Subtitel: Een Peterburgs epos
Naast “Operatie Shylock” (zie mijn vorige blog) noemde Diewertje Mertens in haar recensie in Het Parool over “Augustusblauw”, als voorbeeld van het geheimzinnige ‘doppelgängermotief’, ook Dostojevski’s tweede roman: “De dubbelganger” uit 1846. Slavist Hans Boland: “… de kracht van Dostojevski’s werk komt voort uit een diepere laag van de werkelijkheid: het tegenstrijdige en irrationele…” (Trouw 23.12.2006). Typisch voor de desondanks realistische Fjodor Dostojevski zijn het wijsgerige gehalte, de overheersende dialoogvorm, het hinken op twee gedachten, de gehaaste stijl en heel veel herhalingen. Dostojevski legt een sterke nadruk op het Russisch-orthodoxe christendom met zijn boodschap van absolute liefde, vergeving en altruïsme, gericht op het leven van het individu, in een wereld die overloopt van verdriet en schoonheid. “De dubbelganger” gaat over een onhandige, paniekerige, gekwelde ambtenaar, Goljadkin, die de druk van de depersonaliserende, bureaucratische maatschappij blijkbaar niet aankan. Zie de burn-out epidemie van tegenwoordig! In het verhaal wordt hij door de ironische verteller constant ‘onze held’ genoemd. Er duikt in zijn beleving een alter-ego op die gaandeweg verandert in een duivels spiegelbeeld, waardoor hij dusdanig wordt verpletterd dat hij eindigt in het gekkenhuis. Hans Boland: “… Dostojevski lezen is geen pretje…”. Eerder besprak ik van hem: “Misdaad en straf” en “De speler”.
Unheimlich
Grappig. Toevallig staat er in het NRC van vandaag, 19.03.25, een artikel over een ‘dubbelgangersgolf’ in films en series als ‘The Substance’, ‘Mickey 17’ en ‘Severance’, waarin kopieën problemen veroorzaken. Ze lijken in te spelen op een soort oerangst. Filmrecensent Sabeth Snijders: “… Freud noemde dubbelgangers in 1919 al een voorbeeld van iets unheimlichs: iets bekends wat toch bevreemdend voelt, waardoor de rillingen over de rug lopen. Als ze opduiken in films staan ze vaak voor nakend onheil, hebben ze karaktereigenschappen die de hoofdpersoon wegdrukt en annexeren ze geregeld andermans leven…”. Er ontstaan conflicten als dubbelgangers een eigen wil krijgen: “… De voice-over in Johan Grimonprez’ essayfilm Double Take, waarin hij Hitchcock een oudere versie van zichzelf laat tegenkomen, vertelt dat ‘als je je dubbelganger ontmoet, je hem moet vermoorden. Of hij vermoordt jou.’ …”. In ieder geval is er niets mis met mijn gevoel voor de tijdgeest, constateer ik hierbij tevreden.
Onze held
Goljadkin wordt wakker in een woonkazerne, springt uit bed en telt allereerst zielstevreden een pak bankbiljetten, waarna hij zich zorgvuldig scheert en kleedt en zijn knecht Petroesjka sommeert zich in een geleend, koddig en buitengewoon sleets livrei te steken. Daarna helpt de knecht hem in een huurrijtuig terwijl hij stiekem knipoogt naar de koetsier en een paar baliekluivers. Hij lijkt de zaak geen seconde serieus te nemen. Wat is er aan de hand? Het ene moment zit Goljadkin nerveus te lachen, het andere moment kijkt hij buitengewoon bezorgd. Als hij tijdens de rit twee collega’s tegenkomt, duikt hij weg in een hoekje van de koets. Wanneer ook nog eens zijn chef hem met grote ogen van verbazing passeert, heeft Goljadkin het helemaal niet meer, wordt vuurrood, en doet net of hij hem niet kent. Stante pede sommeert hij de koetsier rechtsomkeer te maken naar de dokter, waar hij de week daarvoor ook al een bezoek bracht. Bij de dok twijfelt hij tussen blijven staan of gaan zitten en raakt zo de kluts kwijt dat hij niet weet wat te zeggen. De dokter adviseert hem zijn levenswijze te veranderen. Hij moet ‘uit’ gaan en ‘zeker de fles niet laten staan’: “… Thuis blijven zitten is nergens goed voor… Thuis blijven zitten is absoluut af te raden…”. Maar hij is niet zo’n prater, zegt Goljadkin. Hij is anders dan anderen. Hij is niet in staat ‘het parket te wrijven met zijn laarzen’, zoals dat heet. Hij heeft nooit geleerd ‘geparfumeerde complimentjes’ te maken: “… ik heb geen uiterlijke glans in me…”. Hij barst in tranen uit. Hij trilt over heel zijn lijf. Hij fluistert angstig iets over ‘kwade vijanden die gezworen hebben hem te gronde te richten’. Hij klaagt over een promotie die iemand heeft gemaakt door middel van ‘een goede kruiwagen’. Voelt hij zich gepasseerd? Bazelt over een gerucht dat werd verspreid op een feestje waar hartenbreekster Klara Olsoefjevna zong, ‘om iemand geestelijk te vermoorden’. Bedoelt hij zichzelf? De dok drukt hem op zijn hart zijn medicijnen in te nemen en kijkt hem door het raam peinzend na.
Niet welkom
Vervolgens raakt Goljadkin hyperactief en koopziek. Bestelt allerlei zaken voor een complete huishouding, gaat wat drinken in een kroeg waar hij uitgelachen wordt door derden en wacht tot het eindelijk zo ver is dat hij doodop van de zenuwen naar een ambtenarenwoning rijdt waar hij vanwege de verjaardag van voornoemde Klara Olsoefjevna voor een dinertje zou zijn uitgenodigd. Goljadkin krijgt van de bediende echter te horen dat hij de opdracht heeft gekregen hem niet binnen te laten. Hij kan wel door de grond zakken. Voelt zich tot op het bot vernederd in het bijzijn van andere gasten. Hij gaat er met de staart tussen zijn benen vandoor, laat de koets nog een keertje terug rijden om opgefokt een rondje over de modderige binnenplaats te maken en besluit uiteindelijk toch de aftocht te blazen, waarna hij in een restaurant gaan zitten bijkomen.
Voor de tweede keer op straat gezet
De verteller over het verjaardagsfeest: “… Overbodig te zeggen dat mijn pen te zwak, te laag-bij-de-gronds, te bot is om het bal, geïmproviseerd door de ongebruikelijke vriendelijkheid van de grijsgelokte heer des huizes, naar behoren te kunnen weergeven...”. Hij doet dat ondertussen toch. Te midden van alle drukte sluipt Goljadkin later op de avond wederom de ambtenarenwoning binnen. Hij staat drie uur in een donker, koud trapportaal tussen oude kamerschermen en aan het oog onttrokken door een reusachtige kast, het moment afwachtend waarop hij zich tussen de gasten durft te mengen. Doen of niet doen? “… Kan ik niet beter naar huis gaan? Ze kunnen me allemaal wat. Vooruit, wegwezen. Na aldus zijn situatie te hebben ingeschat, stormde de heer Goljadkin vooruit, alsof hij door een veer werd afgeschoten…”. Hij banjert de volle kamers door, iedereen op zijn tenen trappend en omver duwend, op zoek naar de beauty die hij wil feliciteren, voor wie hij uiteindelijk tot stilstand komt: “… Alles leek op hem af te stuiten; hij keek naar de grond en bleef zo staan, na overigens wel in het voorbijgaan nog te hebben gezworen diezelfde avond hoe dan ook een kogel door het hoofd te jagen…”. Lang verhaal kort: iedereen valt stil, vader en dochter keren hem onmiddellijk de rug toe, oudjes beginnen opgewonden te krijsen en vrouwen te piepen. Onder de dodelijke blikken van deftige heren hagelt er een regen van klappen op hem neer en wordt hij voor hij het weet vakkundig de straat op gesmeten: “… opeens stond hij buiten, op de binnenplaats…”. Hij rukt zich los van de plek waar hij als aan de grond vastgenageld staat, “… en rende halsoverkop weg, zomaar ergens heen, de frisse lucht in, zonder doel, zijn neus achterna…”.
De onbekende
Terwijl hij door de stromende regen die overgaat in sneeuw naar huis holt, komt hij een voorbijganger tegen die even snel weer in de duisternis verdwijnt. Even later passeert de onbekende hem nog een keer. Als hij in zijn straat aankomt rent de vreemdeling voor hem uit, belt bij zijn eigen huis aan, wordt binnengelaten door de mopperende conciërge en stevent de donkere trap op waarbij hij de rotzooi die er ligt moeiteloos ontwijkt. Petroesjka laat hem vervolgens zonder mankeren binnen. Goljadkin vliegt achter hem aan. “… Zijn adem stokte, zijn hoofd tolde. De onbekende, eveneens met mantel aan en hoed op, zat voor hem op zijn bed, glimlachte minzaam en knikte hem met een lichte frons vriendschappelijk toe…”. De haren rijzen hem ten berge, want: “… Zijn nachtelijke vriend was niemand anders dan hijzelf, de heer Goljadkin zelf, een tweede heer Goljadkin, maar dan ook precies zoals hijzelf – in één woord, wat je in alle opzichten een dubbelganger noemt…”.
Op kantoor
Tot zijn afgrijzen zit zijn dubbelganger de volgende dag tegenover Goljadkin op kantoor. Zijn chef heeft hem aangenomen als nieuwe collega. De rest is het niet eens opgevallen dat hij als twee druppels water op Goljadkin lijkt; maar nu hij het zegt… Ze hebben zelfs dezelfde achternaam. “… Ach, zit er maar niet over in. Zoiets komt voor…”, vindt een kletskous. “… Weet u – dat moet ik u toch vertellen – hetzelfde is mijn tante van moederskant eens overkomen; vlak voor haar dood zag ze zichzelf dubbel…”. Welja. Er wordt nog wat door gewauweld over Siamese tweelingen. Aan het einde van de werkdag verlaat Goljadkin opgelucht het gebouw. Onder het lopen neemt hij zich voor zich niet druk te maken. Tot hij tot zijn grote schrik merkt dat er iemand zwijgend naast hem trippelt: zijn dubbelganger. “ … Het hele streven van de heer Goljadkin was er nu op gericht zijn jas zo dicht mogelijk om zich heen te trekken, zich er zo diep mogelijk in te begraven en zijn hoed zo diep mogelijk over zijn ogen te schuiven. Tot overmaat van ramp droeg zijn metgezel precies dezelfde jas en hoed als hij, alsof ze zojuist van de heer Goljadkins schouders waren gevallen…”. Zijn metgezel wil hem graag even spreken. Er zit niets anders op dan hem thuis uit te nodigen.
Die ander
Eerst is Goljadkins gast nog verlegen. Goljadkin vraagt hem te blijven eten. Daarna roken ze een pijp en vertelt zijn bezoeker dat hij platzak is en kind nog kraai bezit. Hij zet het op een slijmen tot hij een ons weegt en Goljadkin trapt er in. Ze beginnen aan de punch en stoppen niet tot ze ladderzat zijn. Zijn gast moet daarom maar blijven slapen. Als Goljadkin de volgende ochtend wakker wordt is zijn logé en zelfs diens bed verdwenen. Volgens zijn sacherijnige knecht, waarop hij ook al geen greep heeft, is ‘die ander’ anderhalf uur geleden vertrokken. Wat een schoft! Hij kan zich wel voor zijn hoofd slaan. Waarom heeft hij zich zo in zijn ziel laten kijken door zijn kopie?! Op kantoor doet Goljadkin junior of hij het razend druk heeft vanwege een spoedeisende opdracht en houdt Goljadkin senior op afstand door zich belachelijk formeel op te stellen. “… ‘Heb je ooit!’ fluisterde onze held, die heel even verstijfd was, ‘heb je nou ooit! Dus zo staan de omstandigheden hier!’…”. Goljadkin junior pikt vervolgens zijn werk af om met de eer te gaan strijken. Beledigt hem. Flikflooit zich ten koste van hem in de kring rond de hoogste baas. Hangt de populaire bink uit. Smoest over hem achter zijn rug. En zet hem ook nog eens te midden van zijn collega’s compleet te kakken.
In de ban van een kwelgeest
Als Goljadkin na werktijd in een druk koffiehuis één vispasteitje eet, moet hij er élf betalen. “… In de deuropening naar het naburige vertrek, bijna recht achter de rug van de ober en met het gezicht naar de heer Goljadkin toe, in de deur die onze held tussen twee haakjes tot nu voor een spiegel had gehouden, stond een mannetje – daar stond hij, de heer Goljadkin zelf – niet de heer Goljadkin senior, niet de held van ons verhaal, maar de andere heer Goljadkin, de nieuwe heer Goljadkin…”. Zijn kloon knipoogt naar hem terwijl hij lachend een stuk van de laatste pastei “… smakkend van genoegen in zijn mond stopte…”. Goljadkins collega’s scharen zich achter zijn dubbelganger. Hij wordt op zijn werk steeds meer een paria. Probeert zich op kafkaiaanse wijze tegen de klippen op te weren. Zonder resultaat. Integendeel, zijn situatie wordt alleen maar nijpender. s’ Nachts kan hij niet slapen, en als hij wel slaapt krijgt hij vreselijke nachtmerries. Zijn dubbelganger beschuldigt hem van grensoverschrijdend gedrag. Gooit hem uit de koets waar ze beiden tegelijk instappen. Tot het uiterste getergd probeert hij zijn kwelgeest op den duur bij zijn lurven te grijpen: “… De heer Goljadkin hapte naar adem; als op vleugels vloog hij achter zijn vijand aan, die er snel vandoor ging. Hij voelde een verschrikkelijke energie in zich. Overigens had de heer Goljadkin, ondanks de aanwezigheid van die verschrikkelijke energie, alle aanleiding te geloven, dat op dat ogenblik zelfs een gewone mug, mocht die in dat jaargetijde in Petersburg kunnen leven, hem zonder problemen met een vleugelslag had kunnen vellen. Hij voelde ook nog dat hij leeg en volkomen verzwakt was, dat hij door een heel bijzondere kracht van buitenaf werd voortgedreven, dat hij niet zelf liep, maar dat integendeel zijn benen knikten en dienst weigerden…”.
Goljadkin roept de bescherming in van ‘Zijne Excellentie’: zijn hoogste werkgever. In plaats daarvan wordt zijn functie aan iemand anders gegeven. Zijn knecht Petroesjka gaat ervandoor. Toch gloort er ook een lichtpuntje: hij krijgt warempel een briefje van Klara Olsoefjevna. Of hij haar om middernacht met een rijtuig wil komen halen. Haar vader wil haar namelijk uithuwelijken aan een of andere onverlaat. Goljadkin voelt geen nattigheid. Koortsig verbergt hij zich weer naast een stapel brandhout op de binnenplaats van haar ouderlijk huis. Hij bedenkt dat hij trouwens nog wel een appeltje met haar te schillen heeft. Wat een sloerie! Wat denkt ze wel niet?! Ze hadden haar nooit van die domme, zedeloze romans moeten laten lezen: “… Franse boekjes, daar komt niets goeds van. Dit is gif… puur gif, edele vrouwe!...” (zie: Madame Bovary). Denkt ze nu echt dat ze er samen ongestraft vandoor kunnen gaan? In een hutje aan zee gaan ‘koeren over allerlei gevoelens’? Misschien wel samen ‘een kuikentje’ krijgen? Hij wil ‘een goede, welopgevoede vrouw die hem in alles van dienst is’. De industriële era doet niet meer aan ‘tederheden’: “… de tijden van Jean-Jacques Rousseau zijn voorbij…”. Als hij thuis komt uit zijn werk dient ze klaar te staan met een ‘wodkaatje en een harinkje’. Daarna zal hij haar naar de keuken sturen om het eten klaar te maken en hooguit eenmaal in de week krijgt ze een kusje, “… en dat ook nog onverschillig…”. Waarom heeft ze hem eigenlijk bij haar grillen betrokken?
Judas
Uiteindelijk gaan de lichten in de woning aan en verschijnen er allemaal gezichten voor de ramen. Zijn schaduw wordt ontdekt. Zijn dubbelganger komt het huis uit en nodigt hem zoetgevooisd uit naar binnen te komen. Te midden van een groep mensen wordt Goljadkin gedwongen zich met zijn evenbeeld te verzoenen: “… Hierbij kwam het de heer Goljadkin senior voor dat zijn achterbakse vriend glimlachte, dat hij vluchtig en schurkachtig knipoogde naar de menigte om hem heen, dat er iets onheilspellends lag in het gezicht van de onwelvoeglijke heer Goljadkin junior, dat hij zelfs een grimas trok op het ogenblik van zijn judaskus… Het dreunde in zijn hoofd, het werd donker voor zijn ogen; het was of er een stortvloed, een lange rij van volstrekt gelijke Goljadkins met donderend geweld door alle deuren van het vertrek naar binnen stormde; maar het was te laat… Er klonk een verraderlijke klapzoen en…”. De deuren van de zaal klappen met veel rumoer open en een ontzagwekkende verschijning treedt binnen: Rutenspitz, dokter in de medicijnen en de chirurgie. Of Goljadkin hem maar wil volgen. Bibberend ‘als een katje dat net een plens water over zich heen heeft gekregen’ baant Goljadkin zich een weg naar buiten en klimt, met de dokter achter zich aan, in de koets die klaar staat. “… Het portier werd dichtgeslagen; er klonk een zweepslag over de paarden, de paarden rukten de koets van zijn plaats… iedereen vloog achter de heer Godjadkin aan. Bij wijze van afscheidsgroet klonken de door merg en been gaande, uitzinnige kreten van al zijn vijanden hem achterna. Een tijdlang doken er nog gezichten op rondom het rijtuig dat de heer Goljadkin wegvoerde; maar langzamerhand werden dat er steeds minder en ten slotte verdwenen ze geheel. Verreweg het langste hield de onwelvoeglijke tweelingbroer van de heer Goljadkin het vol. Met de handen in de zakken van zijn groene uniformbroek gestoken rende hij met een tevreden gezicht achter het rijtuig aan, nu eens van de ene, dan weer van de andere kant opspringend; soms greep hij het kozijn van het raampje beet en bleef er even hangen, waarbij hij zijn hoofd door het raampje stak en ten teken van afscheid de heer Goljadkin kusjes toewierp; maar ook hij begon moe te worden, om tenslotte geheel te verdwijnen…”.
De creatie van de duivel
Goljadkin verliest het bewustzijn. Als hij weer bijkomt staren in het donker twee vurige ogen naar hem. “… Zie zoelt staatskwartier kraigen, mit holz, licht und bedienung, was zie nicht wurdig zient…”, klinkt het streng. Misschien creëren we uiteindelijk de duivel zelf wel wanneer we onze schaduw op de buitenwereld projecteren, bedacht ik. Het is ongelooflijk dat Dostojevski een verhaal als dit schreef in een tijd waarin de psychologie nog niet bestond. Richard Ayoade baseerde zijn film “The Double” uit 2013 op het boek.
Uitgave: Van Oorschot – 2020, vertaling Arthur Langeveld, 138 blz., ISBN 978 902 822 017 1, € 7,50 (E-book)
Rechtstreeks bestellen bij Bol: klik hier