Menu

zaterdag 28 juni 2025

Prachtige wereld, waar ben je – Sally Rooney

 


De Ierse schrijfster Sally Rooney (1991) is misschien wel dé stem van de huidige generatie millennials. Een recensent noemde haar zelfs 'de Salinger voor Snapchatters'. Ik kwam haar tegen in een essay van Marianne Thieme in De Groene Amsterdammer (26.04.23), waarin ze schrijft dat Sally Rooney voorsorteert op een terugkeer naar de kerk maar daar toch voor terugdeinst. Een fenomeen dat mij nogal bezighoudt. Er lijkt iets opmerkelijks aan de hand. Toen ik in 2010 met mijn blog begon, werd het als een voldongen feit gezien dat het in Nederland en het Westen gedaan was met het christendom. De kerken stroomden leeg. Maar is dat nog wel zo? Inmiddels lijkt het tegenovergestelde aan de hand. Nieuw onderzoek laat zien dat de interesse in geloof en kerk onder jongeren toeneemt. Is er sprake van een religieuze revival? Zie ook de jonge schrijvers in ons land. Lieke Marsman in “Op een andere planeet kunnen ze me redden”. Bregje Hofstede die in de Volkskrant (28.05.25) zonder meer stelt dat een puur materialistische kijk op de wereld haar ‘honger naar een god’ in haar leven nooit kan stillen. Wel wil ze ‘een andere god dan vroeger’. Eentje die ‘de misogyne drek en andere smetten van zich afschrobt, en zichzelf opnieuw uitvindt’.  Dat kan geregeld worden: zie de jonge Deense predikant Josephine Drej Mikuta in de serie “Pastor in search of Paradise”. Toen ik begon als blogger zag de goegemeente gelovigen nog als ‘een beetje dom’ – op zijn zachtst uitgedrukt. Inmiddels spreekt de man met het hoogste IQ ter wereld (een score van maar liefst 276), YoungHoon Kim, openlijk over zijn geloof in Jezus Christus. Hij relateert zijn bekering aan de kwamtumfysica die aantoont dat informatie nooit verdwijnt: “… Ik denk dat ons bewustzijn doorgaat na de dood. Het is niet alleen hersenactiviteit, het is iets diepers…”. Is een en ander vooral een reactie op de gigantische teleurstelling inzake de loze belofte van een ‘prachtige, nieuwe wereld’, die zou komen als dat vermaledijde geloof maar was overwonnen en uitgewist? Is de wereld er écht beter op geworden? Of zijn we veeleer verder van huis geraakt. Stikken we onderhand niet in het moeras van leegte en betekenisloosheid? Mensen zijn altijd en overal spiritueel geweest. Hebben we misschien iets in onszelf gedood?

 

Emancipatie en autonomie

In biografische romans, zoals Franca Treurs “Dorsvloer vol confetti” (2009), Peter ter Velde’s “De vader en de zoon” (2011), Margriet van der Lindens “De liefde niet” (2015) en Lale Güls “Ik ga Leven” (2021) wordt het loslaten van een religieuze context en opvoeding nog verteld als een ‘bevrijdingsproces’, als een verhaal van emancipatie en autonomie, schrijft Jan Martijn Abrahamse in “Verlangen naar het heilige. Herontdekken wat we verloren hebben”. Maar ons teruggeworpen zijn op onszelf blijkt niet mee te vallen. Paul Kingsnorth in het artikel ‘Oosterse orthodoxie als levensbron’ (Wapenveld 73): “… Het moderne leven is snel, vies en beschadigend. Er zijn recordniveaus van depressie onder tieners. Onze westerse levensstijl is destructief en geestelijk niet duurzaam…”. Zie Jonathan Haidt. “… Door onze god-loosheid ontstonden de grootste tirannieën en de klimaatcrisis…”. In “Prachtige wereld, waar ben je” lijkt het seculiere bestaan niet langer de inspanning van het leven waard. Economische groei en individuele vrijheid blijken een wassen neus, met existentiële verwarring en richtingloosheid als gevolg. De onttoverde wereld is vooral een ‘dooie boel’: ondraaglijk plat en vermoeiend.

 

Lege pastorie

Het verhaal. Een succesvolle schrijfster met mentale problemen, Alice, heeft in een hotelbar een ijzige Tinderdate met een loser uit de buurt: Felix. Na een opname in een psychiatrische kliniek is ze net verhuisd van Dublin naar het Ierse platteland, waar ze in een grote, leegstaande, onverkoopbare pastorie is getrokken, op zoek naar een eenvoudiger, rustiger en authentieker leven. Ze mag er tijdelijk voor niks wonen. Thieme: “… Het is een reis die exact het omgekeerde is van de reis die die andere beroemde vrouwelijke Ierse romanschrijver, Edna O’Brien, in 1960 optekende in haar roman 'De buitenmeisjes'. Voor O’Brien kon emancipatie, moderniteit en (seksuele) bevrijding alleen in de stad worden gevonden. Rooney ontvlucht de stad juist. Rijk aan betekenis is ook de plek waar de zoektocht naar de prachtige wereld zich afspeelt: de lege pastorie staat voor het verdwijnende katholicisme en voor de noodzaak om het gat in de ziel die het heeft achtergelaten opnieuw te vullen…”.

 

Lange mails

Alice schrijft ‘om zich aan het leven vast te klampen’ lange mails naar haar vriendin Eileen, die voor een uitgever in Dublin werkt. Zo kan ze toch iets van haar ‘waardeloze bestaan’ vastleggen. Tijdens hun studie letterkunde waren ze kamergenoten. Een jongen die vroeger op de boerderij van de ouders van Eileen een zakcentje kwam bijverdienen, wipte ook nogal eens aan: de excentrieke want diepgelovige filosofie- en rechtenstudent Simon: “… Volgens mij had ik toen net ‘Anna Karenina’ gelezen en wilde ik op een boerderij werken omdat ik net zoals Levin wilde zijn. Hij krijgt allerlei diepe inzichten terwijl hij met een sikkel het gras snijdt of zoiets, waardoor hij in God gaat geloven…”. Over Simon, waar Eileen als tiener straalverliefd op was: “… Hij zei dat ze in een zwijnenstal leefden. Soms deed hij zelfs de afwas…”. Alice, met haar scherpe en ongenuanceerde grote bek had zijn geloofsovertuiging pontificaal ‘kwaadaardig’ genoemd. Dat leek hem bovenmate te amuseren: “… Sinds die avond zocht hij hen regelmatig op om met zijn rug tegen de radiator geleund met Alice over God te discussiëren…”.

 

Hechtingsproblematiek

Zelfs de treurige seks in de wereld van de inmiddels onafhankelijke dertigers stelt niets voor, omdat er geen greintje wederzijdse verantwoordelijkheid, laat staan iets als werkelijke liefde bij komt kijken. Eileen heeft zich laten ontmaagden door een vreemde voor wie ze niet eens haar kleren uit hoefde te trekken. Alles is toch maar een ontluisterende kwestie van chemische reacties. Zelfs de vrome Simon is een mooie playboy die de ene na de andere jongedame verslijt: “… Wat zij Augustinus ook weer? Heer, maak mij kuis, maar nu nog niet…”. Soms wonen ze een tijdje met iemand samen. Af en toe delen Eileen en Simon het bed om elkaar na een zoveelste teleurstelling te troosten.

 

Maatschappelijke ineenstorting

Eileen schrijft in een mail dat ons huidige idee van de werkelijkheid is gebaseerd op een “… reeks van rampzalige historische gebeurtenissen…”. Volg het nieuws. Lees de krant. Struikelen we niet van de ene ellende in de andere? Tussen 1225 en 1150 voor Christus, in een tijdbestek van vijfenzeventig jaar, schijnt de beschaving ook al een keer te zijn ingestort: “… De grote steden van het oostelijke Middellandse Zeegebied werden vernietigd of verlaten. Het alfabetisme stierf nagenoeg uit en complete schrijfsystemen gingen verloren. Niemand weet overigens precies wat hier de oorzaak van was. Op Wikipedia werd de theorie van de ‘algehele maatschappelijke ineenstorting’ genoemd, waarbij centralisatie, specialisatie, complexiteit en topzware politieke structuren ertoe leidden dat de samenlevingen in de bronstijd bij uitstek vatbaar werden voor teloorgang en verval. Een andere theorie draagt simpelweg de titel: Klimaatverandering. Dat werpt een vrij dreigend licht op onze huidige samenleving, vind je ook niet?...”.  Waar heeft de kolossale snelheid en verspilling en goddeloosheid van de twintigste eeuw ons gebracht? Ook zoiets: moet je met het oog op de naderende beschaving wel aan kinderen beginnen? “… En weet je, Alice, ik voel me wel degelijk een mislukkeling, mijn leven stelt in wezen niets voor en het boeit haast niemand wat erin gebeurt. Het valt me moeilijk om de zin ervan in te blijven zien, wanneer de dingen die ik belangrijk vind in het leven niets te betekenen blijken te hebben en de mensen van wie ik dacht dat ze van me hielden dat niet blijken te doen…”.

 

Beroemd

Bij de uitgang van een supermarkt komt Alice haar teleurstellende date weer tegen. Hij vraagt of ze al mensen heeft leren kennen. Nog niemand, antwoordt Alice. “… Ai, zei hij. Wat moeten we nu met jou? Straks word je nog gek in je eentje. O, dat ben ik al, zei ze…”. Genereus nodigt hij haar uit voor een feestje bij hem thuis. Felix blijkt wegens geldgebrek, net als Eileen, met een stel anderen samen te wonen. Tijdens een depressie werd hij ontslagen en probeert sindsdien rond te komen van een bullshitbaan. Alice vraagt hem mee te gaan naar Rome voor een boekpromotie: ze heeft toch geld zat. Ze haat zichzelf en ze haat haar beroemdheid, waardoor haar “… eigenaardigheden en manier van leven tot in de gruwelijkste details worden uitgeplozen…”, ter bevrediging van haar voyeuristische lezers. “… Mensen die opzettelijk beroemd worden – ik bedoel mensen die even van de roem hebben geproefd en er dan steeds meer van willen – zijn psychisch ernstig ziek, dat geloof ik echt. Uit het feit dat we in onze cultuur overal aan zulke mensen worden blootgesteld alsof ze niet alleen normaal zijn, maar ook aantrekkelijk en benijdenswaardig, blijkt wel hoe verminkend onze sociale ziekte is. Er zit een steekje los aan die mensen en als we hen als voorbeeld nemen raakt er ook bij ons een steekje los…”. Misschien hebben mensen gewoon behoefte aan ‘heiligen’: “… Ik vraag me af of die beroemdhedencultuur zich heeft uitgezaaid naar de leegte die de godsdienst heeft achtergelaten. Als een gezwel op de plek waar vroeger het sacrale zat…”. Even verder: “… Wat ik ook kan, wat voor onbeduidend talent ik ook mag hebben, iedereen verwacht dat ik het verkoop – letterlijk, bedoel ik, voor geld, totdat ik een heleboel geld en geen talent meer overheb. En dan is het klaar, dan is het met mij afgelopen en gaat de volgende opvallende vijfentwintigjarige de totale geestelijke ondergang tegemoet. Als ik onderweg één oprecht mens ben tegengekomen, dan heeft die zich zo goed verstopt in de krioelende massa bloeddorstige ego’s dat ik hem of haar niet heb herkend…”. Eileen en Simon kijken tegenwoordig ook al naar haar met een medelijden alsof ze “… een halfdood beest in de berm…” is “… dat je alleen nog een plezier kunt doen door het uit zijn lijden te verlossen…”. Jaja.

 

De laatste verlichte kamer

Volgens Eileen bestaat het huidige maatschappelijke discours vooral uit het definiëren tot welke slachtoffergroep iemand behoort (arme mensen, vrouwen, mensen van kleur) die elk zijn eigen onderdrukkersgroep heeft (rijke mensen, mannen, witte mensen): “… Maar in dat kader zijn relaties tussen slachtoffer en onderdrukker niet zozeer historisch als wel theologisch, in die zin dat de slachtoffers bovennatuurlijk goed zijn en de onderdrukkers per definitie slecht…”. Maar iedereen de juiste morele waarde toekennen en gaan zitten wachten tot een ander met de oplossing komt, zal precies niks veranderen aan de humanitaire ramp die zich voor ieders ogen voltrekt. Eileen zegt tegen Alice dat ze best haar leven zou willen geven voor een ‘heerlijke, nieuwe wereld’, maar ze kan geen ‘stervenswaardige ideeën’ op internet vinden. De lelijkheid van de wereld snijdt door hun ziel: “… De hedendaagse roman is (een enkele uitzondering daargelaten) volstrekt irrelevant, de mainstream filmindustrie produceert uitsluitend familievriendelijke gruwelporno, gesponsord door autofabrikanten en het Amerikaanse ministerie van Defensie, en de wereld van de beeldende kunst is in de eerste plaats een handelsmarkt voor de superrijken…”. Eileen is tot een nieuw inzicht gekomen: “… Mijn theorie is dat de mens zijn gevoel voor schoonheid is kwijtgeraakt in 1976 toen plastic het meest gebruikte materiaal in ons leven werd. Je ziet hoe de verandering zich voltrekt als je naar straatfotografie van voor en na 1976 kijkt. Ik weet dat er goede redenen zijn om sceptisch te zijn ten opzichte van esthetisch nostalgisme, maar het blijft een feit dat mensen vóór de jaren zeventig duurzame kleding van wol en katoen droegen, dat hun eten in papier werd verpakt en hun drinken in glazen flessen zat, en dat hun huis vol stond met zware houten meubels. Nu zijn de meeste voorwerpen in onze omgeving van plastic, de lelijkste stof op aarde, een materiaal dat als het wordt geverfd de kleur niet absorbeert, maar juist uitstraalt, op een unieke, weergaloos lelijke manier…”. Zie de heersende schoonheidsidealen: zelfs de mensen lijken van plastic! Alice denkt eerder dat de mens het instinct voor schoonheid is kwijtgeraakt toen de Muur viel: “… Ik zie de twintigste eeuw als één lange vraag waarop we uiteindelijk het verkeerde antwoord hebben gegeven…”. Staan wij in ‘de laatste verlichte kamer’ voor overal het licht uitgaat?

 

Mee naar de mis

Wanneer Eileen na een verjaardagsfeestje in een pub, midden in de nacht bij Simon aanbelt om bij hem te slapen, gaat ze de volgende ochtend met hem mee naar de mis. Ze kijkt toe hoe hij tussen merendeels bejaarden de communie ontvangt, knielt en een kruis slaat alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Ze vindt het bijna eng. “… Zou het kunnen dat ik tijdens de mis de oprechtheid van Simons geloof ben gaan bewonderen? Maar hoe is het mogelijk dat ik iemand bewonder omdat hij iets gelooft wat ik niet geloof en niet wil geloven, sterker nog, waarvan ik denk dat het aantoonbaar onjuist en absurd is?...”.  Ze voelt zich meer opgelaten over zijn serieuze ernst dan hij: “… Bewonder ik dan alleen het ritueel? Bewonder ik zijn vermogen om neutraal en kritiekloos overgeleverde wijsheden te aanvaarden? Of geloof ik stiekem toch dat Jezus een geval apart is en dat het weliswaar niet helemaal redelijk, maar op de een of andere manier toch acceptabel is om hem als God te vereren?...”.

 

Vergeef ons onze schulden

Alice vertelt Felix dat Simon gelovig is. Felix vraagt of hij soms ‘van het padje is’.  Alice en Felix hebben dan misschien niets met religie, toch voeren ze een diepgaand ‘het ergste wat ik ooit heb gedaan’-gesprek en breken zich vol schuldbesef het hoofd over hun ‘zonden’. Felix is zelfs bang dat hij een psychopaat is.  “… Misschien vergis ik me, maar ik geloof dat de hoeveelheid mensen die echt erge dingen heeft gedaan niet gering is…”, schrijft Alice later naar Eileen, “… stel dat er niet zomaar een paar slechte mensen rondlopen die wachten tot hun misdaden worden onthuld? Stel dat het voor iedereen geldt?...”.  Gek genoeg is dat precies wat de Bijbel leert. Eileen vertelt dat het in de kerk ging over het ‘uitzinnige’ en zelfs ‘vaag erotische’ verhaal van de zondares die de voeten van Jezus, die ze nat had gemaakt met haar tranen, afdroogde met haar haren. “… Die vrouw in dat verhaal heeft maar één kenmerkende eigenschap: het feit dat ze een zondig leven heeft geleid. Wie weet wat ze had gedaan? Misschien was ze gewoon een sociale paria, een gemarginaliseerde onschuldige. Maar het is ook mogelijk dat ze echt iets ergs had gedaan, dingen die jij en ik heel verkeerd zouden vinden. Dat is toch mogelijk? Misschien had ze haar man wel vermoord of haar kinderen mishandeld of zoiets…”. Even verder: “… Jezus, raadselachtig als altijd, zei gewoon dat al haar vele zonden haar vergeven waren omdat ze zoveel van hem hield. Zou het zo makkelijk zijn? Hoef je alleen maar te huilen en neer te knielen en vergeeft God je dan alles? Maar misschien is het helemaal niet zo makkelijk – misschien is oprecht huilen en door het stof gaan wel het moeilijkste wat een mens kan leren. Ik weet zeker dat ik het niet zou kunnen. Ik voel die weerstand, die kleine harde kern in me, waardoor ik me niet voor God ter aarde zou kunnen werpen, vrees ik, zelfs al zou ik in hem geloven…”.  Ik weet precies wat Alice bedoelt: ik zag mijn  ziel vroeger ook als een gouden bal met een harde schil er omheen. Een soort ronde walnoot. Hoe kom je daar binnen? Misschien kun je dat niet zelf. Misschien heb je God daarbij nodig. Het verhaal over het scheuren van het voorhangsel toen Jezus stierf, staat niet voor niets in de Bijbel.

 

Het goddelijke is dichtbij

Prachtig schrijft Eileen over hoe ze tijdens een taxirit bijna betoverd wordt door een andere, mystieke dimensie, die dwars door de werkelijkheid heenloopt: “… Het was een uitzonderlijk warme en zachte avond, de straten waren stil en donker en de kantoorgebouwen aan de rivieroever waren vanbinnen helemaal verlicht en leeg, en onder alles, onder de oppervlakte van alles, begon ik het allemaal weer te voelen, de nabijheid, de mogelijkheid van schoonheid, als een licht dat zachtjes van achter de zichtbare wereld schijnt en alles een bijzondere glans verleent. Zodra ik me van dat gevoel bewust werd, probeerde ik er in mijn gedachten naartoe te gaan, het te pakken te krijgen, maar het leek alleen maar te verflauwen of terug te wijken of weg te glippen…”.  Als ik in God zou geloven zou ik Hem niet op mijn knieën om vergiffenis vragen, schrijft ze, maar ik  “… zou hem alleen elke dag willen bedanken. Voor alles…”. Wanneer Eileen en Alice elkaar na een lange afwezigheid op een station omhelzen en in de ogen kijken: “… keken ze een ogenblik lang in iets diepers, iets wat onder de oppervlakte van het leven verborgen lag, niet onwerkelijk, maar een verholen werkelijkheid: de aanwezigheid, altijd en overal, van een prachtige wereld?...” (zie Dallas Willard).

 

Leren leven met verschil

Alleen zijn is ook niet alles: “… Vroeger waren mensen van onze leeftijd getrouwd en hadden ze kinderen en liefdesaffaires, maar nu is iedereen op zijn dertigste nog single en deelt een huis met huisgenoten die ze nooit zien…”. Natuurlijk was het traditionele huwelijk met zijn dwingende heteroseksuele monogamie  ook niet het ultieme toppunt van vreugde en voorkom je een hoop problemen als je alleen leeft, maar tegelijk blijft er volgens Alice vrijwel niets over van wat het leven de moeite waard maakt: “… we hebben dan wel de muren gesloopt die ons gevangen hielden, maar wisten we wel waarmee we ze wilden vervangen?...”. Het huwelijk was anders wel een manier om het leven door te komen: “… En wat hebben we nu? In plaats daarvan? Niets. En we haten mensen zoveel meer als ze fouten maken dan we van hen houden als ze iets goeds doen, dus de makkelijkste manier om te leven is dan maar niets te doen, niets zeggen en van niemand houden…”. Misschien wordt het tijd dat we weer leren leven met verschil (zie hoe Gerdi Verbeet afgelopen zaterdag werd uitgejoeld door een onfatsoenlijke, onvolwassen meute tijdens het GL/PvdA-congres)? Tijdens haar opname in een psychiatrische instelling heeft Alice de Bijbel gelezen: “… Jezus leert ons dat we niet moeten oordelen…”. Even verder: “… ik ben gefascineerd en ontroerd door de ‘persoonlijkheid’ van Jezus…”. Ook al ziet ze Hem enkel als een zeer bijzonder boekpersonage. Over God: “… Misschien bestaat er slechts één intelligentie waaraan iedereen op de wereld deel heeft en waarop ieder mens vanuit zijn eigen afzonderlijke lichaam de blik richt, als in een theater, waar iedereen weliswaar zijn eigen zitplaats heeft, maar waar slechts één podium is…”.

 

Filosofisch niemandsland

Eileen denkt dat Alice zich zo vereenzelvigt met Jezus omdat Hij zich ook beschouwde als een aanzegger van de Apocalypse: “… Ik heb de afgelopen paar dagen voortdurend over het laatste deel van je e-mail lopen denken; of, zoals jij zegt ‘dat het falen universeel is’…”. Trouwens, “…  is de dood niet gewoon de eenpersoonsapocalyps...”? Alice: “… In de katholieke leer -  voor zover ik begrijp – zijn schoonheid, waarheid en goedheid wezenskenmerken die één zijn met God. God is min of meer letterlijk zelfs schoonheid (en ook waarheid, ik meen dat Keats dat bedoelde, al weet ik het niet zeker)…”. Misschien resoneren deze eigenschappen in mensen omdat we God willen begrijpen. Misschien verklaart het zelfs onze emotionele betrokkenheid bij grote romans: “… in zijn leven en sterven heeft Jezus de noodzaak van belangeloze naastenliefde laten zien. Dus als we van fictieve personages houden terwijl we weten dat ze onze liefde nooit kunnen beantwoorden, brengen we dan niet in het klein de belangeloze liefde in de praktijk waartoe Jezus ons oproept?...”. Even verder: “… Waarschijnlijk bedoel ik daarmee dat je leven één groot feest kan worden als je je de christelijke manier van denken eigen maakt…”. Er valt eigenlijk niet te leven met het idee dat er geen morele wet is waaraan het heelal zijn structuur ontleent, geen “… dingen goed zijn en andere slecht…”. Ze kan niet geloven dat goed en kwaad een kwestie van smaak of voorkeur zijn. Ze kan ook niet geloven in God. Ze verkeert in een ‘filosofisch niemandsland’. “… De voldoening van het besef dat ik God dien door het goede te doen ligt buiten mijn bereik en toch heb ik een diepe afkeer van het idee dat ik het slechte doe…”. Alice over haar ‘heilige onrust’ (en daar herken ik mij volkomen in): “… Ik heb behoefte aan een kern in mijn leven, een plek waar mijn gedachten tot rust komen. Ik weet trouwens wel dat de meeste mensen die behoefte niet kennen en ikzelf zou veel gezonder zijn als ik die ook niet had. Felix heeft geen behoefte om zijn leven rond een kernprincipe te rangschikken en jij waarschijnlijk ook niet. Simon wel, maar die heeft God. Als je dan toch een kern in je leven nodig hebt, dan lijkt God me wel een goede optie…”.

 

Huisje-boompje-beestje

Na een heleboel gedraai, geruzie en gedoe geven Eileen en Simon eindelijk toe nog steeds stapelgek op elkaar te zijn en eindigen zoals op den duur zowat iedereen: getrouwd en zwanger. Ook Alice en Felix kiezen voor elkaar. De ‘mythe van de reis van de held’ is ‘het verhaal van de verloren zoon’, constateer ik hierbij.

 

Uitgave: Ambo|Anthos - 2023, vertaling Gerda Baardman, 336 blz., ISBN 978 902 636 516 4, 15,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

vrijdag 20 juni 2025

Vrij spel – Richard Powers

 


Ook al lijken we niets liever te doen dan vechten, de schepping is toch echt bedoelt om te spelen, aldus de Amerikaanse schrijver Richard Powers (1957) in zijn veertiende boek: “Vrij spel”. Hij baseert zich onder andere op Huizinga’s briljante “Homo Ludens”. Negenennegentig procent van moeder aarde is ons nog steeds onbekend: de oceanen. Powers' beschrijving van het spel in deze waterwereld is fenomenaal. Als Job sla je je hand vol ontzag voor je mond en vraag je je af waar de mens, door in te zetten op haar uitbuiting (diepzeemijnbouw, overbevissing, vervuiling), zijn verbijsterende arrogantie vandaan haalt. Ik heb het boek vooral gelezen als een verhaal over ‘ontsnappen naar een andere wereld’. Wie wil dat nu niet zo nu en dan? Eerder besprak ik van Powers “Gen voor geluk”. 

 

Vreugde

“Vrij spel” begint met een Polynesische scheppingsmythe over de god Ta’aroa die in een ei woont. Als hij het eindeloze wachten moe is, breekt hij uit de schaal en begint als een kunstenaar de wereld te scheppen: “… Hij weende van verveling en van eenzaamheid, waarop zijn tranen de oceanen van de aarde vulden, en de meren en alle rivieren van de wereld…”. Maar als de mens verschijnt, kijkt hij toe “… hoe de mens zijn omgeving ontraadselde en was in de wolken…”. Zijn enthousiasme is grenzeloos: “… Eindelijk iemand om mee te spelen…”. Het boek eindigt met een Bijbelfragment (Spreuken 8) inzake de personificatie van ‘Vrouwe Wijsheid’: “… Toen Hij de hemel gereedmaakte, was Ik daar, toen Hij een cirkel trok over het oppervlak van de watervloed, toen Hij de wolken daarboven sterk maakte, Hij de bronnen van de watervloed versterkte, toen Hij voor de zee zijn plaats bepaalde, zodat het water Zijn bevel niet zou overtreden, toen Hij de fundamenten van de aarde verordende, was Ik bij Hem, Zijn lievelingskind, Ik was dag aan dag Zijn bron van blijdschap, te allen tijde spelend voor Zijn aangezicht, al spelend in de wereld van Zijn aardrijk. Mijn bron van blijdschap vond Ik bij de mensenkinderen…”. De goden ‘spelen’ en de mens vervult hen met vreugde. Wat moeten ze inmiddels teleurgesteld zijn.

 

Alzheimerliteratuur

In het boek worden verschillende levensverhalen verteld die ook nog eens verspringen in tijd en plaats. Ten eerst is daar de tech-miljardair wiens hersenen worden aangevreten door een abnormale vorm van dementie: Todd Keane. Alzheimer lijkt de laatste tijd een opvallend thema in de literatuur. Zie “Al het blauw van de hemel”, “Gelukkige dagen”, “Cliënt E. Busken”. Heeft het soms te maken met de kundig onder de pet gehouden aftakeling van Joe Biden – zie hier? Soms zitten zaken gewoon in de lucht. Ten tweede is daar Rafi Young, zijn oude studievriend die inmiddels met hun door beiden ‘bemoederde’, want wereldvreemde vriendin Ina Aroita (ze verdwaalde constant op de campus - ze was geen huizenblokken gewend, ze had nog nooit sneeuw meegemaakt), nummer drie, een kunstenares, en twee geadopteerde kinderen, op een afgelegen eilandje met tachtig zielen ‘ver van de treurnis van de echte wereld’ in de Stille Oceaan woont: Makatea. De heren zijn ooit met knallende ruzie uit elkaar gegaan.

 

Trickster

Tot mijn verrassing droomt Ina over de Polynesische god Māui: de bedrieger en dus de equivalent van Hermes, de trickster, waar Olga Tokarczuk zo mooi over schrijft in “De tedere verteller”. Niemand kan zo goed liegen als hij. Ze droomt ook dat ze zich mee laat voeren op de rug van een lederschildpad – een beest dat langer is dan een man: “… Ze had ooit gelezen dat een lederschildpad elk uur zeven liter tranen moet plengen om ervoor te zorgen dat zijn bloed minder zout blijft dan het zeewater…”.

 

Oerleven

De tech-miljardair laat zich meevoeren door zijn brein. Als kind speelde zijn oxycodon-verslaafde vader (zie de dramaserie “Dopesick”), een hyperactieve beursspeculant, spelletjes met hem die veel te moeilijk waren, om zijn denken een boost te geven. Als hij het eindelijk voor elkaar krijgt om met backgammon van papa te winnen, daagt deze hem uit: wanneer hij drie van de vijf potjes die ze zullen spelen wint, mag hij in een boekwinkel het mooiste boek kopen dat hij kan vinden. Dat lukt hem en na eindeloos wikken en wegen kiest de tienjarige een veel te moeilijke studie van een oceaanwetenschapper: Evelyne Beaulieu (losjes gebaseerd naar het model van Sylvia Earle). Het boek vormt een poort naar een andere dimensie, ver van zijn constant ruziënde ouders. Kon hij maar in die onderwaterwereld leven: “… Twee weken lang was ik dagelijks in het boek verdiept. Toen ik het uit had, begon ik opnieuw. Het lokte eindeloze scheppingsexperimenten uit in mijn hoofd. Elke pagina wekte het onmetelijk grote en onverklaarbaar bizarre universum onder het oceaanoppervlak tot leven. Iedere zin was een blauwzwart mysterie, bevolkt door wezens die buitenissiger waren dan de monsters uit een computerrollenspel. Dertigduizend vissoorten. Vissen die tijdens hun groei hun gezicht naar de zijkant van hun lichaam verplaatsten. Vissen waarvan de platte kop doorzichtig was, zodat hun hersenen zichtbaar waren. Vissen die van mannetjes in vrouwtjes veranderden. Vissen die hun eigen hengels uit hun kop lieten groeien. Vissen die in de lichamen van andere levende wezens leefden…”.  Even verder: “… De oceaan wemelde van het oerleven – uit de oudste krochten van de evolutie overgebleven monsters -, ringvormig, buisvormig, vormloos; onmogelijke combinaties van plant en dier die geen enkel bestaansrecht hadden, creaturen die zo onwaarschijnlijk leken dat ik me afvroeg of mijn geliefde auteur ze niet had verzonnen…”. Vergeleken bij de oceaan lijkt het land een lachertje, een bijkomstigheid. “… Er bestonden waanzinnig afwijkende bestaansvormen, gedragspatronen uit een ander sterrenstelsel, verzonnen door een buitenaardse god. De wereld was groter, rijker en wilder dan ik het recht had me te wensen…”. Hij leest alles wat hij over de oceanen te pakken kan krijgen en verklaart haar zijn eeuwige liefde. Tot hij in het bezit komt van een computer…

 

Voor het water geschapen

Powers weeft een net van maritieme info door zijn verhaal die je al lezende moeiteloos meeneemt. De atol Makatea rijst zeventig meter boven het water uit, waardoor het immuun is voor de stijgende zeespiegel. In de tropische regen die gedurende twee miljoen jaar (!) neerdaalde, losten de daar aanwezige fosfaten niet op, maar verdichtten zich tot een fosfaatader die diagonaal over het eiland liep. In 1896, het jaar waarin Svante Arrhenius de Nobelprijs kreeg vanwege een verhandeling waarin hij aantoonde hoe een toename van de hoeveelheid kooldioxide in de atmosfeer onze planeet binnen afzienbare tijd aan de kook zou brengen, werd ook ontdekt hoe revolutionair fosfaat voor de voedselvoorziening was (kunstmest). Duizenden mijnwerkers kwamen naar Makatea om het tovergesteente, dat een tijdlang miljoenen voedde, op te delven, en lieten het in 1966 uitgeput en geradbraakt achter. Onder de weinige bewoners die overbleven, is ook de inmiddels 92-jarige oceanologe  Evie Beaulieu (zie hierboven). Ze schrijft haar laatste boek. Ze duikt nog steeds. Op haar twaalfde liet haar vader het nogal angstige meisje in een zwembad de primitieve zuurstofflessen uittesten die hij had ontworpen (vooral om haar zelfvertrouwen op te krikken). Ze merkte dat ze voor het water ‘geschapen’ was: “… een gedempte plek zonder randen, waar ze doorheen gleed. Beschut tegen de klappen die ze altijd opliep in de wereld van de lucht. Het water wiegde haar in zijn grote, vriendelijke hand…”. Ze had wel voorgoed ondergedompeld willen blijven.

 

Als je een dier slimmer wilt maken, moet je het leren spelen

Over de ‘neutrale gedemilitariseerde zone’ binnen de veilige grenzen van een ‘onderwaterwasstraat’ dan wel onderzees ‘wellnessresort’ annex ‘poetsstation’, een symbiotische gemeenschap waar poetsgarnalen en lipvissen parasieten verwijderen bij hun klanten die rustig hun beurt afwachten: “… Wezens die op elke andere plek in een prooi zouden veranderen, zwommen hier ongeschonden de muil van roofdieren binnen, die zich niet verroerden zolang ze werden bediend en zelfs toelieten dat de poetsers stiekeme hapjes uit hun eigen vlees namen…”. Het doet nog het meest doet denken aan de ‘tovercirkel van een kinderspel’. Zes vleermuisvissen in gelid geven elke voordringer een optater. Zelfs de bloeddorstige haaien doen lief en gedwee (zie ook de orka's die zeewier gebruiken voor onderlinge massages en behandelingen). Over rifmanta’s die de duikster komen begroeten: “… Met de zijlijnen langs hun flanken konden ze Evelyne van een afstand ontwaren. En dankzij de met een gelei gevulde kanalen onder de poriën vlak achter hun ogen konden ze haar magnetische veld voelen…”. Het zijn dieren die zichzelf in een spiegel herkennen, iets wat honden en katten en zelfs slimme primaten niet kunnen. Een reuzenmanta, een goliath met een vleugelwijdte die breder is dan het huis waarin ze verblijft, glijdt als een traag stealth-vliegtuig voorbij: “… Ze hield haar adem in. Hij zweefde boven haar, een drijvend toevluchtsoord voor tientallen andere wezens. Twee verschillende soorten zuigvissen hielden zich aan hem vast om mee te liften. Hele kolonies roeipootkreeften bivakkeerden overal op zijn lijf en in zijn kieuwspleten en spiracula. Jonge gouden makrelen surften op de drukgolven die door de boeg van de grote rog werden voortgestuwd…”. Even verder: “… Met hun ampullen van Lorenzini konden ze de magnetische velden van de aarde voelen, maar ook de magnetische velden die door de grote oceaanstromen werden opgewekt, zodat ze koers wisten te houden in uitgestrekte gebieden van de oceanen waar verder geen oriëntatiepunten waren…”. Voor de eilandbewoners is de reuzenmanta heilig, een beschermgeest en hoeder van al wat sierlijk en wijs is en stroomt. Ondertussen stropen schimmige boten met werkslaven op roggen waarvan de kieuwen op de markten in Guangzhou en andere Chinese havens aan de man worden gebracht als medicijn, hoewel ze nergens tegen helpen. De reuzenmanta zuigt de luchtbelletjes die Beaulieu uitstoot op om de aangekoekte materie uit zijn bek los te blazen en gaat daar mee door als alles allang schoon is. Met zijn linkerborstvin slaat hij tegen de zuil van belletjes ‘gewoon omdat het leuk is’: “… de enorme vogelachtige vis was aan het ‘spelen’. Spel was het middel waarmee de evolutie hersenen opbouwde, en elk wezen met een brein dat zo goed was ontwikkeld als dat van een reuzenmanta maakte er beslist gebruik van. Als je een dier slimmer wilt maken, moet je het leren spelen…”. Hetzelfde geldt voor mensen: zie Jonathan Haidt in “Generatie angststoornis”. 

 

Het land achter de kleerkast

Rafi Young, een Afro-Amerikaan, is opgegroeid in een zwarte achterbuurt in Chicago. Zijn vader dwong hem beter te leren lezen dan alle witten bij elkaar. Rafi was de spreekwoordelijke jongen die alles goed moest maken. Als hij zijn feloranje jas waar hij op school mee wordt gepest in een vuilcontainer dumpt en zijn moeder wijsmaakt dat hij te grazen werd genomen door een stel jongens, laat zijn licht-ontplofbare vader zijn egaa alle hoeken van de kamer zien: omdat ze niet kan opvoeden. Daarop neemt ze met hem en zijn zusje te benen. Tijdens de verplichte ouderbezoekjes laat zijn vader zoonlief hardnekkig veel te moeilijke, saaie encyclopedielemma’s lezen. Zo gauw Rafi  alleen is, trekt hij zich terug met de boeken van zijn eigen keuze, “… en stapte weer door de achterkant van de kleerkast, waar hij zich verloor in de brute wederwaardigheden van een andere, barmhartiger en mooiere wereld. Een wereld die, net als het meer, eindeloos, open en vrij was, en aan niemand toebehoorde…”. "Narnia". Als hij lego ontdekt, werkt hij samen met zijn zusje twee dagen lang aan een kleerkast met een losse achterwand: “… Rafi wilde hem zo groot maken dat ze erin konden, maar daarvoor had hij niet genoeg stenen. Maar ze konden wel een functionerend prototype maken…”. De school is een verschrikking, maar “… Als hij las, dobberde hij onaantastbaar rond op een oceaan van heldere woorden…”. "Charlotte’s Web", "The Boxar Children", "Charlie and the Chocolate Factory".

 

Zonder verdriet word je een monster

“… Hij wilde alleen maar lezen tot hij erachter zou komen waar alle leed in de wereld vandaan kwam…”. Al gauw komt er een Stiefpa in huis: “… Rafi bleef hem uit de weg door zijn intrek te nemen in het filiaal van de openbare bibliotheek van Taylor Street…”. Zijn leven lang zal hij zich schuldig voelen over de dood van zijn zusje die praktisch door zijn Stiefpa wordt vermoord omdat ze het voor hem opneemt. Ze vliegt naar boven tijdens een daverende ruzie over zijn schoolkeuze. De trapleuning laat los waardoor ze naar beneden valt. Uit het opstel dat Rafi schrijft om aangenomen te worden op het prestigieuze Saint Ignatus College (“… vernoemd naar de oprichter van de jezuïetenorde, Ignatius van Loyola, een verdwaasde Spaanse soldaat uit de Renaissance, die aan heftige hallucinaties had geleden..”) wat moet gaan over ‘de belangrijkste eigenschap die iemand maar kan bezitten’: “… Zonder het vermogen je verdrietig te voelen, kun je nooit vriendelijk of attent zijn, want dan zou het je niets kunnen schelen en zou je ook niet kunnen weten hoe een ander zich voelt. Zonder verdriet zou je nooit iets van de geschiedenis kunnen leren. Dankzij verdriet leer je houden van de dingen die je lief zijn en word je beter dan je was. Iemand die nooit verdrietig is, zou een monster zijn…”. 

 

Onafscheidelijk

Op het Ignatius valt het rijkeluiszoon Todd op dat sloeber Rafi  altijd met boeken onder zijn arm loopt. "Zen en de kunst van het motoronderhoud". "Brieven uit de hel". "Gödel, Escher, Bach". “… Ik loerde naar de titels en ging er vervolgens in de bibliotheek naar  op zoek. Een vijfde van mijn onderricht genoot ik dankzij een knul die ik niet eens kende…”. Als Rafi de beurs wint die de vader van Todd ter beschikking stelt, maakt hij kennis met Rafi en nodigt hem uit voor de Schaakclub. Al gauw worden beide paria’s onafscheidelijk: waar Todd is, is Rafi, waar Rafi is, is Todd. Allebei hebben ze gestoorde vaders en labiele moeders die hun partners niet aankunnen. Allebei zijn ze gek op Tolkien en Star Wars en Ursula Le Guin. Rafi komt met "De Meester en Margarita": “… De goeie shit onthouden ze ons brother. Te gevaarlijk!...”. Terwijl Todd games begint te ontwikkelen die hij per postorder verkoopt, leest Rafi “… krankzinnige hoeveelheden obscure romans…” (dat wil ik ook!!). Rafi is het soort jongen dat huilt als een docent e.e. cummings' gedicht ‘somewhere i have never traveled, gladly beyond’ aan een versufte klas voordraagt, en Todd met moordzucht in zijn ogen aankijkt als hij merkt dat zijn vriend het ziet: wee je gebeente als je er ooit zelfs maar een toespeling op maakt. Op een dag haalt Rafi 'The Game That the Gods Play' van Hideo Ohira uit zijn legergroene ransel, het boek dat ‘go’ introduceert, het meest complexe en diepzinnige spel dat de mensheid ooit heeft bedacht (zie ook: "De MANIAC" van Benjamin Labatut): “… Dit is het oudste zonder onderbrekingen gespeelde bordspel ter wereld. Miljarden mensen spelen het. In China is het een van de vier instrumenten ter zelfverbetering. In Japan wordt het door de staat gesubsidieerd – als een manier om verlicht te worden…”. Alleen al dat jaar spelen ze duizend partijtjes.

 

Vrouw in een mannenwereld

Duiken kun je niet omschrijven. Er is niets dat erop lijkt. Met elke nieuwe duikles krijgt Beaulieu zulke bizarre dingen te zien dat ze rechtstreeks uit een koortsdroom lijken te komen. Soms vraagt ze zich af of ze high is van de stikstof. “… De wereld van het droge land bood Evelyne Beaulieu nooit iets wat haar geestdrift waard was. De oceaan verdiende het dat ze alle regels overtrad…”. Regelmatig doet ze zich voor als jongen om mee te mogen doen in de wereld van het diepzeeduiken. Ze laat iemand anders haar aanmeldingstest schrijven voor de studie oceanografie. Ze raakt er aan gewend gedwee mannenuitleg aan te horen, glimlachend mannengrapjes te verduren, twee keer zo hard te werken en maar de helft van de erkenning te krijgen. Ze heeft er geen moeite mee om het spel volgens de regels te spelen totdat de regelgevers even niet kijken. Manie groeit uit tot competitie en wordt kennis. Voor het eerst dalen Walsh en Piccard in een piepkleine drukcabine af in de Marianentrog bij de Filipijnen: “… Op hun reis door die elf kilometer diepe waterkolom naar beneden en daarna weer omhoog, zagen ze overal leven. Wilde, bizarre monsters zoals je die alleen in nachtmerries tegenkomt. Organismen die gloeiden en trilden en surreële vormen aannamen, met amorfe lichamen die een druk van meer dan duizend kilo per vierkante centimeter aankonden…”. Beaulieu had altijd geleerd dat onder die druk, zo ver van zonlicht, niets kon leven: “… Maar het leven wilde de menselijke logica nooit zo erg volgen…”. Op dat moment beseft ze dat, mocht Chroesjtsjov een paar kernkoppen afvuren, het leven op de bodem van de Marianentrog er geen moment door zou worden verstoord. Voor de entiteiten daarbeneden, op een plek zo donker en vijandig als de ruimte, stellen we geen sikkepitje voor. De wezens in de onderste regionen van de oceaan trekken zich niets aan van wat de mens boven het wateroppervlak uitspookt.

 

Durfkapitalisten

Ondertussen zit de burgemeester van Makatea met een enorm dilemma. Een groep Amerikaanse durfkapitalisten wil drijvende soevereine steden in de internationale wateren gaan bouwen die zich niet meer aan allerlei nationale regels hoeven te houden, en vinden Makatea wel een goede aanvoerbasis. Misschien leveren de techno-utopisten veel geld op, maar dan is het wel gedaan met het rustige leventje op Makatea. En wie zegt dat een en ander niet wederom in een slavenbestaan zal ontaarden? Hij besluit een referendum te houden.

 

Niet-normaal krankjorum

Rafi raakt geobsedeerd door de negentiende-eeuwse Russische filosoof Nikolaj Fjodorovitsj Fjodorov en zijn boek “De filosofie van de Gemeenschappelijke Taak” over het ‘niet-normaal krankjorume’ idee dat de evolutie zou kunnen leiden tot overwinning van de dood. Onsterfelijkheid. Zijn zus. In feite dromen Todd en andere singulariteitsdenkers, transhumanisten en techfuturisten stiekem over hetzelfde. De exponentiële groei van de programmeerkracht in de wereld lijkt oneindig. Rafi: “… op een dag zullen levende wezens, dankzij een combinatie van genetica, informatietheorie en simulatie – allemaal zaken waarvan Fjodorov de ontwikkeling al voorzag nog voor ze bestonden -, in staat zijn iedereen die ooit heeft geleefd en is gestorven tot leven te wekken…”. Wat zijn tijdgenoten van hem dachten, wil Todd weten: “… Voornamelijk dat hij gestoord was. Maar Tolstoj was gek op hem. Dostojevski zei dat het was alsof hij zijn eigen gedachten teruglas…” (zie ook “Het onsterfelijkheidscomité” van John Gray).

 

Passies

Na een hoop toestanden krijgen beiden het voor elkaar aan dezelfde universiteit te gaan studeren. Rafi literatuur. Todd artificiële intelligentie: wij zullen met onze deskundige systemen “… de mensheid op het goede pad brengen en in het gareel krijgen…”. Volgens Todd ziet niemand aankomen hoe computers onze levens gaan beheersen. Volkomen andere wezens van ons zullen maken. Alles kunnen vertalen wat er in ons hart en onze gedachten leeft. Samen trekken Rafi en Todd in een bezemkast van een kamertje. Ze zijn een tijdje lid van een spellengroep, 'wat zo verslavend is als crack': “… In een wereld waarin hard werken een deugd en naar hartenlust spelen een zonde was, vormde dat een aanklacht…”. Ze houden er ook weer mee op. Hun tentamens (“… die natuurlijk net zo goed een spel waren…”) komen er door in het gedrang. Rafi loopt tegen het eilandmeisje van zijn dromen op, kunststudente Ina Aroita. Samen nemen ze Todd als een soort mascotte onder hun hoede: “… Met ons drieën werden we onoverwinnelijk…”. De moeder van Ina heeft nog als doodarm meisje kamers schoongemaakt in westerse luxehotels: “… Mensen met geld doen griezelige dingen…”. Ik moest denken aan de overuren draaiende escortbureaus tijdens de aanstaande NAVO-topEigenlijk zijn Rafi en Todd afsplitsingen van zijn eigen persoonlijkheid, aldus Richard Powers in een interview in de Volkskrant (14.02.25): “… Tijdens mijn studie natuurkunde ontdekte ik dat ik een grote passie had voor literatuur…”. Door de campus van de Universiteit van Illinois waar hij studeerde liep een straat. Aan de ene kant bevonden zich alle gebouwen waarin de geesteswetenschappen huisden en aan de andere kant alle bètafaculteiten: twee verschillende werelden die niets van elkaar wilden weten. Elke keer als hij de straat overstak kreeg hij buikpijn: “… ik wilde allebei. Uiteindelijk heeft het schrijverschap me dat gegeven…”. 

 

Deep learning

Wanneer Ina na een ruzie met Rafi bij Todd blijft slapen, zijn de rapen gaar en spat het driemanschap uit elkaar. Todd start een eigen onderneming: 'Playground', verhuist naar Silicon Valley, en strijkt als techniekgoeroe miljoenen op met ‘deep learning’: “… De site runde zichzelf en mijn bedrijf runde mij…”. Todd: “… We verbeterden de designs en voegden features toe om die plek voor zo veel mogelijk verschillende soorten mensen zo verslavend mogelijk te maken…”. Levens worden verwoest door mobiele games die onze ondergang betekenen, weet de gewetenloze Todd (zie Jonathan Haidt). “… Zorg dat ze ingelogd blijven,’ zei ik tegen mijn personeel…”. Met ijzingwekkende precisie voorspelt Playground alle hoop en angsten en koopgewoonten van haar gebruikers, omdat ze bij al hun informatie kan komen, en verhandelt die weer verder: “… We schraapten de data van honderdduizend gebruikers af, analyseerden die en verkochten ze aan een politiek consultingsbedrijf, dat ze gebruikte in een gehaaide digitale targetingcampagne om een bepaalde politicus gekozen te krijgen…”.  Todd: “… We waren bezig de toekomst op de automatische piloot te zetten…”. Het tijdperk van de mens loopt ten einde: “… Er was een nieuw soort leven ontstaan dat onze banen zou overnemen, onze industrieën zou leiden, nieuwe ontdekkingen voor ons zou doen, onze vriend zou worden en onze samenlevingen naar eigen goeddunken zou verbeteren…”. Op een gegeven moment snapt Todd zelf niet meer waar Playground mee bezig is: “… een van de domeinen op de site bracht een burgerwachtgroep voort waarvan de posts over vermeend wangedrag een hoogleraar dwongen oneervol ontslag te nemen. Threads in andere takken van de site zorgden voor een run op bizarre consumentengoederen of voor het faillissement van ooit gezonde bedrijven. Posts die viraal gingen en de reacties die ze uitlokten konden de carrière van acteurs maken of breken en waren van invloed op het schrappen of het ontstaan van populaire tv-series. Er werd door flamers met modder gegooid en er waren complete partizanenstrijden. Er werd met geweld gedreigd en er werden opruiende uitlatingen gedaan die in elke andere omstandigheid een aanleiding zouden vormen voor lasterprocessen. Zelfverzonnen feiten tierden welig. Creatieve haatberichten leverden bakken met Playbucks op. Sektes vermenigvuldigden zich als bacteriën. En dat gold ook voor influencers, deepfakes, complottheorieën en eindeloze onheilsvoorspellingen. We lieten gestoorde dingen toe…”. Even verder: “… Een samengeklonterd clubje in het subdomein Investeringen zette tienduizenden gebruikers ertoe aan om kleine partijen verliesgevende aandelen op te kopen. De koers daarvan schoot omhoog, waardoor shortsellers van hedgefondsen in het nauw kwamen en uiteindelijk miljarden verloren…”. Playgrond ontregelt alles. Is bandeloos. En om uit handen van de wet te blijven, is het Todd die achter de soevereine drijvende platforms in een niemandsland zit, waar pas echt alle remmen losgegooid kunnen worden: seasteading.

 

Een rijk, zo vreemd…

Door middel van de boeken die Beaulieu schrijft, giet Richard Powers een zee aan adembenemende biologische kennis over zijn lezers uit: “… Ze schreef over die duikpartij in de Koraaldriehoek op haar eerste onderzoeksreis, toen een zeepaardje zo klein als de nagel van haar pink met zijn grijpstaart een paar strengen van haar golvende haar vastklemde en vast bleef houden alsof het meeliftte op God. Ze vertelde over de dag dat ze in de koude wateren in het noorden van de Atlantische Oceaan een gele haarkwal tegenkwam – een gloeiend wezen van honderdtachtig kilo met meer dan duizend tentakels, waarvan de langste ongeveer half zo lang was als een gemiddeld huizenblok in de stad…”. Ze beschrijft hoe ze watertrappelend parasieten uit de kop van een dankbare grijze walvis peutert. Ze ontmoet een zes meter lange, driehonderd jaar oude, Groenlandse haai. Een manta komt naar haar toe om verlost te worden van een visnet waarin hij is gewikkeld. Ze daalt in een driepersoonsduikboot af in de pikzwarte duisternis, donkerder dan het heelal, naar een rijk zo vreemd dat het de grenzen doet vervagen van nachtmerries en droombeelden: “… monsterlijke vissen met sabeltanden die op andere vissen visten met als lokmiddel bacteriën die aan hun voorhoofd ontsprongen. Doorzichtige kwallen die als elektronisch speelgoed knipperden in bonte kleuren…”.

 

Ongekende krachten

Ze heeft het over zeevogels die duizenden kilometers meanderende geurrivieren in de atmosfeer waarnemen. In een hoofdstukje over ‘ogen’: “… Zo waren er de tweehonderd ogen van de jakobsmantel; zeesterren die met de punten van hun armen kunnen zien; vissen met in tweeën gedeelde ogen die tegelijkertijd boven en onder water kunnen kijken; de aardbei-inktvis, met een groot oog waarmee hij omhoogkijkt om grote bewegende schaduwen te kunnen zien, en een klein oog waarmee hij naar beneden kijkt naar de twinkelende beestjes in de diepte…”. Daar, waar het licht niet doordringt zijn verbluffende kartelige bergketens met watervallen die duizend keer krachtiger zijn dan de Niagarawatervallen. Haaien die twee derde van hun hersengewicht gebruiken om één druppel bloed te ruiken. Olifantvissen die met hun kin elektriciteit ruiken. Beaulieu beschrijft het geklik dat trekkervissen maken door hun stekels tegen elkaar te bewegen. De scheepshoorngeluiden en drumsolo’s van kikvorsvissen. Het bulken van brullende koraalduivels. En de luidste lawaaimaker: de zo goed als blinde pistoolgarnaal wiens scharen op de haan van een handwapen lijken: “… Het geluid van deze kleine garnaaltjes overtreft alle andere in zee, zelfs het gebulder van de grote walvissen. Wanneer een hele kolonie pistoolgarnalen tegelijkertijd begint te knallen, kan dat de meest geavanceerde sonar van de marine ontregelen. De knal van één pistoolgarnaal is luider dan het brullen van een vliegtuigmotor op honderd meter afstand. En door de explosie die door zijn dichtklappende schaar teweeg wordt gebracht, ontstaat een golf van luchtbellen die sterk genoeg is om een grote vis te verlammen of een glazen pot te verbrijzelen. Die bellen bevatten zoveel energie dat de lichtflitsen die ze voortbrengen bijna net zo heet zijn als de oppervlakte van de zon…”. Ze heeft het over een pistoolgarnaal die een gedeeld hol uitgraaft voor een grondel. Het dier voorziet hem op zijn beurt van voedsel. Voor wat, hoort wat: “… De garnaal voelt met zijn lange sprieten voortdurend waar de vis is. De grondel vertelt de garnaal wat er buiten gebeurt, via een taal die bestaat uit speciale tikjes met zijn vinnen…”.

 

Levend licht

Als de mensheid verdwenen is zullen de voortbrengselen van hun creativiteit nog eeuwenlang een resource-managementspel vormen voor de rest van de schepping. Zie de octopus die rondzwemt met een doorzichtige glazen pot, ter compensatie van de schelp die hij tijdens de evolutie is kwijtgeraakt. Bij elk teken van gevaar duikt het schepsel in zijn transparante draagbare huisje. Zie het zeepaardje dat zich vastklampt aan een plastic rietje, alsof het een stengel is van de kelp waar hij gewoonlijk tussen leeft. Driekwart van de soorten in de oceaan, van zoöplankton tot de reuzeninktvis, seint in een taal van levend licht. Haar meest mystieke ervaring heeft Beaulieu met een reuzenzeekat die voor de ingang van zijn hol tijdens een woeste sabeldans een complete lichtshow vol uitzinnig pulserende kleurakkoorden over zijn lichaam laat flitsen. Is dat de manier waarop hij ‘speelt’? “How Great Thou Art”.

 

Uitgave: Atlas Contact – 2024, vertaling Jelle Noorman, 432 blz., ISBN 978 902 547 626 7, € 26,99

Rechtstreeks bestellen bij Bol: klik hier

woensdag 11 juni 2025

De hoofdstad – Robert Menasse


Rond 2010 streek de Oostenrijkse auteur Robert Menasse (Wenen, 1954) een tijdlang in Brussel neer om een schitterende roman te schrijven waarin de Europese Commissie, het uitvoerend orgaan van de Europese Unie, centraal staat: “De hoofdstad” (2017). Pas door het nawoord van vertaler Paul Beers, achterin het boek, kwam ik er tot mijn verbazing achter dat Menasse een rigoureus pleitbezorger van de Europese eenwording is en droomt van de afschaffing van de natiestaat. Daar merk je niets van in het verrassend spannende verhaal waarin hij vernuftig en ironisch de draak steekt met de ratrace van politieke carrièretijgers richting de eeuwige roem (zoals zij menen). Alles moet wijken. Men gaat letterlijk over lijken. Ik geloof helemaal niet zo in Menasse’s utopische idealen: zie alleen al hoe de open grenzen gelegenheid geven overal goedkope arbeidskrachten vandaan te halen die ons ‘rotwerk’ moeten opknappen, wat je toch nauwelijks iets anders als ‘moderne slavernij’ kunt noemen. Ons land heeft onderhand iets van een vastdraaiende centrifuge, met dank aan Brussel. Ik zie op dit moment vooral ‘versplintering’ en ‘ontwrichting’ ontstaan. Doorgevoerde centralisatie lijkt met name wind in de zeilen van populisten te blazen. De Brusselse burelen doen me eerder aan het kasteel van Kafka denken dan aan de Gouw van Tolkien. Mensen voelen zich in de kou staan. Vervreemd. Onveilig. Letterlijk: ‘ontheemd’. Je denkt toch niet dat Oekraïne zich doodvecht om zichzelf vervolgens op te heffen ten faveure van een Europese superstaat? Idealen hebben altijd een zwarte kantIs er geen ‘gulden middenweg’? Geen ‘menselijke maat’? Geen en/en in plaats van of/of? Daarbij: een gewaarschuwd mens telt voor twee. De ‘Torenbouw van Babel’ lukte al niet. Het Romeinse Rijk ging ten onder. Napoleon heeft het geprobeerd. Hitler ook, op zijn manier (paradoxaal genoeg). Om het over Trump maar niet te hebben. Toch snap ik Menasse wel. In 2002 verscheen zijn roman “De verdrijving uit de hel”, over de vlucht van Menasse’s verre voorouder Menasseh ben Israel voor de Portugese inquisitie naar vrijstad Amsterdam, begin 1600. Dit verhaal wordt vervlochten met de geschiedenis van een twintigste-eeuwse nazaat uit een familie die heeft geleden onder het naziregime. Volgens Menasse leidt nationalisme tot racisme, racisme tot oorlog, en oorlog tot Auschwitz: ‘nie wieder’ – weet-je-wel. Ondertussen is het 2025 en lijkt het in de Europese Unie alleen nog maar om ‘oorlog en geruchten van oorlog’ te draaien: ‘de Russen komen’. Het kan verkeren. Wat is wijsheid?

 

Als je iets onbegrijpelijks meemaakt – hoe vrolijk is dan het leven

Waar ik eveneens te laat achter kwam: achterin het boek (in plaats van voorin) staat een lijst van hoofdpersonen, wat heel handig is, omdat er zoveel figuren voorbij komen dat het op den duur voor je ogen gaat draaien. Menasse begint ook in de proloog met een grappige kleine voorstelronde, door een varken door het centrum van Brussel te laten rennen waar allerlei mensen zich een hoedje van schrikken. David de Vries, die voor het laatst door het raam van zijn onttakelde woning kijkt omdat hij op het punt staat naar een bejaardentehuis te verkassen. Karl-Uwe Frigge, die naar voren wordt geworpen als de taxi waar hij in zit een noodstop moet maken voor het beest. Fenia Xenepolou die op haar afspraak wacht in een restaurant en zich ergert aan de kelner die ‘als een lastige wesp om haar heen zoemt’, tot hij stomverbaasd uitroept: ‘Een varken!’. Gouda Mustafa, die er bijna tegenop botst en in paniek zijn evenwicht verliest: is hij aangeraakt door het onreine dier? Professor Alois Erhart die hem helpt op te staan. Ryszard Oświecki, een duister figuur die met zijn capuchon over zijn hoofd gehaast door de stad loopt, tot het beest zijn weg verspert: “… het had iets belachelijks en bedreigends. Het was volkomen raadselachtig: waar kwam dit varken vandaan, hoe kon het daar staan?...”.  De toeristen lachen: hoort het bij de plaatselijke folklore? Is dit een of ander lokaal fenomeen? “… Als je iets onbegrijpelijks meemaakt waar je ook niet verwacht alles te begrijpen – hoe vrolijk is dan het leven…” (zie John Fowles in mijn vorige blog: mysterie geeft energie).

 

Ondertussen

Terwijl Martin Susman, die zelf niet snapt hoe hij als zoon van een varkensboer in de Europese politiek is beland, kijkt naar twee drollen mosterd (zoet en scherp, hij kan niet kiezen), “… Het staren naar mosterd op een bord, terwijl in de pan een worst verbrandt, is in de vakliteratuur nog nooit als ondubbelzinnig en typerend symptoom van een depressie beschreven – toch kunnen we het als zodanig interpreteren…”, klinkt er een schot. Ondertussen zit monnik/moordenaar Ryszard Oświecki, werkzaam voor de geheime dienst, te bidden in een kerk. Zijn bijnaam: Matek, koosnaam voor Mateusz, naar ‘Mattheus de tollenaar’, de nieuwe naam die hij als pupil op een Pools seminarie heeft gekregen: “… Als Mateusz vervulde hij zijn missie, als Matek werd hij gezocht, als Ryszard glipte hij door de mazen…”. Terwijl hij de kerk uitloopt, hoort hij de sirenes en ziet hij de roterende zwaailichten: “… Eigenlijk benijdde Mateusz Oświecki zijn slachtoffers. Zij hadden het achter de rug…”. Ondertussen wordt emeritus hoogleraar Alois Erhart tegengehouden bij zijn hotel: “… Moordbrigade. Een man was in een kamer van dit hotel doodgeschoten…”. Erhart filosofeert over de ziel als ‘zwart gat’ Het doet me denken aan Jorge Luis Borges die voor mij zoveel verduidelijkte aan de hand van de calvinistische Hawthorne die het hart zag als een ‘kleine, onbegrensde bol’, niet gevuld met licht maar met de donkere erfzonde waarvan de misdaad en misère op aarde de symbolen zijn. Hawthorne liet zich meeslepen door de gereformeerde doctrine van de ingeboren slechtheid van de mens. Ondertussen ontmoet Fenia Xenopoulou in een Grieks restaurant de machtige europarlementariër Kai-Uwe Frigge, die haar moet helpen haar promotie naar hoofd van het departement Cultuur ongedaan te maken, waar ze volgens eigen zeggen ‘stikt’: “… Ze ervoer deze bevordering als een stap terug, als carrièrebreuk, als een wegpromoveren…”. Ze had economie gestudeerd, ze wil terug naar Handel. Cultuur heeft geen status, is “… nog minder zinvol dan monopoly spelen…”. En Kai-Uwe Frigge? Hij denkt eigenlijk nooit na over zijn leven. Hij is ooit op de trein gestapt en bevindt zich sindsdien op de rails: “… Hij wist in zijn binnenste dat het vaak puur geluk was als je niet ontspoorde…”. Ondertussen valt het oog van politiecommissaris Brunfaut buiten op het raam van een verlaten huis. Staat daar nu een man? “… De zwarte wreker. Het fantoom. De schaduwman…”. Hij ziet eruit als een stripfiguur. “… Op alle hoeken en gaten van deze stad waren huismuren en brandgevels tot aan de dakvorsten met stripfiguren beschilderd, met kopieën en variaties van de tekeningen van Hergé of Morris, de dieren van Bonom of werk van de jongens die zich als de opvolgers van deze kunstenaars zagen. Als Brussel een open boek was, dan was het een stripboek…”.

 

Varkensoren

Martin Susman gaat uit eten met zijn broer die de zaak van wijlen hun vader heeft overgenomen en denkt dat Martin eigenhandig het hele Europese parlement naar zijn pijpen kan laten dansen. Welnu: in China vreten ze alles, ook slachtafval. Voor varkensoren en staarten zijn ze bereid de filetprijs te bepalen. Alleen onderhandelt China niet met de EU, maar met elk land afzonderlijk, en speelt ze tegen elkaar uit. Broer kan tien miljoen oren leveren. China wil er honderd miljoen. Dus gaat de koop niet door. Broer wil dat de Europese Commissie met de Chinezen gaat praten zodat de Europese landen gezamenlijk die honderd miljoen kunnen leveren. De Commissie, waar volgens hem alleen domoren en gekkies werken, heeft echter een andere agenda. Is dondeju van mening dat er in Europa te véél varkens zijn. Wil, omgekocht of afgeperst of verblind door de dierenbeschermingsmaffia en de vegetariërslobby, de varkensproductie juist reduceren: “… Ik vraag me af wie hier de varkens zijn…”. In plaats van steunmaatregelen zadelen ze de varkensboeren op met verplichtingen: ligboxen worden verboden, ventilators met diffusors zijn verplicht. En wie gaat de peperdure HDT-systemen betalen? Zeg het maar. 

 

De tentakels van de macht

De politiecommissaris vindt Brussel ’s morgens vroeg het mooist, als er nog geen toeristen zijn, “… jagend op de bevestiging van de clichés die ze in hun hoofd meebrachten, mensen die hun ogen door tablets en camera’s vervangen hadden…”. Even verder: “… In het jaar 1914, had zijn grootvader verteld, was Brussel de mooiste en rijkste stad van de wereld geweest – toen waren ze driemaal gekomen, tweemaal met laarzen en geweren, daarna met gymschoenen en fototoestellen…”. Bij de acht-uur-briefing moet hij meedelen dat ze, buiten een misplaatst varken, niets wijzer zijn geworden inzake de ‘Atlasmoord’: “… Ze hadden een mannelijk lijk, identiteit onbekend. De man had onder een valse naam in het hotel overnacht, zogenaamd een Hongaar uit Boedapest, maar zijn pas was vervalst …”. Even later wordt hij op het kantoor van zijn leidinggevende geroepen: het onderzoek wordt gestopt. De zaak is klaar. Zand er over. “.. Het was de derde keer in de laatste vijf jaar dat hij naar een plaats delict was geroepen en voor een lijk had gestaan – dat de volgende dag niet meer bestond…”. Is Brussel de plaats van het ‘jongste gericht’? De ‘opstanding van de doden’? Hij zegt dat hij het ‘niet begrijpt’. Heeft blijkbaar niet al teveel met zijn meerdere op: “… Brunfaut keek die idioot woedend aan. Zijn domme egelkapsel. Met gel bedwongen. Alsof de veel te strak geknoopte stropdas hem de haren te berge deed rijzen…”. Er zijn strikte orders van bovenaf om over de zaak te zwijgen: “… U hoort dit aan, maar het werd nooit gezegd, duidelijk?...”. Als klap op de vuurpijl wordt de politiecommissaris ook nog eens ongevraagd met verlof gestuurd. Op zijn werkkamer stelt hij vast dat er niets meer over het dossier is te vinden. Op zijn computer is alles gewist wat met de zaak te maken heeft. “… Daar trommelden zijn vingers weer op het toetsenbord, hij googelde: wat hadden de media over de moord in hotel Atlas bericht? Niets. Welk trefwoord hij ook ingaf, niets, geen resultaat. In geen enkele krant had een artikel gestaan. De moord had niet plaatsgevonden…”.

 

Duits ondergoed is het beste voor Auschwitz

Matteusz de moordenaar, zoekt op het vliegveld een verlaten gebedsruimte op. Hij wil bidden: hij heeft de verkeerde man geëxecuteerd (had hij professor Erhart moeten hebben die immers ook in hetzelfde hotel logeert?). Hij weet niet dat hij in een vliegtuig met Martin Susman zit, die een dienstreis naar Auschwitz maakt om de jaarlijkse herdenking mee te maken. Sarcastisch beschrijft Menasse hoe iemand van het welkomstcomité Martin heeft geadviseerd degelijk Duits ondergoed te kopen omdat het venijnig koud kan zijn in Polen: “… Duits ondergoed is het beste voor Auschwitz…”. Op de plaats van bestemming: “… Hij was bang geweest voor deze reis, had zich alleen tegen zijn zin, met grote weerstand, op het bezoeken van de gedenkplaats en het museum voorbereid, uit angst voor de schok het onbeschrijflijke te zien. Maar er een museum van maken doodt de dood, en het herkennen verhindert de schok van het zien. De drankautomaten waar de toeristen in het kamp voor tien zloty warme dranken of chocoladerepen konden kopen, hadden hem meer geschockeerd dan de al zo vaak op foto’s of in documentaires geziene bergen haar, schoenen of brillen…”. Alles komt op Martin over als een groteske parodie. De automatenfirma heet ‘Enjoy’. Als hij in de kampstraat voor de ruïnes van het crematorium een sigaret opsteekt, staat er ineens iemand in uniform voor hem die zegt: ‘No smoking in Auschwitz’. De achterkant van zijn bezoekersbadge heeft als tekst: ‘Verliest u deze Card niet. In geval van verlies hebt u geen recht in het kamp te verblijven’.

 

Verliefd op zichzelf

Een prachtig fragment gaat over Fenia Xenopoulou die als doodarme student uit Cyprus wist op te klimmen naar de macht, door onder andere te trouwen met een vijftien jaar oudere advocaat (“… zo trots als haar ouders waren…”). De glans van haar huwelijk verbleekte al snel: “… Als ze zich aan Schat overgaf in de whirlpool van zijn woning, voelde ze ondraaglijk duidelijk hoe leeg het allemaal was; hij was te trots op zijn whirlpool, hij genoot niet van de luxe waartoe hij het gebracht had, maar van het gevoel daar indruk mee te maken, hij genoot van de symbolen van een bevoorrecht leven, maar niet van het leven zelf, hij was verrukt dat hij, hij deze mooie jonge vrouw kon bezitten, hij was verliefd op zichzelf, maar zij had algauw het gevoel inwisselbaar te zijn, hij meende ‘liefde te bedrijven’ – een formulering die ze zotter vond dan welke ordinaire uitdrukking ook – maar bedreef alleen maar eigenliefde. Ze kwam via hem in andere kringen, en daar zag ze dat hij niet de grote meneer was die hij in de ‘Spilia’ had geleken, maar een nerveuze burgerman die slijmerig met de werkelijk rijken aanpapte, in wezen een minder soort advocaat, die met de stinkende vissen die hij aan land trok goed genoeg verdiende om te denken dat hij al in het voorportaal van geld en macht zat. Toen Fenia zich terugtrok en steeds consequenter haar eigen weg ging, meende Schat plotseling toch van haar te houden. Hij toonde dat door emotioneel naar voren gebrachte verwijten, door een neurotische verlatingsangst die hij voor een bewijs van liefde hield, door een gevoelsstorm die zo heftig was dat je hem met moordlust kon verwisselen. Bijzonder schandalig vond Fenia dat hij dankbaarheid van haar eiste. Dat was toch krankjorum: dankbaarheid van anderen eisen nadat je jezelf bevredigd had!...”. Zie mijn vorige blog waarin John Fowles de opkomst van het ‘auto-erotische’ persoonlijkheidstype voorspelde dat de moedertiet maar niet ontgroeit.

 

Fantoomvarken

Binnen de kortste keren wordt het fantoomvarken een mediaster. ‘Metro’ en ‘De Morgen’ schrijven er over. Op een plattegrond wordt met vlaggetjes gemarkeerd waar en wanneer het dier door ooggetuigen is gezien. Een deskundige berekent de onmogelijkheid van een varken dat in vliegende vaart  dergelijke afstanden aflegt, dus zijn er twee opties: of het gaat om een broodje-aap-verhaal of om een ‘horde varkens’. En wat doet de politie?

 

Verbinding

Fenia Xenopoulou pakt haar kans als er een ‘sexy’ jubileumfeest op touw moet worden gezet vanwege het vijftigjarige bestaan van de Europese Commissie. Dit is natúúrlijk een varkentje dat gewassen moet worden door het muurbloempje van de Europese Commissie, de afdeling Cultuur, en dé gelegenheid om zichzelf op de kaart te zetten. Vervolgens legt ze de opdracht op het bordje van haar ondergeschikten, waaronder grijze muis Martin Susman in zijn verkreukelde outfit: “… glimlachend priemde ze blikken in zijn pak als naalden in een voodoopop…”. Kom er maar in, jongens! Martin Susman heeft na zijn reis een briljant idee. De Commissie is niet internationaal, maar supranatinaal. Staat boven de naties. Het gaat om wat de burgers verbindt, niet om wat hen scheidt. Welnu: “… Niets in de geschiedenis heeft de verschillende identiteiten, mentaliteiten en culturen in Europa, de religies, de verschillende rassen en vroeger vijandelijke wereldbeschouwingen zo verbonden, niets heeft een zo fundamentele gemeenschappelijkheid van alle mensen tot stand gebracht als de ervaring van Auschwitz…”. Het doet me denken aan een theoloog die het ooit had over de ‘Auschwitz-religie’. Sinds het christendom had afgedaan was het ijkpunt voor ‘goed en kwaad’ de Tweede Wereldoorlog geworden: “… Deze ervaring, en de eensgezindheid dat een dergelijke misdaad zich nooit meer mag herhalen, heeft het project van de eenmaking van Europa pas mogelijk gemaakt…”. Misschien moeten ze de kampoverlevenden, of tenminste één kampoverlevende, want er zijn er vast niet zoveel meer, tot spil van het feest maken. Een en ander zou het slechte imago van de Commissie, die louter lijkt te bestaan uit haar economische politiek die door steeds meer mensen wordt afgewezen, kunnen opkrikken. IJverig gaat men op zoek naar overlevenden. Tenslotte vinden ze iemand net naast de deur: David de Vriend.

 

Shitstorm

“… Wij zijn moordenaars…”, aldus een Eurobons van communicatie tegen de politiechef, wat hij bewijst met de verontrustend stijgende zelfmoordstatistieken na het bezuinigingsbeleid voor Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje. Wat hij geacht wordt te doen is het beter functioneren van alle afdelingen te waarborgen, “… bijvoorbeeld door ter besparing van het nagelknippen nu alle vingers te amputeren…”. Hij trekt het niet meer. Een nieuwe shitstorm trekt door de sociale media. Geruchten duiken op dat de Commissie, omgekocht door lobbyisten van de grote farmacieconcerns, een verbod op homeopathie van zins is. Grote koppen verschijnen op de voorpagina van kranten: “… Brusselse beambte doorgeslagen?...”. Hoe de lastercampagne te stoppen? Verder lopen er ook nog twee jonge heren rond van de Task Force Ukraine die ‘de Salamanders’ worden genoemd. Ze worden geacht de hulpprogramma’s voor Oekraïne te ontwikkelen om de democratische beweging na de Maidanrevolutie te ondersteunen. Dat is precies waar de hele oorlog van nu om draait: ze zullen het wel druk hebben inmiddels.

 

Het Vaticaan

De politiecommissaris die op non-actief is gesteld, wil nu wel eens het fijne van de zaak weten en vraagt een geniale informaticus het computernetwerk op zijn werk te hacken. Alle lijnen leiden naar een aartsbisdom in Posen, het oudste rooms-katholieke diocees van Polen: “… Daar komt informatie van verschillende geheime diensten samen, maar in veel grotere mate gaat van daaruit informatie naar de NATO en samenwerkende geheime diensten…”. Wat heeft de katholieke kerk met de NATO van doen? De informaticus komt er achter dat het Vaticaan samenwerkt met de westerse geheime diensten: “… wie heeft er in elk gat een agent zitten? Het Vaticaan. Waarom? In elk gat zit een priester. Wie hoort in elke uithoek de geheimste geheimen? De priester, niet in de laatste plaats via de biecht…”. De Kerk zou er een doodseskader op na houden die vermeende terroristen of zogeheten haatpredikers neerknalt, en zo het werk van de geheime diensten opknapt die belemmerd worden door de rechtspraak. Op hun beurt steunen de geheime diensten de Kerk weer, door het betreffende geval aansluitend in rook te laten opgaan. De politiecommissaris gelooft er allemaal geen zak van.

 

Kill the project

Fenia Xenopoulou mag haar idee over de jubileumviering aan de hoogste baas uitleggen, die direct onderkent dat het een idioot plan is, maar haar vrolijk aan het lijntje houdt. Ondertussen dropt hij hier en daar het een en ander. Hij weet precies hoe de hazen lopen. De dag daarop belt de Hongaarse minister van Buitenlandse Zaken al met de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken om hem te informeren over het feit dat “… de Commissie onder het voorwendsel van een jubileumfeest een proces in gang wil zetten dat tot afschaffing van de Europese naties moest leiden…”. Polen wijst er op dat het vernietigingskamp Auschwitz een Duitse misdaad en daarom een uitsluitend Duits probleem is: “… Bondsrepubliek Duitsland werd van harte uitgenodigd het Duitse vernietigingskamp op Poolse bodem te ontmantelen en in Duitsland als museum tentoon te stellen. In elk geval zou een herinneringscultuur van misdaden die door bezettingsmachten op Poolse bodem begaan werden, niet geschikt zijn als moreel baldakijn boven een economische gemeenschap…”. Oostenrijk meldt dat het in Oostenrijk niet valt te verkopen dat een Pools kamp, waarin duizenden Oostenrijkse slachtoffers zijn gevallen, nu een motief is om de Oostenrijkse natie ter discussie te stellen. De Tsjechische republiek laat fel weten dat haar regering niet zal toelaten dat de Europese Unie een campagne plant ter zogenaamde verwerking van het verleden, waarmee Tsjechië eens te meer van de landkaart wordt geschrapt. Een soortgelijk schrijven komt van Slowakije. Italië vindt dat het feest in Rome moet worden gehouden. Vanwege het ‘Verdrag van Rome’ (de Commissie heeft haar oorsprong echter helemaal niet in het Verdrag van Rome, maar in dat van Parijs, en in haar huidige vorm in de top van Den Haag: “… Hoe kon men zoveel vergeten en toch zoveel praten!...”). Waarom de Joden, en niet de sport, oppert Polen. Misschien omdat de nationale populistische partijen vergeleken met het nationalisme van de sportbonden in de lidstaten een peulenschil zijn? Duitsland is van mening dat de focus op Auschwitz de moslims uitsluit van het project der Europese eenwording. Bovendien doen de Joden precies hetzelfde met de Palestijnen wat henzelf eerder is aangedaan (volgens mij zou ieder land met een dergelijk bezwaar kunnen komen behálve nu juist Duitsland). Een beambte vreest dat het Verenigd Koninkrijk haar vertegenwoordigers de opdracht zal geven om het project te steunen en openbaar te maken om het in eigen land te kunnen afkraken en belachelijk te maken, als verder bewijs voor de noodzaak van de brexit: 'kill the project'!

 

The Great Reset

Als de gerenommeerde emeritus hoogleraar Alois Erhart het oorspronkelijke doel van de moordenaar zou zijn geweest, wat voor vreselijks kleeft hem dan aan? Hij mag als lid van de denktank ‘New Pact for Europe’ zijn laatste lezing houden: “… Het ging om zijn terechtstelling, om het einde van zijn leven in de wereld van experts…”. Hij wast zijn jonge publiek de oren: “… U zoekt niet naar de waarheid, omdat u de mainstream voor de laatste stand van de waarheid houdt…”. Even verder: “… En ik zeg dat we haar niet per se nader komen als we ons op de tijdgeest oriënteren…”. Als een soort Klaus Schwab probeert hij zijn gehoor duidelijk te maken dat het tijd is voor een ‘Great Reset’,  “… dat we behoefte hebben aan iets volkomen nieuws, een postnationale democratie, om een wereld gestalte te kunnen geven waarin geen nationale economie meer bestaat…”. Hij bezweert zijn toehoorders geen meelopers met de status quo te zijn. Zo moeilijk is verandering niet. Ze zouden bijvoorbeeld kunnen beginnen alle nationale paspoorten door een Europese pas te vervangen. En verder moet de Europese Unie een nieuwe, geplande, ideële hoofdstad bouwen. En wel in Auschwitz, want: “… ‘Nooit meer Auschwitz’ is het fundament waarop de Europese eenwording werd opgericht…”. Eigenlijk denkt hij dus in dezelfde trant als Fenia Xenopoulou. Volgens hem zit er urgentie achter. Momenteel is er een generatie aan de macht “… die zich althans nog verplicht voelde zachtjes waarschuwend dit ‘Nooit meer’ uit te spreken. Maar daarna? Als de laatste mens gestorven zal zijn die kan getuigen vanuit welke afgrond Europa zichzelf opnieuw moest uitvinden – dan was Auschwitz voor de levenden even ver weggezonken als de Punische oorlogen…”. Het is wel ér-rug kras om de oude professor vanwege zijn wilde ideeën uit de weg te willen ruimen. Lees ik er dus teveel in? Op het eind van het boek ontploft er een bom in een metrostation waarbij uitgerekend kampoverlever David de Vriend omkomt. Had Matteusz de moordenaar deze terroristische aanslag moeten voorkomen?

 

Uitgave: De Arbeiderspers – 2018, vertaling Paul Beers, 432 blz., ISBN  978 902 952 367 7, 28,99

Rechtsreeks bestellen bij bol: klik hier