Menu

maandag 22 januari 2018

De moeder – Maxim Gorki


Voor Gorki (1868-1936) was God de socialistische toekomst, vertelt filosoof John Gray in “Het onsterfelijkheidscomité” - zie mijn vorige blog. Dat is goed te merken in Gorki’s roman “De moeder”, die zich afspeelt in het tsaristische Rusland van eind negentiende eeuw. Op een uiterst sentimentele wijze wordt de opkomende socialistische revolutie beschreven. De moeder, een arme sloof met een alcoholistische echtgenoot, schreit emmers tranen. Maar gelukkig is daar haar zoon, de eniggeborene, een bijna onaardse held: hij drinkt niet, hij leest boeken. Het verhaal heeft een aperte W.G. van der Hulst-sfeer. Ik ben met dat laatste opgegroeid dus het had voor mij iets heel warms. Tegen de achtergrond van John Gray’s werk is het intrigerend om Gorki te lezen. Het geeft een bijzonder reliëf aan zijn wereldberoemde verhaal.

Zorgen

Gorki begint met een schets van de uitgeputte fabrieksarbeiders die, dag in dag uit, als vee in dezelfde stompzinnige tredmolen worden gejaagd, tot ze zichzelf, na zo’n vijftig jaar onveranderlijk en gedachteloos het graf in hebben gezopen. Iedere avond gooit de gewelddadige vader van Pawel Wlassow na het eten het vaatwerk op de vloer - als zijn moeder het niet vlug genoeg heeft weggeruimd -, gaat met een fles jenever voor zich zitten, heft met gesloten ogen een weemoedig lied aan waarvan de melodie doet denken aan wolvengehuil in de winter, en drinkt net zolang tot hij met zijn kop op tafel in slaap valt. Voor dag en dauw klinkt de fabrieksfluit weer. Als Pawel veertien is pikt hij de agressie van pa niet langer en komt in opstand. Zijn vader reageert stomverbaasd maar geïntimideerd. Vanaf die tijd kijkt hij zijn zoon niet meer aan, praat niet meer tegen hem, maar raakt hem gelukkig ook niet meer aan. Na twee jaar gaat de vader dood, enkel betreurd door een grote, zwarte hond die hem bij iedere stap vergezelde: de enige tegen wie hij nooit vloekte of tekeer ging. Pawel probeert ook een paar keer dronken te worden, gaat uit, maar het bekoort hem steeds minder en al gauw zit hij ’s avonds voornamelijk met een boekje in een hoekje. Hij geeft vrijwel zijn hele werkloon aan zijn moeder, maakt in de weekenden zijn eigen bed op, veegt af en toe de hut aan waar ze wonen. Dat is allemaal hartstikke leuk natuurlijk, maar is het wel normaal? Waarom zit hij niet achter de meiden aan? Ligt die bruut van een vent van haar eindelijk onder de grond, maakt de moeder zich weer zorgen om zoontje lief. Na twee jaar aanzien besluit ze hem eens te vragen wat hij zoal leest. Ze schrikt zich een hoedje als hij vertelt over zijn revolutionaire literatuur waarvoor hij in de gevangenis kan belanden.

Een nieuw hartje

Gaandeweg begint Pawel ’s avonds gelijkgestemden uit te nodigen met wie hij heftige discussies voert, terwijl de bange moeder zwijgend toeluistert. Ze voelt zich oud (ze is nog maar net veertig) en dom. Gorki beschrijft het socialisme inderdaad in godsdienstige termen, zoals John Gray beweert. Als het gaat over de revolutionairen in Duitsland en Italië, stelt iemand voor: “… Het zou prachtig zijn hun eens te schrijven, kameraden; wat denken jullie ervan? Opdat ze gewaarworden dat er in het verre Rusland vrienden van hen leven, arbeiders die dezelfde religie hebben en belijden als zij; opdat ze weten dat hier kameraden wonen die hetzelfde doel nastreven en zich verheugen in hun overwinningen…”. Gloedvolle betogen worden gehouden over de geestverwantschap tussen alle arbeiders. En, inderdaad heel gnostisch: “… Voor ons bestaan er geen naties, geen volken; alleen maar kameraden en vijanden…”. Wie niet voor ons is, is tegen ons. Het gaat om de ‘waarheid’ en niets anders dan de ‘waarheid’. De socialistische welteverstaan. De waarheid zal het proletariaat vrij maken. Dat zijn diep-religieuze teksten die ik eerder heb gehoord – zie hier. De moeder snapt er dan wel geen biet van, maar heeft desondanks het gevoel “… dat er in waarheid iets groots en lichts, iets dat geleek op de zon aan de hemel, in de wereld geboren werd…”. Er klinken nieuwe liederen: “… Die zong men halfluid en bedachtzaam, ernstig als in een kerk…”. Volgens een debater gaat het om niet minder dan een ‘nieuw hartje’: “… Niet in het hoofd, maar in het hart ligt het begin!... Dat is nu eenmaal een plaats in het binnenste van de mens waarop niets anders gedijt… ‘Alleen het verstand,’ zei Pawel met vastheid, ‘alleen het verstand zal de mensen bevrijden! ‘Het verstand geeft geen kracht,’ antwoordde Rybin luid en koppig. ‘Het hart geeft kracht – niet het hoofd; zo is het maar…”. Je kunt de God van de kerk wel afzweren, maar “… Het heiligdom mag niet leeg blijven. Waar God leeft, is een zieke plek… en wanneer die uit de ziel verdwijnt, ontstaat er een wond - zo is het! Pawel, men moet een nieuwe God, een God voor allen scheppen, die geen rechter en geen krijgsman, maar de vriend van de mens is…”. Pawel werpt tegen dat Christus een dergelijk iemand was. Echter, volgens zijn dispuutgenoot was Christus niet veel zaaks. Hij bezat geen vaste geest: “… Moge de kelk aan mij voorbijgaan – heeft hij gezegd… Hij heeft ook de keizer erkend… een God kan geen vaste macht van de ene mens over de andere erkennen, hij moet de hele macht zijn! Hij kan zijn ziel niet verdelen en zeggen: dit deel is goddelijk en dit deel is menselijk. Christus evenwel heeft de handel erkend… en het huwelijk… en ook de vijgenboom heeft hij ten onrechte vervloekt… Was die er dan schuld aan dat hij geen vruchten droeg? Mijn ziel is ook niet uit eigen wil onvruchtbaar… of heb ik er soms boosheid en haat in gezaaid? …”. Zeg nu zelf. Het is duidelijk dat de redenaar Malevitsj (zie mijn vorige blog) - nog - niet kende: “… De mens is niet uit één stuk… God maakte de mens rond en uit één stuk… God schept steeds iets ronds; zo is de aarde en de sterren en alles wat wij zien… Al het hoekige heeft de mens gemaakt… “. Maar “… De kerk evenwel is het graf van God en het graf van de mensen…”.

Goede woorden zijn bij mij niet duur
Pawel en zijn kameraden beginnen in het geheim vlugschriften te verspreiden in de fabriek om de arbeiders op te stoken. Het loopt in de gaten dat er in de hut van hem en zijn moeder drukke samenkomsten worden gehouden. Steeds vaker neemt Pawel het in het openbaar op voor de fabrieksslaven. Bij het gezag komt hij bekend te staan als oproerkraaier. Midden in de nacht vinden er huiszoekingen plaats. Uiteindelijk wordt Pawel, evenals veel van zijn vrienden, opgepakt en opgesloten. Om de verdenking te ontkrachten besluit zijn moeder zelf de revolutionaire traktaatjes onder de arbeiders te gaan uitdelen. Ze smokkelt ze mee met haar koopwaar: ketels vol eten. Ondertussen wordt ze getroost door een betoverende schoonheid die alles voor de goede zaak over heeft en in wie ze al snel de ideale schoondochter ziet: “… ‘Wie beloont je voor dit alles?’ vroeg de moeder. En met een zucht gaf zij zelf het antwoord: ‘Niemand dan God! Maar u gelooft zeker niet aan hem?’ ‘Neen,’ antwoordde het meisje kortaf en met haar hoofd schuddend. ‘En ik wil u zeggen dat ik ù niet geloof!’ verklaarde de moeder plotseling opgewonden. Toen veegde ze haar met stof van kolen besmeurde handen snel aan haar schort af en vervolgde op een toon van diepe overtuiging: ‘U begrijpt uw geloof zelf niet! Hoe kunt u zulk een leven leiden zonder aan God te geloven?’…”. Hier en daar flitst een straal humor door het verhaal: “… ‘Bedankt voor het goede woord,’ zei zij lachend. Heengaande bromde hij: ‘Goede woorden zijn bij mij niet duur…’ ‘Maar er is niemand waartegen je ze zeggen kan,’ zei een smid jolig. Daarbij haalde hij verwonderd zijn schouders op en voegde er aan toe: ‘Zo is het leven, kinderen – er is niemand die men een goed woord kan geven… Niemand heeft er een verdiend…’. Wassili Goesew stond op, knoopte zijn jas dicht en riep: ‘Ik heb warm gegeten en ben toch koud geworden!’…”. Kameraden zwijgen “… als gekookte vissen…”, “… Gedachten zijn geen vlooien die je kan wegvangen…”, mensen hebben een “… als een spinnenweb zo’n kleverig gesprek…” met elkaar en “… Van kijken naar een heiligenbeeld wordt je niet vroom…”. Of wat dacht je van deze: “… Hoe vetter de pens, des te driester de mens…”.

Moord en doodslag

John Gray vertelt dat de marxistische Gorki vond dat de lagere vormen van menselijk leven maar beter konden uitsterven. Dat komt terug in een enorme ontboezeming naar aanleiding van een vermoorde politiespion: “…Voor mijzelf raak ik niemand aan! Voor de kameraden en voor de zaak ben ik tot alles in staat! Daarvoor kan ik zelfs iemand doden, al zou het mijn eigen zoon zijn…”. En even verder: “… Wat is eraan te doen? Men moet ook wel eens iemand haten, opdat de tijd komt dat men allen kan liefhebben. Men moet degene vernietigen die het leven bederft, de mensen met geld verkoopt om daarvoor roem en eer in te oogsten. Wanneer rechtschapen mensen worden dwars gezeten door een Judas die er op uit is om hen te verraden, word ik zelf een Judas wanneer ik hem niet vernietig. Dat zou zonde wezen? Daar zou ik het recht niet toe hebben? Maar onze heren hebben het recht er soldaten en beulen op na te houden, bordelen en gevangenissen, tuchthuizen en al die afschuwelijke dingen die voor hun rust en behaaglijkheid zorgen? … Soms moet ik hun wapen in de hand nemen… Wat zal ik anders? Ik neem het. Zij doden ons bij tientallen en honderden… dat geeft mij het recht de hand op te heffen en hem op een van de hoofden der vijanden te laten neersuizen, op diegene die mij het dichts op het lijf zit en mijn levenswerk meer dan anderen schaadt. Dat is de gebruikelijke logica. Daartegen keer ik mij echter, daar wil ik niets van weten! Ik weet dat uit zulk bloed niets voortkomt, het is onvruchtbaar!... De waarheid gedijt wanneer óns bloed de aarde met een rijke regen bevochtigt; hùn bedorven bloed gaat spoorloos verloren, dat weet ik. Maar ik neem de zonde op mij en dood wanneer ik zie dat het nodig is. Ik spreek slechts voor mijzelf… Mijn zonde sterft met mij, bevlekt de toekomst niet, bezoedelt niemand anders dan mij…”.

Men moet de mensen een egel onder de hersenpan zetten
Terwijl de moeder eeuwig in de weer is met de samowar luistert ze naar de opgewonden disputen tussen haar weer vrijgelaten zoon en zijn kamerdaden en bloeit langzaam op. Ze komt tot steeds meer begrip van de wereld om haar heen. Leert zichzelf weer lezen. Iemand over boeken (en daar ben ik het helemaal mee eens): “… Geef me boeken; maar zulke, dat degene die ze leest geen rust meer vindt. Men moet de mensen een egel onder hun hersenpan zetten, een egel vol stekels…”. En even verder: “… Een boek is nu zoveel als een licht in de nacht…”. Pawel krijgt het voor elkaar een 1 Mei-betoging op gang te brengen die weliswaar door soldaten uit elkaar gejaagd wordt. Weer wordt hij gearresteerd. De moeder weet zijn rode vaandel te bemachtigen en houdt haar eerste toespraak te midden van het toegestroomde volk. Omdat de grond onder haar voeten te gevaarlijk voor haar wordt, haalt een vrijgezelle en bemiddelde kameraad haar naar de stad. Van daaruit begint ze incognito verboden kranten naar allerlei uithoeken te brengen. Het resultaat: “… Steeds vaker hoorde de moeder onder eenvoudige mensen woorden die haar vroeger verschrikt hadden: oproer, socialisme, politiek. Zij werden spottend uitgesproken, maar achter die spot verscholen zich onhandige nieuwsgierigheid, vrees en hoop. Langzaam ontwaakten slaperige gedachten, de gedwongen rustige houding van vroeger tegenover de gebeurtenissen van de dag werd onzeker…”. Prachtig beschrijft Gorki het landschap waar ze te voet, per koets of per trein doorheen reist: “… Vette herfstraven liepen bezorgd over akkers; met een koud gefluit streek de wind over ze heen…”.

Macht corrumpeert

Op het eind van het boek verschijnt Pawel voor de rechtbank. Het vonnis staat al bij voorbaat vast: verbanning naar Siberië. Pawel houdt er een vlammende speech: “… Wij zijn – socialisten. Dat wil zeggen, wij zijn vijanden van de privaateigendom, die de mensen verdeelt, ze tegen elkaar opjaagt en onverzoenlijke belangentegenstellingen schept, die in het streven, deze vijandschap te bemantelen of te rechtvaardigen, liegt en de hele wereld door leugen, huichelarij en boosheid verderft… Wij zeggen: een maatschappij die de mensen slechts beschouwt als een middel om zich te verrijken is onmenselijk; wij kunnen ons met haar leugenachtige en huichelachtige moraal niet verzoenen. Haar cynisme en haar wreedheid tegenover de enkeling haten wij; wij willen en zullen tegen alle vormen van lichamelijke en geestelijke verknechting van de mensen door zulk een maatschappij, tegen alle soorten van mensenschennis strijden… Wij arbeiders zijn degenen door wier werkzaamheid alles tot stand wordt gebracht, van reusachtige machines tot kinderspeelgoed; wij zijn lieden, beroofd van het recht om voor hun menswaardigheid te strijden; ons wil en kan ieder in een bloot werktuig veranderen om zijn doeleinden te bereiken. Wij willen thans zoveel vrijheid hebben, dat het ons daardoor mogelijk wordt, mettertijd alle macht te veroveren. Onze oplossing is eenvoudig: weg met alle privaateigendom, alle productiemiddelen voor het volk, alle macht aan het volk, arbeid voor ieder verplicht! U ziet het – wij zijn opstandelingen!...”. Hij voorziet een duizendjarig vrederijk: “… Wij zullen overwinnen, wij arbeiders!... ”. Ook de goeden en geestelijk gezonden onder de machthebbers zullen zich bij de revolutionairen aansluiten: “… En de handen die ons thans wurgen, zullen spoedig broederlijk de onze drukken…”. Ooit zal het socialisme de vernielde wereld tot een harmonisch geheel smeden: “… Pawel zweeg een seconde lang en herhaalde zacht, maar met kracht ‘Dat zal komen!’…”. Als zijn moeder zijn gedrukte redevoering onder de ogen van een spion uitdeelt op een druk station wordt ze gedood door twee gendarmes. Toen ik van de week las hoe werkgevers, ondanks code rood en waarschuwingen voor windstoten van 140 kilometer per uur, vrachtwagenchauffeurs met lege trucks de weg op joegen, snapte ik de moeder wel een beetje: macht corrumpeert…

Uitgave: De Arbeiderspers – 2015, vertaling Peter Charles & J.A. Sandfort, 384 blz., ISBN 978 902 950 482 9, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten