woensdag 14 november 2012
Supergelukkig – Tatjana van Zanten
Een vrouwenboek met de sarcastische titel “Supergelukkig” staat natuurlijk garant voor een verhaal waarin mensen helemaal niet gelukkig zijn. Tatjana van Zanten (1966) schreef een sleutelroman die, vanwege de opschudding die vorige week ontstond na de zelfmoord van de gepeste student Tim Ribberink, bijzonder actueel is. Naast het hilarische ‘Gooische vrouwen’- karakter, draait “Supergelukkig” om het nichtje van de schrijfster, een groep-acht-meisje, dat weggepest wordt uit het elitedorp Bloemendaal, en ergens in het verhaal opduikt in een open slaapkamerraam, met haar voeten naar buiten bungelend. Waar het meisje aan denkt is duidelijk…
Alle dagen feest
Als de Amsterdamse Tatjana de drukte en het lawaai in de hoofdstad beu is, strijkt ze met haar gezin neer in het lommerrijke villadorp Bloemendaal: zon, zand, zee, veel ‘oud geld’, nog meer ‘nieuw geld’, en vriendin/nicht Lot in de buurt. Het is alle dagen feest. Met haar stinkend rijke buurvrouw sjeest ze de plaatselijke borrels en partijen af. Binnen no time leert Tatjana alle ins en outs van het mondaine leven kennen. En wij ook. Waarschijnlijk is Tatjana met haar verkeerde kleren, slordige knotje en ongewassen tien jaar oude barrel van een auto geen rivale; de dorpelingen vertellen haar álles: “… ‘Oké, maar beloof me dat je het aan niemand, absoluut helemaal aan niemand, zult vertellen. Beloof het!’ ‘Ik beloof het.’ ‘Echt?’ ‘Echt. Aan wie zou ik het nou moeten vertellen?’…” (tsja, aan heel lezend Nederland misschien?).
Mijn werkster heeft het beter dan ik
In hedonistisch Bloemendaal valt niet te leven zonder lid te zijn van de hockeyclub - en dat ben je niet zomaar: vijf leden moeten je voordragen als aspirant-lid, zelfs Marco van Basten is dat niet gelukt -, waar de sportiefste prestaties trouwens voornamelijk geleverd worden op het gebied van netwerken, vreemd-gaan en drinken: “… ‘Wij staan van alle gemeenten bovenaan met drankgebruik. Hebben jullie de krant gelezen?’ ‘Ja, ik heb het gelezen’, bevestig ik. ‘Maar hoe kun je dat nou meten?’ ‘De glasbakken. Dat houden ze goed bij, hoor, wat daar in gaat’…”.
Als de gerenommeerde zakenvrouwen niet werken zitten ze óf bij de hairstylist óf bij de schoonheidsspecialiste óf in het exclusieve wellness- en sportcentrum Parkduin.
Voortdurend zijn ze druk met de verbouwing van hun woning of van hun vege lijf; en dat laatste nog niet eens zozeer om een eventuele partner te behagen – is mijn indruk -, maar eerder om elkaar de ogen uit te steken.
Allemaal hebben ze problemen: “… ‘Mijn werkster heeft een beter leven dan ik!’ Ik probeer haar te troosten. Want het is geen kleinigheid, als je in een villa van een paar miljoen woont, in een Porsche rijdt, de lastige uurtjes van de kinderen door de au pair laat afhandelen, je net een feest van 30.000 euro hebt gegeven, en je toch moet concluderen dat je werkster het beter voor elkaar heeft. Hoe slecht kan een mens eraan toe zijn?...”, een eigen psycholoog, en als het even kan ook nog een personal trainer voor de hond.
It’s hard to be rich.
Winners en losers
Bloemendaal wordt bevolkt door twee soorten mensen: winners en losers. Je telt pas mee als je goed bent voor 20 miljoen. Het leven is een competitieve ratrace: “… Toen hij op de voorpagina van De Telegraaf stond, als hoofdverdachte in die fraudezaak, toen bestonden ze niet meer, toen was in één keer iedereen weg. Niet omdat hij gefraudeerd had, want er zijn er genoeg die de belasting oplichten, maar omdat hij verloren had. Verliezen is zwakte. Scheiden is zwakte…”.
Tatjana van Zanten: “… De au pairs leven eigenlijk het leven dat de moeders zelf voor ogen moet hebben gestaan. Ooit. Maar de au pairs zijn degenen die de hele dag in hun mooie huizen zitten, in die dure auto’s rijden en meegaan naar zwemles. Zij zien de kinderen opgroeien en troosten hen als ze gevallen zijn, zij zijn erbij als ze hun eerste tand verliezen. Het is een triest beeld, bijna net zo triest als het beeld van dat schattige meisje van nog geen drie jaar oud dat ik regelmatig ’s ochtends bij de kinderopvang uit een taxi zie stappen. Keurig gekleed, om door een ringetje te halen. Met haar Winnie de Poeh-rugzakje om. De taxi rijdt weg en dan loopt ze in haar eentje naar het hek van de kinderopvang. Die paar meter nadat de taxi weg is gereden, die, wat zal het zijn, tien seconden dat ze daar helemaal in haar eentje gaat. Zo klein…”.
Gepest bij het leven
In deze wereld groeit Maartje op: de laagste in de pickorde van haar klas vol aankomende hoogbegaafde (het lijkt wel besmettelijk) gymnasiumklanten en gepest bij het leven. Wie haar ouders en tante Tatjana er ook op aanspreken: niemand geeft thuis. Buurvrouw Babs, die s’morgens uit pure ellende al aan de wiet en de wijn zit, weet precies hoe het zit: “… Er wordt al jaren gepest. Daar staat de school om bekend: hoge Cito-scores en pesten… Je hebt de directeur nu zelf gesproken. Denk je dat die opgewassen is tegen het soort ouders dat hier kinderen op school heeft? Dat zijn topadvocaten, ondernemers, CEO’s van multinationals; dat zijn mensen die geen “nee” accepteren. Die maken gehakt van haar. Ze laat de kinderen die pesten met rust. Omdat dat makkelijker is dan de discussie met hen aangaan, want dan krijgt ze de ouders van de pesters op bezoek…”.
Eén keer heeft ze zelf iets meegemaakt met haar oudste: “… Hij was de enige die niet werd uitgenodigd voor een verjaardagspartijtje. Toen hebben we in recordtempo een feest georganiseerd dat net een dag voor dat partijtje plaatsvond. We hebben een grote boot gehuurd met clowns, goochelaars en vuurspuwers, en toen hebben we alle kinderen gevraagd. Op één na. Jij mag raden wie. Daarna is het nooit meer voorgekomen. Je moet gelijk terugslaan. Nog harder terugslaan. Dan weten ze met wie ze te maken hebben…”.
Zo doe je dat in Bloemendaal.
Als Tatjana het woord ‘testen’ laat vallen verslikt ze zich bijna: “… Dom. Want in de eerste plaats vinden ze altijd wel iets als ze gaan zoeken. Mijn eigen broer is psycholoog, en die kan het weten. En in de tweede plaats is het de tactiek van de school. Ze laten een kind testen en dan komt er iets uit en als de problemen oplopen, zeggen ze: "Het komt door het kind, want daar is iets mee."…”.
Autistisch
Maar het kwaad is al geschied, en Maartje wordt inderdaad als ‘autistisch’ afgeserveerd. Als het pesten zo erg wordt dat ze niet meer naar school wil, zijn de ouders gedwongen een andere school te zoeken, wat niet meevalt, omdat scholen niet zitten te wachten op ‘zorgleerlingen’. De pesters pesten gewoon door als ze Maartje in het dorp tegen komen. Als ze er eentje eindelijk een klap verkoopt, staat er binnen de kortste keren politie op de stoep: aangifte wegens mishandeling. Het loopt zo keihard uit de klauwen in het sjieke Bloemendaal dat er rechters en advocaten aan te pas moeten komen.
Wat te doen tegen pesten
Ik heb de afgelopen tijd heel vaak gehoord dat er weinig te doen valt tegen pesten. Waar slaat dat op? Natuurlijk is er wat tegen pesten te doen. Het mooiste verhaal uit dit boek gaat “… over een juf in New York die haar leerlingen aan het begin van het jaar een vel papier gaf met de opdracht het te verkreukelen, erop te springen en ermee te gooien. Er zoveel mogelijk vouwtjes in te maken. Daarna moesten ze het papier weer zo netjes mogelijk proberen te maken en het weer zo glad mogelijk strijken, wat natuurlijk niet goed lukte. Vervolgens moesten ze ‘sorry, sorry’ zeggen tegen het papier, maar ook dat deed de kreukels en vouwen niet verdwijnen. ‘Kijk’, zei de juf tegen de kinderen, ‘zo gaat het ook met kinderen die gepest worden. Ook al zeg je sorry, die vouwtjes en deukjes gaan er nooit meer uit…”.
En neem de zoon van Tatjana zelf, die als hij hoort dat zijn nichtje zelfs op het hockeyveld wordt gepest, de grootste pestkop en haar vriendinnen vertelt dat als het niet afgelopen is hij elke zaterdag met al zijn vrienden naar het hockeyen komt kijken, en dat dat allemaal Surinamers en Turken zijn, en dat ze dan met z’n allen “Emmy! Emmy! Emmy!” gaan lopen schreeuwen, waarop zijn moeder verzucht: “… Het is ook wel ontnuchterend dat de oplossing zo eenvoudig en bijna banaal is. Als je dat had geweten, had je beter gelijk de Hells Angels in kunnen schakelen…”.
Tevreden
Achteraf vertelt het bewuste nichtje in een interview in het Haarlems Dagblad van 7 november 2012 dat ze het lastig vindt dat haar tante die nare tijd te boek heeft gesteld, “maar we vinden het allebei belangrijk dat het niet onopgemerkt blijft”. Wat een moed!
“Supergelukkig” is bijna illustrerend voor alles wat ik heb geschreven over de non-fictie boeken “Identiteit” van Paul Verhaeghe (zie mijn blog van 10.10.12), “Happy me” van Sanne Bloemink (zie mijn blog van 17.10.12) en “Compassie” van Karen Armstrong (zie mijn blog van 06.11.12).
Voor de christelijke lezer: ook al praten sommige Bloemendalers zo bekakt dat het lijkt of ze het erom doen, volgens Tatjana; ze kunnen geen twee zinnen zeggen zonder te vloeken (ik heb van een anonymus op mijn kop gehad omdat dat ik daar te weinig aandacht aan besteed – dus hierbij).
Ik vraag me af wat Bloemendaal zelf van dit verhaal vindt. Ik bedoel: het is zo erg dat er volgens mij geen hond meer wil wonen. Buiten een verdwaalde psycholoog of bouwvakker, misschien. Die weten tenminste zeker dat daar werk is te vinden. Wel fijn in deze tijden van crisis.
Wat mijzelf betreft: ik ben weer helemaal tevreden met mijn 'Mien Doorsnee'-lot…
“Supergelukkig” is voor €18,90 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).
Uitgave: Thomas Rap - 2012
Abonneren op:
Reacties posten
(
Atom
)
Geen opmerkingen :
Een reactie posten