Menu

maandag 23 juli 2018

Hoe alles moest beginnen – Thomas Verbogt


Vorig jaar zag ik op het Film by the Sea college de documentaire over Thomas Verbogt (Nijmegen, 1952): “Ik begon te schrijven toen ik drie was”: zie hier. “Hoe alles moest beginnen” ademt dezelfde langzame, dromerige sfeer. Zijn ziekenhuisopname wegens een ernstige herseninfectie - op driejarige leeftijd - en daardoor langdurige scheiding van zijn ouders, is een zwaar thema in het boek. “…Je had wel dood kunnen zijn…”, een zinnetje uitgesproken door zijn moeder, komt vaak terug. Had de kleine Thomas een soort bijna-dood-ervaring? Daarvan is bekend dat het het leven hevig en ingrijpend beïnvloedt. Ik ben iemand die vrij stevig met beide benen op aarde sta; ik moest nogal mijn best doen om in het verhaal te komen. Maar uiteindelijk vond ik het fantastisch. Het boek ademt stilte. Je moet je er maar gewoon door laten meevoeren. Dan zie je wel wat het je brengt.

Waartoe zijn wij op aarde...

“Hoe alles moest beginnen” herinnert direct weer aan het einde van “Gloed” (Sándor Márai - 1942 – soms heb ik het gevoel dat de meeste literatuur en ook muziek en misschien wel alle kunst enkel een voetnoot zijn bij dit fragment): “… Denk jij ook dat het leven geen andere zin heeft dan de passie, die op een dag ons hart, onze ziel en ons lichaam doordringt, en dan eeuwig blijft branden, tot de dood? Wat er intussen ook gebeurt? En dat we, als we dat hebben beleefd, niet voor niets geleefd hebben? Is passie zo diep, zo wreed, zo groots, zo onmenselijk? En geldt zij misschien niet eens voor een persoon, maar voor het verlangen zelf? Dat is de vraag. Of geldt zij toch voor een persoon, eeuwig en altijd voor die ene geheimzinnige persoon, die goed kan zijn of slecht, want de intensiteit van de passie hangt niet af van de daden en eigenschappen van het object van onze passie? Geef antwoord, als je kunt…”. Die ene is voor Thomas zijn buurmeisje: Licia. Het equivalent van het voorgaande: “… Soms gaven we elkaar briefjes mee voor in de klas. Ik heb er één bewaard, waarom niet allemaal weet ik niet. Op dat ene briefje, het is van haar, staat een zon getekend en we zitten erin. Het is een kinderachtige tekening, maar ik herinner me nog de warme glimlach die ik voelde toen ik ernaar keek, terwijl de onderwijzer godsdienstles gaf en ons leerde wat het antwoord was op de vraag waartoe wij op aarde zijn…”. Thomas: “… Ik was een gesloten kind, niet uit onmacht, ik had zelf de boel dichtgedaan. En zo is de boel een groot deel van mijn leven gebleven…”. De enige die hij toelaat is Licia, wier vriendelijke moeder is overleden omdat ze het ‘aan haar hart’ had, zoals de buurt fluistert. De zesjarige Thomas heeft geen idee wat dat betekent. Samen huppelen ze de dagen door in ‘een regen van licht’. Prachtig vertelt Thomas hoe hij als negenjarige een druppel zweet van haar blote rug likt als ze ziek en met koorts in bed ligt. Hoe hun ontwakende seksualiteit voorzichtig aanzet tot experimenteren, als ze horen van een zus en een vriend van een oudere jongen: “… ‘Ze kussen met hun tongen,’ zei Ivan. ‘En daarna voelen ze onder elkaars kleren.’…”. Baricco zegt dat elk verhaal zijn eigen muziek heeft. Licia haalt er ‘Take Five’ van Dave Brubeck bij: “… Moet je even goed luisteren. De piano is het geluid van het leven en wij zijn de melodie die de saxofonist speelt…”. Soms doet Licia moeilijk en begrijpt hij haar niet helemaal. Zoals die keer dat meneer Beelen vraagt of ze zin hebben in een flesje cassis: “… ‘Jullie hoeven jullie kleren echt niet aan te houden. Het is zo warm vandaag. Hebben jullie het niet warm?’ Terwijl hij dat zei, keek hij naar de grond, naar de tegels op zijn terras, waar helemaal niets te zien was. Hij zweeg even, wij ook, we deden alsof we naar de muziek luisterden door in de richting te kijken van waaruit die kwam. ‘Spelen jullie weleens vader-en-moedertje?’ vroeg meneer Beelen. Of doktertje?’ Zijn stem klonk droog, bijna dor, alsof die dadelijk stof werd, stof dat hij vermoeid uithoestte. ‘Wij moeten gaan,’ zei Licia. ‘Ik heb papa beloofd dat ik boodschappen doe.’…”. Die nacht fikt zijn huis af… De wereld van de twaalfjarige Thomas stort in als Licia vertelt dat ze met haar vader en zijn nieuwe vriendin naar Rome gaat verhuizen. Hij voelt zich verraden. Waarom gaat ze mee? Waarom blijft ze niet bij hem? Waarom wordt er niet gezocht naar een oplossing?

Een hart kan toch maar één keer scheuren?
Negen jaar later zien ze elkaar weer als hij Licia op gaat zoeken in Rome. Ze zijn totaal uit elkaar gegroeid. Op de terugrit van het station zegt ze dat ze aan ‘de verkeerde kant’ van de wereld staat: “… ‘Hoezo?’ ‘Kijk dadelijk maar naar ons huis. We zijn er bijna.’…”. Hij begrijpt het pas als hij de roomkleurige villa inclusief park en zwembad ziet, die in een film thuishoort: “… een ontmoetingsplek voor mensen die geen idee hebben hoe steenrijk ze zijn en houden van mierzoete verveling…”. Hij voelt zich vreselijk. De avond daarop is er een tuinfeest. Niemand die zich wat van hem aantrekt, behalve de nieuwe vrouw van de vader van Licia, Milena. Een kunstenares op doorbreken in New York. Met haar schilderijen wil ze enkel ‘troosten’. Na afloop van het feest: “… ‘Ik ben bang dat je je niet geamuseerd hebt,’ zegt ze, niet bezorgd maar constaterend. Ze haalt meteen haar schouders op. ‘Ik kon je niet helpen. Ik moet zelf ook altijd zo mijn best doen. Als iemand me dan vraagt of ik me amuseer, word ik zenuwachtig. Want ik weet echt niet hoe dat moet.’…”. Ze zegt dat ze meteen zag dat hij weg wilde, vanaf de eerste minuut dat hij er was. Ze heeft het over het hartverscheurende afscheid toen hij en Licia als kinderen uit elkaar werden gehaald: “… Ken jij dat lied, ‘The First Cut Is the Deepest’? Mooi lied, mooi wáár lied. Alles wat je daarna probeert, zijn alleen pogingen om net te doen alsof het hartverscheurende niet definitief is. Een hart kan toch maar één keer scheuren? Klets ik nou?’ ‘Je kletst helemaal niet,’ zeg ik. ‘Integendeel.’ ‘Ik heb het allemaal gezien, jongen.’ …”. Dat ze jongen zegt – dat doet anders alleen zijn moeder. Onbedoeld stuit hij op Licia die innig een ouwe vetzak omhelst. Die nacht zullen ze als afscheid zowel woedend als overstuur met elkaar naar bed gaan. Thomas moet vooral goed begrijpen dat er in het leven van Licia geen plaats meer is voor hem. Dat was het dan. De volgende ochtend vertrekt hij.

The third

Tussendoor weet de schrijver de situatie zo te manoeuvreren dat je in een context belandt waarin hij de meest prangende levensvragen stelt (zoals ook wel eens in eenvoudiger vorm op van die pickwick theelabeltjes staan): “… ‘Als je teruggaat naar lang geleden, naar je kindertijd of iets later, herinner je je dan nog het moment dat je dacht: zo wil ik leven. Misschien dacht je dat niet zo, maar was je ergens, zag je iets, sprak je iemand en alles was perfect en je wist dat nu je leven begonnen was, zoiets’. En: ‘Is dat de belangrijkste herinnering in je leven? Of had je door je over te geven aan die gebeurtenis en aan de gedachte die die gebeurtenis teweegbracht ruimte gemaakt voor een nog belangrijker herinnering?’…”. Of: “… ‘Noem een geur van geluk. Je weet wel, zo’n geur die intense opluchting veroorzaakt. En nu niet zeggen: gebakken brood in de vroege ochtend. Want dat is zo’n geur van iedereen.’ Wat van iedereen is, willen we niet…”. Of: “… ‘Nu je het toch over een vriend hebt, weten we nog wanneer we ons van vriendschap bewust waren? Dat je, toevallig, met iemand in contact kwam, toevallig in een weergaloos gesprek verzeild raakte en een uur later wist je dat je met een vriend of vriendin voor het leven stond te praten?’ Wist ik…”. Of: “… ‘Ik las vandaag voor het eerst ‘The Waste Land’ van Eliot echt goed, eindelijk bond mijn aandacht me voorgoed aan deze onweerstaanbare woorden. En ik weet nu wat de belangrijkste passage in dat gedicht is: ‘Who is the third who walks always beside you? / When I count, there are only you and I together / But when I look ahead up the white road / There is always another one walking beside you’….” (dan zijn we weer terug bij Sándor Márai, lijkt mij – of voor hetzelfde geld bij een wedergeboren christen). Daar ga je over nadenken, toch?!

Niemand weet toch hoe het moet?
Als ze bijna veertig zijn komt Thomas Licia opnieuw tegen. Als een duvel uit een doosje doemt ze op in een tv-programma over de Rote Armee Fraktion, dat hij zijdelings bekijkt. Ze blijkt een paar keer te zijn ondervraagd omdat er in de tuin van het huis dat ze dan bewoont - in Keulen - één van de maskers is gevonden die leden van de terreurgroep destijds hebben gebruikt. Heeft ze banden met de RAF? De schrijver suggereert het een en ander maar gaat daar niet verder op door. In Rome heeft Licia het een keer over de groep gehad. Als Thomas het ‘vijandige’ landhuis in Keulen opzoekt, waar Licia hem al gauw weer alleen laat, vindt hij een pistool. Op allerlei manieren steekt de schrijver muziek in het verhaal. Terwijl hij naar Duitsland rijdt trommelen Thomas’ vingers met ‘Driver’s Seat’ van Sniff’n the Tears mee. Ondertussen bedenkt hij dat Licia een geheim met zich mee moet dragen. Dat er ‘iets’ is met haar. Het is de zomer van ‘Love Me Do’ en de musical ‘Hair’. Over haar veel te jong overleden vader: “… Misschien is de dood de zachtmoedigste gebeurtenis in ons leven, niet de beste, nee, zo erg is het leven echt niet. Als je dat denkt, heb je van je leven een mislukking gemaakt of heb je toegestaan dat het leven er een van jou maakte…”. Hun gesprek leidt tot lange beschouwingen van Thomas over zijn eigen vader, die zich zorgen maakte of zijn teruggetrokken, dromerige zoon het leven wel aan zou kunnen: “… zo is het leven niet. Maar zo is het leven wel, ik leef het toch. En dan zeg je misschien: je verschuilt je, je maakt jezelf iets wijs. En dan zeg ik: nou en? In principe mogen we toch zelf weten hoe we het doen, al die uren, dagen, al die jaren. Niemand weet toch hoe het moet?...”. Verder gaat het over zijn ziekenhuisopname toen hij drie was, waarna hij het leven nooit meer heeft vertrouwd. Na een nacht in het stille huis hoort hij een viool en komt hij er achter dat er nog iemand in huis is: Francine, de achttienjarige dochter van Licia. Even daarvoor: “… De enige met wie ik een kind zou willen hebben, is Licia natuurlijk, het kind dat wij niet meer zijn en dat we beter hadden moeten beschermen…”. Het is een overrompelende ervaring. Het is alsof hij zijn tweelingziel ontmoet. Hij vraagt haar of ze 'De winter' van Vivaldi wil spelen. Hij herinnert zich Licia die ooit tegen hem zei dat dat misschien wel het mooiste was wat ze ooit had gehoord. Wie weet is dat wel zo…

Ouder, niet wijzer, vol schade en schande
Op zijn drieënzestigste duikt Licia opnieuw op. Tijdens de uitvaart van zijn moeder. Natuurlijk is Thomas allang met een andere vrouw. Ze spreken af elkaar later nog eens in hun geboorteplaats te ontmoeten. Om door de oude buurt te lopen: “… Licia brengt haar rechterhand naar haar mond en vormt een toeter: ‘Dames en heren, ze zijn terug, Licia en Thomas, na vijftig jaar zijn ze eindelijk terug, ouder, niet wijzer, vol schade en schande.’…”. Daar openbaart Licia wat ze altijd voor Thomas verborgen heeft gehouden, maar wat hij toch ergens wel heeft geweten. Ik ga natuurlijk niet álles vertellen…

Uitgave: Nieuw Amsterdam – 2017, 240 blz., ISBN 978 904 682 290 6, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten