Menu

donderdag 6 oktober 2022

Vorstelijke personages en andere geschriften – Hilary Mantel

 


Jongstleden 22 september overleed op zeventigjarige leeftijd plotseling de gelauwerde Britse auteur Hilary Mantel, vooral bekend van de beroemde Cromwell-trilogie. Opmerkelijk en uniek is dat ze zowel voor boek één, “Wolf Hall” (2009), als boek twee, “Het boek Henry” (2012), de Booker Prize won. Mei 2020 kwam de Nederlandse vertaling van het langverwachte slotdeel uit: “De spiegel & het licht”. In 2015 verleende – toen nog – prins Charles haar de titel ‘Dame Commander of the Britisch Empire’. “Vorstelijke personages” bevat twintig essays met recensies en persoonlijke beschouwingen, wat een goede dwarsdoorsnede geeft van haar buitengewone eruditie, rake humor en soms ook wel oneerbiedige puntigheid (maar intelligente mensen mogen van mij best oneerbiedig zijn, hoor!). 

 

Voorstudies

Het boek start met een voorwoord van Joost de Vries. Hij vertelt dat Hilary Mantel op de meest vriendelijke, empathische, bescheiden, ja, bijna verlegen manier met je kan praten, totdat ze opeens haast in het voorbijgaan iets zegt waardoor je armharen recht overeind gaan staan. Haha: zo schrijft ze ook! Mantel was een hooggevoelig en spiritueel iemand. William James - zie mijn vorige blog - zou zeggen dat de poort naar het boven- dan wel onderbewuste wagenwijd open stond. Kwam dat door haar chronische en pijnlijke ziek-zijn (endometriose)? Als je je, al dan niet gedwongen, afkeert van de wereld, lijken er vaak andere deuren open te gaan. Mantel zag echter geen goddelijk licht, eerder naargeestige duisternis. Het was de reden waarom ze zich afzette van het katholieke geloof waarin ze was opgevoed; een vorm die doordesemd was met het occulte. Haar echte vader verdween zonder een spoor na te laten, omdat zijn plaats in haar jeugd werd ingenomen door de minnaar van haar moeder. Ze typeert de laatste als een ‘fontein van complottheorieën’, met wie ze nooit ook maar één serieus gesprek heeft gevoerd. Ze ruziede non-stop met haar moeder, studeerde rechten en trouwde jong met een geoloog.  Ze vertrok tijdelijk met hem naar Afrika, werkte als maatschappelijk werker en zette haar dromen uiteindelijk om in daden: het schrijven van historische fictie. Ze wist alles van de Franse Revolutie en over het middeleeuwse hof van Henry VIII - een in mijn ogen tot voor kort legendarische blauwbaard met zijn zes vrouwen van wie hij er twee liet onthoofden. Veel essays lijken een soort voorstudies van het ‘echte werk’. Ik kan niet zeggen dat ze allemaal draaien om mijn meest favoriete onderwerpen, maar het feit dat ze geschreven zijn door Hilary Mantel maakt alles goed.

 

Fris van de lever

“… Toen Mantel in 1987 voor het eerst in de London Review of Books publiceerde, schreef ze aan de hoofdredacteur: ‘Ik heb geen enkele scholing als recensent, dus zal ik noodgedwongen eerder fris van de lever dan academisch verantwoord schrijven.’…”. En even verder: “… Als ze iemand zochten die voor de doorsneelezer kon doorgaan, was ik het wel: meer doorsnee dan ik had je niet…”. Ze vertelt hoe er in het begin een pakket potentiële Booker Prize-winnaars op haar bureau belandde, vier of vijf boeken, waar ze per stuk niet meer dan tweehonderd woorden aan mocht besteden: “… Ik verkondigde meningen zonder die te kunnen onderbouwen en vrijwel zonder ruimte voor nuancering. Het is doodsimpel om een boek, als je maar over één alinea beschikt, naar de mestvaalt te verwijzen. En zelfs als je meer ruimte tot je beschikking hebt, is het gemakkelijker om een negatieve recensie te schrijven dan een positieve, of om een zwakke plek in een boek te signaleren en je daar helemaal op te fixeren. Beginnende recensenten trekken vaak begeesterd van leer tegen de gevestigde namen en overschatte schrijvers. Ze menen dat ze recht laten wedervaren, maar het duurt de nodige tijd voor ze iets leren over mededogen…”. Ik heb er gaandeweg ook een ongelooflijke hekel aan gekregen om het werk van anderen de grond in te boren. Het idee dat iemand misschien wel jaren heeft zitten ploeteren op iets dat jij in een paar regels van tafel veegt, is horribel. De remedie: gewoon geen slechte boeken bespreken. Op den duur mocht Mantel net zo uitvoerig schrijven als ze wilde. De krant bleek al snel heel goed te weten welke opdrachten bij haar pasten. En een ondermaats boek kon ze altijd nog terug sturen.

 

Hij praat niet

De eerste recensie stamt uit 1988 en gaat over “Women and Love. The New Hite Rapport: A Cultural Revolution in Progress” uit 1987, de tweede feministische studie van ‘cultuurhistorica’ (nadrukkelijk tussen haakjes) Shire Hite over vrouwen en seks: “… Als ik er niks van zeg, houdt hij gewoon zijn bril op…”. Mantel filéért het onderzoek - een ‘ongemakkelijke mengeling’ van ‘wellust en wijsneuzigheid’ -  zo’n beetje. Ik ben van de bank gerold van het lachen: “… De toon van het boek is homogeen, saai, vlak: de duizenden vrouwen klinken allemaal als één vrouw, als één vervelende persoon die maar blijft dooremmeren…”. Het leuke is dat het de absurditeit van het leven nog maar weer eens bevestigt: “… Wie is er in godsnaam op het idee gekomen dat mannen en vrouwen kunnen samenleven?...”. Sociologie is ‘vermoedelijk gewoon een hogere vorm van roddelen’. Het Hite-rapport biedt ‘onbegrijpelijke verklaringen’ voor wat iedereen al weet: dat getrouwde vrouwen een rotleven hebben. “… De helft van de wereldliteratuur gaat hierover, maar Hite wil het vastnagelen als een wetenschappelijk feit…”. Je kunt beter Lord Byron lezen. Klacht nummer één is natúúrlijk dat “… mannen biologisch geprogrammeerd lijken te zijn om het bezigen van taal uit de weg te gaan…”. Hij praat niet: “… Voor mij is het teken dat hem iets dwarszit als hij ligt te tandenknarsen in zijn slaap…”. Achtennegentig van de honderd vrouwen willen meer ‘verbale nabijheid’. Maar mannen gruwen van alle ‘introspectieve shit’ die ‘thuishoort in soapseries’. Mannen fluiten, zingen en slaan met deuren als ze boos zijn. “… Als ze al antwoord geven op een vraag slaat dat nergens op. ‘Als ik twee vragen ineen stel,’ aldus een onbegrepen ziel, bijvoorbeeld: ‘Wil je melk of koffie?’ zegt hij: ‘Ja’…”. Een ander vergelijkt haar echtelijke gesprekjes met ‘het trekken van een kies’. “… Een van de mannen had zijn baan, zijn vader en de wielen van zijn auto verloren. Toen zijn vrouw hem haar medeleven betuigde, kreeg ze een klap…”. Vrouwen breken zich het hoofd over één ultieme onzekerheid: “… Ik vraag me af of hij überhaupt wel emoties heeft…”. En over de maatschappelijke druk inzake het huwelijk: “… Soms denk ik dat het niets zou hebben uitgemaakt als ik de nieuwe Mozart was geweest. Dat al mijn vrienden, vriendinnen en familieleden dan nog steeds zouden zeggen: ‘Wanneer ga je nou eens trouwen? Heb je al een vriend?’...”. De vraag is: moeten vrouwen vechten voor verandering, óf hun verwachtingen bijstellen? Hite heeft heus wel een béétje gelijk. Het is bepaald geen opluchting dat jouw huwelijksproblemen worden gedeeld door miljoenen andere vrouwen, zodat je dus deel uitmaakt van een landelijke trend. Maar besef wel: een volmaakte relatie bestaat niet. “… Het kan geen kwaad ernaar op zoek te gaan…”, schrijft Mantel droog, maar we worden allemaal als losse individuen geboren, en zo gaan we ook weer dood.

 

Het oog des geloofs ziet scherp

Naar aanleiding van de Salman Rushdie-affaire vertelt Mantel over de poging een boekenkast te kopen in Djedda, de meest mondaine, kosmopolitische stad van Saoedi-Arabië met zijn video-cultuur. Die waren er dus niet - in 1983: “… Ik dacht dat ik in de ultieme nachtmerrie was beland: de Stad Zonder Boeken…”. Van de Amerikaanse en Europese dagbladen bleken hele stukken met brede viltstiften zwart te zijn gemaakt. Niet de teksten maar de foto’s: borsten, billen, benen. Haar beste islamitische vriendin, die in Pakistan Engelse taal- en letterkunde had gestudeerd, las  in haar driejarig huwelijk welgeteld één boek. De douanebeambten bleken censuur toe te passen op wóórden. Elk recept op potjes en pakjes met levensmiddelen werd bijvoorbeeld zorgvuldig gescand op ‘varkensvlees’, dat ze zonodig wegstreepten (wij krasten vroeger de vloeken in bibliotheekboeken door). De Saudi Gazette waarschuwde in november 1986 voor een bepaald soort Italiaanse vloertegels, waar verborgen in de wervelende patronen, de woorden ‘Allah’ en ‘Mohammed’ schuil gingen: “… Het oog des geloofs ziet scherp…” (ons werd vroeger wijsgemaakt dat er satanische boodschappen verborgen zaten in ‘omkeermuziek’). Volgens Mantel snappen westerse leiders maar niet dat ‘verdraagzaamheid’ voor strenge moslims geen deugd is: “… Onnozelen en ongelovigen begrijpen niets van godsdienstfanaten…”. Het moderne idee van leven-en-laten-leven is voor fundamentalisten immoreel en absurd. En verder: als zelfs een vloertegel de islam kan beledigen, wat voor hoop is er dan nog voor de roman?

 

Een commentaar op iets

In 1991 bespreekt ze  “Almost a Gentleman. An Autobiography” van John Osborne. Tijdens het lezen dringt zich voortdurend de vraag op of de rancuneuze Britse toneelschrijver en scenarist niet ‘lichtelijk gestoord’ is, aldus Mantel. En dan heeft ze het nog ‘voorzichtig geformuleerd’. “… Harold Hobson, die over hem schreef in The Sunday Times toen Osborne op het toppunt van zijn roem was, zei: ‘Zelfverachting lijkt de drijvende kracht achter zijn werk. Hij zou die moeten beteugelen. Hij is niet zo slecht als hij zelf denkt.’….”. Maar Mantel: “… weet het zo net nog niet…”. Ook over popicoon Madonna is ze niet erg te spreken, getuige haar recensie van het volgens haar veel te sentimentele “Madonna: ongeautoriseerd” van Christopher Andersen (1992). Ze kraakt het ‘spilzieke, het extravagante, het smakeloze’ van het fenomeen tot op het bot af (zie het banket op haar trouwdag ‘in de orde van dat van koning Belsazar’, maar dan nog weeldiger en overvloediger). Mantel zet haar neer als een omhooggevallen, sneue aanstelster: “… Je krijgt het gevoel dat Madonna’s podiumfratsen met roomse parafernalia haar nooit het stigma hebben bezorgd waar ze naar hunkert…”. Het katholieke geloof leent zich nu eenmaal gemakkelijk voor ‘variété’: “… Evelyn Waugh en Graham Greene voorzien in de intellectuele versie, en Madonna bedient de simpele zielen…”. De bewierookte popster is gewoon een helleveeg met energie voor tien. Een gelaarsd superego: “… de vleesgeworden wraak van een onaantrekkelijk meisje…”. Grofgebekt en van iedere charme gespeend. Haar identificatie met Marilyn Monroe bewijst alleen maar haar gebrek aan originaliteit. Zie Michael Jackson die eveneens appelleert aan kinderen van een jaar of tien, twaalf. Wat is dat toch? Willen beiden niets liever dan zich weer ingraven in een kindertijd vol illusies en zonder enige verantwoordelijkheid? Madonna voorspelde ooit dat ze ‘een symbool wordt van iets’. Volgens Mantel is ze eerder een 'commentaar' op iets. Maar op wat? “… Andersen weet het in elk geval niet…”. 

 

Liegen tegen je eigen spiegelbeeld

Via een gek verklaarde politiek activiste, schrijft Mantel over de rol van vrouwen tijdens de Franse revolutie, aan de hand van “Théroigne de Méricourt. Une femme mélancolique sous la Révolution” (1989) van Élisabeth Roudinesci, “A Woman of the Revolution: Théroigne de Méricourt” (1911) van Frank Hamel en "Women and the Limits of Citizenship in the French Revolution" (1992) van Olwen Hufton. “… Men zei dat ze leed aan achtervolgingswanen, maar wie werd er tijdens het Schrikbewind vervolgd en wie verbeeldde zich dat enkel?...”.  

In “The Reckoning: The Murder of Christopher Marlowe” (1992) beweert Charles Nicholl dat achter de dood van de Engelse dichter Christopher Marlowe (1564 – 1593), die omkwam bij een vechtpartij in een kroeg, wel eens meer zou kunnen steken, vertelt Mantel. In zijn tijd loog men nog tegen zijn eigen spiegelbeeld. Het wemelde van de spionnen die dubbel- of zelfs driedubbelspion werden. Was het een afrekening? Hield hij zich op in een geheime wereld?  

Een recensie over “The Unredeemed Captive: A Family Story from Early America” (1994) van John Demos verhaalt over Eunice Williams, de zevenjarige dochter van een predikant in New England,  die in de winter van 1704 door Mohawk-indianen werd ontvoerd, en toen ze na 37 jaar terug werd gevonden niet meer terug wilde naar haar familie. De dominee schreef: “… God kan dorre beenderen, zeer dorre, tot leven wekken…”. Mantel: “… Historici kunnen dat ook, dat is hun opdracht, en zelden wordt die zo succesvol vervuld als hier…”.

 

Sentiment voor de duivel

Als maatschappelijk werker waarschuwt Mantel voor teveel begrip inzake de ‘onveranderlijk slechte jeugd’ van kindmoordenaars, naar aanleiding van de onthutsende boeken “Als dat zou kunnen” (1977) van Blake Morrison en “Schreeuw om hulp: het verhaal van Mary Bell, een kind dat doodde” (1998) van Gitta Sereny. Kinderen die een ander kind doden, is een zeldzaam misdrijf. “… Volgens sommige cijfers is iets dergelijks zevenentwintig keer voorgekomen in tweeënhalve eeuw tijd. Hoe betrouwbaar die cijfers zijn is de vraag…”. Mantel vindt dat “… Alles begrijpen is alles vergeven…” in deze gevallen hetzelfde als “… sentimentaliteit voor de duivel…”. Immers: ook al beantwoord je de waarom-vraag,  de moord blijft bestaan. Sterker, met alleen maar medelijden en empathie voor de daders “… ontneem je hun een deel van hun menselijkheid…”. We hoeven de aard van het kwaad niet te begrijpen. Ook minderjarigen zijn morele wezens, die benaderd moeten worden in de ‘taal van mensenrechten’. Dat is voor iedereen beter.

Aan de hand van “The Wicked Queen: The Origins of the Myth of Marie-Antoinette” (1999) van Chantal Thomas, vertelt Mantel hoe Marie Antoinette -  “… Zij was degene die de moderne prinses  heeft uitgevonden…” – het slachtoffer werd van een pamflettenoorlog die eindigde met haar onthoofding in 1793. Het Ancien Régime werd ondermijnd door laster en vuilspuiterij. Waar nepnieuws en complottheorieën al niet toe kunnen leiden.

Mantels meest bizarre essay gaat over ‘de laatste heks van Engeland’ naar aanleiding van “Hellish Nell, Last of Britain’s Witches” (2001) van Malcolm Gaskill. Een zielige spiritiste die tijdens het regime van Churchill werd veroordeeld door middel van de Hekserijwet uit 1735. Ze had namelijk de geest van een jonge zeeman opgeroepen die diende op een oorlogsbodem van wie nog niemand wist dat deze was vergaan. Staatsgevaarlijk dus. Spiritisme was tijdens en tussen de twee wereldoorlogen een ware volkssport. In de jaren vijftig nam de belangstelling af, niet in de laatste plaats door de komst van de televisie: “… Gemeenschappen vielen uiteen, de lichtgelovigen richtten zich nu op vliegende schotels en later op graancirkels, reïncarnatie, bevruchting door aliens en millenniumcultussen…”. Haar opvolgers zijn tegenwoordig te vinden op ‘spirituele beurzen’ die in de weekenden overal in het land opduiken: de mens wil nu eenmaal hardnekkig bedrogen zijn.

 

Hoe verroer ik een vin

In een haast magisch verhaal beschrijft Mantel hoe ze als vijfjarige kennismaakt met haar toekomstige stiefvader, de man die haar leven voorgoed een andere draai zal geven. Ze heeft het over haar geliefde opa en de hysterische verliefdheid van haar moeder die niemand opmerkt, behalve zij. Een aangrijpend hoofdstuk gaat over haar buikoperatie – een periode waarin Mantels ‘onderbewustzijn zich uitstortte in het wakende leven’ als ‘een soort wc die bleef doorlopen’. Onder invloed van morfine dondert ze de duivel uit haar bed en lost ze alle problemen die haar jarenlang hebben dwarsgezeten in één klap op. Ze leeft altijd al met ‘de andere wereld’ onder handbereik, maar nu reageren haar hersenen wel héél vreemd. “… De grens tussen hallucinaties, dromen en dagmerries was vervaagd, en een tijdlang vroeg ik me af of ik ooit weer op eigen benen zou kunnen staan…”. Haar verschijningen noemt ze ‘hallies’. Als ze bloed krijgt toegediend, voelt ze zich een vampier. “… Ziekte kleedt je uit tot op je authentieke ik, maar dat is geen ik waar je graag kennis mee maakt…”. Pijn maakt dat je niet om je  lichaam en om wat het doet heen kunt, om de dierlijke kant ervan, om de eisen die het stelt. “… Het merendeel van de tijd voelde ik me zo ontmoedigd en vernederd, dat ik het liefst met een laken over mijn hoofd in een hoekje was gaan zitten, maar dat was niet erg praktisch…”. Haar leven wordt teruggebracht tot de kwestie: hoe verroer ik een vin. “… De verpleegkundigen zijn er om mij op mijn gemak te stellen en ik ben er om hen op hun gemak te stellen. Op deze manier beschermen we elkaar tegen duistere ervaringen…”. Tussendoor veegt ze de vloer aan met het ‘sjieke’ lijden van Virginia Woolf: “… Haar secretie is gedistingeerd: traanvocht, geen gal…”. In de geblindeerde ruimte die ‘melancholie’ wordt genoemd, ligt er nog altijd pluche op de vloer en zijn de raamloze muren bekleed met zwart fluweel. Mantels overlevingstactiek: schrijven, lezen. Ze komt te laat tot het besef dat ze de biografie van Catharina van Aragon beter niet had kunnen lezen, “… want nu hebben de theologische haken en ogen van de Reformatie zich bij mijn al bestaande geestelijke zorgen gevoegd…”.

 

Heilige vloerenlikkers

Mantel gaat inzake ‘versterving’ verder waar William James in mijn vorige blog ophoudt. Naar aanleiding van “Saint Thérèse of Lisieux” (2003) van Kathryn Harrison, “The Voices of Gemma Galgani. The Life and After life of a Modern Saint” (2003) van Rudolph Bell en Cristina Mazzoni, “The Disease of Virgins: Green Sickness, Chlorosis and the Problems of Puberty” (2004) van Helen King, “A Wonderful Little Girl: The True Story of Sarah Jacob, the Welsh Fasting Girl” (2004) van Siân Busby en “My Hungry Hell” (2002) van Kate Chisholm, vergelijkt ze de huidige explosie van anorexia nervosa met het buitenissige ascetisme van sommige katholieke heiligen. Ik heb het als protestant altijd moeilijk gevonden om te begrijpen waarom je je zoveel ellende op de hals wil halen. Willem van Saint-Thierry en William James geven daar geen bevredigend antwoord op – zie mijn eerdere blogs. Beide heren duiden de excessen vooral als het ‘uit balans raken van hoofd en hart’. Met andere woorden: ‘hysterische wijven’. Mantel beschrijft inderdaad een heilige poppenkast van ongebreidelde fantasieën, goddelijke extases, mentale inzinkingen, ultieme vormen van zelfvernedering, roekeloos masochisme en een hang naar melodrama van onnozele geesten. Ze laat een spirituele optocht aan gruwelen passeren, waarvan ik om een voorbeeld te geven alleen de heilige ‘vloerenlikkers’ noem, die de muren en grond  van hun kloostercel met hun tong reinigden, en daarbij de spinnen die ze tegen kwamen soms met web en al inslikten. Eentje likte de vloer heel artistiek in een patroon van kruisen. Tot haar tong ervan bloedde. Jawel. Mantels verklaring: “… Zowel Gemma als Theresia geloofde dat lijden een uitwerking had die niet werd beperkt door tijd of plaats. Zij konden, al was het maar even, delen in de pijn van de kruisiging. Zij konden hun pijn offeren om uitstel te kopen voor de zielen die leden in het vagevuur. Met hun lijden konden ze boete doen voor andermans zonden, en er plaatsvervangend voor zorgen dat die werden kwijtgescholden. Margaretha van Cortona zei: ‘Ik wil verhongeren om de armen te voeden.’ Achter de extase gaat een heftige morele drang schuil, een bedoeling schuil, en zonder twijfel ook een seksuele drang. Simone Weil geloofde dat ‘seksuele energie de fysiologische basis vormt’ voor mystieke ervaringen. Waarom dit waar moet zijn? Omdat, aldus Weil, ‘wij niets anders hebben om mee lief te hebben’…”. Kijk, hier kan ik wat mee. Daarbij komt dat mentale pijn en nood zich uit  in lichamelijke symptomen. Heiligen willen de pijn van Jezus op zich nemen uit solidariteit. Heiligheid en psychopathologie kunnen naast elkaar bestaan, toch?  

 

Meisjes

Over de dubbele houding in onze maatschappij ten aanzien van seculiere anorexia: “… Het ene meisje werd als fotogeniek beschouwd en kon geld verdienen met haar magerheid, terwijl het andere meisje met net zo’n uitgemergeld lijf, maar minder poster-appeal, werd gezien als rijp voor opname…”. De doorslaggevende factor is van financiële aard. De wereld legt de lat steeds hoger: “… Het ideale lichaam kan alleen nog met behulp van plastische chirurgie worden bereikt…”. Geen wonder dat sommige meisjes willen afhaken. Hoe kan het dat vrouwen zich zo opgejaagd voelen nu het feminisme gevestigd is? Volgens Mantel omdat meisjes zich moeten voordoen als halve kerels: “… Jezelf laten gelden betekent acteren, betekent je ware aard verloochenen, het betekent oppervlakkigheid en platvloersheid omarmen. Meisjes mogen geen meisjes zijn, ze mogen alleen grofgebekt en op seks uit zijn, zoals tienerjongens. Niet elke jonge vrouw wil van die kans gebruikmaken. Het zou heel goed kunnen dat er een bepaalde persoonlijkheidsstructuur bestaat die voor vrouwen altijd problematisch is geweest en waar vandaag de dag nog even lastig mee te leven valt als altijd het geval was, namelijk die van het soort meisje dat introvert, bedachtzaam en gereserveerd is, dat aan zichzelf genoeg heeft, dat kritisch is, en van nature meer cerebraal dan emotioneel…”. In onze tijd van, volgens rtl ‘ongekende daling mentale gezondheid van meisjes’, mogen wij Mantels woorden wel eens ernstig ter harte nemen.

 

Over de Tudors

Mantel  bespreekt “Jane Boleyn: The Infamous Lady Rochford” (2008) van Julia Fox. Een boek over een hofdame die in een gigantisch schandaal belandde aan het hof van Hendrik VIII, over wie Mantel opvallend mild schrijft. Engeland was een schurkenstaat: “… Dat is misschien geen rechtvaardiging voor binnenlandse repressie, maar verklaart haar wel. Zij kwam voort uit realpolitik, niet uit een particuliere pathologische neiging van de koning…”. Romantici zetten Hendrik neer als een seksmonster. In werkelijkheid had hij, voor zijn tijd, maar heel weinig maîtresses. Op middelbare leeftijd onderging hij een negatieve karakterverandering, maar vergeet niet dat hij op het toernooiveld een etterende wond had opgelopen: “… Zijn been bezorgde hem voortdurend pijn, en geschiedkundigen – en naar ik vrees ook artsen – onderschatten de mate waarin chronische pijn iemands geaardheid kan doen verzuren en zowel de persoonlijkheid als het intellect kan aantasten…”. Ze besteedt aandacht aan nog een ander boek over een hofdame: “Margaret Pole: The Countess in the Tower” (2016) van Susan Higgenbotham. Verder noemt ze Steven Gunn, de schrijver van “Charles Brandon: Henry VIII’s Closest Friend” (2015), ‘een autoriteit op het gebied van Tudor-geschiedenis’.

 

Meer Franse Revolutie

Volgens Mantel is “Fatale zuiverheid: Robespierre en de Franse Revolutie” (2007) van Ruth Scurr “… beslist de meest weloverwogen en evenredigste geschiedenis van de revolutie die u ooit zult lezen en tevens die welke de geschiedenis het minst geweld aan doet…”. En zij kan het weten. Over Robespierre (ga maar even recht zitten): “… Wat hij verder ook geweest moge zijn, hij was in de eerste plaats een man met een overtuiging, een man met principes. Tegenwoordig zijn we niet meer afgestemd op principes en overtuigingen, maar op de futiliteiten van de politiek en de politiek van futiliteiten. Dat is de reden waarom we de islamitische wereld niet kunnen begrijpen, of de overtuiging van zijn militante vertegenwoordigers, hun passie voor zuiverheid, hun bereidheid te sterven. Wat wij bezitten hebben de erfgenamen van de liberale traditie uit hun handen laten glippen. Wij zijn ironisch, verwend, vol van onszelf en rampzalig blasé. Wij denken dat er recht is gedaan, voldoende recht in elk geval, en we hopen dat liefdadigheid de gaten verder zal vullen…”. Via “Danton: The Gentle Giant of Terror” (2009) van David Lawday doet Mantel ook het leven van de revolutionaire nationalist Danton uit de doeken, die tijdens de Franse Revolutie een leidende rol speelde als minister van Justitie.

 

De heilige maagd

Naar aanleiding van “Mother of God: A History of the Virgin Mary” (2009) van Miri Rubin en “Nee en amen; handleiding tot geloofstwijfel” (1933) van Uta Ranke-Heineman, bespreekt Mantel de legendevorming rond de maagd Maria. Ranke-Heineman laat geen spaan van de rooms-katholieke kerk heel en heeft het naar aanleiding van Maria’s annunciatie zelfs over ‘ooievaarstheologie’. Als kind ervoer Mantel de heilige maagd ook als een ‘wandelende terechtwijzing’ die volgens haar een enorme druk legt op katholieke meisjes. Want zeg nou zelf: je kunt bidden tot je een ons weegt, maar het gaat jou niet lukken zowel maagd als moeder te zijn. In de Bijbel staat er bijna niets over Maria. Dus werd er van alles van haar gemaakt. Van jong joods meisje promoveerde ze tot koningin des hemels, waar de wonderen zich omheen vermenigvuldigden. De Romeinse vruchtbaarheidsgodinnen die in de bossen werden aanbeden veranderden in zwarte madonna’s. Ze werd de suikerzoete blonde muze van dichters en schilders. Overal verschenen Mariabeelden en Mariakapellen. Een van de mafste verhalen: “… Een lekenbroeder in het klooster van Clairxaux die was toegetreden zonder de liturgie te kennen, betoonde Maria eer door ’s nachts, terwijl de andere broeders sliepen, op zijn handen te lopen…”. En over de hedendaagse Mariaverschijningen: “… De kerk heeft haar bedenkingen bij lokale cultussen en volkse dwepers, maar is allesbehalve vies van de commerciële baten. Net als voor de Reformatie krijgen oases van bijgeloof de zegen als ze lucratief zijn…”.

 

Aapjes kijken

Het meest controversiële stuk in “Vorstelijke personages” gaat over de vraag of het hele verschijnsel monarchie nog wel van deze tijd is. Moeten we niet eens stoppen met ‘aapjes kijken’? “… Tegenwoordig hakken we vorstelijke dames niet meer de kop af, maar we offeren hen wel op, en een kleine generatie terug hebben we er wel eentje naar haar ondergang gedreven…”. Vorstinnen bestempelt ze als  wandelende baarmoeders. Zie Kate Middleton die “… leek te zijn ontworpen door een commissie en vervolgens door vakmensen in elkaar gestoken, met een volmaakt plastic glimlach en een paar ranke benen die handgemaakt en van een glanzende laklaag voorzien leken…”. En even verder: “… Kate lijkt te zijn uitverkoren voor haar rol van prinses omdat er niets op haar viel aan te merken. Ze was zo graatmager als je maar kon wensen, had geen kuren, geen eigenaardige trekjes, en er bestond geen gevaar dat ze een eigen persoonlijkheid zou ontwikkelen…”. Dat was met Diana wel anders, “… wier menselijke onbeholpenheid en gebrek aan emotionele beheersing bij elk gebaar zichtbaar waren…”. Even verder: “… Diana was in staat om zich van huppelend schoolmeisje te transformeren tot een ijskoningin, van een geestverschijning tot een amazone…”. Het koningshuis leeft in een kooi. Hoe menselijk dan wel onmenselijk ís dat? Je bent een in een keurslijf gedwongen ‘ding’ dat alleen betekenis heeft als het tentoon wordt gesteld. Je leven is een schertsvertoning. En toch. De magie: “… Toen Diana naar St. Paul’s Cathedral reed was ze een waas van maagdelijk wit achter glas…”. Even verder: “… Een jonge vrouw was in de koets gepropt, maar even later kwam er een godin uit. Ze kwam niet zomaar uit de koets, ze brak uit het ei. Eerst kwam de buitengewone jurk, als een vloeiende stroom, als ectoplasma dat uit de lichaamsopeningen van een medium stroomt. Het duurde een tijdje voordat ze zelf vaste vorm aannam…”. Volgens Mantel was Diana koninklijker dan de familie waar zij intrad: “… Iets in haar persoonlijkheid, haar ontvankelijkheid, haar lijdzaamheid, bestemde haar voor een mythologische status. Het scheelde weinig of haar werden helende krachten toegeschreven, van oudsher het prerogatief van vorstelijke personen…”. Mantel: “… Haar begrafenis was een heidense uitbarsting, een bandeloos festival van rouw…”. Echter, de wereld draaide door en haar offerdood veranderde niets. Mantel kon de natie met haar visie niet harder op de ziel trappen. De pers lustte haar rauw!

 

Uitgave: Meridiaan Uitgevers – 2021, vertaling Harm Damsma & Niek Miedema, 420 blz., ISBN 978 949 316 947 0, 34,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten