Menu

maandag 12 augustus 2019

Siegfried – Harry Mulisch


Subtitel: Een zwarte idylle

De laatste roman van Harry Mulisch was “Siegfried”, uit 2001. Ik vind het een schitterend boek. In veel recensies wordt Mulisch zijn tomeloze arrogantie verweten: hij is de beste, zo laat hij weten. Ik denk dat hoe harder de Mulisch-haters schreeuwden, hoe meer hij geneigd was er nog een extra schepje bovenop te doen. Het hoorde bij zijn ongekend ironische, bijna treiterige manier van doen. Zie de dialoog in “De ontdekking van de hemel”: “… ‘Overdrijf je niet een beetje?’ ‘Een beetje? Wil je mij wel eens niet zo beledigen? Ik overdrijf verschrikkelijk!’…”. Eigenlijk is Pim Fortuyn de enige, die ik me zo gauw herinner, die hem daarin even stijlvol evenaarde (zie zijn gloeiende confrontatie met Ad Melkert op het eind van het verkiezingsdebat bij Paul & Witteman; 6 maart 2002 – ik wrijf nog steeds mijn ogen uit als ik dat zie, terwijl ik tegelijk dubbel lig van het lachen).

Endlösing der Hitlerfrage

Het verhaal. De gevierde en inmiddels bejaarde schrijver Rudolf Herter landt met zijn dertig jaar jongere vriendin (alleen dat al, krijg dat als ouwe vent maar eens voor elkaar) op het vliegveld van Wenen, voor een literaire conferentie. Hij zou het alter ego van Mulisch zelf zijn. In feite gaat het om zo’n fragiele persoonlijkheid, dat jaloersheid nergens op slaat: “… Hij droeg een groenig tweed pak met vest, dat tot taak leek te hebben zijn lange, smalle, breekbare, welhaast doorzichtige lichaam bij elkaar te houden; na twee kankeroperaties en een hersenbloeding voelde hij zich fysiek als een schaduw van de schaduw van wat hij eens was – maar alleen fysiek…”. Met andere woorden; hij heeft ze gelukkig allemaal nog prima op een rijtje. Tijdens een opname voor de televisie brengt de interviewster hem op het idee om een boek over de vreemdste man uit de geschiedenis te schrijven. Hitler: “… Er zijn ondertussen honderdduizend studies aan hem gewijd, als het niet meer is: politieke, historische, economische, psychologische, psychiatrische, sociologische, theologische, occulte en ik weet niet wat allemaal nog meer, van alle kanten is hij omsingeld en onderzocht, er is een rij boeken over hem verschenen van hier tot aan de Stephansdom, meer dan over wie ook, maar wij zijn er geen steek mee opgeschoten. Ik heb het niet allemaal gelezen, want daar is een mensenleven te kort voor, maar als iemand hem bevredigend had verklaard zou ik het weten. Hij is het enigma gebleven dat hij van meet af aan voor iedereen was, - of nee, hij is er alleen maar onbegrijpelijker van geworden. Al die zogenaamde verklaringen hebben hem alleen maar onzichtbaarder gemaakt, waar hij zelf heel tevreden over zou zijn geweest. Volgens mij zit hij in de hel en lacht zich dood. Het wordt tijd, dat daar verandering in komt…”. Welnu; bij tijd van leven zal de heer Herter het definitieve verhaal over Adolf Hitler gaan schrijven.

Ideeën

“… Er is een chinees gezegde, dat luidt: grote mensen spreken over ideeën, middelgrote over gebeurtenissen, kleine over mensen…”. De schrijver: “… In de literatuur gaat het om alle drie, maar meestal ontbreken de ideeën…”. Het ergerlijke is natuurlijk dat hij zo vaak gelijk krijgt. Herter denkt na over “… de onafzienbare stroom lava van vernietiging, die uit de krater Hitler gulpte en die het continent overspoelde…”. En even verder: “… In alles was dat creatuur mislukt, eerst als kunstenaar in Wenen, vervolgens als politicus in Berlijn; hij wilde het bolsjewisme uitroeien, maar heeft het tot in het hart van Duitsland gelokt, hij wilde de joden uitroeien, maar hij heeft de staat Israël geïnitieerd. Maar wel was hij er in geslaagd vijfenvijftig miljoen mensen mee te sleuren in zijn dood – en misschien was precies dat zijn bedoeling geweest. Als hij een middel had bezeten om de hele aarde op te blazen, dan had hij dat gebruikt…”. Misschien moet je Hitler in een gefantaseerde situatie plaatsen om hem eindelijk te begrijpen, bedenkt de ‘grote’ schrijver, die alles in zijn leven aan zijn fantasie heeft te danken (een presentator vergelijkt hem zelfs met Hugo de Groot: ‘Grotius’). Beschouwde Hitler zich als het oog van een cycloon? Om hem heen vonden tienduizenden de dood. Elke dag. Toch is hij zelf nooit in een concentratiekamp wezen kijken. Als zijn trein door een kapot geschoten stad reed moesten de gordijntjes dicht. Was hij laf? Zo eenvoudig is het niet. Vanwege zijn dapperheid in de Eerste Wereldoorlog kreeg hij het IJzeren Kruis. Dacht hij dat al dat bloed, al die reusachtige offers, hem onsterfelijkheid verleenden? Kan iemand een extremere werkelijkheid verzinnen dan Hitler zelf had verwerkelijkt? Jawel, en de schrijver hoeft die werkelijkheid niet eens te verzinnen, die wordt hem op een presenteerblaadje aangeboden. Tijdens een handtekeningensessie ter ere van zijn duizend bladzijden tellende, ongemeen succesvolle roman “De Uitvinding van de Liefde”, waarin overduidelijk “De ontdekking van de hemel” is te herkennen, komen een oud heertje en een dik dametje op hem af. Ze nodigen hem uit (of eigenlijk nodigt hij eerder zichzelf uit) op hun bejaardenflatje waar ze hem hun ongelooflijke verhaal uit de doeken doen.

Uitwaseming van de dood
Het echtpaar Julia en Ullrich Falk blijkt deel te hebben uitgemaakt van het dienstverlenend personeel op het satanische buitenverblijf Berghof van Hitler, in de Duitse Alpen. Hij als kelner, zij als huishoudster van Hitlers persoonlijke secretaresse en verborgen minnares Eva Braun (want de chef wilde alle Duitse vrouwen toebehoren – die hadden hem per slot van rekening aan de top gebracht). De definitie van absolute macht: “… Op een keer had de chef geklaagd, dat hij bij het periodieke defilé van bewonderaars en vooral bewonderaarsters last had van de zon, - de volgende dag stond er een dichtbebladerde boom. Een andere keer had hij opgemerkt, dat een boerderij in de verte toch eigenlijk de ongereptheid van het uitzicht verstoorde, - de volgende dag was de boerderij verdwenen…”. Hitler was een ‘vijand van het licht’, dan wel ‘de vorst van de duisternis’. Hij verbood Eva Braun in de zon te liggen. Hij had een hekel aan gebruinde huid. Hij haatte de zon: “… De Berghof lag op de noordflank van een kolossale alp, zodat het in de winter al ’s middags bitter koud werd in de slagschaduw, en dat was natuurlijk zo bedoeld. In de nieuwe kanselarij in Berlijn lagen zijn kamers ook op het noorden. Ook helder elektrisch licht kon hij niet verdragen. In zijn werkkamer brandde nooit meer dan één schemerlamp. Met flitslicht wenste hij niet gefotografeerd te worden…”. Hij was tot liefde in staat (al is het maar de vraag of het liefde was). Tegelijk wasemde hij ook in zijn privé-leven de dood uit: “ … In die münchense dagen, vertrouwde juffrouw Braun Julia toe, had de fanatieke volkstribuun een verhouding met zijn nicht, die zelfmoord pleegde toen hij een korte flirtage had met haarzelf. Ook verder hadden vier of vijf van zijn vriendinnen zelfmoordpogingen gedaan, maar alleen deze was gelukt. Zelf wilde hij zich daarop ook van kant maken, had Falk eens opgevangen uit de mond van Rudolf Hess, die hem het pistool uit de hand moest rukken. Op de Berghof werd gefluisterd, dat zijn nicht toen zwanger was geweest; in elk geval was hij van toen af vegetariër geworden. Dat was dus, dacht Herder, de reactie van een necrofiel. Julia moest elke dag verse bloemen neerleggen bij haar portret in de grote ontvangstzaal. In die tijd had ook juffrouw Braun zelf zich eens onhandig een kogel in haar hals geschoten, toen hij haar door zijn drukke werkzaamheden maandenlang verwaarloosde, wat hem definitief aan haar bond. Een jaar voordat zijzelf op de Berghof kwamen, had juffrouw Braun om dezelfde reden trouwens een tweede zelfmoordpoging gedaan in München, waarna hij haar bij zich liet intrekken op de Obersalzberg…”.

Het mysterium tremendum ac fascinans
Als de colonne open Mercedessen met Hitler op de slaperige Berghof verscheen ontstond er altijd een nerveuze, geagiteerde sfeer. Als hij uitstapte was het alsof het plotseling ijskoud werd en alles bevroor. Hij had iets van een bronzen beeld dat van binnen hol en leeg was, aldus Falk. Het was iets verschrikkelijks dat niet onder woorden is te brengen. Herter duidt het aan met de beroemde term van theoloog Rudolf Otto: het ‘mysterium tremendum ac fascinans’. “… Het huiveringwekkende ‘Totaal Andere’, het absolute vreemde, de ontkenning van alles wat bestaat en gedacht kan worden, het mystieke Niets, de stupor, het ‘geheel op de mond geslagen zijn’, dat zowel aantrekt als afstoot. Dat was andere taal dan de goedertieren ‘lieve God’ van de christenen. Die was een aamborstige nakomeling van de authentieke, woeste hemelkerels en hemelwijven, - die er overigens ook niet voor terugschrok zijn eigen zoon te offeren, een daad die hij Abraham ooit verboden had. Nee, van dat lugubere was uitsluitend en alleen Hitler de epifanie…”. Hij verborg het ware ‘niets’ in zich, dus was er ook ‘niets’ dat hem waarvan dan ook tegenhield. Herter trekt een vergelijking met graaf Dracula: “… een vampier die zich voedt met mensenbloed: een ‘ondode’, die geen spiegelbeeld heeft…”. Wie in zijn ogen keek onderging de ‘horror vacui’. De schrijver Thomas Mann had het over zijn ‘baseliskenblik’. Hitler als zwart gat. Als de wiskundige nul: iedereen die met die nul in aanraking kwam ‘nulde’ zelf. Eindelijk komt Falk ter zake. Juffrouw Braun werd zwanger van Hitler. Het echtpaar Falk moest doen alsof het hun kind was. Want de Führer wilde de droom van alle vrouwen in zijn Rijk niet aan diggelen slaan. Hij wilde hun denkbeeldige echtgenoot blijven. In de laatste maanden van haar zwangerschap ging Eva Braun zogenaamd op kunstreis naar Italië. Julia Falk bond steeds dikkere kussens en lappen rond haar middel. Er werd een zoon geboren, genoemd naar de grote Germaanse held die geen angst kent: Siegfried. De hyperactieve ‘Siggi’ groeide op als hun kind. En zo voelde het ook. Ze waren dolgelukkig met hem. Echter, tegen het eind van de oorlog liet Hitler Eva Braun naar de Wolfsschanze in Berlijn brengen: hij zou haar in die moeilijke dagen bij zich willen hebben. Toen ze weg waren gebood Bormann Falk zich te melden. Hij kreeg het bevel de kleine Siegfried te doden. Hij had geen keus: “… De verbeelding kan het niet opnemen tegen de werkelijkheid…”. Aan het eind van het boek blijkt dat Siegfried vermoord moest worden omdat hij volgens een fakebericht van joodse bloede zou zijn. Eva Braun heeft het allemaal opgeschreven in haar gefingeerde dagboek dat ze uit verveling in de laatste maanden van haar leven bijhield. Hitler: “… ‘Stel, het was wel waar geweest en we waren er niet achter gekomen en we hadden de oorlog gewonnen en Siggi was mijn opvolger geworden, dan was dat de ultieme coup van het jodendom geweest: dan had het joodse bloed de wereldheerschappij gehad en de menselijke beschaving vernietigd, want dat is waar de jood altijd en overal op uit is.’ ‘De jood, de jood…’ herhaalde ik. ‘Hij was dan toch maar een zestiende jood geweest.’ ‘Een zestiende!’ riep hij minachtend. ‘Een achtste! Domme gans! Lees toch eens een boek in plaats van alleen maar modebladen. Dan zou je weten dat er bij elke generatie weer een hele jood uitmendelt.’…”.

De waarzegvogelgeest
Een en ander linkt Herter/Mulisch meesterlijk aan Schopenhauer, Wagner en vooral de gek geworden filosoof Nietzsche die zichzelf een ‘waarzegvogelgeest’ noemde. Zie Nietzsche’s beroemde zin: “… Het nihilisme staat voor de deur; waar komt deze griezeligste aller gasten vandaan?...”. Hij profeteerde zonneklaar dat Hitler voor de deur stond, de verpersoonlijking van het Niets. Hitler heeft alle profetieën van Nietzsche waar gemaakt: “… Een paar dagen voor zijn definitieve instorting – toen Hitler in zijn zesde maand was – schreef Nietzsche letterlijk, dat hij zijn lot kende: dat zijn naam eens verbonden zou zijn met de herinnering aan iets monsterachtigs, aan een crisis zoals er op aarde nog niet eerder was, aan het diepste gewetensconflict, aan een beslissing, bezworen tégen alles wat tot dan toe geloofd, geëist, geheiligd was. Niemand kon toen begrijpen waar hij het over had, maar wij weten het intussen. Hitler was het die die voorspelde ‘monsterachtige beslissing’ nam: het bleek zijn centrale obsessie: de ‘Endlösung der Judenfrage’ – hun fysieke uitroeiing, waar Wagner hen als eerste mee bedreigd had en wat Nietzsche nu juist zo in hem verachtte…”. En even verder: “… Op een andere manier was alleen Nietzsche net zo bezeten van Wagner als hij. Verder had ook hij besloten de wereld te regeren, ook hij speelde met de gedachte aan een nieuwe jaartelling, en zo voort en zo verder, zo kan ik nog een hele tijd doorgaan. Met Hitler werden Nietsches grootheidswaanzin en angsten van a tot z werkelijkheid, dat past allemaal als een hand in een handschoen. Toen hij later als rijkskanselier eens op bezoek was bij Nietzsches zuster in Weimar, had hij daar zelfs zoiets als een mystieke ervaring: het was, vertelde hij, of hij haar dode broer lijfelijk in de kamer had gezien en hem hoorde spreken. En nu zou dat nauwkeurige samenvallen van Hitlers ontstaan en Nietsches vergaan opeens toevallig zijn? Is het ook toevallig dat zij precies even oud zijn geworden: zesenvijftig? Is het ook toevallig dat Nietzsches waanzin precies even lang heeft geduurd als Hitlers heerschappij: twaalf jaar?...”. Na de dood van God stond het Niets voor de deur, en Hitler was zijn eniggeboren zoon. Herter/Mulisch schetst het gezinnetje in Braunau letterlijk als de tegenstelling van het gezinnetje in Nazareth. Hitler, de antichrist tegenover Jezus, de Christus: “… Hitler was ook eerder een godsdienststichter dan een politicus, hij zei dat hij door de Voorzienigheid was gezonden en de duitsers gelóófden hem, al zijn nachtelijke massarituelen met fakkels en vlaggen waren religieus van aard, dat bevestigen alle getuigen…”. Dat Hitler “… juist de joden uitverkoos als brandpunt van zijn eigen nihilistische, totale vernietigingswil jegens al het zijnde, zichzelf niet uitgezonderd, kwam natuurlijk door hun verwezenlijking van zijn eigen grote ideaal, de ‘raszuiverheid’, die zij gedurende duizenden jaren hadden weten te bewaren…”. En over het steeds terugkerende bruine, zoals in Hitlers geboorteplaats Braunau: “… de partijcentrale in München heette het ‘Braune Haus’, de SA-troepen werden ‘bruinhemden’ genoemd en ten slotte heette ook Eva Braun. Omdat haar familie vaak op de Obersalzberg logeerde, noemde Göring de Berghof het ‘Braunhaus’. Bruin kwam in het zonnespectrum niet voor, het was een poepkleur die ontstond als je op een palet alle spectraalkleuren door elkaar smeerde, - en bij die gedachte herinnerde hij zich iets dat alles naadloos verklaarde. In de kliniek van dr. Wille noteerde de dienstdoende arts in de maand van Hitlers geboorte over Nietzsche: ‘Koth geschmiert. – Beschmiert s(ich) met Koth. – Isst Koth’…”.

Uitgave: De Bezige Bij – tiende druk 2010, 200 blz., ISBN 978 902 346 674 1, € 15,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten