Bij ons in de Jumbo staat een boekenkast vol tweedehands spul. Ik kijk er altijd even in als ik boodschappen doe. Tot mijn verrassing kwam ik het debuut van de Afro-Amerikaanse schrijver James Baldwin (1924 – 1987) tegen: “Go Tell It on the Mountain”, uit 1953, dat in 1984 werd uitgegeven door De Bezige Bij als “Verkondig het op de bergen”, in de vertaling van Wijmie Fijn van Draat. Tegenwoordig is het alleen nog te koop als “Kom, roep het van de bergen”, in 2019 uitgegeven door De Geus, in de vertaling van Reintje Ghoos en Jan Pieter van de Sterre. Ik houd er van af en toe een klassieker te lezen. “Go Tell It on the Mountain” beschrijft de veertiende verjaardag van John Grimes, het alter ego van James Baldwin, en evenals hij de stiefzoon van een zwarte fundamentalistische en charismatische prediker in Harlem-New York. De homoseksuele James Baldwin was de oudste van negen kinderen. In 1948 verkaste hij naar Parijs, waar de vrijheid lonkte. Het fascinerende is dat “Go Tell It on the Mountain” eigenlijk een ‘bekeringsverhaal’ is . Zeker in een tijd waarin de westerse kerken leeglopen, vind ik het bijzonder dat dit soort boeken óók in de canon van de wereldliteratuur voorkomen. Zo gaan spirituele ervaringen als deze niet verloren. Het verhaal heeft raakvlakken met “Knielen op een bed violen” van Jan Siebelink. John Grimes maakt eveneens iets als een 'Godsopenbaring' mee. Althans, hij beleeft dat zo. Alleen beschrijft Jan Siebelink, wiens leven wordt getekend door de vraag wat er in die ‘punt des tijds’ op de kwekerij plaatsvond, zoals hij ooit in een interview zei, dit gebeuren van buitenaf. James Baldwin van binnenuit. Dat maakt het werk alleen maar nóg authentieker.
Een ‘hels’ spektakel
John Grimes begint het eerste deel van zijn verhaal met te vertellen hoe in de zwarte pinkstergemeente ‘Tempel van de Vuurdopers’, waar zijn vader op dat moment hoofdouderling is, de zondag verloopt. Het hele boek door verraadt John een ontzagwekkende Bijbelkennis. Geen wonder, want iedereen gaat voordat de ochtenddienst begint naar de zondagsschool. Johns ouders met zijn babyzusje naar de klas voor volwassenen. Zijn andere zusje naar de kinderklas. En hij en zijn zondige broer Roy naar de tussenklas die onderwezen wordt door broeder Elisha, een zeventienjarige neef van de voorganger, waar John enorm tegenop kijkt. Wanneer Elisha na een korte pauze achter de piano kruipt, start de dienst met gezang. Vrouwen begeleiden hem met tamboerijnen. Al gauw zorgt de opzwepende muziek dat de mensen niet meer stil kunnen staan. Sommigen dansen tot ze er bij neervallen. De Heilige Geest ‘rijdt door de lucht’. Anderen worden aangeraakt door ‘de Kracht’ en schreeuwen in extase boven het geluid van de klappende handen en stampende voeten uit. Voorwaar een ‘hels’ spektakel. Het doet me een beetje aan Aretha Franklin denken: de schitterende manier waarop ze ‘(You Make Me Feel Like) A Natural Woman’ vertolkt, waarbij het natuurlijk net zo goed over een lief als over God kan gaan. John beschrijft hoe zijn vaders ‘alledaagse verbolgenheid’ verandert in een gezicht vol ‘profetische toorn’ en zijn moeder een en al, maar desalniettemin moeilijk te geloven, ‘geduldig lijden’ uitstraalt. De voorganger ontziet het niet ten aanschouwen van iedereen Elisha overdonderend te waarschuwen voor het te ver gaan in zijn gevrij met zijn aanstaande: niets erger dan seks buiten het huwelijk. Dat zal het verhaal nog wel leren.
De brede en de smalle weg
John’s verjaardag valt op een maartse zaterdag in 1935. Iedereen lijkt die te zijn vergeten. Hij haat zijn vader die hem mishandelt. Hij droomt van een wereld waar hij lekker eten krijgt en mooie kleren draagt en zo vaak naar de film gaat als hij wil, en waarin hij niet de kleinste jongen van de klas is zonder vrienden. Hij zou knap, lang en populair willen worden. Een dichter, een president van een college of een filmheld zijn. Dure whisky drinken en Lucky Strike sigaretten uit een groene verpakking roken. Toch maakt hij zich ook weer zorgen over zijn zonden. Zijn vader zegt dat hij lelijk is. Het gezicht van Satan heeft. Hij leeft voor de dag dat zijn vader dood gaat: hij zal hem op zijn sterfbed vervloeken. Hij koestert zijn superieure intelligentie, waar zijn vader niet aan kan tippen. Zijn moeder vraagt hem het kleed in de voorkamer te vegen en de houten meubels te stoffen. Na dat karwei roept ze hem bij zich en duwt wat kleingeld in zijn hand, waarmee hij mag doen wat hij wil. Omdat hij jarig is. Dus toch. Ze zegt dat ze in hem gelooft en dat hij moet maken dat hij wegkomt voordat zijn vader thuis is. Hij houdt zielsveel van haar. Buiten rent hij door het besneeuwde Central Park. Bedenkt dat Broadway ongetwijfeld de brede weg naar de dood voorstelt, waar desondanks aardige witte mensen lopen die zijn vader allemaal bestempelt als monsters. Aan de overkant van Sixth Avenue belandt hij voor het eerst van zijn leven in een bioscoop. Hij vreest dat het dak in zal storten vanwege Gods woede, maar er gebeurt niets. De film gaat over een slechte vrouw waarmee het helemaal verkeerd afloopt. Als het geen godslastering was, zou hij bijna denken dat de Heer hem naar deze plek geleid heeft om hem te laten zien wat het loon der zonde is. Hij voelt zich voor een haast onrechtvaardige en wrede keuze gesteld: de brede of de smalle weg.
Een heilig factotum
Als John naar huis terugkeert, staat de deur open en ziet hij een spoor van bloeddruppels naar de woonkamer lopen, waar zijn broer Roy op de bank ligt met een jaap in zijn gezicht. Zijn vader bijt John toe dat een paar blanken, waar hij zo dol op is, geprobeerd hebben zijn broer de nek af te snijden. Alsof John daar wat aan kan doen. Tante Florence, de zus van zijn vader, is ook gearriveerd. Zijn vader beschuldigt zijn moeder dat ze haar eigen vlees en bloed de straat op laat gaan om ‘half afgeslacht’ thuis te komen. Tante Florence geeft haar broer een grote bek, waarop er een ruzie ontstaat die zo hoog oploopt dat papa vrouwlief in het gezicht slaat en Roy zijn vader uitscheldt voor vuile, vieze smeerlap. Papa gespt zijn riem af om Roy op zijn flikker te slaan, waarop tante Florence haar broer van achteren vastgrijpt en hem tegenhoudt. Volgens haar is hij even vreselijk als zijn oogappel van een zoon. Het is niet te geloven dat deze man ooit een enorme reputatie als prediker had. Voordat hij vanuit het Zuiden naar het Noorden kwam om een gezin te stichten, had hij grote opwekkingsbijeenkomsten geleid. Inmiddels is hij niet meer dan een soort invaller, een ‘heilig factotum’ dan wel koster. Toch zinspeelt nooit iemand op zijn alles behalve smetteloze leven. Om zes uur die avond gaat John de deur uit om zoals gewoonlijk de kerk schoon te maken. Een paar uur later zal er, zoals blijkbaar elke avond, een bijeenkomst zijn. Na een tijdje komt Elisha binnenwaaien om hem te helpen, wat uitloopt in een vriendschappelijk partijtje worstelen. Uiteindelijk vraagt Elisha aan John of het niet eens tijd wordt aan zijn ziel te denken. Wil hij niet ‘gered’ worden? Als de Heer je verlost, aldus Elisha, geeft Hij je een nieuwe geest en een nieuw hart zodat niets in de wereld je meer kan schelen. In de theologie van de ‘Tempel van de Vuurdopers’ draait alles om een transformerende ‘bekering’. Maar zijn vader staat tussen John en God in. Ondertussen druppelen er langzaam wat anderen binnen. John is in shock als hij ziet dat zijn tante met zijn ouders is meegekomen. Ze gaat nooit naar de kerk.
Tot slaaf gemaakten
Deel twee bestaat uit de ‘gebeden van de heiligen’: Florence, Gabriel en Elizabeth. Oftewel de levensverhalen van John’s tante, vader en moeder. Hoe zijn ze geworden die ze zijn? Tante Florence blijkt ziek: “… toen de dokters haar niet helpen konden, was ze trappen opgeklommen, de hele stad door, naar kamers waar wierook brandde en waar mannen en vrouwen die een verbond met de duivel hadden, haar witte poeders gaven of kruiden om thee van te zetten; zij spraken toverspreuken over haar uit om de ziekte te verdrijven. Het branden in haar ingewanden hield niet op…”. Terwijl ze bidt, trekt haar leven aan haar voorbij. Ze herinnert zich de dag waarop haar zestienjarige buurmeisje Deborah meegenomen werd door een stel witte mannen. De velden in. Deborah’s vader was naar het huis van een van hen gegaan om te vertellen dat hij ze een voor een zou vermoorden. Die avond had haar moeder de grote tafel tegen de deur geschoven en was midden in de kamer op haar knieën gevallen om te bidden. Ze was op een plantage geboren. Gabriel en Florence waren de kinderen van haar oude dag. De kinderen vóór hen werden allemaal verkocht of gingen dood. “… Ze wist dat het grote huis, het huis van trots, waar de blanke mensen woonden, vallen zou: dat stond geschreven in het woord van God. Zij die nu zo trots wandelden, hadden voor zichzelf noch voor hun kinderen een fundament gelegd, zo vast als het hare. Zij wandelden op de rand. Zij wandelden op de rand van een afgrond en hun ogen waren verblind – God zou hen doen neerstorten zoals eens de kudde zwijnen was neergestort in de zee…”. En dat was ook gebeurd. Brandende en plunderende legers uit het Noorden kwamen de slaven bevrijden. Zoals ooit de kinderen Israëls in Egypte.
Alle mannen zijn zo
Omdat Gabriel een jongen was, verwende zijn moeder hem tot en met. Volgens zijn zus was hij een onmogelijk rotjong dat nergens naar luisterde, ook al sloeg mama hem als dat nodig was bont en blauw met een tak die ze eerst zorgvuldig van een boom sneed. Zelfs toen hij op twaalfjarige leeftijd gedoopt werd, trapte hij van zich af en spartelde hij tegen. Florence en Deborah, die dikke vriendinnen waren, haatten alle mannen. De verkrachting beroofde Deborah van haar eerbaarheid. Niemand wilde haar meer hebben. Florence “… versterkte in Deborah het verschrikkelijke geloof, waar nooit een bewijs tegen geleverd was: dat alle mannen zo waren, dat hun gedachten niet hoger reikten en dat zij alleen bestonden om hun dierlijke en vernederende lusten op de lichamen van de vrouwen uit te leven…”. Even verder: “… Jaren later stonden Florence en Deborah ’s nachts op de veranda bij Deborah en ze keken naar een met braaksel bedekte Gabriel die de weg kwam opzwaaien en Florence had uitgeroepen: ‘Ik haat hem! Ik haat hem! Die dikke zwarte krolse kater van een neger!’ En Deborah had op die zwaarmoedige manier van haar gezegd: ‘Je weet, liefje, dat het Woord ons zegt de zonde te haten, maar de zondaar niet.’…”. Op haar zesentwintigste liep Florence weg van huis. Gabriel smeekte haar te blijven. Ze kon hem toch niet alleen achter laten met zijn oude moeder?! Ze heeft jou toch? – antwoordde ze sarcastisch. In New York trouwde ze met een vrolijke maar onverantwoordelijke flapdrol die al het geld dat hij verdiende verzoop. Ze zette hem de deur uit, waarna hij stierf als soldaat in Frankrijk.
William James
Ondertussen over John: “… Er was een verschrikkelijke stilte in het diepst van John’s gemoed, een verschrikkelijke druk, een verschrikkelijk vermoeden. En zelfs niet een vermoeden maar een diepe, diepe kentering alsof iets dat al eeuwen door op de bodem van de oceaan gelegen had, iets, enorm, zwart en vormeloos, zich nu in zijn rust verstoord voelde door een zwakke, verre wind die gebood: ‘Sta op.’ En dit gewicht begon in het diepst van John’s geest te bewegen in een stilte als die van de leegte vóór de schepping, en hij voelde een verschrikking zoals hij nog nooit tevoren gevoeld had…”. Eigenlijk zou je William James moeten lezen om een beetje te begrijpen wat er in die kerkdienst gebeurt. Uit mijn blog over “Vormen van religieuze ervaring”: “… In het kort gezegd ziet hij bekering als het verschuiven van denkbeeldengroepen die zich in ons innerlijk ophouden, waardoor sommigen naar het warme energiecentrum bewegen en anderen naar de koudere perifere gebieden vertrekken. Psychische opwinding is daar vaak verantwoordelijk voor… “. James: “… Emotionele gebeurtenissen, vooral die van hevige aard, hebben een uitermate sterk vermogen om geestelijke reorganisaties te versnellen…”.
Theater
De vader van John, Gabriel, blijkt krachtdadig bekeerd te zijn toen hij op een keer terug kwam van de hoeren, waarna hij begon te preken. Tijdens een grote opwekkingsbijeenkomst van evangelisten overal vandaan, werd Gabriel ook gevraagd te preken. Op de laatste avond kregen ze een diner voorgeschoteld. Hij voelde zich niet erg op zijn gemak tussen zijn oudere en wijzere broeders: “… Ze schenen hem zo verwaterd en bijna verwereldlijk in hun geloof; ze waren niet als de heilige profeten uit de oudheid die verteerd werden in hun dienst aan God. Deze dienaren Gods waren dik geworden en hun kleding was rijk en afwisselend…”. Even verder: “… Het scheen of ieder van hun een bundel preken had, die zij vaak gehouden hadden, en met één oogopslag wisten ze welke preek ze bij welke bijeenkomst moesten houden…”. Eigenlijk was het allemaal ook een beetje theater: “… Gabriel dacht dat zij net zo goed zwaar betaalde circusartiesten hadden kunnen zijn, elk met zijn eigen bijzondere, verbazingwekkende begaafdheid. Gabriel ontdekte dat ze schertsend het aantal zielen vergeleken dat ieder van hen gered had, alsof ze de stand van een spel bijhielden…”. Toen iemand een laatdunkende opmerking over de supergelovige Deborah maakte die hen van eten voorzag, liet Gabriel dat niet over zijn kant gaan. Plotseling wist hij wat hij doen moest, hij zou met Deborah trouwen: de verstotene. Het werd geen gelukkig huwelijk. Ze praatten niet. Bekeerd of niet, Deborah’s trauma stond huizenhoog tussen hen in. Hij werd verliefd op de dienstbode van de blanke familie waar hij werkte. Ze kwam zelfs naar hem luisteren in de kerk. Jaren later “… herinnerden de mensen zich deze preek nog en de magere, bezeten jonge man die hem uitgesproken had…”. Hij geloofde dat de Heer haar als een last op zijn hart had gelegd. Ze meende dat hij echt niet met de ogen van een dominee naar haar loerde: “… Je keek gewoon naar me als een man, als een man die nog nooit van de Heilige Geest gehoord heeft...”. Hij bad voor haar. Hij vermaande haar. En hij maakte haar zwanger.
Schuld
Gabriel peinsde er niet over bij Deborah weg te gaan. Hij moest aan zijn reputatie denken. Hij jatte het geld dat Deborah in een blikken doosje had opgespaard en gaf het aan zijn minnares die er mee naar Chicago verdween. Zelf ging hij drie maanden het ‘veld’ in als zendeling, om de gestolen poen weer bij elkaar te preken en terug te leggen. Deborah werd stiller dan ooit. Wist ze er van? Hij kreeg een brief waarin zijn ex-minnares schreef dat ze niet heilig was zoals hij, maar wel wist wat goed en slecht was: “… Ik zal mijn kind krijgen en ik zal hem tot een man opvoeden. Ik zal hem uit geen enkele Bijbel voorlezen en ik zal hem niet meenemen om een preek te horen. Als hij alle dagen van zijn leven niets anders drinkt dan zelfgestookte jenever zal hij nog een beter mens zijn dan zijn vader…”. Gabriel werd verteerd door schuldgevoel. Toch bleef hij gelovig: “… eens zou God hem een teken geven en dan zou de duisternis ten einde zijn – eens zou God hem opheffen, die had toegestaan dat hij zo diep viel…”. Zo kun je het natuurlijk ook bekijken: uiteindelijk is het allemaal de schuld van God. Zijn ex-minnares stierf tijdens de geboorte van hun zoon die ze Royal noemde: hij had haar ooit verteld dat als de Heer hem een kind zou geven, hij hem Royal zou noemen, omdat het geslacht van gelovigen een koninklijk geslacht is, en zijn zoon dus een koninklijk kind zou zijn. Toe maar. Gabriel zag zijn zoon voor galg en rad opgroeien bij haar heidense familie. Royal zou tijdens een ruzie in een kroeg in Chicago sterven. Gabriel raakte hier zo door ondersteboven dat hij alles opbiechtte aan de onvruchtbare, ziekelijke Deborah, die er niet van opkeek. Ze stierf eveneens. Zijn zus Florence noemt hem dan ook een tweevoudige moordenaar.
Bevrijding
Voor James Baldwin betekent geloven vooral ‘bevrijding’. Van racisme en onderdrukking. Van tirannie en autoriteiten. Van minachting en uitbuiting. Terwijl John bidt, dringt het tot hem door dat zijn ‘wedergeboorte’ zal maken dat hij niet langer de zoon van zijn vader, maar de zoon van de Hemelse Vader is. De Vader die hem liefheeft. Voor God zijn vader en zoon gelijk: “… Dan kon zijn vader hem nooit meer slaan en hem nooit meer verafschuwen en hem nooit meer bespotten – hij, John, de gezalfde des Heren…”. Dat maakt alles anders: “… Hij kon dan tegen zijn vader spreken als mannen tegen elkaar spreken – als zonen spreken tot hun vaders, niet in vrezen maar in zacht vertrouwen, niet in haat, maar in liefde. Zijn vader kon hem niet uitwerpen, als God hem had binnengehaald…”. Hij weet niet dat zijn moeder ook een geheim met zich meedraagt. John blijkt een zogeheten ‘voorkind’. Zijn moeder werd op achtjarige leeftijd door een degelijke tante bij zijn opa weggehaald toen zijn oma stierf. Zijn opa runde een hoerenkast en een kroeg; voorwaar geen omgeving voor een kind. Zijn moeder haatte haar tante. Zo gauw ze kon vluchtte ze naar New York. Met haar lief, die in de metro zonder iets misdaan te hebben, werd opgepakt met een stel zwarte criminelen. In het politiebureau takelden ze hem zo toe dat hij zich er niet overheen kon zetten. Hij pleegde zelfmoord. Zij was zwanger. Ze ging ’s nachts kantoren schoonmaken zodat ze overdag voor haar baby kon zorgen. Haar collega was Florence. Via haar maakte ze kennis met de prediker Gabriel, die na de dood van zijn vrouw ook naar New York was gekomen. Voor ze het wist, was ze met hem getrouwd. Wilde Gabriel voor God goedmaken wat hij had verstierd in zijn leven?
Deel drie, “De dorsvloer”, is de moeilijkste tekst in “ Go Tell it on the Mountain”. Het bevat een bijna psychotisch aandoende ervaring die John overkomt als hij voor het altaar in de kerk knielt. Op veel plaatsen in de Bijbel wordt de ‘dorsvloer’ genoemd. Het is de plek waar het kaf van het koren wordt gescheiden. In de Bijbelse symboliek staat het ook voor een plaats van zuivering en verootmoediging. Daar wordt het hart gereinigd door het werk van de Heilige Geest. Een zuiver hart kan God ontmoeten en Zijn stem verstaan, zoals Jesaja profeteert (Jesaja 21: 10). Toen David gezondigd had en zich verootmoedigde voor God, bouwde hij een altaar op de dorsvloer (2 Sam. 24:18). Er beweegt zich iets in John’s lichaam dat hij niet kent. Er is iets in hem ‘binnengedrongen’. Hij voelt zich ‘bezeten’: “… Deze macht had John getroffen in zijn hoofd of in zijn hart; en had hem in een oogwenk, terwijl het hem vervulde met een angst, die hij zeker niet kon verdragen en die hij zelfs nu nog niet kon geloven, geheel opengemaakt…”. Hij kronkelt over de stoffige vloer, “… alsof Gods teen hem licht had aangeraakt…”. Het lijkt op een krachtmeting tussen zijn gevoelens voor Elisha en de afkeer van zijn vader: “… In zijn hart was plotseling een verlangende tederheid voor de heilige Elisha; een verlangen, scherp en verschrikkelijk als een tweesnijdend mes, om zich meester te maken van het lichaam van Elisha en om te liggen waar Elisha lag; om in tongen te spreken zoals Elisha sprak en met die macht zijn vader te vernietigen…”. Freud zou er wel raad mee weten. Terwijl John zijn vader vervloekt en Elisha liefheeft, valt hij terug in een diepe, grondeloze duisternis. Hij herinnert zich zijn vaders naaktheid die hij heeft gezien toen hij in het badhuis zijn rug moest schrobben. Daarom voelt hij zich verdoemd, zoals alle zwarten verdoemd waren vanwege Cham, de zoon van Noach die zijn vader had uitgelachen. “… En toen begreep hij dat hij zich bewegen moest; want ergens was een licht…”. Dan ziet John de Heer: “… een ogenblik slechts; en het duister, voor een ogenblik slechts, werd vervuld van een licht dat hij niet kon verdragen…”. Mystici zeggen altijd dat spirituele ervaringen heel kort duren. Even verder: “… Het licht en de duisternis hadden elkander gekust, en waren nu voor altijd gehuwd in het leven en in het visioen van John’s ziel…”. Als hij bijkomt, verwelkomen de andere gelovigen hem als een van de hunnen. Hij is ‘verlost’.
Ik ben ‘daar’ geweest
Zijn vader is de enige die hem niet gelooft: “… ‘Je mond spreekt het,’ zei zijn vader
toen. ‘Ik wil je er naar zien leven. Het is meer dan zomaar een begrip.’…”.
Toch begint er tussen al de blije anderen die hem kussen en aanraken terwijl er
tranen vallen en de muziek opstijgt “…
iets te kloppen in dat luisterende, pasgeboren, en broze hart van hem…”. Het
is intussen al ochtend geworden. De ‘rode sandaal van de zon’ komt op als ze met
z’n allen opbreken om naar huis te gaan. Florence loopt naast haar broer en
bedreigt hem met een brief van Deborah, die ze altijd heeft bewaard, waarin
zijn zondige leven aan het licht komt: “…
Van alle mensen die ik ooit gekend heb, ben jij de man die de meeste reden
heeft om te hopen dat de Bijbel één
grote leugen is – want als de bazuin ooit weerklinkt, zul je de eeuwigheid
nodig hebben om je schoon te praten…”. John denkt ondertussen aan ‘het wiel van Ezechiël’:
“… Waar vreugde was, daar volgde kracht;
waar kracht was, kwam het verdriet – eeuwig? Eeuwig en eeuwig, zei de arm van
Elisha, die zwaar op zijn schouder lag…”. Als hij bij de voordeur afscheid
neemt: “… ‘Elisha,’ zei hij, ‘wat er ook
met me gebeurt, waar ik ook ga, wat de mensen ook van me zullen zeggen –
onthoud alsjeblieft – dat ik gered ben. Ik ben ‘daar’ geweest…”.
Uitgave: De Geus – 2019, vertaling Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre, 312 blz., ISBN 978 904 454 189 2, € 23,99
Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten