blijven hangen. Waarom?
Tegelijk met "Vleugels" las ik een studieboek waarin ik in het voorwoord het volgende tegenkwam: “… Wanneer een onderzoeker een ontdekking doet, dan leert de ervaring dat niet zelden de tijd rijp lijkt op grond van het feit dat gelijktijdig anderen op hun wijze tot de onthulling van een gelijke of gelijksoortige vinding raken…” (De frustratieneurose – dr. Anna Terruwe). Ik denk dat het met romans precies zo werkt: zie "Knielen" van Jan Siebelink (en in zijn kielzog al die andere reli-romans) - wat is er nu eigenlijk zo leuk aan dat boek? De enige reden die ik kan bedenken voor dit kassucces is dat het op het juiste moment en de juiste plaats daar was ("Clara" is veel mooier; maar daar lijkt bijna niemand van gehoord te hebben).
“Vleugels” kan doodbloeden, maar zou ook zomaar een hype kunnen worden – wat ik natuurlijk hoop. Je weet het nooit. Ik denk dat het wel zo’n beetje als de volwassen equivalent van de ongekend populaire jeugdserie “The Hungergames” is te typeren.

Dit boek is een sensatie!

Trailer: http://www.youtube.com/watch?v=7um3ZbY5gPw

"Vleugels" is voor €25,00 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Signatuur - 2012

dinsdag 5 juni 2012

Dames gaan voor – Elsbeth Etty

Ondertitel:
Nieuwe Nederlandse schrijfsters van Hella Haasse tot Connie Palmen

Het echte werk.
Snuffelde ik pas rond op een tweedehands boekenmarktje - wat ik graag doe -, vond ik dit. Ik ken Elsbeth Etty (1951) enkel als het links ratelende, feministisch georiënteerde machinegeweer van het NRC, die met haar felle maar scherpzinnige columns (excit afgelopen januari trouwens) en welbespraakte recensies tegen zoveel schenen schopt, dat als je even googelt, je weinig anders tegen komt dan scherpe kritiek en ongefundeerde scheldpartijen - richting haar adres, natuurlijk.
Wat mij dan ook hogelijk verbaast is de buitengewoon milde, evenwichtige en inhoudelijke toon waarop dit boekje vol recensies over boeken van vrouwelijke auteurs uit de laatste kwart-eeuw van het vorige millennium is geschreven.
Is Elsbeth Etty niet de feeks waar ze voor door gaat, of is ze gewoon ‘anders’ gaan schrijven – in de loop der tijd? Ik bedoel: je moet nogal van je af blèren wil je tegenwoordig gehoord worden… (met dank aan alle social media).


“Dames gaan voor” verscheen ter gelegenheid van de Literaire Boekenmaand maart 1999, in opdracht van Magazijn de Bijenkorf bv, en sluit prachtig aan bij mijn vorige blog over vrouwen en literatuur i.v.m. “Bevrijdende liefde” van Francine Rivers.
In het eerste deel pakt Elsbeth Etty het onderwerp op waar Annie Romein-Verschoor het met haar proefschrift “Vrouwenspiegel. De Nederlandse romanschrijfster na 1880” (1935) heeft laten liggen. Etty promoveerde in 1996 op de biografie “Liefde is heel het leven niet. Henriette Roland Holst 1869-1952”, die bekroond werd met De Gouden Uil en de Busken Huetprijs.
Vlot legt ze uit hoe vrouwelijke schrijvers in de vorige eeuw tegen mannen op moesten boksen, hoe denigrerend ze werden afgedaan door mannelijke recensenten, hoe in de tweede feministische golf speciale vrouwenuitgeverijen en –boekhandels ontstonden (met grappige namen als ‘Xantippe’, de echtgenote van Socrates, volgens de overlevering moeilijk in de omgang, twistziek en kwaadaardig, en waarschijnlijk vooral gekozen als geuzennaam vanwege haar ‘hekserigheid’ – maar ook ‘Sara’, ‘De Bonte Was’, ‘Furie’, ‘Vita’, ‘De Helleveeg’ en ‘Dikke Trui’).
Al gauw begon de opmars van vrouwelijke auteurs en uiteindelijk verkochten ‘vrouwenboeken’ beter dan ‘mannenboeken’, en sloten al die vrouwenuitgeverijtjes zich aan bij de grote algemene uitgeverijen, die inmiddels gewoon alle vrouwenboeken verkopen, en er hoogstens nog een aparte afdeling ‘vrouwenstudies’ op na houden.

In 1998 fulmineerde Ton Anbeek nog volop tegen Anna Enquists “Het geheim”, dat niet alleen een kassucces was, maar ook nog eens de Trouw-Publieksprijs won, wat volgens hem lag aan ‘de wansmaak van Dolle Mina’s op leeftijd’. Volgens de hoogleraar hebben vrouwelijke lezers namelijk ‘een voorliefde voor leed’. Ook Arjan Peeters (van de Volkskrant) dacht in die tijd dat alle schrijvende ‘taarten’ en ‘theetantes’ vanzelf wel weer zouden verdwijnen. Niets bleek minder waar.
Etty: “… Of het waar is dat vrouwen verzot zijn op ‘leed’ is nooit onderzocht. Wel blijkt uit onderzoek van de Amsterdamse Stichting Speurwerk onder leiding van Wim van Leeuwen dat mannen sowieso weinig belangstelling hebben voor literatuur. Hun voorkeur gaat uit naar non-fictie. Van de ondervraagde mannen noemde 35 procent ‘spanning’ als voornaamste voorwaarde voor leesgenot, tegenover 29 procent van de vrouwen. Een belangrijk verschil is dat 20 procent van de vrouwen wil dat boeken ‘romantisch’ zijn, terwijl maar 3 procent van de mannen die eis stelt. Bovendien zouden vrouwen ‘empatischer’ lezen dan mannen, waarmee wordt bedoeld dat ze meer behoefte hebben aan herkenning en identificatie…”. Daar heb ik het in mijn vorige blog, bij monde van Paul Verhaeghe, uitgebreid over gehad.
Vrouwen voelen veel en graag. Nou en?

Inmiddels kunnen wij ons bijna niet meer indenken dat er nog niet eens zo heel lang geleden zoveel sekseverschil bestond binnen 'de letteren'.
Het zijn nog steeds vrouwen die lezen, is mijn ervaring. Het is nooit de bedoeling geweest dat onze boekenkring een vrouwenclubje werd: toch is het zo… En de leeftijd van de meesten ligt ook nog eens tussen de 40 en 60: vrouwen die tijd en geld hebben om te lezen. Dames gaan inderdaad voor.
Elsbeth Etty: “… Het wachten is op maatregelen die deze ongelijkheid weer ongedaan maken zoals mannenboekwinkels, mannenuitgeverijen, mannenboekenbeurzen, mannentijdschriften en, zoals Kristien Hemmerechts in NRC Handelsblad al voorspelde, ‘een prijs voor mannen zoals je voor vrouwen de Anna Bijnsprijs hebt’…”.

Het tweede deel van dit boek bestaat uit 30 boekbesprekingen. Wat staaltjes recenseertalent:
N.a.v. “De smaak van het onbekende” (1995), Marion Bloem over de vergelijking tussen literatuur en een kosmopolitische maaltijd: “… Het kan namelijk net zoals in de beeldende kunst of in de literatuur ook met voedsel zo zijn dat je eerst iets moet overwinnen. (…) Dan kun je je ogen noch je reukzin vertrouwen, en je moet misschien wel ettelijke malen opnieuw een hap nemen voor je beseft dat je bijna iets had afgewezen wat het lekkerste blijkt te zijn dat je ooit hebt geproefd…”.
Etty over de schrijfster Dirkje Kuik: “… Het kunstmatige in Kuiks stijl verdwijnt op slag als zij mensen beschrijft, talentvolle mensen meestal, die ze liefheeft om hun bijzondere kwaliteiten. Een bevriende dichter die nooit is doorgebroken, zet ze in een paar zinnen neer: ‘Een grote kikker met een lange zwarte jas aan die hij zomer en winter droeg, bolle, zeer bolle ogen, basedow. Een mond als een hooischuur, een uilebril waarachter het hele Vaticaan schuilging, op een goedmoedige, vriendelijke wijze.’…”.
Over “Stenen halzen” (1994) van Chaja Polak : “…Behalve het toneelstuk ‘Leedvermaak’ van Judith Herzberg, dat dezelfde sfeer ademt, heb ik nooit iets gelezen dat zo dicht raakt aan de kern van een verdriet dat nooit ophoudt…” (de reden waarom ik dit boek beslist moet lezen).
Over “Onrustige slapers” (1998) van Monika Sauwer: “… ‘Er is één ding dat alle mannen en vrouwen zonder uitzondering in bed doen, en dat is liegen,’ schreef Philip Roth in ‘Deception’. ‘Ze liegen over zichzelf en elkaar, over hun jeugd en hun huwelijk, over trouw en ontrouw, over hun ambities en voorliefde, kortom over alles.’ Een soortgelijke visie spreekt uit ‘Onrustige slapers’, een bundel onderling verbonden verhalen van Monika Sauwer, maar haar benadering is filosofischer. Wat Roth ‘liegen’ noemt, heet bij haar dromen. Haar personages dromen zich een verleden, een heden en een toekomst bij elkaar en dat is wat het interessant maakt. Niet hun bezigheden, heldendaden of droefenissen geven hun leven betekenis, maar de manier waarin zij in staat zijn hun bestaan te fictionaliseren. Dromen is niet per definitie gebonden aan slapen, legt hoofdpersoon Gerda uit als ze probeert haar nieuw geliefde Peter een verleden aan te praten. Ons geheugen heeft volgens haar het vermogen haarscherp te onderscheiden tussen dagdroom, nachtdroom, herinnering of gelezen boeken. Maar soms, in de schemertoestand vlak voor het inslapen, als het bewustzijn minder waaks is, vervagen de grenzen. Terwijl ze haar minnaar met verhalen en wijn in een dergelijke heilzame sluimertoestand tracht te brengen, maakt ze duidelijk zelf nuchter te willen blijven. Te veel roezen heeft ze al beleefd in haar leven, ze wenst zich voortaan te ‘bedrinken aan de werkelijkheid.’…”.
Over “Godin van het vuil” (1997) van Marion Vredeling: “… ‘Zach’, het openingsverhaal, bevat elementen die kenmerkend zijn voor Vredelings manier van observeren en denken. Sylvia, een vrouw zonder leeftijd, een beetje geschift of misschien juist niet, is werkloos en zit vaak thuis omdat ze veel tijd nodig heeft om na te denken…”.
Over “Taal zonder mij” (1998) van Kristien Hemmerechts: “…Het klinkt allemaal ‘afgeronder’, ‘verwerkter’ dan mogelijk is. Over de ravage die de dood in haar gemoed moet hebben aangericht, laat ze zich alleen zijdelings uit. Bijvoorbeeld als ze Hermans reactie beschrijft op Ans dood waartegen hij ‘geen verhaal’ had, alleen maar schuldgevoel over de onvolmaaktheid van zijn liefde en van zijn rouw. Achteraf, zegt Hemmerechts, wist hij hoe hij van haar had moeten houden, en hoe hij om haar had moeten treuren. Maar direct erna blokkeerde er iets in hem. ‘Eerst moest hij op papier gaan ontdekken wat hij voelde.’ …”.

Al deze waanzinnig mooie, fijngevoelige, geengageerde recensies maken dat ik de boeken waar ze over gaan alsnog zou willen lezen. Etty legt zoveel uit over de schrijfsters, laat zoveel zien aan diepere lagen en verbanden in de verhalen, dat hun boeken op een hele bijzondere manier 'voor je opengaan'.
Elsbeth Etty leert je lezen…

Uitgave: De Bijenkorf - 1999