Cortney Collins baseerde haar debuutroman “Onder de grond” op een waar gebeurd verhaal over een vogelvrij verklaarde moordenares die de binnenlanden van Australië in vluchtte om aan een groep premiejagers te ontkomen. Wreedheid en tederheid gaan op zo’n magisch-realistische manier hand in hand dat het me een beetje aan “Wolfsroedel” van Floortje Zwigtman deed denken. De natuur is op een overweldigende manier alomtegenwoordig. Het gevoel bekroop me iets essentieels kwijt te zijn geraakt: alsof wij met onze pinpas, smartphone, auto, laptop, facebookprofiel en wat niet al, langzaam maar zeker aan het veranderen zijn in levenloze robots. Iemand had het over een ‘oerboek’. Ik denk dat ‘oer’ wel het perfecte woord is voor dit soort zinnen: “… Als de aarde kon spreken, wiens verhaal zou het dan vertellen? Liever dat van de mensen die erop hebben geknield, die hun vingers hebben gekloofd door erin te wroeten? Of van degenen die ‘s avonds huilend en bloedend op de grond vallen alsof de aarde hun moeder is?...”.
Het leven bestaat
“Onder de grond” wordt vanuit het eigenaardigste perspectief verteld dat ik ooit ben tegengekomen: dat van een na zijn geboorte liefdevol gekeelde, dus dode, baby. Maar zijn geest leeft! Jessie, zijn moeder, waar hij ongelooflijk veel van houdt, ziet geen andere mogelijkheid dan zich van hem te ontdoen. Ze werd na twee jaar uit de gevangenis gehaald door een lompe bruut, Fitz, die haar als voogd en werkgever meenam naar zijn boerderij. In 1917 kon je als vrouw alleen op zo’n manier vrij komen. Ze zat vast vanwege paardendiefstal. Hij sloeg haar naar het stadhuis, om officieel met hem te trouwen, en gebruikte haar om zijn dronken lusten en agressie op bot te vieren. Maar Jessie is een overlever. Op de dag dat ze bevalt van hun kind slaat ze Fitz met een bijl aan gort, schopt hem de kelder in, en steekt zijn bedoening in de fik. Zo dan. Alle sporen wist ze zo goed mogelijk uit, en daarna verdwijnt ze op haar lievelingspaard Houdini. Bij een rivier valt ze bewusteloos op de grond. Haar baby: “… Mijn moeder wist niet in welke wereld ze was. Koortsdromen gingen af en aan en natuurlijk probeerde ik haar te bereiken. Ik kon mijn handen of voeten niet naar haar uitsteken, dus ik krijste: MAMA, HET LEVEN BESTAAT! GA NIET DOOD. NOG NIET! …”. Jessie wordt gevonden door een bejaard echtpaar: “.. Bij het naderen zou ze hebben gezien dat de man oud was, met een verweerde mond die als prikkeldraad over zijn gezicht lag en diep in hun kassen liggende ogen, als de holte die in de grond achterblijft als je een kiezel wegschopt. Er ontbraken ook een paar onderdelen. Zijn tanden, een stuk oor. De oude vrouw zat beter in elkaar, …”. Ondanks het schampere wantrouwen van haar man, neemt de oude vrouw Jessie mee naar hun hut en zorgt ze goed voor haar. Als haar ruzieachtige echtgenoot op een dag sacherijnig vertrekt, zegt de oude vrouw: “… Onze belangrijkste taak voor vandaag is een appeltaart bakken en opeten. We eten alles op en bewaren niets voor hem. Reken maar dat we ons daar beter van gaan voelen…”. Jessie weet niet wat haar overkomt. Ze “… was in geen jaren in het gezelschap geweest van een vrije vrouw. Ze vroeg zich af of dit echt iets voor vrije vrouwen was: taarten bakken en opeten voor een beter humeur. Ze zag er geen kwaad in…”. Dan sleept de oude vrouw ook nog een grammofoon tevoorschijn en zet een plaat op: “… Waar luisteren we naar? Vroeg Jessie. De Rêverie van Debussy, zei de oude vrouw…”. Jessie staat perplex: “… Ze wist niet waarom, maar ze had wel kunnen huilen en ze beet in de beker van email om dat niet te doen…”.
Ben jij zwart?
Het kost Jessie veel energie om uit de buurt van de oude man te blijven. Als hij op een nacht bij haar bed staat plant ze een vuist in zijn gezicht en vlucht ze op Houdini de bergen in.
Ondertussen zijn in een andere verhaallijn twee mannen naar haar op zoek. Een van hen is haar geliefde, Jack Brown, met wie ze werd gedwongen vee te stelen en te brandmerken. Fitz heeft ze allebei in de tang. Mocht hij ooit gepakt worden omdat hij eigendom verhandelde dat niet van hem was, dan kon hij Jack en Jessie de schuld geven. Een blanke man zal altijd eerder worden geloofd dan een zwarte knecht of een vrouw die in de bajes heeft gezeten. Jack’s verschijning roept trouwens al net zoveel vraagtekens op in zijn omgeving als Coleman Silk in mijn vorige blog (“De menselijke smet” – Philip Roth). Hij heeft namelijk blauwe ogen: “… Ben jij zwart? Vroeg het meisje terwijl ze hem aandachtig bekeek. We ontvangen geen zwarten…”. Jack Brown: “… En welke kleur denk je dat ik vanbinnen ben?...”.
Als Jack het lijk van zijn baas terugvindt in de gedeeltelijk verbrande en verlaten boerderij besluit hij, om eventuele verdenkingen voor te zijn, het lichaam te verstoppen en het voorval te melden bij de nieuwe politiebrigadier, Andrew Barlow. Barlow wil de zaak direct tot op het bot uitzoeken. Omdat hij als stadsmens geen sjoege verstand heeft van de bush-bush neemt hij Jack mee als spoorzoeker. Al gauw blijkt dat Barlow vanwege onophoudelijke rugpijn verslaafd is aan opium (was de beroemdste literaire speurder, Sherlock Holmes, ook niet drugsverslaafd?!).
Equivalent van het lijdensverhaal
Jessie stuit in de bergen op een bende jonge rovers waar ze zich bij aansluit. Ze hebben nog het meest weg van engelen: “… Ze voelden zich bij elkaar op hun gemak en tijdens de tocht oefenden ze op vogelgeluiden en soms was het alsof de vogels op hen reageerden, alsof ze allemaal deel uitmaakten van een aardse gemeenschap waar alles om schoonheid en dankbaarheid draaide…”.
Ze ontvoeren honderd stuks vee dwars door de tunnels en grotten die door de bergen lopen. Ook al kan Jessie dat nooit in haar eentje hebben gedaan, toch wordt zij in de vallei waar ze vandaan komt aangezien als dader, en verschijnen er overal affiches met haar gezicht erop en de belofte van een beloning van duizend pond voor wie haar vindt. Hordes dalbewoners gaan op zoek naar haar: “… Ik ken dat soort mannen, zei Bill. Ze hebben geen god. En ze zijn extra gevaarlijk voor ons, omdat ze ook geen wet erkennen en geen mythen om naar te leven…”.
Als christen las ik het vervolg van dit legendarische verhaal al gauw als het equivalent van het lijdensverhaal. Jessie offert zich als Jezus op voor de groep. Ook zij wordt verraden: door sheriff Andrew Barlow. In geweldige tijdlussen komt hun gezamenlijke verleden voor de dag. Ooit werd Jessie door haar moeder verkocht aan een rondtrekkend circus, omdat ze zo behendig was met paarden. Ooit viste ze Andrew Barlow als een totaal verloederd weesjongetje op uit een voederbak, en vertroetelde hem als haar aangenomen broertje. Ze verloor Andrew uit het oog toen hij als koorddanser van een touw viel en naar een ziekenhuis werd gebracht. Nadat brigadier Barlow haar heeft overgeleverd aan een groep veldwachters, gaat hij naar huis, en verhangt zich, evenals Judas. Van de commandant mag Jessie tijdens de tocht achter een boom haar behoefte doen, als ze maar blijft roepen, zodat ze haar kunnen horen: “… Ik ben hier! Ik ben hier! En toen zweeg ze. In de vallei kaatst het geluid rond en zijn afstanden moeilijk te schatten. Stemmen echoën en soms is niet uit te maken waar ze vandaan komen. Toen ze haar niet meer hoorden, liepen de veldwachters behoedzaam om de boom. Miss Jessie! Riepen ze. Miss Jessie, ben je daar? Maar ze was er niet. Alleen haar boeien, op de grond bij de rok van de madam. De veldwachters bestegen hun paard en reden verschillende kanten op om haar te zoeken. Maar in het noorden of het zuiden of het oosten of het westen, ze vonden haar niet…”. Net zoals in het lege graf van Jezus alleen nog maar de linnen doeken waren te vinden waar ze Hem in hadden gewikkeld.
“Onder de grond” is een bezwerende vrouwelijke western, met wortels die lijken te reiken tot diep in de surrealistische 'Droomtijd', oftewel de 'Tjukurpa', de mythologie van de Australische Aboriginals.
"Onder de grond" is oneindig, oneindig mooi...
Uitgave: Meulenhoff - 2014, vertaling Robert Neugarten, 270 blz., ISBN 978 902 908 937 1, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten