Menu

donderdag 10 augustus 2023

Exodus: boek van de bevrijding - Jonathan Sacks


Evenals Olga Tokarczuk, zie mijn vorige blog, houd ik van de stimulerende, religieuze, intellectueel uitdagende sfeer van wat zij ‘joodsheid’ noemt. Wijlen rabbijn Jonathan Sacks (1948 – 2020): “… De joden zijn bij uitstek het volk van het Boek. Zij vonden God niet in de geheimen van de kosmos noch in de krochten van de ziel, maar in woorden, Gods woorden aan ons, die we sinds ze voor het eerst werden gesproken, proberen te doorgronden en toe te passen in ons leven. Waar joden ook waren, de Tora vergezelde hen. Zij droegen haar en zij droegen hen. De Tora werd, in de prachtige woorden van Heinrich Heine, het ‘draagbare vaderland’ van de jood…”. “Exodus” is het tweede deel van de vijfdelige serie “Verbond en dialoog – joodse lezing van de Tora”. Eerder besprak ik van Sacks “Genesis: boek van het begin” en “De kracht van ideeën”.  

 

Let my people go

Het boek Exodus is het ‘grote verhaal’ dan wel ‘meta-narratief’ van de opstand tegen onderdrukking. Zie hoe de Afro-Amerikanen over vrijheid zongen: “… Go down Moses, way down in Egypt land. Tell old Pharaoh: let my people go!...”. Exodus is geen simpel verhaal over goed en kwaad. Farao is niet de belichaming van ultieme verdorvenheid. Farao wordt gedreven door politieke motieven, niet door haat, aldus Exodus 1:10. Maar macht corrumpeert. Sacks duidt de ballingschap en slavernij van het volk Israël als een ‘initiatie’. In zekere zin waren de ballingschapsituaties van de aartsvaders –-Abraham en Isaak in Gerar (Genesis 20 en 26) en Jakob bij Laban (Genesis 28-31) – voorboden van de grote ballingschap. De God van Israël is in alle opzichten ánders dan de goden in de omringende wereld. De goden van de omringende culturen heersten via macht en niet door middel van een verbond annex overeenkomst met het volk, waarvan alle leden ook nog eens gelijk waren, wat als absurd werd beschouwd. God is geen tiran, aldus de rabbijnen. God legt zijn wil niet met geweld op. Hij is niet plaatselijk gebonden, maar alom en overal aanwezig: “… In de oude wereld had iedere natie zijn goden. Die goden waren territoriaal beperkt…”. God is beslist ‘vrouwvriendelijk’. Mozes mag dan wel de centrale figuur in het drama van de uittocht zijn, zonder zes bijzondere vrouwen zou hij er niet zijn geweest: zijn moeder Jochebed, zijn zus Mirjam, de vroedvrouwen Sifra en Pua, zijn Midjanitische vrouw Zippora en vooral de dochter van de farao, die hem adopteerde. Op zijn minst drie van hen zijn geen Israëlieten. Sacks wijst op de vroedvrouwen en hun compassie. Gerechtigheid zonder compassie is geen gerechtigheid: “… Als we een samenleving willen creëren waarin het recht een menselijk gezicht heeft, dan moet er, zoals Caro Gilligan schreef, ook ‘een andere stem’ klinken, de stem van empathie, mededogen en verbondenheid – de stem van waarden die ons menselijk maken…”. Zie mijn vorige blog waarin J.M. Coetzee wordt aangehaald, die stelt dat ‘inzicht en empathie misschien wel menselijker mechanismen zijn dan de rede’. De sleutel tot een politiek in het spoor van Exodus is dat van een ‘utopia’, het ‘Beloofde Land’, waarvan de sabbat een voorproefje is, schrijft Sacks.

 

Misdaden tegen de menselijkheid

De uittocht is net zo goed een politiek als een theologisch statement. Sacks noemt Sifra en Pua ‘heldinnen van de geest’ en ‘reuzinnen in het verhaal van de mensheid’. Naar aanleiding van hun weigering een immoreel bevel te gehoorzamen schrijft hij over de mijlpaal van het moderne internationale recht tegen nazi-oorlogsmisdadigers in de Neurenbergprocessen van 1946, waarbij werd vastgesteld dat de bewering ‘ik volgde een bevel op’ geen geldig verweer meer is. ‘Misdaden tegen de menselijkheid’ zijn te allen tijden fout. Tot de zeventiende eeuw, waarin figuren als John Locke anders over mensenrechten gingen oordelen, was het religieuze denken vooral gericht op de rechtvaardiging van bestaande machtsstructuren (zie ook de uiterst conservatieve SGP-voorman ds. Kersten). Volgens het Jodendom is het beeld van God niet alleen te vinden in koningen, maar ook in slaven: “… Als God Mozes opdracht geeft om Farao te zeggen: ‘Israël is mijn zoon, mijn eerstgeboren zoon’ (4:22), verklaart Hij tegenover de machtigste heerser van de oude wereld: deze mensen mogen dan jouw slaven zijn, maar het zijn mijn kinderen…”. De Tora bereidde de weg tot de uiteindelijke afschaffing van slavernij. Het begrip autoriteit werd aan banden gelegd door recht dat boven gezag staat  en moraal die macht overstijgt. In Israël ontstond de sociale kritiek. Sifra en Pua trotseerden het gezag uit naam van eenvoudige medemenselijkheid, wat uiteindelijk de basis zou worden van de Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties. De Griekse literatuur kent het idee van burgerlijke ongehoorzaamheid niet, maar bevat wel een beroemd voorbeeld van een enkeling die de koning trotseert: SophoclesAntigone, die haar broer begraaft tegen het nadrukkelijke verbod van koning Creon in. Het eindigt in een tragedie: Antigone betaalt haar daad met haar leven. In het Jodendom is het universum, noch het lot, ‘blind’. God beloont Sifra en Pua met ‘huizen’, wat waarschijnlijk ‘huisgezinnen’ betekent. Vrouwen werden soms vroedvrouw als ze zelf geen kinderen konden krijgen.

 

Wij zijn God niet

Mozes, ‘Meses’, wat ‘kind’ betekent, is een Egyptische naam, zoals Ramses ‘kind van Ra’ betekent. De wijzen vereenzelvigen de dochter van de farao met ‘Bitja’ of ‘Batja’, oftwel 'dochter van God', uit het eerste boek Kronieken (4:18). “… Lees in plaats van ‘Farao’s dochter’ ‘Hitlers dochter’ of ‘Stalins dochter’ en je zult begrijpen wat hier op het spel staat…”. We mogen nooit generaliseren of vanuit stereotypen denken, aldus Sacks. Morele moed wordt soms gevonden in het hart van de duisternis. Zie de laan die is gewijd aan de rechtvaardigen onder de volken bij het Yad Vasjem Holocaust Memorial in Jeruzalem. Hij geeft een diepzinnige uitleg van het verhaal waarin Mozes bij het brandende braambos bang is ‘het gelaat van God te zien’ (3:1-6). Mozes was niet bang voor Gods mededogen, maar wel voor het ‘begrijpen van Gods gerechtigheid’. Er is uiteindelijk rechtvaardigheid in de lotgevallen van de mensheid, maar we moeten niet proberen deze op te sporen of te snappen: “… Dan zouden we het kwaad aanvaarden, en er niet tegen vechten…”. Wij zijn God niet. Wij worden geacht vanuit ons menselijk perspectief voor recht te strijden. Zie Abraham, Jeremia en Job.

 

Vrije wil

God ‘verhardde’ het hart van Farao. Was hij dan wel schuldig? Pas vanaf de zesde plaag wordt de ‘verharding van het hart’ aan God toegeschreven. Ravi Assi: “… Eerst is de kwade neiging zo zwak als spinrag, maar uiteindelijk zo dik als karrentouw…”. Rava: “… Eerst wordt de kwade neiging een ‘reiziger’ genoemd, dan een ‘gast’, en uiteindelijk een ‘meester’…”.  Sacks: “… Het kwaad heeft twee gezichten. Het eerste – naar buiten gekeerde gezicht – is wat het met het slachtoffer doet. Het tweede – naar binnen gekeerde gezicht – is wat het doet met de dader. Kwaad is een valstrik die de dader in het ongeluk stort. Langzaam maar zeker verliest hij of zij zijn vrijheid en wordt niet de meester, maar de slaaf van het kwaad…”. Zie Lady Macbeth of kapitein Ahab in Melville’s “Moby Dick”, die verstrikt raken in een obsessie die niet alleen hen, maar ook degenen om hen heen, te gronde richt. Vrijheid is geen alles-of-niets-kwestie. “… Als onze wil niet wordt geoefend, kwijnt ze weg en sterft. Dan worden we passieve objecten. We zijn dan geen subjecten meer, maar worden meegesleept door de golven van de mode, de grillen van ons verlangen of door een hartstocht…”. Zie Farao’s geleidelijke ontaarding tot zelfdestructieve waanzin: “… De vorst van het grootste rijk van de oude wereld heerste over alle mensen behalve zichzelf…”. Alleen verhalen kunnen dit soort waarheden onderwijzen. In filosofische en wetenschappelijke theorieën wordt vrijheid altijd gezien als een of/of-kwestie. Verhalen zijn verfijnd genoeg om het innerlijk leven te beschrijven zoals het werkelijk is. Daarom onderwijst de Tora zijn morele waarheden in de vorm van verhalen. “… Veel dingen beïnvloeden ons – onze genen, onze ouders, onze vroege kindertijd, ons ras, ons geloof, onze klasse en de verleiding en de druk van onze omgeving. Maar invloed is geen controle. Oorzaken dwingen niet…”. Zie concentratiekampgevangene Viktor Frankl die stelde dat de nazi’s één ding niet konden afnemen: de vrijheid om te beslissen hoe te reageren. Het vermogen om nee te zeggen. Om het geweten te laten heersen over de instincten. Om de waanzin van de massa en haar idolen te weerstaan: “… Dat vraagt discipline en de moed om zo nu en dan een buitenstaander te zijn, zelfs wanneer we onze bijdrage leveren aan de samenleving…”. Zie Olga Tokarczuk die het in “De tedere verteller” heeft over ‘excentriek’ dan wel ‘buiten het centrum’ durven leven.

 

Verlossingsdrama

Voor de Egyptenaren zijn de plagen een vorm van magie, geen wonderen. De magiërs laten zien dat ze ook water in bloed kunnen veranderen en een leger kikkers tevoorschijn kunnen toveren (wat de situatie alleen maar erger zal hebben gemaakt). Pas bij het derde teken, de luizenplaag, falen ze en komen tot de conclusie dat dit ‘het werk van God’ moet zijn. Het sarcasme ten top: God onthult zich in de allerkleinste schepselen. Bovendien duidt het op wat wij tegenwoordig in het religieuze denken ‘de god van de gaten’ noemen: wat onverklaarbaar is associëren we met God. Daardoor wordt God steeds kleiner. God is er echter altijd. En overal. Ondertussen is Israël een volk geworden, en geen familie meer, waaraan God zich bekend maakt als ‘Hasjeem’: ‘de Naam’. ‘Heer’ in onze vertaling. Degene die betrokken is bij zijn volk en ingrijpt in de geschiedenis. De Hebreeërs zijn de eersten die de zin van de geschiedenis ontdekken als de verschijning van God. De geschiedenis blijkt een ‘verlossingsdrama’. De plagen zijn niet alleen bedoeld als straf, maar hebben ook een symboliek die voor de Egyptenaren direct duidelijk moet zijn geweest. Hun goden worden te kakken gezet: “… De rivier die in bloed veranderde en de Heket-achtige kikkers die het land overspoelden, waren niet alleen een ramp, maar ook een gecodeerde boodschap…”. De plaag van de duisternis stoot zonnegod Ra van zijn troon. Waarschijnlijk ging het om een ‘chamsien’, zandstorm. Een verschijnsel dat dagenlang kan duren: “… De ergste zandstorm is meestal de eerste van het seizoen, in maart. Dat past bij de datering van de plaag, die kort voor de dood van de eerstgeborenen op Pesach plaatsvond…”. Farao verordineerde dat de Hebreeuwse jongetjes gedood moesten worden; tijdens de tiende plaag sterven daarentegen de eerstgeborenen onder zijn eigen volk. “… Wie bloed van mensen vergiet, diens bloed wordt door mensen vergoten…”. Het moet voor de Egyptenaren geleken hebben alsof de goden zich tegen hen keerden. Sacks: “… De beste test voor een beschaving is te zien hoe ze omgaat met kinderen, haar eigen kinderen en die van anderen. In een tijd van gebroken gezinnen, verwaarloosde en kansarme kinderen, en erger – het gebruiken van kinderen voor oorlogsdoeleinden – is dat een les die we nog steeds moeten leren…”.

 

Lernen

Het Jodendom heeft aan  ‘leren’ altijd de hoogste prioriteit gegeven: “… Je hebt familie, gezinnen en een onderwijsstelsel nodig waarin idealen van generatie op generatie worden doorgegeven, zodat ze niet verloren gaan, betwijfeld worden of verduisterd raken…”. Mozes was een ‘leraar’: “… de strijd voor een goede samenleving wordt gestreden in de arena van onderwijs en opvoeding…”. Als de wet in de harten van de mensen leeft, hoeft ze niet te worden afgedwongen door politieke macht: “… Ware vrijheid - ‘cheroet’ – is het vermogen om onszelf te beheersen zonder dat anderen dat hoeven doen. Zonder vrijwillige aanvaarding van een reeks morele of ethische regels wordt vrijheid vrijblijvendheid en de samenleving een strijdperk van instincten en begeerten…”. Sacks: “… Het oudste en meest tragische aspect van de geschiedenis is dat alle grote rijken die ooit door de wereld stapten met reuzenlaarzen, uiteindelijk ondergaan en verdwijnen. Vrijheid wordt individualisme (‘iedereen deed wat in zijn eigen ogen goed was’), individualisme wordt chaos, chaos wordt de zoektocht naar orde, en de zoektocht naar orde wordt een nieuwe tirannie die haar wil met geweld aan anderen oplegt…”. Over slavernij: “… Niemand kan een natie opbouwen door een minderheid als slaaf te laten werken voor de meerderheid, hoe sterk de politie- of legermacht van het land ook is. De geschiedenis zal zich tegen je keren, zoals bij elke tirannie die de mensheid gekend heeft…”. De Amerikaanse rechter Billings Learned Hand: “… Vrijheid woont in het hart van gewone mannen en vrouwen. Als ze daar sterft, kan geen grondwet, geen wet, geen rechtbank haar redden. Er is geen grondwet, geen wet, geen rechtbank die iets kan doen om dat te voorkomen. Maar wat is die vrijheid die we in het hart van de gewone mannen en vrouwen zouden moeten vinden? Het is niet de wrede, ongetemde wil. Het is niet de vrijheid om te doen wat we willen. Dat is een ontkenning van vrijheid, die rechtstreeks leidt naar de ondergang. Een samenleving waarin mensen geen enkele beteugeling van hun vrijheid erkennen, wordt al gauw een samenleving waarin vrijheid het bezit is van een barbaarse minderheid; zoals we tot ons verdriet hebben geleerd…”. Ik hoef maar te wijzen op de provocerende Koranverbrandingen heden ten dage in Zweden en Denemarken. De vrijheid om te doen wat we willen, leidt tot bandeloosheid. De samenleving is afhankelijk van een  systeem van begrenzing: “… Hoe minder de wetten zijn geïnternaliseerd in het geweten, des te meer een samenleving – als ze geen anarchie wil worden – gaat lijken op een politiestaat…”. Daar hadden we vroeger de kerk voor. Freud beweerde hetzelfde over de vorming van het ‘geweten’, door hem het ‘superego’ genoemd.

 

Waterscheiding

Het Jodendom is het geloof van een gemeenschap: “… Het jodendom is niet gericht tot individuen. Het is ook niet gericht tot de mensheid als geheel. God koos een volk, een natie…”. De Israëlieten moesten leren hun haatgevoelens los te laten, anders kun je niet ‘vrij’ zijn. Dat is de reden waarom God hen uitdrukkelijk beval voor hun uittocht goud en zilver van de Egyptenaren te vragen. Als afscheidsgeschenk zou je kunnen stellen. Zie ook het gebod slaven en slavinnen na zes jaar niet zonder lege handen te laten gaan (Deuteronomium 15:13). Verandering heeft tijd nodig. Er gaat minstens een generatie overheen voordat getraumatiseerde slaven zich vrije mensen voelen. Daarom leidde God de Israëlieten via een omweg door de woestijn naar het beloofde land, aldus Sacks. Door een sterke wind kwam er waarschijnlijk een rif bloot te liggen in de Rietzee, waarover de Israëlieten de vrijheid tegemoet konden lopen. De ‘onoverwinnelijke’ Egyptische strijdwagens bleven, ironisch genoeg, steken in de modder: hun kracht werd hun zwakheid. Net zoals Bileam, die pronkte met zijn waarzeggende gave, tot de ontdekking kwam dat zijn ezel een betere profeet was dan hij. Volgens Sacks vormde de Rietzee letterlijk een ‘waterscheiding’, een ‘liminale ruimte’, “… een grensgebied tussen twee domeinen dat je moet oversteken om een nieuwe bestaanswijze te bereiken – in dit geval de grens tussen menselijke en goddelijke heerschappij…” (zie ook Joke Hermsen in “Ogenblik & Eeuwigheid”). Sacks verbindt een en ander met de verbondssluiting in de oudheid, waarbij de partners tussen twee stukken gesneden dieren stonden of zaten, als symbool voor de vereniging van eenheden (personen, stammen, naties) die daarvoor gescheiden waren. De oversteek van de Rietzee was een overdracht van eigendom: “… De Israëlieten zijn voortaan Gods bezit in plaats van dat van Farao…”. De strijd tegen de Egyptenaren werd gekenmerkt door extreme passiviteit. Na de oversteek moesten de Israëlieten zélf tegen de Amalekieten strijden. Het feit dat Mozes zijn handen ten hemel hief waardoor de Israëlieten wonnen, duiden de wijzen (die ‘wonderen’ bijna beschouwen als iets ‘kinderachtigs’) niet als bovennatuurlijk: “… Het verschil dat God maakt, zo wil de Misjna zeggen, vindt niet ‘buiten ons’ plaats, maar ‘in ons’. Mozes’ handen verrichtten geen wonder, maar wezen naar boven. Ze richtten de ogen van het volk, en daarmee de gedachten van de Israëlieten, op de hemel. Dat gaf hun moed, innerlijke kracht, hoop en het geloof om te overwinnen…”. Het woord ‘bekirbenoe’ kan zowel ‘in ons midden’ als ‘in ons’ betekenen. God wil dat we onze eigen strijd voeren. Zolang de Israëlieten volledig afhankelijk waren van God, bleven ze een klagend en twistziek volk, gevangen in een onveranderlijk staat van zijn. Pas toen ze hun eigen strijd voerden werden ze volwassen.

 

Virtuele natie

Sacks: “… Het jodendom is niet een geloof dat zijn plek vindt in de privésfeer van de menselijke ziel. Het is een sociaal geloof. Het gaat om relaties…”. Functioneel gezien was een priester iemand die kon lezen en schrijven. Dat de Israëlieten een ‘koninkrijk van priesters’ en een ‘heilige natie’ zouden zijn, hield dan ook in dat ze onder andere een volk werden waaronder geen analfabetisme voorkwam: “… Alle honderden schriftstelsels die bestaan zijn direct of indirect afgeleid van het proto-Semitisch schrift uit de Sinaïwoestijn…”. Het woord alfabet is afkomstig van de eerste twee letters van het Hebreeuwse schrift: alef en beet. Daarna volgen gimel en dalet. In het Grieks corresponderen alfa, bèta, gamma en delta. De heilige graal van revolutionaire politiek is meestal ‘gelijkheid’. Maar als deze stoelt op bezit (communisme of socialisme) of macht (democratie) is dat geen lang leven beschoren, omdat het zaken zijn waarvoor gestreden wordt: mijn winst is jouw verlies. Alleen met kennis ligt dit anders. Binnen het Jodendom staan studie en onderwijs als religieuze praktijken zelfs hoger dan het gebed. Israël is de enige natie in de geschiedenis die eerder haar wet ontving dan haar land. Sacks heeft het over een ‘virtuele natie’, met name in tijden van ballingschap. “… Heiligheid is de ruimte die we maken voor God…”. Sack vergelijkt dit met het kabbalistische begrip ‘tsimtsoem’: “… Zoals God zichzelf wegcijfert om ruimte te maken voor de mensheid, zo cijferen wij onszelf weg om ruimte te maken voor God. We doen dat door op de sabbat tijdelijk af te zien van ons scheppend vermogen. Heiligheid is begrensde leegte die gevuld wordt door goddelijke aanwezigheid…”. Zie ook de lege ruimte: het ‘heiligste der heiligen’. En de troon die leeg gelaten werd voor God. Sacks wijst op het radicale Joodse idee dat er geen rechtmatige regering is zonder instemming van degenen over wie geregeerd wordt, ook als die regeerder de Schepper van hemel en aarde is.

 

God is in het detail

Zoals God gerechtigheid tempert met mededogen, zo moet zijn volk dat ook doen. Uit psychologisch onderzoek blijkt dat vijanden het best verzoend kunnen worden door een gedeeld probleem dat alleen via samenwerking is op te lossen: ‘help je vijand’ oftewel ‘heb je vijanden lief’. Tussen een tekst en de betekenis ligt de daad van interpretatie. Zie Olga Tokarczuk die vier manieren beschrijft om een heilige tekst te begrijpen. Als de Tora uit de hemel komt dan kunnen we haar niet interpreteren zoals we een menselijk document uitleggen, aldus Sacks: “… Net zoals God eeuwig is, zo is ook zijn woord eeuwig. Vandaar dat het jodendom ‘midrasj’ (toegepaste betekenis) prefereert boven ‘pesjat’ (letterlijke of directe betekenis)…”. ‘Pesjat’ is wat de tekst toen inhield; ‘midrasj’ is wat de tekst nu betekent. Zonder (mondelinge) traditie weten we niet wat een tekst bedoelt. De ontzagwekkende Tien Geboden worden in Exodus onmiddellijk gevolgd door een massa minutieuze richtlijnen over een bonte reeks onderwerpen: God is in het detail. Moraal wordt vertaald in gedragsregels. We ontwikkelen ons tot morele wezens door wat we dagelijks doen. Moraal is als taal. We kunnen geen eigen taal bedenken om met onze omgeving te communiceren. We kunnen ook geen individualistische moraal ophoesten. Om op een goede manier met elkaar te kunnen samenleven zijn gedeelde idealen nodig. Liefde of vrijheid of menselijk leven kunnen niet bloeien zonder gerechtigheid: “…God is in de hemel, maar we eren hem op aarde…”. Even verder: “… Het is door de bemiddeling van de wet dat we spirituele waarheden in fysieke omstandigheden kunnen toepassen, waarmee we een stukje hemel creëren in onze interacties op aarde…”. De Joden werden zo ongeveer het archetype van ‘de vreemdeling’. In het licht van wat hen als ‘Untermenschen’ overkwam is het bijna beangstigend hoe serieus het verschijnsel vreemdelingenhaat in de Tora wordt genomen: “… Het is alsof de Tora met de grootst mogelijke duidelijkheid wil zeggen: de rede is niet toereikend…”.

 

Tikkoen

De synagoge had de tabernakel als voorloper. De synagoge is een verheven uitdrukking van het monotheïsme: overal waar we samenkomen en ons hart richten naar de hemel kan de goddelijke aanwezigheid worden gevonden, want God is overal. De goden binnen het polytheïsme waren half-menselijk en hadden een bepaalde ontmoetingsplek. Volgens het Jodendom moet Gods aanwezigheid echter niet gezocht worden in een gebouw, maar in de bouwers. Niet op een fysieke plaats, maar in het menselijk hart. De tabernakel, het tegenovergestelde van de grandeur van Salomo’s tempel, werd gebouwd met vrijwillige bijdragen en zonder dwang. Salomo eiste herendiensten van zijn volk, ging zich steeds meer gedragen als een Egyptische farao, waardoor de opgekropte frustratie en woede na zijn dood explodeerden en het land in twee stukken uiteenviel. Evenals het heelal begon de geschiedenis van het volk Israël ook met een scheppingsdaad. God lijkt zich evenzeer te verheugen in het scheppingswerk van de mens als in zijn eigen scheppingswerk. In zekere zin vertegenwoordigde de tabernakel een soort microkosmos: het herwonnen paradijs. De bouw was een ‘tikkoen’: reparatie van de wereld. Een terugkeer naar de hof van Eden. Zie ook de twee cherubs. Zeven keer wordt de uitdrukking herhaald dat Mozes deed wat de Heer had opgedragen. Als wij onze wil ondergeschikt maken aan God, kunnen we scheppers van nieuwe werelden worden. Alles aan de tabernakel werd door God minutieus gepland. Zoals ook het universum draait op de meest buitengewone precisie van mathematische constanten. Het heelal is de ruimte die God maakte voor de mensheid. De tabernakel (misjkan) is de ruimte die de mensen maakten voor God. 

 

Profeet en priester

Het Jodendom kent twee vormen van religieus leiderschap: de ‘navi’ en de ‘koheen’, de profeet en de priester. De profeet was een charismatische persoonlijkheid vol drama die ‘machthebbers de waarheid zegt’. De priester vervulde zijn rol in stilte en binnen een dynastie. De profeten kwamen uit het volk, konden herders zijn zoals Mozes of boeren zoals Elisa, en werden opgevolgd door leerlingen. De rol van de priester veranderde nooit, de profeet reageerde op de geschiedenis. De priesters zorgden voor de basis van de religie: “… terwijl Mozes het vuur in de zielen van het joodse volk aanstak, behoedde Aäron de vlam en maakte het tot ‘een eeuwig licht’…” (Exodus 27:20-21). Het profetische gebed is individueel. Het priesterlijke gebed is gemeenschappelijk en een voortzetting van de offerdienst, die aan strikte regels was gebonden: “… elke afwijking was gevaarlijk, zoals bleek bij het spontane offer van Nadab en Abihu, de twee zonen van Aäron…”. Even verder: “… Zonder de profetische traditie zou er geen spontaniteit zijn. En zonder de priesterlijke traditie zou er geen continuïteit zijn…”. Sacks wijst op de ‘eenheid’ die Mozes en Aäron vormden, wat hij verbindt met Psalm 85:11: “… Goedheid en waarheid omhelzen elkaar, recht en vrede begroeten elkaar met een kus…”. Mozes was de man van waarheid en recht waarzonder geen visioen kan inspireren. Aäron was de man van goedheid en vrede waarzonder een volk niet geïnspireerd kan worden: “… Er was  een creatieve spanning tussen beide rollen. Toch werkten ze zij aan zij, met respect voor de onderscheidende betekenis van de ander…”. Zie Psalm133.

 

De ziekte van mateloosheid

Het Jodendom is een religie van het innerlijk, daarom is het bijzonder dat God ambtsgewaden voorschrijft voor de priesters (Exodus 28:1-2). Vanuit het perspectief van de Tora is het niet toevallig dat juist het faraonisch Egypte en het Perzië van Xerxes, waar alles draaide om uiterlijk machtsvertoon, als eerste besloten tot genocide van het Joodse volk: “… In een cultuur waar uiterlijke machtssymbolen worden aanbeden, is uiteindelijk toch te weinig innerlijkheid en menselijkheid aanwezig om de waardigheid van de machtelozen te respecteren…”. Kleding wordt in de Bijbel vaak gebruikt om te bedriegen. ‘Beged’, het Hebreeuwse woord voor ‘kleding’, kan ook ‘verraad’ betekenen. Door middel van kleding ‘houden we de schijn op’ (zie ‘onze’ sociale media). “… Het jodendom staat niet voor de geboorte van beschaving; het is kritiek op de beschaving…”. Volgens Sacks had de speciale priesterkleding de functie het charisma van Aäron te continueren. Charismatisch gezag is strikt persoonlijk en maar heel weinig mensen zijn er mee behept. Een charismatisch leider is een instrument van verandering. Het gaat erom die verandering vast te houden en door te geven. Het problematische van charismatisch gezag is dat het bij aanwezigheid krachtig is, maar bij afwezigheid zwak. Zie het verhaal over het gouden kalf. Sacks wijst op de‘epifanie’ van de sculptuur van de Britse kunstenaar Damien Hirst, ‘The Golden Calf’, dat minder dan een week voor de Grote Beurskrach in 2008, 13 miljoen opbracht tijdens een veiling bij Sotheby’s. Het hoogste bedrag dat ooit betaald werd voor het werk van een levende kunstenaar. Als tegengif betreffende onze consumentencultuur, die drijft op ontevredenheid, beveelt Sacks de sabbat aan en waar zij voor staat. De sabbat loopt vooruit op ‘het einde van de geschiedenis’, de messiaanse tijd. Op de sabbat wordt de verstoorde harmonie van de hof van Eden hersteld. Op deze heilige dag mag er geen macht worden uitgeoefend en wordt het leven gevierd als het ultieme kunstwerk van God. De situatie van de slavernij van het consumentisme is onhoudbaar, voorspelt hij, zowel economisch, ecologisch als psychologisch. Zie de toenemende drugs- en alcoholverslaving, eetstoornissen, stressgerelateerde syndromen en depressies. Wij lijden aan de ‘ziekte van mateloosheid’. Gelukkig zien jonge mensen dat steeds meer in, volgens Olga Tukarczuk. De Joodse wetten zijn een immuunsysteem. Joden leerden door lijden zelfdiscipline. Zie het omhulsel dat nodig is om kernenergie op te slaan. Op dezelfde manier is de energie van het Joodse volk ingesloten door het omhulsel van de wet.

 

Gaven en talenten

Blijkbaar is het gevaarlijk om Joden te tellen. Zie Exodus 30:12 en 2 Samuel 24. Hun kracht ligt dan ook niet in het getal: “… We vormen slechts een vijfde van een procent van de wereldbevolking: volgens gangbare normen te weinig om van betekenis te zijn…”. Hun kracht ligt volgens de Tora in wat ze te geven hebben: “… Vraag joden om te geven en tel dan hun bijdragen…”. Hun aandeel in de beschaving is inderdaad enorm. Zie Einstein (natuurkunde), Wittgenstein (filosofie), Durkheim (sociologie), Levi-Strauss (antropologie), Freud (psychiatrie). Zie in de literatuur schrijvers van Proust tot Kafka tot Agnon tot Isaac Bashevis Singer. In de muziek Mahler, Schönberg, Berlin, Gershwin. Veertig procent van de winnaars van de Nobelprijs voor economie waren Joods. Hollywood is vrijwel geheel een Joodse creatie. Joden leverden onevenredige en onbegrijpelijke prestaties in de rechtspraak, de industriële en financiële wereld, de media en politiek, psychologie, kunst, geneeskunde en het academische leven (zie Thomas Cahill: “Dankzij de Joden: hoe een nomadenvolk ons denken en doen veranderde”). Verder biedt de Tora een opvallende uitweg uit de dilemma’s van multiculturaliteit: “… Niet dat wat ons overkomt maar dat wat we samen doen, geeft ons identiteit en verantwoordelijkheid…”. Zie de bouw van de tabernakel. Het snijdt dwars door alle verschillen heen en schept sociale cohesie. Wat we doen en niet wat voor ons wórdt gedaan, verandert ons. De Tora wordt niet alleen geleerd, maar ook geleefd: “… Door de unieke mens te zijn die ik ben, geef ik wat alleen ik kan geven…”. Sacks: “… Als leiders bouwers worden, creëren ze vrede; zo niet dan creëren ze slechts meningsverschillen. Het bewijs is de tabernakel…”. We worden gemaakt door wat we maken.

 

Morele orde

Het Jodendom staat ambivalent tegenover beeldende kunst, omdat in de oudheid ‘gesneden beelden’ vaak in dienst stonden van afgoderij. Voor Joden is kunst ‘de schaduw van God’. Zie bijvoorbeeld het licht bij Rembrandt. Religieuze kunst is nooit ‘kunst omwille van de kunst’. In enkele beroemde geïllustreerde manuscripten staan menselijke figuren afgebeeld met vogelhoofden (Vogelhoofd Hagada, Beieren, ca. 1300) om te voorkomen dat ze een volledig menselijke vorm zouden laten zien. Daarom maakte men ook tweedimensionale in plaats van driedimensionale weergaven. Iemand vertelde mij onlangs dat dat ook de reden is van de tweedimensionale kunst in de middeleeuwen. De oorzaak was zeker niet dat kunstenaars niet driedimensionaal konden werken, zoals vaak gedacht.  Over de tabernakel: “… Zonder heilige orde is er geen sociale orde…”. God schept orde, mensen scheppen wanorde. In het Jodendom ligt het probleem van chaos in het menselijk hart. Zonder God zullen mensen er niet in slagen een rechtvaardige wereld te creëren, maar een samenleving waarin de sterken heersen over de zwakken. Mensen hebben wel degelijk moreel gevoel. Mensen zijn sociale dieren en kunnen individueel moreel zijn, ongeacht onze specifieke religieuze verplichtingen. Maar samenlevingen verlopen volgens andere wetmatigheden dan de processen tussen individuele mensen. We handelen ‘en masse’ anders dan wanneer we alleen zijn: “… Dat is de reden waarom samenlevingen van mensen die individueel niet slecht zijn, collectief in staat zijn tot het meest afschuwelijke kwaad. De Holocaust is daarvan het ultieme voorbeeld…”. Zonder een heilige orde is er geen moraal maar bestaan er ‘waarden’. Waarden zijn echter zo inwisselbaar als de wind. Zie wat Olga Tokarczuk daarover schrijft in verband met “Onderhuids”, de roman van Michel Faber. De opmerking van Sacks dat de inbreuk op de morele orde in de Tora meermaals wordt vergolden door de natuurlijke orde vind ik intrigerend. De natuur keert zich tegen de mensheid: tijdens de zondvloed en de plagen van Egypte. Zie ook “Jaag je ploeg over de botten van de doden”, een roman van Olga Tokarczuk en “De Zwerm”, een roman van  Frank Schätzing.

 

Zien als door een spiegel

Tenslotte wijst Sacks nog op de spiegelbeeldige symmetrie die ten grondslag ligt aan de literaire vorm van Exodus: A-B-C-B-A.  “… Dat vertelt ons dat wat ons overkomt een spiegelbeeld is van wat we doen…”. Van slavernij naar vrijheid: “… Onrechtvaardige samenleving (hoofdstukken 1 – 6) / Bevrijding: tien plagen (hoofdstukken 7 – 13) / Splijten van de Rietzee (hoofdstukken 14 -18) / Vrijheid: tien geboden (hoofdstukken 19 – 20) / Rechtvaardige samenleving (hoofdstukken 21 - 24)…”. Aangaande spiritualiteit: “… Tabernakel: instructie (25 – 31:11) / Sabbat (31:12 – 18) / Gouden kalf (32 – 34) / Sabbat (35:1 – 3) / Tabernakel: constructie (35:4 – 40)…”. En tussen Genesis en Exodus: “… Schepping van het heelal (Genesis 1 – 3) / De mensheid en haar tekortkomingen (3 – 6) / Vloed (7 – 10) / De familie van het verbond (12 – 50) / Het volk van het verbond (Exodus 1 – 4) / Hoogmoed: Farao (5 – 6) / Plagen (7 – 11) / Het volk en zijn tekortkomingen (12 – 18; 32 – 33) / Schepping van het heiligdom (25 – 31, 34 – 40)…”. Maar bovenal vertellen de verhalen ons dat mensen Gods beeld zijn. Gods kinderen zijn. Gods partners zijn. “… Gods adem is in ons. Gods aanwezigheid is om ons heen…”.

 

Uitgave: Skandalon – 2019, vertaling Karl van Klaveren, 320 blz., ISBN 978 949 218 392 7, 29,99

Rechtsreeks bestellen bij bol.com: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten