Menu

zaterdag 22 maart 2025

De dubbelganger – F.M. Dostojevski

 


Subtitel: Een Peterburgs epos

 

Naast “Operatie Shylock” (zie mijn vorige blog) noemde Diewertje Mertens in haar recensie in Het Parool over “Augustusblauw”, als voorbeeld van het geheimzinnige doppelgängermotief’, ook Dostojevski’s tweede roman: “De dubbelganger” uit 1846. Slavist Hans Boland: “… de kracht van Dostojevski’s werk komt voort uit een diepere laag van de werkelijkheid: het tegenstrijdige en irrationele…” (Trouw 23.12.2006). Typisch voor de desondanks realistische Fjodor Dostojevski zijn het wijsgerige gehalte, de overheersende dialoogvorm, het hinken op twee gedachten, de gehaaste stijl en heel veel herhalingen. Dostojevski legt een sterke nadruk op het Russisch-orthodoxe christendom met zijn boodschap van absolute liefde, vergeving en altruïsme, gericht op het leven van het individu, in een wereld die overloopt van verdriet en schoonheid. “De dubbelganger” gaat over een onhandige, paniekerige, gekwelde ambtenaar, Goljadkin, die de druk van de depersonaliserende, bureaucratische maatschappij blijkbaar niet aankan. Zie de burn-out epidemie van tegenwoordig! In het verhaal wordt hij door de ironische verteller constant ‘onze held’ genoemd. Er duikt in zijn beleving een alter-ego op die gaandeweg verandert in een duivels spiegelbeeld, waardoor hij dusdanig wordt verpletterd dat hij eindigt in het gekkenhuis. Hans Boland: “… Dostojevski lezen is geen pretje…”. Eerder besprak ik van hem: “Misdaad en straf” en “De speler”.

 

Unheimlich

Grappig. Toevallig staat er in het NRC van vandaag, 19.03.25, een artikel over een ‘dubbelgangersgolf’ in films en series als ‘The Substance’, ‘Mickey 17’ en ‘Severance’, waarin kopieën problemen veroorzaken. Ze lijken in te spelen op een soort oerangst. Filmrecensent Sabeth Snijders:  “… Freud noemde dubbelgangers in 1919 al een voorbeeld van iets unheimlichs: iets bekends wat toch bevreemdend voelt, waardoor de rillingen over de rug lopen. Als ze opduiken in films staan ze vaak voor nakend onheil, hebben ze karaktereigenschappen die de hoofdpersoon wegdrukt en annexeren ze geregeld andermans leven…”. Er ontstaan conflicten als dubbelgangers een eigen wil krijgen: “… De voice-over in Johan Grimonprez’ essayfilm Double Take, waarin hij Hitchcock een oudere versie van zichzelf laat tegenkomen, vertelt dat ‘als je je dubbelganger ontmoet, je hem moet vermoorden. Of hij vermoordt jou.’ …”. In ieder geval is er niets mis met mijn gevoel voor de tijdgeest, constateer ik hierbij tevreden.

 

Onze held

Goljadkin wordt wakker  in een woonkazerne, springt uit bed en telt allereerst zielstevreden een pak bankbiljetten, waarna hij zich zorgvuldig scheert en kleedt en zijn knecht Petroesjka sommeert zich in een geleend, koddig en buitengewoon sleets livrei te steken. Daarna helpt de knecht hem in een huurrijtuig terwijl hij stiekem knipoogt naar de koetsier en een paar baliekluivers. Hij lijkt de zaak geen seconde serieus te nemen. Wat is er aan de hand? Het ene moment zit Goljadkin nerveus te lachen, het andere moment kijkt hij buitengewoon bezorgd. Als hij tijdens de rit twee collega’s tegenkomt, duikt hij weg in een hoekje van de koets. Wanneer ook nog eens zijn chef hem met grote ogen van verbazing passeert, heeft Goljadkin het helemaal niet meer, wordt vuurrood, en doet net of hij hem niet kent. Stante pede sommeert hij de koetsier rechtsomkeer te maken naar de dokter, waar hij de week daarvoor ook al een bezoek bracht. Bij de dok twijfelt hij tussen blijven staan of gaan zitten en raakt zo de kluts kwijt dat hij niet weet wat te zeggen. De dokter adviseert hem zijn levenswijze te veranderen. Hij moet ‘uit’ gaan en ‘zeker de fles niet laten staan’: “… Thuis blijven zitten is nergens goed voor… Thuis blijven zitten is absoluut af te raden…”. Maar hij is niet zo’n prater, zegt Goljadkin. Hij is anders dan anderen. Hij is niet in staat ‘het parket te wrijven met zijn laarzen’, zoals dat heet. Hij heeft nooit geleerd ‘geparfumeerde complimentjes’ te maken: “… ik heb geen uiterlijke glans in me…”. Hij barst in tranen uit. Hij trilt over heel zijn lijf. Hij fluistert angstig iets over ‘kwade vijanden die gezworen hebben hem te gronde te richten’. Hij klaagt over een promotie die iemand heeft gemaakt door middel van ‘een goede kruiwagen’. Voelt hij zich gepasseerd? Bazelt over een gerucht dat werd verspreid op een feestje waar hartenbreekster Klara Olsoefjevna zong, ‘om iemand geestelijk te vermoorden’. Bedoelt hij zichzelf? De dok drukt hem op zijn hart zijn medicijnen in te nemen en kijkt hem door het raam peinzend na.

 

Niet welkom

Vervolgens raakt Goljadkin hyperactief en koopziek. Bestelt allerlei zaken voor een complete huishouding, gaat wat drinken in een kroeg waar hij uitgelachen wordt door derden en wacht tot het eindelijk zo ver is dat hij doodop van de zenuwen naar een ambtenarenwoning rijdt waar hij vanwege de verjaardag van voornoemde Klara Olsoefjevna voor een dinertje zou zijn uitgenodigd. Goljadkin krijgt van de bediende echter te horen dat hij de opdracht heeft gekregen hem niet binnen te laten. Hij kan wel door de grond zakken. Voelt zich tot op het bot vernederd in het bijzijn van andere gasten. Hij gaat er met de staart tussen zijn benen vandoor, laat de koets nog een keertje terug rijden om opgefokt een rondje over de modderige binnenplaats te maken en besluit uiteindelijk toch de aftocht te blazen, waarna hij  in een restaurant gaan zitten bijkomen.

 

Voor de tweede keer op straat gezet

De verteller over het verjaardagsfeest: “… Overbodig te zeggen dat mijn pen te zwak, te laag-bij-de-gronds, te bot is om het bal, geïmproviseerd door de ongebruikelijke vriendelijkheid van de grijsgelokte heer des huizes, naar behoren te kunnen weergeven...”. Hij doet dat ondertussen toch. Te midden van alle drukte sluipt Goljadkin later op de avond wederom de ambtenarenwoning binnen. Hij staat drie uur in een donker, koud trapportaal tussen oude kamerschermen en aan het oog onttrokken door een reusachtige kast, het moment afwachtend waarop hij zich tussen de gasten durft te mengen. Doen of niet doen? “… Kan ik niet beter naar huis gaan? Ze kunnen me allemaal wat. Vooruit, wegwezen. Na aldus zijn situatie te hebben ingeschat, stormde de heer Goljadkin vooruit, alsof hij door een veer werd afgeschoten…”. Hij banjert de volle kamers door, iedereen op zijn tenen trappend en omver duwend, op zoek naar de beauty die hij wil feliciteren, voor wie hij uiteindelijk tot stilstand komt: “… Alles leek op hem af te stuiten; hij keek naar de grond en bleef zo staan, na overigens wel in het voorbijgaan nog te hebben gezworen diezelfde avond hoe dan ook een kogel door het hoofd te jagen…”. Lang verhaal kort: iedereen valt stil, vader en dochter keren hem onmiddellijk de rug toe, oudjes beginnen opgewonden te krijsen en vrouwen te piepen. Onder de dodelijke blikken van deftige heren hagelt er een regen van klappen op hem neer en wordt hij voor hij het weet vakkundig de straat op gesmeten: “… opeens stond hij buiten, op de binnenplaats…”. Hij rukt zich los van de plek waar hij als aan de grond vastgenageld staat, “… en rende halsoverkop weg, zomaar ergens heen, de frisse lucht in, zonder doel, zijn neus achterna…”.

 

De onbekende

Terwijl hij door de stromende regen die overgaat in sneeuw naar huis holt, komt hij een voorbijganger tegen  die even snel weer in de duisternis verdwijnt. Even later passeert de onbekende hem nog een keer. Als hij in zijn straat aankomt rent de vreemdeling voor hem uit, belt bij zijn eigen huis aan, wordt binnengelaten door de mopperende conciërge en stevent de donkere trap op waarbij hij de rotzooi die er ligt moeiteloos ontwijkt. Petroesjka laat hem vervolgens zonder mankeren binnen. Goljadkin vliegt achter hem aan. “… Zijn adem stokte, zijn hoofd tolde. De onbekende, eveneens met mantel aan en hoed op, zat voor hem op zijn bed, glimlachte minzaam en knikte hem met een lichte frons vriendschappelijk toe…”.  De haren rijzen hem ten berge, want: “… Zijn nachtelijke vriend was niemand anders dan hijzelf, de heer Goljadkin zelf, een tweede heer Goljadkin, maar dan ook precies zoals hijzelf – in één woord, wat je in alle opzichten een dubbelganger noemt…”.

 

Op kantoor

Tot zijn afgrijzen zit zijn dubbelganger de volgende dag tegenover Goljadkin op kantoor. Zijn chef heeft hem aangenomen als nieuwe collega. De rest is het niet eens opgevallen dat hij als twee druppels water op Goljadkin lijkt; maar nu hij het zegt… Ze hebben zelfs dezelfde achternaam. “… Ach, zit er maar niet over in. Zoiets komt voor…”, vindt een kletskous. “… Weet u – dat moet ik u toch vertellen – hetzelfde is mijn tante van moederskant eens overkomen; vlak voor haar dood zag ze zichzelf dubbel…”. Welja. Er wordt nog wat door gewauweld  over Siamese tweelingen. Aan het einde van de werkdag verlaat Goljadkin opgelucht het gebouw. Onder het lopen neemt hij zich voor zich niet druk te maken. Tot hij tot zijn grote schrik merkt dat er iemand zwijgend naast hem trippelt: zijn dubbelganger. “ … Het hele streven van de heer Goljadkin was er nu op gericht zijn jas zo dicht mogelijk om zich heen te trekken, zich er zo diep mogelijk in te begraven en zijn hoed zo diep mogelijk over zijn ogen te schuiven. Tot overmaat van ramp droeg zijn metgezel precies dezelfde jas en hoed als hij, alsof ze zojuist van de heer Goljadkins schouders waren gevallen…”. Zijn metgezel wil hem graag even spreken. Er zit niets anders op dan hem thuis uit te nodigen.

 

Die ander

Eerst is Goljadkins gast nog verlegen. Goljadkin vraagt hem te blijven eten. Daarna roken ze een pijp en vertelt zijn bezoeker dat hij platzak is en kind nog kraai bezit. Hij zet het op een slijmen tot hij een ons weegt en Goljadkin trapt er in. Ze beginnen aan de punch en stoppen niet tot ze ladderzat zijn. Zijn gast moet daarom maar blijven slapen. Als Goljadkin de volgende ochtend wakker wordt is zijn logé en zelfs diens bed verdwenen. Volgens zijn sacherijnige knecht, waarop hij ook al geen greep heeft, is ‘die ander’ anderhalf uur geleden vertrokken. Wat een schoft! Hij kan zich wel voor zijn hoofd slaan. Waarom heeft hij zich zo in zijn ziel laten kijken door zijn kopie?! Op kantoor doet Goljadkin junior of hij het razend druk heeft vanwege een spoedeisende opdracht en houdt Goljadkin senior op afstand door zich belachelijk formeel op te stellen. “… ‘Heb je ooit!’ fluisterde onze held, die heel even verstijfd was, ‘heb je nou ooit! Dus zo staan de omstandigheden hier!’…”. Goljadkin junior pikt vervolgens zijn werk af om met de eer te gaan strijken. Beledigt hem. Flikflooit zich ten koste van hem in de kring rond de hoogste baas. Hangt de populaire bink uit. Smoest over hem achter zijn rug. En zet hem ook nog eens te midden van zijn collega’s compleet te kakken.

 

In de ban van een kwelgeest

Als Goljadkin na werktijd in een druk koffiehuis één vispasteitje eet, moet hij er élf betalen. “… In de deuropening naar het naburige vertrek, bijna recht achter de rug van de ober en met het gezicht naar de heer Goljadkin toe, in de deur die onze held tussen twee haakjes tot nu voor een spiegel had gehouden, stond een mannetje – daar stond hij, de heer Goljadkin zelf – niet de heer Goljadkin senior, niet de held van ons verhaal, maar de andere heer Goljadkin, de nieuwe heer Goljadkin…”. Zijn kloon knipoogt naar hem terwijl hij lachend een stuk van de laatste pastei “… smakkend van genoegen in zijn mond stopte…”. Goljadkins collega’s scharen zich achter zijn dubbelganger. Hij wordt op zijn werk steeds meer een paria. Probeert zich op kafkaiaanse wijze tegen de klippen op te weren. Zonder resultaat. Integendeel, zijn situatie wordt alleen maar nijpender. s’ Nachts kan hij niet slapen, en als hij wel slaapt krijgt hij vreselijke nachtmerries. Zijn dubbelganger beschuldigt hem van grensoverschrijdend gedrag. Gooit hem uit de koets waar ze beiden tegelijk instappen. Tot het uiterste getergd probeert hij zijn kwelgeest op den duur bij zijn lurven te grijpen: “… De heer Goljadkin hapte naar adem; als op vleugels vloog hij achter zijn vijand aan, die er snel vandoor ging. Hij voelde een verschrikkelijke energie in zich. Overigens had de heer Goljadkin, ondanks de aanwezigheid van die verschrikkelijke energie, alle aanleiding te geloven, dat op dat ogenblik zelfs een gewone mug, mocht die in dat jaargetijde in Petersburg kunnen leven, hem zonder problemen met een vleugelslag had kunnen vellen. Hij voelde ook nog dat hij leeg en volkomen verzwakt was, dat hij door een heel bijzondere kracht van buitenaf werd voortgedreven, dat hij niet zelf liep, maar dat integendeel zijn benen knikten en dienst weigerden…”.

 

Tradwife

Goljadkin roept de bescherming in van ‘Zijne Excellentie’: zijn hoogste werkgever. In plaats daarvan wordt zijn functie aan iemand anders gegeven. Zijn knecht Petroesjka gaat ervandoor. Toch gloort er ook een lichtpuntje: hij krijgt warempel een briefje van Klara Olsoefjevna. Of hij haar om middernacht met een rijtuig wil komen halen. Haar vader wil haar namelijk  uithuwelijken aan een of andere onverlaat. Goljadkin voelt geen nattigheid. Koortsig verbergt hij zich weer naast een stapel brandhout op de binnenplaats van haar ouderlijk huis. Hij bedenkt dat hij trouwens nog wel een appeltje met haar te schillen heeft. Wat een sloerie! Wat denkt ze wel niet?! Ze hadden haar nooit van die domme, zedeloze romans moeten laten lezen: “… Franse boekjes, daar komt niets goeds van. Dit is gif… puur gif, edele vrouwe!...” (zie: Madame Bovary). Denkt ze nu echt dat ze er samen ongestraft vandoor kunnen gaan? In een hutje aan zee gaan ‘koeren over allerlei gevoelens’? Misschien wel samen ‘een kuikentje’ krijgen? Hij wil ‘een goede, welopgevoede vrouw die hem in alles van dienst is’. De industriële era doet niet meer aan ‘tederheden’: “… de tijden van Jean-Jacques Rousseau zijn voorbij…”. Als hij thuis komt uit zijn werk dient ze klaar te staan met een ‘wodkaatje en een harinkje’. Daarna zal hij haar naar de keuken sturen om het eten klaar te maken en hooguit eenmaal in de week krijgt ze een kusje, “… en dat ook nog onverschillig…”. Waarom heeft ze hem eigenlijk bij haar grillen betrokken?

 

Judas

Uiteindelijk gaan de lichten in de woning aan en verschijnen er allemaal gezichten voor de ramen. Zijn schaduw wordt ontdekt. Zijn dubbelganger komt het huis uit en nodigt hem zoetgevooisd uit naar binnen te komen. Te midden van een groep mensen wordt Goljadkin gedwongen zich met zijn evenbeeld te verzoenen: “… Hierbij kwam het de heer Goljadkin senior voor dat zijn achterbakse vriend glimlachte, dat hij vluchtig en schurkachtig knipoogde naar de menigte om hem heen, dat er iets onheilspellends lag in het gezicht van de onwelvoeglijke heer Goljadkin junior, dat hij zelfs een grimas trok op het ogenblik van zijn judaskus… Het dreunde in zijn hoofd, het werd donker voor zijn ogen; het was of er een stortvloed, een lange rij van volstrekt gelijke Goljadkins met donderend geweld door alle deuren van het vertrek naar binnen stormde; maar het was te laat… Er klonk een verraderlijke klapzoen en…”. De deuren van de zaal klappen met veel rumoer open en een ontzagwekkende verschijning treedt binnen: Rutenspitz, dokter in de medicijnen en de chirurgie. Of Goljadkin hem maar wil volgen. Bibberend ‘als een katje dat net een plens water over zich heen heeft gekregen’ baant Goljadkin zich een weg naar buiten en klimt, met de dokter achter zich aan, in de koets die klaar staat. “… Het portier werd dichtgeslagen; er klonk een zweepslag over de paarden, de paarden rukten de koets van zijn plaats… iedereen vloog achter de heer Godjadkin aan. Bij wijze van afscheidsgroet klonken de door merg en been gaande, uitzinnige kreten van al zijn vijanden hem achterna. Een tijdlang doken er nog gezichten op rondom het rijtuig dat de heer Goljadkin wegvoerde; maar langzamerhand werden dat er steeds minder en ten slotte verdwenen ze geheel. Verreweg het langste hield de onwelvoeglijke tweelingbroer van de heer Goljadkin het vol. Met de handen in de zakken van zijn groene uniformbroek gestoken rende hij met een tevreden gezicht achter het rijtuig aan, nu eens van de ene, dan weer van de andere kant opspringend; soms greep hij het kozijn van het raampje beet en bleef er even hangen, waarbij hij zijn hoofd door het raampje stak en ten teken van afscheid de heer Goljadkin kusjes toewierp; maar ook hij begon moe te worden, om tenslotte geheel te verdwijnen…”.

 

De creatie van de duivel

Goljadkin verliest het bewustzijn. Als hij weer bijkomt staren in het donker twee vurige ogen naar hem. “… Zie zoelt staatskwartier kraigen, mit holz, licht und bedienung, was zie nicht wurdig zient…”, klinkt het streng. Misschien creëren we uiteindelijk de duivel zelf wel wanneer we onze schaduw op de buitenwereld projecteren, bedacht ik. Het is ongelooflijk dat Dostojevski een verhaal als dit schreef in een tijd waarin de psychologie nog niet bestond. Richard Ayoade baseerde zijn film “The Double” uit 2013 op het boek.

 

Uitgave: Van Oorschot – 2020, vertaling Arthur Langeveld, 138 blz., ISBN 978 902 822 017 1, 7,50 (E-book)

Rechtstreeks bestellen bij Bol: klik hier

vrijdag 14 maart 2025

Operatie Shylock – Philip Roth

 

 

Subtitel: Een bekentenis

 

“… Het dubbelgangersmotief wordt in romans vaak gebruikt om een innerlijk conflict of angst voor verlies van identiteit uit te drukken…”, aldus  Dieuwertje Mertens in de recensie in Het Parool over “Augustusblauw” (zie mijn blog van 22.02.25). Als voorbeeld noemt ze “Operatie Shylock” van de Joods-Amerikaanse schrijver Philip Roth (1933 – 2018). Al sinds de zwarte romantiek van Edgar Allan Poe hebben dubbelgangersverhalen een vast stramien, volgens wijlen Pieter Steinz in “Het web van de wereldliteratuur”: iemand ontmoet zijn evenbeeld en wordt door hem overvleugeld, in het verderf gestort of gedood. Zeldzaam zijn de dubbelgangers die kicken op het leiden van een ander leven of tweelingen die onbekommerd gebruikmaken van het feit dat niemand weet wie wie is. Eerder besprak ik van Roth: “De menselijke smet” en “Het complot tegen Amerika”.

 

Ik-itis

Roth grijpt het dubbelgangersmotief direct bij de kladden door het verhaal te openen met de volgende citaten: “… Zo bleef Jakob alleen achter. En een man worstelde met hem, totdat de dag aanbrak…” (Genesis 32:24). Plus: “… Mijn hele wezen verkeert in schrille tegenstrijd met zichzelf. Het bestaan is kennelijk een conflict…” (Kierkegaard). Het verhaal. Januari 1988. Tot zijn verbijstering bereiken Philip Roth, die in Manhattan verblijft, berichten dat er in Jeruzalem iemand zit die zich uitgeeft voor hém. Zijn dubbelganger woont onder zijn naam het proces tegen Demjanjuk bij (van wie toen niet duidelijk was of hij een monsterlijke kampbeul dan wel een onnozele huisvader was) en heeft zich laten interviewen door een Israëlische krant. Hij komt zelfs op tv. Eerst denkt Roth nog dat hij lijdt aan een aanval van waanbeelden. Hij is herstellende van een verschrikkelijke Halcion-vergiftiging. Halcion is een inmiddels verboden slaappil waardoor in de jaren tachtig over de hele wereld mensen gestoord raakten. Big Pharma schoof de bijwerkingen, agressie, geheugenverlies en zelfmoordneigingen, onder het tapijt. Over zijn depressie: “… Weet je wat de kern van de ellende van een instorting is? Ik-itis. Microcosmose. Verdrinken in het piepkleine badkuipje van je eigen ik…”.

 

Diasporisme

Roth’s stand-in geeft lezingen om een knettergekke filosofie te promoten teneinde de verwoesting van Israël door een kernoorlog te voorkomen: het ‘diasporisme’. “… Een tweede Holocaust zal NIET plaatsvinden op het Europese continent, juist omdat de eerste daar heeft plaatsgevonden. Maar de tweede Holocaust zou maar al te makkelijk hier kunnen plaatsvinden en als het conflict tussen de Arabieren en de joden nog veel langer escaleert, zal dat – MOET dat – gebeuren…”. Hoe actueel! Het gaat om een repatriëringsbeweging: alle Joden uit Europa terug naar waar ze vandaan komen. Het is ronduit suïcidaal om te menen dat normalisatie van de Jood zal gedijen in het hart van de islam, volgens zijn kloon. Hoe rabiaat het antisemitisme in Europa ook was, de Jodenhaat die de islamitische wereld doortrekt is veel dieper geworteld en daarom gevaarlijker. Europa vormt het meest authentieke Joodse vaderland: de bakermat van het rabbijnse Jodendom, het chassidische Jodendom, het Joodse secularisme, het Joodse socialisme en natuurlijk ook het zionisme, maar dat is achterhaald. De grote meerderheid van de Joden heeft sinds de middeleeuwen in Midden-Europa geleefd. Bovendien zal door een herintegratie van de Jood in Europa het Europese geweten weer rein worden. Wat moet de échte Philip Roth met deze bizarre situatie? Niets doen of actie ondernemen? Tussen twee haakjes: iemand als de orthodoxe theoloog-filosoof Willem Ouweneel interpreteert het gevecht van Jakob met een man uit Genesis 23 (zie hierboven) óók ‘metahistorisch’ als de eeuwenoude struggle tussen Jodendom en islam/christendom, zie “Israël en de hiel van Ezau”; wat dan weer impliceert dat het op een dag allemaal goed komt, want in het Bijbelverhaal vallen Jakob en Ezau elkaar uiteindelijk in de armen. Daarna gaat ieder zijns weegs.

 

Elke dag een knalfeest

Roth vertrekt naar Jeruzalem om een schrijver te interviewen. Hij brengt tevens een bezoek aan de rechtbank waar het proces tegen Demjanjuk plaatsvindt. Roth beschrijft de schizofrene nazi’s die blijkbaar tegelijk een liefdevolle vader en een weerzinwekkende beul konden zijn. Het thema van de ‘gespletenheid’ die in andere situaties even onbegrijpelijk is: zie bijvoorbeeld de kinderverkrachters onder katholieke geestelijken. “… De Duitsers hebben aan de hele wereld definitief bewezen dat het niet meer uitsluitend aan psychopaten is voorbehouden om er twee volstrekt verschillende persoonlijkheden op na te houden, een verschrikkelijk aardige en een minder aardige…”. Met een in bodemloos sarcasme gedoopte pen verplaatst Roth zich in Demjanjuk: “… Krijsend in het Oekraïens, brullend in het Oekraïens, en als ze geen Oekraïens verstonden joeg hij ze een kogel door het hoofd. Wat een tijd! Zoiets maak je nooit meer mee! Nog maar tweeëntwintig en hij was heer en meester – kon met iedereen doen wat hij wilde. Een zweep en een pistool en een zwaard en een knuppel hanteren. Jong en gezond en sterk en dronken en machtig zijn, oneindig machtig, als een god! Bijna een miljoen, een MILJOEN, en allemaal joodse gezichten waarop hij de doodsangst kon lezen. Voor hem! Voor HEM! Een boerenjongen van tweeëntwintig! Had iemand in de geschiedenis van deze wereld ooit de mogelijkheid gekregen om helemaal in z’n eentje zoveel mensen te vermoorden, één voor één, van zo dichtbij? Wat een baan! Iedere dag een sensationeel knalfeest. Een doorlopend feest! Bloed! Wodka! Vrouwen! Dood! Macht! En gegil! Dat eindeloze gegil! En allemaal WERK, goed, hard werk en tegelijk uitbundig, uitbundig onvermengd genot – een genot waarvan de meeste mensen alleen maar mogen dromen, niet minder dan extase! Een jaar, anderhalf jaar hiervan is wel zowat genoeg om een man voorgoed te bevredigen; daarna hoefde een man nooit te klagen dat hij niet geleefd had; daarna kon iedereen tevreden zijn met een routinebaan van negen tot vijf…”. Daarom was Demjanjuk in Ohio zo fantastisch in het leiden van een onbenullig, saai leven, volgens Roth: “… Het mysterie is niet dat jij, die in Treblinka zo’n dolle tijd hebt gehad, later een beminnelijke, nijvere doorsnee-Amerikaan bent geworden, maar dat de mensen die de lijken voor je opruimden, je aanklagers hier, ooit nog iets hebben kunnen doen dat een beetje gewoon was na wat hun was aangedaan door mensen als jij – dat ZIJ in staat zijn doodgewone levens te leiden, DAT is ongelofelijk!...”. Op de tribune zit een schoolklas zich dood te vervelen, en dat is goed, schrijft Roth: “… voor hen HOORT Treblinka een naam te zijn van een plek in de melkweg…”.

 

Synchrone fenomenen

In de foyer van een hotel waar Roth schuilt voor de regen staat hij ineens oog in oog met zijn dubbelganger. Het is alsof hij “… een antihallucinogene emmer koud water in mijn gezicht gesmeten had gekregen, als een figuur uit een stripverhaal…”. De “… fascinerende werkelijkheid van zijn onwerkelijkheid…” brengt hem evenzeer van zijn stuk als “… de oneindige verwarrende antithese ervan…”. Zijn duplicaat valt hem om de hals (zie Jakob en Ezau): “… ‘Philip Roth! De echte Philip Roth – na al die jaren!’ Zijn hele lichaam beefde van emotie, gigantische emotie, zelfs in de twee handen die mijn rug stijf vasthielden. Ik moest een aantal malen heftig met mijn ellebogen stoten voordat ik me los kon rukken. ‘En dan ben jij natuurlijk de onechte Philip Roth,’ zei ik terwijl ik hem een duwtje gaf en een stap naar achteren deed…”. Even verder: “… ‘Ik kijk naar mezelf,’ zei hij extatisch, ‘alleen ben JIJ het.’…”. Hij geeft zich helemaal niet uit voor Philip Roth, hij heet écht zo en iedereen denkt vanzelf dat hij de auteur is die hij adoreert. De schrijver is een freudiaan, hij zou Jung moeten lezen: “… Wij zijn een geval van synchroniciteit, wij zijn synchrone fenomenen…”. Om zijn ideeën ingang te doen vinden bij beroemdheden heeft hij zich de identiteit van Roth aangemeten: alles voor de goede zaak, de redding van hun volk. Roth lacht zijn dubbelganger vierkant uit en loopt weg.

 

Het Jeruzalemsyndroom

Een tijdje later komt een verontrustend mooie vrouw naar het hotel van Roth om hem een emotionele brief van zijn dubbelganger te overhandigen: “… Haar directe, lichamelijke aanwezigheid was zo overweldigend en opwindend – en onthutsend – dat het leek alsof je tegenover de maan aan tafel zat…”. Enkele regels daaruit: “… LAAT MIJ BESTAAN. Maak me niet kapot om je eigen goede naam te bewaren. IK BEN JE GOEDE NAAM. Ik geef alleen de faam uit die jij oppot…” en “… IK BEN DE JIJ DIE NIET UIT WOORDEN BESTAAT…”. De vrouw vertelt dat ze oncologisch verpleegkundige is en verliefd werd op zijn evenbeeld toen ze hem verzorgde in verband met zijn kanker. Bovendien is ze een afgekickte antisemiet. De A-SA heeft haar gered. De Anti-Semites Anonymous, een revalidatiegroep die haar Philip heeft opgericht toen hij inzag dat giftig antisemitisme exact op alcoholisme lijkt. Wat of er mis is met diens plannen om voor zijn dood de wereld te veranderen? Nou, misschien lijdt hij aan de nieuwe vorm van hysterie die bekend staat als het ‘Jeruzalemsyndroom’? Het overkomt voornamelijk toeristen die denken dat ze de Messias of God zijn, een klein aantal  beweert dat hij Satan is. Er worden ook dolende christenen in de woestijn aangetroffen die geloven dat ze de belichaming zijn van Johannes de Doper.

 

Moishe Pipik

Is Roth het slachtoffer van een stupide practical joke? Een halfgare escapade? “… Mijn gedachten waren verward en tegenstrijdig…”. Terwijl hij met de auteur over wie hij een stuk wil schrijven op een terrasje zit, strompelt er een oude man op hen af die hem een cheque van een miljoen dollar geeft.  “… Voordat het te laat is, meneer Roth, voordat God honderd miljoen Arabieren stuurt om de joden zonder ziel af te slachten, krijsend tot Allah, wil ik mijn bijdrage leveren…”. Want: “… Een jood kent God en hoe Hij, vanaf de eerste dag dat Hij de mens schiep, zich van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat aan hem heeft geërgerd…”. Bezwerend: “… Als er ooit een nieuw hoofdstuk van de bijbel komt zult u lezen hoe God honderd miljoen Arabieren zond om het volk Israël uit te roeien wegens zijn zonden…”. Beduusd neemt Roth de cheque in ontvangst. Dus dáár gaat het om: “… Stokoude mensen poen afpersen – oude joden geld aftroggelen. Wat een alleraardigste zwendel…”. Roth: “… Buiten de waanzin en het gekkenhuis komen dubbelgangers voornamelijk in boeken voor…”. En wel “… als volledig vleesgeworden duplicaten die de verholen verdorvenheid van het eerbiedwaardige origineel belichamen, als persoonlijkheden of neigingen die weigeren zich levend te laten begraven en die de beschaafde samenleving infiltreren om het zondige geheim van de negentiende-eeuwse gentleman te onthullen…”. Zie dr. Jekyll en mr. Hyde. Hij weet alles van de ficties over de ficties van dubbele persoonlijkheden omdat hij er over gedoceerd heeft aan de universiteit. Echter, de oplichter waar hij mee van doen heeft is niet de ‘andere ik’, de ‘tweede ik’, de ‘onverantwoordelijke ik’, de ‘abnormale ik’, de ‘tegenwerkende ik’, de ‘misdadige, schandelijke ik die mijn zondige fantasieën over mezelf belichaamt’, geen ‘vermaard, bestaand en gerenommeerd archetype’, maar een werkelijk bestaand persoon die hij de schertsende onzinnaam Moishe Pipik, Mozes Navel, geeft.

 

Haten

Op de markt wordt hij herkend door een Egyptenaar met wie hij jaren geleden aan Harvard studeerde. George Zee. Inmiddels woont hij  in de bezette gebieden te Ramallah. “… ‘Wat doe je hier, Zee?’ Hij lachte me vriendelijk toe en antwoordde: ‘Haten.’…”. George gaat met het schuim op zijn mond zo krankzinnig tekeer over de Palestijnse bezetting, dat Roth van meet af aan denkt dat hij het allemaal faket: “… Ouwehoer, dacht ik, toneelspeler, leugenaar, bedrieger, maar het enige wat ik deed was zijn omhelzing beantwoorden met een vurige dubbelhartigheid die niet onderdeed voor de zijne…”. Spioneert George voor de Israëliers? Of is gigantisch, blijvend onrecht genoeg om een fatsoenlijk man gek te maken? Roth laat zich meenemen naar een militaire rechtbank, waar volgens George onschuldige Palestijnse stenengooiers de handen worden gebroken. Een cynische Joodse advocaat schudt zijn hoofd over de ziekelijke naïveteit van linkse schrijvers als Roth: “… Toen vertrouwde hij me toe: ‘Dit is het Midden-Oosten. Wij zijn allemaal goed in liegen met een glimlach. Oprechtheid hoort in deze wereld niet thuis…”. Hoe dat te verklaren is? Door the struggle of the fittest die heerst in de woestijn. Elk grassprietje is een zaak van leven of dood. “… Het gaat om mijn dier tegen het jouwe. Daar begint het eigenbelang en dat rechtvaardigt alle onbetrouwbaarheid. In de islam bestaat het idee dat ‘taqija’ heet. In het Engels ‘veinzen’ genoemd…”. Het is een onderdeel van de islamitische cultuur die niet verwacht dat je domme dingen zult zeggen waardoor je jezelf in gevaar brengt: “… Veinzen, twee gezichten hebben, geheimzinnigheid – allemaal waarden die bij uw vrienden hoog aangeschreven staan…”, aldus de advocaat. Mensen zeggen het één maar denken het ander: “… Ze hebben hier een uitdrukking voor, ‘het drijfzand’ – ‘ramál mutaharrika’. Een voorbeeld. Hoewel ze een grote mond opzetten over de bestrijding van het zionisme hebben ze tijdens het mandaat voortdurend land aan de joden verkocht…”. Roth: “… ik zou beter af zijn in de jungle, dacht ik, waar een brul een brul is waarvan de betekenis je moeilijk kan ontgaan…”.

 

Een concept van holenmensen

Vervolgens troont George hem mee naar huis om kennis te maken met zijn vrouw en dwarse zoon, waardoor er nog veel meer meningen over de Palestijnse zaak over tafel rollen. Iedereen denkt dat Roth Moishe Pipik ís. Roth besluit ondertussen Moishe Pipik te spélen. Lyrisch steekt hij de loftrompet over de liedjesschrijver Irving Berlin die met “Easter Parade” en “White Christmas” de christelijke feesten ‘ont-Jezust’, door van Pasen een modeshow en van Kerstmis een sneeuwfestijn te maken: “… Van de bloederigheid en de moord op Christus blijft niets over – weg met de crucifix…”. Kwam niet al het antisemitisme voort uit het christelijke idee dat de Joden Jezus hadden vermoord? Berlin verkitschte het christelijke geloof: “… Als een verkitscht christendom een christendom zonder Jodenhaat is, dan roep ik drie hoeraatjes voor kitsch…”.  Ja, “… Ik was trotser, vertelde ik, op ‘Easter Parade’ dan op de overwinning in de Zesdaagse Oorlog en ik vond dat ‘White Christmas’ meer zekerheid schonk dan de Israëlische kernreactor…”. De vrouw van George moet niets van welk slachtofferschap dan ook hebben en roept de mannen op eindelijk eens volwassen te worden: “… hoeveel slachtoffers passen er in godsnaam op dit kleine plekje grond?...”. Ze bestempelt het diasporisme als een luchtkasteel. Alle Joden weg? Meneer Roth de ‘anti-Mozes’ van de ‘de-Israëlisatie’? Een nieuw Palestina zonder Joden, waar voortaan van ieder gebouw een Palestijnse vlag mag wapperen waar iedereen twintig keer per dag voor in de houding mag staan om hem te begroeten? Betalen met ‘bloedeigen’ bankbiljetten waarop het portret van vader Arafat? Waarom kunnen ze pas beginnen met mens zijn als de bezetting voorbij is? De morele kinderachtigheid van degenen die beweren niet te kunnen leven, niet te kunnen ademen, omdat iemand een schaduw over ze heen werpt! Waarom niet loyaal aan het intellect? Waarom niet loyaal aan de literatuur? Aan kunst, boeken, gezond verstand, wetenschap? Ze haat al het onmetelijke egoïsme en infantiele idealisme en bekrompen provincialisme. De xenofobe klaagzangen, de sentimentaliteit van alle onnozele, stomme etnische mythologieën. De fanatici en hun megalomane fantasieën: “… Wortels! Een concept waar holenmensen hun leven naar inrichten!...”. Even verder: “… Er ligt niets in de toekomst voor deze joden en deze Arabieren behalve nog meer tragiek, lijden en bloed. De haat aan weerszijden is te gigantisch, die overheerst alles. Er is geen vertrouwen en dat zal er de eerste duizend jaar niet zijn…”.

 

Lezen tegen de waanzin

Een taxi brengt Roth in het donker terug. De versleten, slaperige chauffeur blijft maar vragen of hij een zionist is. Roth vindt dat hij daar niets mee te maken heeft, dus antwoordt niet. Onderweg worden ze aangehouden door een militaire patrouille. n van de soldaten brengt Roth naar zijn hotel. Hij vertelt dat hij nog een half jaar moet voordat hij afzwaait. “… Zou het hem lukken voor die tijd niet krankzinnig te worden? Hij wist het niet. Daarom verslond hij twee, drie boeken per dag – om zich iedere vrije minuut te onttrekken aan de waanzin van dit bestaan…”. Het is Israëls noodlot om in een zee van Arabieren te leven. Hij weet heus wel dat de Arabieren negen tiende van hun ellende te danken hebben aan de idiotie van hun eigen politieke leiders, die onveranderlijk de verkeerde keuzes maken, maar toch heeft hij zin om te kotsen wanneer hij naar zijn eigen regering kijkt. Misschien is authentiek Jood zijn wel in de diaspora leven. Misschien wil hij liever statenloos zijn. “… Dat hebben we geprobeerd…”, zegt zijn vader. “… Het werkte niet…”. In het hotel blijkt de binnenstebuiten gekeerde Theodor Herzl zich tot Roth’s grote schrik toegang te hebben verschaft tot zijn kamer. Hij komt de cheque opeisen. Maar die is Roth tijdens de aanhouding tussen Ramallah en Jeruzalem kwijt geraakt: “… Een miljoen dollar, weggewaaid over het zand van de woestijn en inmiddels waarschijnlijk halverwege Mekka…”. Het eindigt ermee dat Roth zijn dubbelganger de gang op dondert en een kast voor de deur schuift om niet weer verrast te worden.

 

Ik  ben waardeloos, God is alles

Het verhaal wordt steeds gekker. Een tijdje later staat de verpleegster aan zijn deur te smeken om binnen gelaten te worden. Of hij het onzalige plan van Moishe Pipik kan verijdelen om de zoon van Demjanjuk te ontvoeren. Met een stel ultra-orthodoxe Joden wil hij Demjanjuk junior in mootjes snijden om zijn pa via de opgestuurde lichaamsdelen van zoonlief tot een bekentenis te dwingen. Roth wil weten wie ze is. Ze vertelt dat ze op veertienjarige leeftijd van huis is weggelopen, al liftend aan de dope begon, een Hare Krishna-bijeenkomst in San Francisco meemaakte en daarna twaalf jaar christen is geweest. Ze belandde bij de Jezus-beweging van de hippies. Tijdens een dienst werd degenen die Jezus in hun hart wilden sluiten, gevraagd op te staan. Ze was de enige die daar gevolg aan gaf. Ze was ineens de ster. Iedereen hield van haar. Een overweldigende ervaring voor een meisje dat thuis nooit aandacht kreeg. De boodschap die ze incorporeerde: “… Ik ben waardeloos, ik ben niets, God is alles…”. Ze werd verpleegster uit ‘onzelfzuchtigheid’: “… Ik was dol op zelfvernedering. Ik voelde me waardeloos, en dit bevestigde min of meer mijn gevoel van waardeloos zijn…”. Even verder: “… Ik weet nog dat ik mezelf heb aangeleerd om nergens naar te kijken als ik over straat liep. Ik keek alleen recht voor me uit. Ik wilde niet afgeleid worden van mijn denken aan God. Maar dat houd je niet vol. Het is te moeilijk. Dat verliep dan zo’n beetje – en dan werd ik overweldigd door schuldgevoel…”. Roth: “… Hoezo schuldgevoel…”. Zij: “… Omdat ik niet zo verliefd op God was als Hij verdiende. Het was mijn schuld dat ik belangstelling had voor wereldse dingen. Zeker toen ik ouder werd…”. Vervolgens had ze de kerk weer nodig om vergeving van zonden te ontvangen. De kerk als (spirituele) wasstraat: een vicieuze cirkel. “… Christen zijn betekende voor mij gedeeltelijk dat je niet dacht. Dat ik naar de ouderlingen kon gaan en vragen wat ik moest doen…”.

 

Stop me in je koffer en neem me mee

Overgave aan de groep en uitwissen van het ego lijkt bon ton in allerlei kerken, sektes en bewegingen: zie de vierdelige documentaire van Stine Jensen ‘Dus ik volg’. “… Dood aan het individu, je moet jezelf versterven, lijden maakt dat je Hem beter kunt dienen…”. Even verder: “… Je moet God door jou laten leven, zodat jezelf niet meer wordt dan een vat…”. De verpleegster: “… Luister, begrijp me goed, ik vond het heerlijk om niets te zijn. Ik bedoel, ik vond het heerlijk en ik vond het afschuwelijk. Ik kon zijn wat ik volgens mij eigenlijk was, waardeloos, en erom GEPREZEN worden…”. Het kan een weldaad zijn om verlost te zijn van de verantwoordelijkheid voor jezelf. Een en ander staat mijns inziens evenwel in schril contrast met Calvijns pleidooi voor individuatie: ‘Godskennis is zelfkennis’. Het gaat niet om jezelf vergeten, het gaat juist om jezelf genadeloos onder ogen komen. Zie Lieke Marsman in “Op een andere planeet kunnen ze me redden”. Ik vind het een fascinerend onderwerp. In “Het evangelie van Pilatus” laat Eric-Emmanuel Schmitt een jongetje zeggen: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Willem Kloos had niet het laatste woord toen hij dichtte: “… Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten…”. Paradoxaal genoeg is de mystieke beleving: “… U bent een God in ’t diepst van mijn gedachten…”. De verpleegster relativerend: “… Toch heeft het christendom me voor een hoop idiote dingen behoed. Ik heb mijn school afgemaakt, ik gebruikte geen drugs, ik ging niet met iedereen naar bed. Wie weet wat er anders van me geworden was?...”. Even verder: “… ‘Christen zijn heeft me voor een hoop gekte behoed,’ zei ze, ‘maar niet voor antisemitisme’…”. Zoekt ze in Roth de zoveelste beschermer? “… Stop me in je koffer en neem me mee…”, huilt ze.

 

Paranoia

Roth is al op weg naar het vliegveld als hij bedenkt dat wanneer Moishe Pipik en de zijnen de tenen van Demjanjuk junior beginnen af te snijden om ze één voor één op de post te doen, dat een buitenkansje zal zijn voor Demjanjuks advocaten. Ze zullen het gebruiken om het medeleven van de hele wereld op te trommelen voor hun cliënt. Demjanjuk als zondebok. Direct maakt hij rechtsomkeert. Moishe Pipik en de verpleegster blijken opgelost in het niets. Wel vindt hij een bandje in zijn cassetterecorder waarop zijn imitator een boodschap vol complottheorieën over de Joden heeft ingesproken. Hoeveel mannen zitten er in die man? Hebben ze een spelletje met hem gespeeld? Wordt hij van meet af aan belazerd? De paranoia slaat toe.

 

Shylock

Hij komt een antiquair tegen die hem uitlegt dat het Joodse volk al vierhonderd jaar in de schaduw van Shylock leeft, een personage uit “Hamlet” van Shakespeare: “… Ik heb de drie woorden bestudeerd waarmee de wrede, afstotelijke en schofterige jood, misvormd door haat en wraak, als onze doppelgänger in het bewustzijn van het verlichte Westen is doorgedrongen. Drie woorden die alles bevatten waarom de jood gehaat is, drie woorden die de jood in twee millennia christendom hebben gestigmatiseerd en die het joodse noodlot tot op de dag van vandaag bepalen, en waarvan alleen Engelands grootste schrijver zo vooruitziend had kunnen zijn om ze er op die manier uit te lichten en te benadrukken…”. ‘Three thousand ducats’: “… Welke jood kan ze vergeten? Welke christen kan ze vergeven?...”. Shylock is het beeld van: “… De weerzinwekkende, afschuwelijke jood wiens wortels in de kunst teruggaan tot de passiespelen van York, wiens blijvende status als boosdoener niet alleen van de toneelkunst maar ook van de geschiedenis ongeëvenaard is, de geldschieter met zijn haakneus, de gierige, op geld beluste, egoïstische dégeneré, de jood die naar de SYNAGOGE gaat om de moord op de deugdzame christen te beramen – DAT is de jood van Europa, de jood die in 1290 is verdreven door de Engelsen, de jood die in 1492 is verbannen door de Spanjaarden, de jood die geterroriseerd is door de Polen, afgeslacht door de Russen, verbrand door de Duitsers, versmaad door de Britten en de Amerikanen terwijl de ovens in Treblinka roodgloeiend waren…” (zie ook: “De erfenis van Pilatus” van Anne-May Wachters). En passant komt verder nog de kaping van de Achillo Lauro voorbij waarbij een Joodse invalide in zijn rolstoel door Palestijnse vrijheidsstrijders door zijn hoofd werd geschoten en in de Middellandse Zee gedumpt, waar ik ook al ooit een boek over heb gelezen: “Zeevonk” van Josha Zwaan.  

 

Het Joodse vraagstuk

Uiteindelijk wordt Roth van de weg geplukt en urenlang in een gebouw opgesloten, om tot zijn verbijstering uit zijn eenzaamheid te worden verlost door de oude man die hem de vorige dag de cheque van een miljoen overhandigde. Hij wil Roth ronselen voor de Mossad. Hij beweert dat Pipik al enkele uren nadat hij door de douane kwam met een vals paspoort werd gerapporteerd als zwendelaar. Zonder dat hij het wist hebben ze Roth laten rennen als een rat in een doolhof. Hij is meer dan geslaagd voor de spionagetest: “… U hebt hoge cijfers gehaald. Uitmuntend voor alle instincten. Hoe u van binnen ook sidderde en zelfs moest braken – u hebt niet in uw broek gepoept of een verkeerde zet gedaan…”. Zijn Palestijnenvriend George zal overtuigd zijn van zijn sympathie voor de PLO nu hij ontvoerd is door de Israëlische inlichtingendienst. Dus of hij even naar Athene kan reizen om te checken wie de Joodse geldschieters zijn die daar volgens hardnekkige geruchten de PLO aan het spekken zijn (echt: sommige Joden hebben hevig met de verdrukte Palestijnen van doen). Roth bezwijkt vanwege een ‘immense nieuwsgierigheid’. Laat zich zonder verzet meeslepen door wat vreemd is. Wie weet rolt er wel een bestseller uit zijn avontuur als geheim agent. Uiteindelijk schrijft hij niets over wat er in Athene is gebeurd, omdat de Mossad hem duidelijk maakt dat dat schadelijk is voor de belangen van de staat. Zij kunnen zijn reputatie als Joodse luis in de Israëlische pels maken en breken:  “… ‘De joden hebben voor jou genoeg nagelaten. Dat moet zelfs jij toegeven.’ ‘O ja? Wat hebben ze dan nagelaten?’ ‘Uitvoering te geven aan het zeer sterke verlangen om een stok te pakken en je tanden uit je mond te slaan. Toch heeft in veertig jaar tijds niemand dat gedaan. Omdat het joden zijn en jij schrijver bent, geven ze je in plaats daarvan prijzen en eredoctoraten. Niet precies de manier waarop Rushdie door zijn volk is beloond. Wie zou jij eigenlijk zijn zonder de joden? Je dankt alles wat je hebt geschreven aan hen, zelfs dat boek over honkbal en het zwervende team zonder thuis. Joodsheid is het vraagstuk dat ze je hebben opgegeven – als de joden je niet gek maakten met dat vraagstuk zou er helemaal geen schrijver zijn.’…”. Juist zijn ‘dubbelheid’, zijn haat-liefdeverhouding met het Jodendom (daar heb ik momenteel ook last van), maakt Philip Roth tot de schrijver die hij is. Of was.

 

Uitgave:  De Bezige Bij – 2004 (eerste druk 1993), vertaling Else Hoog, 443 blz., ISBN 904 613 053 3

Alleen tweedehands verkrijgbaar

dinsdag 25 februari 2025

Op een andere planeet kunnen ze me redden – Lieke Marsman

 


Ik was diep onder de indruk van het optreden van de doodzieke dichter en filosoof Lieke Marsman (1990) in het tv-programma “Buitenhof” van 16.02.2025, zie hier. Als atheïst kwam ze tot haar eigen verbijstering juist in het diepste lijden het goddelijke op het spoor. Ze ontdekte dat er nog een andere wereld bestaat dan die van de koude, kille rationaliteit waar we als verlichte westerlingen zo op zijn gefocust. Een fascinerende ervaring die ze deelt met bijvoorbeeld Kristien Hemmerechts. Ik ben christen. Ik geloof absoluut in een andere dimensie, al weet ik natuurlijk ook niet hoe het allemaal écht zit. Zie 1 Korintiërs 13:12. Ik denk dat Marsman het zomaar zou kunnen hebben over ‘het Koninkrijk der hemelen’ waarvan Jezus zegt dat het ‘nabijgekomen’ is (Matteüs 4:17).

 

De hoop die in mij is

Soms denkt ze dat ze gek wordt, op andere momenten dat ze gek was, toen ze zich haar mystieke blikverruiming nog niet toestond: “… Jezelf toestaan verder te kijken betekent immers niet dat je alles waar je blik op valt voor waarheid aanneemt…”. Marsmans boek bestaat uit essays en dagboekfragmenten “… over de dood en over het leven, over hoe mooi het leven is, hoewel we het doorgaans wreed inrichten. Al bijna net zo wreed als de goden die we voor onszelf bedacht hebben. Of bestaan ze echt?...”. ‘Doodgaan met hoop’ lijkt haar altijd nog beter dan ‘hopeloos doorleven’. 

 

Zachte randen van harde gedachten

Na het jarenlange rataplan van zeven operaties, eindeloze bestralingssessies, chemopillen, experimentele immuuntherapie, complicaties, ontstekingen, dagenlang overgeven, MRI’S, CT’S, longfoto’s, biopten, een arm- en schouderamputatie, slechtnieuwsgesprekken, vertwijfelde dokters en een lamgeslagen omgeving schrijft ze: “… ik wist niet dat ik zo kon lijden, fysiek en geestelijk, maar ook niet dat ik zoveel lijden kon verdragen…”. De medici die ze op een voetstuk heeft staan blijken ook maar mensen: “… Voor mijn ogen zie ik hoe een arts in opleiding tekeergaat tegen een verpleegkundige. Als hij het idee heeft dat dat een normale gang van zaken is, wie is er dan ooit tegen hem tekeergegaan?...”. In een oud, mooi huis, midden in de lege woestenij op de Zeeuwse klei waar de wind over weilanden jaagt, is ze eindeloos verdrietig. Nergens geborgenheid. Echter, in de regenachtige bossen op de Veluwe, waar ze met haar vriendin door de modder ploetert, krijgt haar ellende zo nu en dan ineens ‘zachte randen’. Voorbij haar ‘harde gedachten’ volgt steeds iets “… wat groter is, wat goed is. Wat me zegt dat er achter alle lokale bestemmingsplannen een veel groter plan zit, waar wij mensen geen weet van hebben maar waar we wel op kunnen vertrouwen. God, misschien…”. Alsof de wereld er ineens voor haar ís: “… Als een soort vriend…”. Steeds vaker ‘vlijt’ ze zich in de weken die volgen tegen deze ‘zachte kern’ aan.

 

Ontoereikend

Vonne van der Meer (zie mijn blogs over “De vrouw met de sleutel”, “Het smalle pad van de liefde”, “Winter in Gloster Huis” en “Gesprekken op maandag”) stuurt haar het boek “Mijn heldere afgrond” van de Amerikaanse dichter Christian Wiman, waardoor ze behoorlijk van slag raakt. Ooit heb ik het zelf ook als een ‘mokerslag’ omschreven – zie hier. Wiman ‘waaierde weg’ van zijn christelijke roots, schrijft Marsman, ‘gegrepen door de minder verheven zaken des levens’. Maar als hij op de rand van leven en dood balanceert, blijkt alles wat hij tot dan toe heeft geleerd hem geen enkel houvast te bieden. “… Mijn oude ideeën waren simpelweg niet toereikend voor de uitersten van vreugde en verdriet die ik onderging, maar toen ik naar mijn leven keek door de lens van het christendom – of, specifieker door de lens van Christus… toen begon het ergens op te slaan…”. Marsman ervaart precies hetzelfde: “… Ik móét me wel richten tot God, al heb ik op dat moment geen idee wat die ‘God’ voor mij inhoudt…”. Er valt een last van haar schouders: “… iedere keer is het alsof ik iets vrijer kan ademen, of de uitzaaiingen in mijn longen nu groeien of niet…”.

 

Bekering

Enige tijd later leest ze William James, zie mijn blog van 28.09.22. Hij onderscheidt drie toestanden die eigen zijn aan ‘bekering’, waarin ze zich onmiddellijk herkent: een gevoel van vrede, een gevoel van waarheid, en de wereld die als nieuw schijnt. Met als gevolg een veranderende levenshouding die constant en duurzaam is, ondanks alle wisselende gevoelens. Marsman kan niet zoveel met een eventueel ‘toegangsticket tot de hemel’ dan wel een ‘eeuwige verdoemenis in de hel’. Voor haar staat er ‘nu’ iets op het spel: “… het verschil tussen rauw en zacht, het verschil tussen de dag wel of niet doorkomen (al leert de ervaring dat ook als je vaststelt dat je de dag niet doorkomt, de dag doorgaans alsnog verstrijkt)…”. Zijn de religieuze teksten ontstaan op momenten dat de schrijvers ervan in dwingende acute zielennood verkeerden? “… Het is een bekend Engels gezegde: ‘There are no atheists in foxholes’ – in de loopgraven zijn er geen atheïsten…”. Uit een studie uit 2019 blijkt dat oorlog daadwerkelijk zorgt dat mensen zich religieuzer gaan gedragen. Onderzoekers spraken met 1709 mensen uit Sierra Leone, Oeganda en Tadzjikistan, waar hevige burgeroorlogen woedden. “… Hoe groter het verdriet hoe groter de hang naar een goddelijke almacht. Zelfs wanneer de oorlog voorbij is, is men religieuzer. Krijgen we er onder grote druk als het ware een zintuig bij dat een werkelijk bestaande bovennatuurlijke wereld kan waarnemen – of zorgt zulk verdriet alleen voor wat extra neurotransmitters die ons als troost een beetje voor de gek houden? Eén ding is zeker: het verlangen naar bovennatuurlijke krachten op zulke momenten is echt…”. Zie ook wat cultuurfilosoof Kris Pint in “De extase van de jagers” schrijft over prehistorische grotschilderingen inzake handafdrukken met ontbrekende vingers. Waarom kan het niet allebei, denk ik dan? Waarom zou God niet via neurotransmitters werken?

 

Onder de hogedrukspuit van de naderende dood

Marsman: “… Hoe gehecht je ook bent aan je eigen rationele wereldopvatting en hoezeer je ook een atheïstische opvoeding hebt genoten, onder de hogedrukspuit van een naderende dood houdt je rationaliteit het niet lang uit. Het blijkt een poreus en arrogant bouwsel, niet bestand tegen de influx van emoties en hormonen van een brein dat beseft dat het aan het sterven is…”. Is er een manier om de wereld haar glans terug te geven? Is er een andere weg, een afslag die over het hoofd is gezien? : “… Mijn geest smeekt God om hulp…”. Niet altijd is God dichtbij: dan is de paniek te groot. Soms mist ze God. De lichamelijke pijn is verschrikkelijk: “… De eerste week thuis kon ik alleen vooroverleunend op twee kussens aan de keukentafel slapen omdat elke andere houding te veel pijn deed…”. Toch zegt ze dat haar lichamelijke pijn in het niet valt bij de geestelijke pijn waardoor ze niet kan eten: “… Ik zou duizend ledematen laten amputeren als ik daarmee kon voorkomen dat ik nog eens een week lang elke dag misselijk van de paniek muizenhapjes empanada moest wegwerken…”.

 

De verwaarlozing van onze ziel

Waarom verwaarlozen we in onze moderne samenleving de ziel? Alleen omdat anderen het belachelijk vinden daarmee bezig te zijn? Waarom laten we ons  überhaupt wijs maken dat er niet zoiets als een 'diepste zelf' bestaat? Hoe kan iemand, hoe geleerd ook, dat weten? Waar blijven we straks, als het noodlot ook ons treft? William James: “…  De meeste mensen leven, of het nu in fysieke, intellectuele of morele zin is, zeer beperkt in relatie tot hun potentiële wezen. Ze maken van hun mogelijke bewustzijn erg weinig gebruik, evenals van de middelen die hun ziel te bieden heeft. Net als een man die de gewoonte ontwikkelt van zijn hele lichaam uitsluitend zijn pink te gebruiken…”. Marsman: “… ‘Ik begrijp niet’ hoe pure wanhoop keer op keer een spirituele ervaring inluidt, maar ik wil die ervaring uitdiepen en leren kennen. Omdat er iets in zit. Het spiegeltje kijkt niet alleen de hoek (van het leven) om, er glinstert daar iets…”. Even verder: “… in tijden van relatieve rust drijven mensen bij God weg. Het is geen toeval dat vrede in Europa gelijk opging met secularisatie…”. Marsman: “… Mensen vragen me nu enigszins smalend: dus jij gelooft in God? Mijn antwoord luidt: hoe heb ik ooit níét kunnen geloven? Waarom heb ik er ooit genoegen mee genomen dat ik zou moeten leven in een onttoverde wereld, een leven van leegheid, sleur, van onzinnige procedures en sociale conventies? Waarin je je moet houden aan ongeschreven regels, zoals dat je hond niet op bed mag slapen, waarin je geluk moet doseren, waarin je altijd binnen de lijntjes moet kleuren en je iedere beslissing tot op het bot moet rationaliseren, ook al kom je keer op keer tot de conclusie dat je er op rationele wijze naast hebt gezeten?...”.

 

Inlevingsvermogen

Marsman heeft het over Big Pharma en de marktwerking in de gezondheidszorg. Het moet haar van het hart hoeveel botheid ze in het medische circuit tegenkomt (je kunt maar beter voorbereid zijn als je er mee te maken krijgt). Ze wil geen pleidooi voor alternatieve geneeswijzen houden, maar ze moet wel de eerste alternatieve genezer nog tegenkomen die niet uitgebreid de tijd voor je neemt en je afscheept met een wachtmuziekbandje: “… tegen de mensen die daar laatdunkend over doen wil ik zeggen: wat is jouw wetenschap waard zolang je geen inlevingsvermogen hebt?...”. Even verder: “… De Poolse dichter Czesław Miłosz, die het totalitaire Sovjetregime ontvluchtte, verwoordt het in zijn boek ‘De geknechte geest’ treffend. Hij schrijft dat de Sovjetmens de westerse mens niet serieus kan nemen, omdat deze laatste zijn eigen manier van leven altijd als absoluut beschouwt. ‘Het gevolg is een deerniswekkend gebrek aan verbeeldingskracht. Omdat ze opgegroeid zijn in een bepaalde sociale orde en onder een bepaald waardesysteem, geloven ze dat iedere andere orde ‘onnatuurlijk’ is en niet zal beklijven omdat zij in strijd is met de menselijke natuur. Maar ook zij zullen op een dag honger, vuur en het zwaard kennen.’…”. Langzamerhand wordt onderhand wel duidelijk dat de hele wereld meer dan genoeg heeft van Europa’s pretentie, meen ik.

 

Wittgensteins minnares

Een essay gaat over “Wittgensteins minnares” van de Amerikaanse schrijver David Markson, min of meer een cultboek, dat ik na het voor ongeveer de helft te hebben gelezen in een hoek heb gesmeten. Het werd dan ook door 54 verschillende uitgevers afgewezen. De hoofdpersoon, Kate, is als allerlaatste mens op aarde achtergebleven. Haar hoofd is gevuld met eindeloze feitjes over kunstenaars, schrijvers en musici, die ze eindeloos herroept en corrigeert: “… Maar wel weet ik op de een of andere manier kennelijk ook dat Bach elf kinderen had. Of misschien waren het er twintig. Aan de andere kant was het misschien Vermeer die elf kinderen had. Hoewel ik mogelijk denk aan het feit dat Vermeer maar twintig schilderijen heeft nagelaten. Leonardo heeft er nog minder nagelaten, misschien maar vijftien. Misschien klopt niet één van die getallen…”. En zo gaat het maar door, 271 bladzijden lang. Ik werd er gek van. Marsman: “… wie de verwachtingen loslaat en accepteert dat dit niet een boek is om in één ruk uit te lezen, maar een boek om naar terug te keren, om op te kauwen en uit te spugen, te herkauwen, zal al snel net zo geobsedeerd raken door Marksons proza als ik en vele anderen…”. Het kan goed zijn dat het op een bepaalde manier ‘bezwerend’ werkt, maar ik begin er niet meer aan.

 

Een wrede paradox

Over de slogan dat ‘de dood nu een maal bij het leven hoort’: dat zeg je alleen als jouw dood nog niet aan je deur staat en je naam ongeduldig door de brievenbus roept. Je naderende dood is ‘de meest particuliere ervaring denkbaar’. In het niemandsland waar je alle gezonden achterlaat ben je volkomen alleen. Zie Kate hierboven. Maar juist daar verbergt God zich, volgens de Franse filosofe Simone Weil: “… In het lijden en ongeluk zelf glanst de barmhartigheid van God. In het diepste, in het centrum van de ontroostbare smart. Als men met volhardende liefde tot in de diepte valt waar de ziel niet kan nalaten te roepen: ‘Mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?’, als men op dat punt blijft zonder de liefde te verzaken, komt men ten slotte in aanraking met iets dat geen ongeluk meer is, ook geen vreugde, doch de zuivere, niet waarneembare wezensgrond waaraan vreugde en lijden deelhebben – en deze wezensgrond is de liefde van God zelf…”. Zie ook: “Ziel zoekt zin” van Pauline Weseman. Marsman: “… Weil heeft gelijk: het is vaak de ontroostbare smart die Gods liefde inleidt. Ook dit is nogal een wrede paradox. Waarom zou God het geloof in Hem uit lijden geboren willen zien worden?...”.

 

Misschien

Marsman: “… het allerergst vind ik de mensen die zeggen: jouw situatie plaatst mijn eigen problemen wel in perspectief, zeg. Pardon? Nee, nee, nee, ik ben hier dus niet kapot aan het gaan om jouw saaie rotleven per contrast wat meer glans te geven…”. Ze schrijft over William James volgens wie er ‘misschien’ iets goddelijks of bovennatuurlijks is, wat we niet kunnen kennen. ‘Misschien’ is het lijden hier en nu daarom wel heel zinvol. Ze schrijft over Spinoza die tot de conclusie komt dat het echte geluk niet in het vluchtige bevredigen van allerlei behoeften en verlangens zit, maar in het aannemen van een levenshouding die erop gericht is de wereld om je heen te doorgronden. Kennis is geen eindpunt. Je weet niet wat er nog ontdekt gaat worden: “… Onze wetenschap is een druppel, onze onwetendheid een zee…”.  Niet de wetenschap dat er een God bestaat, is voor Marsman de grootste openbaring, maar de wetenschap dat ze zichzelf toestaat in een God te geloven: “… Want er is een God, misschien…”. En het leven is het waard geleefd te worden, maar alleen zolang je omarmt dat alles op losse schroeven staat. Zolang je iedere dag bereid bent al je ideeën over hoe de wereld in elkaar zit overboord te gooien. William James: “… Voor het leven geldt in de praktijk dat de kans op redding in elk geval voldoende is. Niets is kenmerkender voor de mens dan zijn bereidheid om te leven op basis van een kans. Edmund Gurney zou zeggen dat die kans het verschil vormt tussen een leven waarvan de grondtoon berusting is, of een leven waarvan de grondtoon hoop is…”.

 

Tweede bekering

Het verrassendste verhaal houdt Marsman voor het laatst: haar geloof in buitenaards leven dat haar veranderde. “… Ik noem het mijn tweede bekering. Gek genoeg is het een bekering waar ik moeilijker voor durf uit te komen dan voor het feit dat ik in iets goddelijks geloof, bang voor hoongelach, terwijl ik voor het bestaan van God veel minder tastbaar bewijs ben tegengekomen: er zijn voor zover ik weet geen infraroodbeelden van God…”. Een deel van de Amerikaanse overheid heeft het ufo-vraagstuk officieel erkend, dus ze heeft niet het gevoel ten prooi te zijn gevallen aan complotdenken, maar mocht het toch om een complottheorie gaan dan is het in ieder geval de gezelligste complottheorie die er is: “… niemand heeft er last van, ufologen nemen over het algemeen netjes hun vaccinaties en de ufo’s en hun piloten gedragen zichzelf over het algemeen niet zo agressief als in apocalyptische scifi-films…”. Het begon allemaal toen ze een mysterieus bericht las in ‘The New York Times’ uit 2017, dat ging over een jarenlang stilgehouden incident in 2004, waarbij het personeel van vliegdekschip USS Nimitz gedurende een aantal dagen geconfronteerd werd met onverklaarbare vliegende objecten in de vorm van ‘tiktaks’, wat door het Pentagon werd bevestigd. President Obama noemde ze ‘Unidentified Aerial Phenomena’ oftewel UAP’s, een nieuw woord om af te rekenen met het lariekoekgehalte rond de term ufo. Ook werden er klokkenluiderswetten aangenomen om militairen die met dergelijke zaken te maken krijgen te beschermen. Slechts een klein deel van het Amerikaanse overheidsapparaat zou op de hoogte zijn van deze buitenaardse technologieën en zelfs in het bezit zijn van gecrashte ufo’s en bijbehorende ‘biologics’ (lees: aliens).

 

Er is nog een andere wereld

“… De opluchting die ik voelde na het lezen van dit ‘New York Times’-stuk en aanverwante artikelen… ‘Er is nog een andere wereld’. Het werd mijn favoriete vrijetijdsbesteding, het internet afstruinen naar ufo-ervaringen…”. Tot haar verbazing is een aanzienlijk deel hiervan veel geloofwaardiger dan ze dacht: “… meerdere getuigen, geen tekenen van gekte, vaak piloten of militairen die toegang hadden tot bijvoorbeeld radargegevens…”. Er bestaat een reusachtige berg ufo-ervaringen van mensen die voet bij stuk houden: “… dit is echt gebeurd…”. En het is van alle tijden. Livius schrijft in zijn geschiedenis van het Romeinse Rijk over ‘fantoomschepen’ die aan de hemel werden gezien boven het slagveld van de Tweede Punische oorlog. Plinius de Oudere heeft het over ‘een rond schild’ en ‘brandend van vuur’ boven Rome. In de vroege christelijke hagiografische literatuur komt een object voor dat leek op een stuk keramiek van dertig meter breed waaruit vurige stralen kwamen, landde in een stofwolk, en werd vergezeld door een in het wit gekleed wezen. Een pamflet uit 1561 vermeldt zwarte en ronde bollen, bloedrode kruisen plus kleine en grote staven aan de hemel boven Neurenberg, die met elkaar vechten. De schrijver heeft er een prachtige tekening bijgevoegd. Dan heb je nog het ‘Ariel School Incident’ in Zimbabwe in 1994, waar tweeënzestig leerlingen een schotelvormig object in de buurt van hun school zagen landen, waaruit ook nog eens vreemde wezentjes kwamen. Sommigen zeiden dat ze gedachten in hun hoofd plantten over dat er beter voor de aarde gezorgd moest worden. Er was geen sprake van massahysterie of ‘pseudologica fantastica’. De Harvard-psycholoog John Mack interviewde tientallen ufo-belevers met het idee dat hij een nieuwe geestesziekte op het spoor was, maar moest concluderen dat deze mensen echt iets hadden meegemaakt. Zie bijvoorbeeld ook de Netflix-serie “Investigation Aliens”.

 

Achter de waargenomen werkelijkheid

In het kielzog van de ufo’s vloog er een heel scala aan onverklaarbare zaken Marsmans leven in. Bijna-dood-ervaringen, zie “Het geheim van Elysion” van Rinus van Warven. Peuters die stellig beweren dat ze in een vorig leven iemand anders waren. Het veelvoorkomende fenomeen van rouwhallucinaties. De Amerikaanse filosoof Jeffrey Kripal schreef een boek, “The Flip”, over wetenschappers die iets buitengewoons hadden meegemaakt, wat hun rationele uitgangspunten aan het wankelen bracht. Het is interessant dat vrijwel alle kwantumwetenschappers in meer of mindere mate geïnteresseerd zijn in mystiek, aldus Marsman. Zie de “De ongelooflijke podcast” van 16.02.25 waarin de rooms-katholieke natuurkundige Carlo Beenakker aan het woord komt, die inderdaad iedere dag naar de kerk gaat 'om zijn intuïtie voor het goddelijke scherp te houden'. Volgens hem moeten zijn studenten een zelfde soort intuïtie voor de kwantum-vreemdheid ontwikkelen. Niemand weet immers hóe de kwantumwereld werkt, maar dát het werkt staat buiten kijf. De natuurkundige Erwin Schrödinger schrijft: “… Ik verbaas me erover dat het wetenschappelijke plaatje van de werkelijke wereld om me heen zo tekortschiet. Het geeft ons veel feitelijke informatie, rangschikt onze ervaringen schitterend consistent, maar blijft angstwekkend stil over alles wat ons echt nauw aan het hart ligt en er echt toe doet. Het kan ons niets leren over rood of blauw, over bitter of zoet, fysieke pijn en genot, niets kan het ons vertellen over schoonheid en lelijkheid, goed of kwaad, God en het eeuwige…”. Filosoof David Chalmers heeft het over dat wij nog steeds niet kunnen verklaren waarom er subjectieve ‘ervaringen’ bestaan. We hebben geen idee van de ultieme realiteit. Volgens psycholoog Donald Hoffman heeft de evolutie onze zintuigen dan ook niet gevormd om de werkelijkheid te zien zoals hij is, maar om de grootste kans op overleving te hebben. We weten niet wat er ‘achter’ de waargenomen werkelijkheid zit.

 

Geheimen

Tegenwoordig denken we dat materie het fundament vormt van alles. Toch hebben de meeste mensen altijd geloofd dat bewustzijn voorafgaat aan wat is: “… Van het hindoeïsme dat zegt dat de ultieme werkelijkheid uit Brahman, puur bewustzijn, bestaat, tot Plato met zijn Ideeënwereld, Hegel met zijn Geest, Spinoza met zijn ‘deus sive natura’ en de christelijke God die alles en iedereen geschapen heeft – idealisme en variaties op idealisme waren eeuwenlang de toonaangevende filosofische stroming…”. William James stelt dat hoewel bewustzijn een functie van het brein is, dit niet wil zeggen dat het brein bewustzijn produceert. Hij zag het brein meer als een soort radio. Filosoof en computerwetenschapper Bernardo Kastrup gaat nog verder en stelt dat de hersenen als een filter werken voor een universeel bewustzijn: “… Een soort absoluut bewustzijn met een meervoudige persoonlijkheidsstoornis dus…”. Als de dissociatie even wegvalt (bij een bijna-doodervaring, onder invloed van drugs, in trance)  kunnen mensen dan ook het gevoel hebben dat het hele universum één is. Volgens de vader van de kwantummechanica Max Planck is een bewuste en intelligente geest de matrix van alle materie. Zie ook Jeroen Windmeijer in “Het Isisgeheim” over het ‘Akasha-veld’. Of Jung met zijn ‘collectief onbewuste’. We komen tot fundamentele kennis van elementaire deeltjes door ze bloot te stellen aan de meest extreme omstandigheden. Geldt dat ook voor onze geest? “… Zou bewustzijn ook zijn geheimen prijsgeven juist op die momenten dat de omstandigheden het guurst zijn, tijdens hartstilstanden, traumatische gebeurtenissen, of tijdens het innemen van geestverruimende middelen?...”.

 

Uitgave: Pluim – 2025, 200 blz., ISBN 978 949 325 698 9, 24,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier