Subtitel: Vier seizoenen op tweebaanswegen
Paul Theroux, inmiddels al midden zeventig (1941), is een van de beroemdste reisverhalenschrijvers ter wereld. In zijn laatste dikke boek verkent hij per auto een hem onbekend deel in zijn eigen land: het diepe Zuiden van Amerika. De voormalige slavenstaten. Het nog altijd achtergebleven gebied van de ‘hillbilly’s’ en de ‘niggaz’. Van de wilde bars en de drukke pandjeshuizen. Van soulfood en de Ku Klux Klan. Van de blues en de Black Codes. Van Elvis en Martin Luther King. Van de ‘krachtige, bruine god’ (T.S. Eliot): de Mississippi, en de allesvernietigende tornado’s. Waar het royale wegennet wordt geflankeerd door zowel oude, majesteitelijke plantagewoningen - elk vaak met zijn eigen geschiedenis van onrecht - als groezelige motels, aftandse benzinestations, en armetierige buurtwinkels, die overwegend gerund worden door Indiase immigranten die allemaal Patel heten. De plek waar volgens mij de meest indrukwekkende, en volgens Theroux de meest ‘groteske’ literatuur vandaan komt; wat niet wegneemt dat hij - evenals zijn jongste zoon, documentairemaker Louis Theroux (wiens films altijd over bizarre fanatiekelingen en excentriekelingen gaan) - er zelf ook wel wat van kan, getuige bijvoorbeeld zijn roman "The Mosquito Coast".
Jesus en wapen-porno
In mijn vorige blog had ik het over denkers die menen dat hemel en hel dimensies zijn die dwars door onze werkelijkheid heenlopen. Volgens Paul Theroux is dat nergens beter waarneembaar dan in het diepe Zuiden, het ‘arme’ (een woord dat ter plaatse een taboe is omdat het zou stigmatiseren) en vooral ook ‘verongelijkte’ deel van de Verenigde Staten, waar de onderklasse er vaak nog beroerder aan toe is dan de bevolking in veel derde wereldlanden. Terwijl er minder Amerikaans ontwikkelingsgeld heen gaat: hier geen eigen volk eerst. Grote reclameborden verkondigen in reusachtige letters de tegenstrijdigheden van zijn fascinerende roadtrip: JEZUS IS HEER, en daaronder: IN- EN VERKOOP VAN VUURWAPENS. Het één sluit het ander blijkbaar niet uit. Bij ons is de eerste vraag aan een vreemde: “Wat doe je?”. Je baan bepaalt je identiteit. Dáár is de eerste vraag: “Bij welke kerk bent u?”. Op elke straathoek staat er één: “… In het Zuiden is de kerk het kloppend hart van de gemeenschap, het sociale brandpunt, het anker van het geloof, het lichtbaken, de muziekarena, de plek om samen te komen, waar hoop, raad, welzijn, warmte, kameraadschap, melodie, harmonie en hapjes worden aangeboden. In sommige kerken wordt ook aan ‘snake handling’ en voetwassing gedaan, en aan glossolalie: in tongen spreken alsof iemand onder stromend water in een douchehok staat te sputteren en te gorgelen…”. De kerk biedt bescherming aan ieder die dat nodig heeft (en wie niet in het diepe Zuiden?!). Als je tot aan je nek in de stront zit, moeten de bezwerende woorden van een grote, wijze, vaderlijke, prediker absoluut troosten: “… ‘Zeg tegen je buurman: “God heeft een plan voor jou!” ’ De vrouw voor me, de man naast me, zelfs de bediener van de videocamera die drie meter van me vandaan was, zeiden om de beurt tegen me: ‘God heeft een plan voor jou!’ ‘De kinderen van Israël waren gevankelijk meegevoerd naar Babylon,’ ging dominee Johnson met steeds luidere stem verder. ‘De profeet Jeremia zond hun een brief. Die luidde’ – hier boog hij naar ons toe en articuleerde hij nadrukkelijk – ‘die luidde: “Al ziet het ernaar uit dat je leven een puinhoop is, het komt allemaal na een tijdje weer goed! Hou op met jezelf te kwellen, hou op met je zorgen maken. Al ziet je situatie er niet stralend uit, het komt allemaal goed!” …”. Geen verlossing zonder beproeving: “… ‘God zendt ons onweer,’ bulderde hij. ‘Dat onweer heb ik nodig. Waar zou ik zijn zonder mijn onweer? Dat zorgt dat ik me tot de Heer wend. En dus zeg ik: “Dank je, onweer!” ’… ". Boven het podium hangt een groot doek in de vorm van een perkamentrol met gouden letters : OPENBARINGSBEDIENING – ‘WIJ OPENBAREN GODS WOORD AAN DE WERELD – WE HOUDEN VAN JE – OF JE DAT NU WILT OF NIET!’. Amen. Maar nog steeds is de Burgeroorlog - die de zuiderlingen verloren, en waarom velen zich ten opzichte van de noorderlingen, de yankees, tot op de dag van vandaag gekrenkt en vernederd voelen - een hot item op de wapenbeurzen die Theroux bezoekt: “… Jullie dwongen ons ratten te eten…”. Er heerst een timide, beleefd-opgetogen, bijna opgewonden sfeer: alsof het om ‘wapen-porno’ gaat.
Ben je verdwaald, schat?
Theroux lezen is bijna zoiets als dia’s kijken: korte hoofdstukjes vol kleine gebeurtenissen schetsen met elkaar een caleidoscopisch beeld van het diepe Zuiden. Iedereen die Theroux spreekt brengt zijn eigen verleden met ervaringen en trauma’s vanwege rassenconflicten mee. Het racisme ligt aan de oppervlakte en de segregatie mag hier en daar dan nog zichtbaar zijn (wij hebben een Bijbelgordel, het Zuiden heeft een Zwarte Gordel); in de sociale dienstverlening wordt keihard gewerkt, en met succes. Werkloosheid, drugsgebruik, wapens en vroegtijdige schoolverlating zijn een groot probleem. De mechanisatie heeft voet aan de grond gekregen. Tractoren en enorme plukmachines nemen het werk van de katoenplukkers over. Textielfabrieken zijn verdwenen naar China en India en Mexico, waar het werk veel goedkoper verricht kan worden: geen belastingen, geen vakbonden. De import van meerval uit Vietnam kost minder dan die zelf kweken. Veel winkeltjes kunnen niet opboksen tegen de overal oprijzende en alomtegenwoordige Walmart. Centra zijn veranderd in spookstadjes (een verontrustende gelijkenis met onze eigen winkelstraten vol lege panden ligt op de loer). Veel zuiderlingen huizen in sjofele bungalows, oude caravans, gammele hutten, ellendige krotten en tot woning omgebouwde roestige bussen (iedere welzijnswerker zegt hetzelfde: huisvesting is de belangrijkste voorwaarde voor economische verheffing - een huis betekent wortels). Hoe armoediger, hoe meer reclameborden langs de weg met teksten uit Openbaringen over de Eindtijd. En toch wonen er nergens vriendelijker, grootmoediger en gastvrijere mensen. “… Kinnik u hellupe?...”, vraagt een man op de lijzige toon van het Zuiden, “… Ergus mee…”. En even verder: “… Ik ga je waduitlegguh…”. Je hòòrt hem praten. En een prachtige donkere vrouw in sjieke kerkkleren: “… Ben je verdwaald, schat?...”.
Roze alligators van vier meter
Theroux vertelt over het amper beveiligde Savannah-complex, een voormalige kernfabriek, waar roze alligators van vier meter bivakkeren, en vreemde spinnenwebben van ‘touwachtig materiaal’ zijn ontdekt. Drie onwaarschijnlijke antinucleaire activisten - een Vietnamveteraan, een huisschilder en een katholieke non van tweeëntachtig – hebben een gat in het hek van kippengaas weten te knippen en kalkten Bijbelverzen uit Spreuken en Habakuk op de muren: ‘Dan zal de gerechtigheid vrede stichten’ en ‘ Wee hem die een stad bouwt op bloed’. Theroux maakt zich kwaad over studentenverenigingen waar zwarten nog steeds worden afgewezen. Maar ach, waarom zou je van zo’n achterlijk stelsel überhaupt lid willen zijn? “… In een jaarlijkse enquête die ‘Greek Rank’ heet, worden alle meisjesstudentenverenigingen van de Verenigde Staten beoordeeld in categorieën als Uiterlijk, Populariteit, Klasse, Betrokkenheid, Sociaal leven en Zusterschap. Het was een wellustige, achterwerk besnuffelende wereld waarin het blijkbaar niet de moeite waard was om zoiets als studieprestaties te vermelden…”. En ook voor Bill Clinton, die in een ontwricht gezin in een crimineel stadje in het Zuiden opgroeide, heeft Theroux geen goed woord over. Hij omschrijft hem als achterbaks, emotioneel onvolwassen en hongerend naar de affectie van de wereld. In Clintons autobiografie “My Life” bestaat het leven van zwarten niet. “… Hot Springs – reisdoel van moordenaars, oplichters en hoeren – bracht een president voort, een heel aparte president, die bij veel gelegenheden moreel blind was – zoals toen hij zich in 1992 als gouverneur naar Arkansas terug haastte om het doodvonnis te tekenen van de kwijlende, hersenbeschadigde Ricky Ray Rector, en zo een gestoorde man naar de elektrische stoel stuurde, zodat presidentskandidaat Clinton stemmen kon winnen als misdaadbestrijder…”.
Faulkner
Paul Theroux inspireert vooral door zijn enorme belezenheid. Bij ieder verhaal betrekt hij wel een boek en/of schrijver. Over de grootste auteur van het Zuiden: William Faulkner – de selfmade experimenteerder met taal en vertelvormen: “… Zijn manuscripten zouden een nachtmerrie zijn geweest voor een redacteur, ware het niet dat zijn uitgever een memo had doen uitgaan dat er geen woord, geen leesteken nog een lange cursief gezette passage mocht worden veranderd. Een zin van zesduizend woorden? Die moest zo worden gelaten, was Faulkners wens: houd de puntkomma’s en de neologismen erin, maak het nog ondoorzichtiger, begraaf de boodschap, hul die in hyperbolen, onttrek de spreker aan het gezicht, dwing de lezer de puzzel op te lossen…”. In die zin van zesduizend woorden, die bijna veertig bladzijden beslaat in ‘Requiem for a Nun’, staat een briljante passage tussen alle lariekoek, waarover ene Gully Jimson in ‘The Horse’s Mouth’ vrolijk opmerkt: “… Het is net zoiets als het liedje “Annie Laurie” in scheten door een sleutelgat spelen. Het is misschien heel knap, maar is het al die moeite wel waard?... ". Theroux: “… Al valt het niet mee om buiten faculteiten Engelse taal en letterkunde veel mensen te vinden die hem voor hun plezier lezen, een deel van Faulkners Zuiden bestaat nog steeds, niet op het land, maar als raciale herinnering. Aan het begin van zijn schrijvende leven nam hij een reusachtige taak op zich, namelijk om een fictionele wereld te scheppen van een archetypische county in Mississippi waar alles gebeurde: om aan zuiderlingen uit te leggen wie ze waren en waar ze vandaan kwamen…”. Ralph Ellison, de schrijver van ‘Invisible Man’: “… Als je iets te weten wilt komen over de dynamiek van het Zuiden, de persoonlijke relaties in het Zuiden tussen ruwweg 1874 en vandaag, stap je niet naar de geschiedkundigen; zelfs niet naar de zwarte geschiedkundigen. Je stapt naar William Faulkner en Robert Penn Warren…”.
Limbische resonantie
Theroux legt de vinger bij het extravangante in de literatuur van het Zuiden. Alsof de kale feiten van de werkelijkheid met zijn discriminatie, verveling, armoede, uitputting, de alledaagse wreedheden en beledigingen, het verdriet en de fatale misverstanden verhuld worden: “… Tijdens mijn vorige tocht op de oevers van de Savannah was ik langs het grensstadje Wrens in Georgia gekomen, waar Erskine Caldwell als kind had gewoond, die blijkbaar geïnspireerd door het plattelandsvolk dat hij kende ‘Tobacco Road’ (1932) had geschreven, een van zijn vroegste en meest succesvolle romans. Het is het verhaal van deelpachter Jeeter Lester en zijn vrouw Ada, die geen tanden heeft (‘ze had sinds haar achtste jaar snuif gebruikt’) en zijn zoon Dude, die met een veel oudere vrouw trouwt, Bessie (die geen neus heeft), zijn dochter Ellie Mae (die doofstom is en een hazenlip heeft), en zijn dochter Pearl, die hij uithuwelijkt aan zijn vriend Lov Bensey zodra zij twaalf wordt – en deze bruid van twaalf slaapt op de grond en weigert het huwelijksbed te delen met de veel oudere Lov, die diep gekrenkt is door de afkeer van zijn kindbruidje. Wat is hier in vredesnaam gaande?...”. En even verder: “… Dus we hebben een nachtmerrieachtige literatuur over dwergen, gebochelden, albino’s, nachtheksen en abnormale types (in Faulkners ‘Sanctuary’ verkracht de impotente Popeye met zijn ‘gele klodders van ogen’ Temple Drake met een maïskolf); maar er is nauwelijks sprake van dwangarbeid, raciaal geweld, extreme rassenscheiding en het lynchen van zwarten. Die heksensabbat van zonderlingen kom je door het hele oeuvre van Flannery O’Connor en Carson McCullers tegen, en in de vroege Truman Capote…”. Herhaaldelijk vergelijkt hij het Zuiden met het Rusland na de lijfeigenschap uit de verhalen van Tsjechov en Gogol. Over Henry David Thoreau: “… In zijn experiment met de onafhankelijkheid op zijn achtentwintigste, toen hij op de oever van de Walden Pond een hutje bouwde, wordt hij vaak afgeschilderd als een eenzame getuige die een kluizenaarsbestaan leidde in de wildernis. In werkelijkheid zat hij maar zo’n drie kilometer van zijn moeder vandaan, die pastijen voor hem bakte en zijn kleren waste…”. En over Steinbeck: “… ‘De Mojave-woestijn is een onmetelijke, nog steeds beangstigende woestijn,’ schrijft John Steinbeck in ‘Travels with Charlie’ (1962). En dit is een voorbeeld van zo’n gevaar: ‘Op nog geen vijftig meter van me vandaan stonden twee prairiewolven naar me te kijken. (…) Mijn opvoeding zei: “Schiet!” ’ De onderzoeksjournalist Bill Steigerwald deed Steinbecks tocht over en toonde in ‘Dogging Steinbeck’ (2012) aan dat de aanstaande Nobelprijswinnaar de helft van de plaatsen die hij beschreef niet echt had bezocht, dat hij een groot deel van de tijd in uitstekende hotels de dure jongen uithing met zijn vrouw, en dat veel van wat hij schreef in elkaar geflanst, gefictionaliseerd geblaat was, en dat er misschien geen prairiewolf was…” (zie ook "Reizen zonder John" van Geert Mak). Voor wie al die schrijvers een worst zal wezen, valt uit “Het diepe Zuiden” in verband met het losgebarsten racismedebat van deze week rond rapper Typhoon, presentatrice Sylvana Simons en Zwarte Piet, ook wel wat te leren. Ik ben er zeker genuanceerder over gaan denken. De bejaarde schrijfster Mary T.: “… Limbische resonantie, dat heb je nodig…”. Theroux: “… Ik schreef het op en later kwam ik erachter dat het gedefinieerd werd als ‘een stemming die aanstekelijk werkt’, een instinctief begrijpen van andermans emoties; in één woord: empathie…”.
Uitgave: Atlas Contact – 2016, vertaling Miebeth van Horn, foto’s Steve McCurry, 512 blz., ISBN 978 904 503 051 7, € 34,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten