Subtitel: Outsiderkunst in het Museum Dr. Guislain
Toch wel geboeid door wat Ranne Hovius in “De eenzaamheid van de waanzin” vertelt over het verzamelen van kunst van psychisch ontregelde kunstenaars, “Art Brut”, ging ik op zoek naar meer documentatie. Dat viel best tegen. In het Nederlands is er helemaal niet zo veel over gepubliceerd. Wat ik wel vond is een schitterend geïllustreerd kunstboek vol essays aan de hand van honderden werken afkomstig uit de collecties van het Museum Dr. Guislain in Gent. En het leuke is: dat museum ken ik. Ik heb daar vorig jaar de tijdelijke expositie “Nerveuze vrouwen. Twee eeuwen vrouwen en hun psychiaters” gezien (ging o.a. over de vraag of vrouwen mentaal minder aankunnen dan mannen, en waar ze dan van in de war raken: ten tijde van Freud leden veel vrouwen b.v. aan een gebrek aan bewegingsvrijheid, terwijl er nu eerder te veel op hen afkomt). In het museum is een ongelooflijk indrukwekkende presentatie over de geschiedenis van de psychiatrie te zien. Het is gevestigd in een gedeelte van het Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain, het oudste ‘krankzinnigengesticht’ van België (1857), en genoemd naar de psychiater Jozef Guislain, aldus de tourist information op internet: je zou wel gek zijn om daar niet even langs te gaan…
Art Brut
De term 'Art Brut' is afkomstig van de Franse kunstenaar Jean Dubuffet (1901-1985), die ook wijnhandelaar was, en refereerde aan de ongesuikerde champagne brut die van zichzelf bruist en sprankelt. Het gaat om werk van geïsoleerde, onaangepaste, excentrieke, autodidactische en rebelse kunstenaars zonder professionele opleiding en onbeïnvloed door de loop der kunstgeschiedenis (net als de literatuur is de officiële kunst meestal een reactie op een voorgaande kunststroming): “… Later is men de betekenis van art brut vaak gaan vernauwen tot plastisch werk van psychiatrische patiënten. Het is dan ook niet toevallig dat de Britse kunsthistoricus Roger Cardinal in 1972 de term ‘Outsider Art’ (naar het spraakmakende boek ‘The Outsider’ van de Engelse schrijver Colin Wilson waarin hij de mens beschrijft die zich niet thuis voelt in de maatschappij) lanceert. Het wordt vanaf dan dé term waarmee werk van kunstenaars wordt aangeduid die in de marge werken. Het kunnen psychiatrische patiënten, personen met een mentale handicap zijn, maar ook mensen die buiten de wereld van de kunst leven en werken. Het begrip heeft een ‘verzelfstandiging’ gekregen: ‘Outsider Art is een containerbegrip voor alles wat aantoonbaar rauw, niet-bemeesterd en irrationeel is in de kunst. Bij de start is het een hobby van enkele verzamelaars, nu heeft het zijn eigen status gekregen in de kunstwereld, met zijn eigen canon van klassieke kunstenaars en werken, belangrijke galeriehouders, museumtentoonstellingen, een jaarlijkse beurs voor verkopers in New York, en zelfs zijn eigen verkoopcategorie bij Christie’s.’ (Lex Rexer – “How to look at outsider art”)…”.
Nederland had zijn eigen museum van outsiderkunst in Zwolle, maar – saillant detail: in het boek wordt er met geen woord over gerept – dat moest zijn deuren sluiten vanwege een ordinaire fraudezaak met maar liefst 14 duizend (!) ‘spookbezoekers’ (de subsidie van musea zijn afhankelijk van het aantal visiteurs). En zo kwam de hele betreffende ‘Stadshofcollectie’ in 2002 in het Museum Dr. Guislain terecht.
Naast de permanente expositie zijn er allerlei tijdelijke tentoonstellingen te zien, waaronder o.a. in 1991 “Vastenheiligen, wondermeisjes en hongerkunstenaars. Een geschiedenis van magerzucht”, oftewel over anorexia nervosa door de eeuwen heen. In 1994/95 “Doodgezwegen”, een controversiële gasttentoonstelling over een zwarte bladzijde in de geestelijke gezondheidszorg: nazisme en psychiatrie – “… Veel van de psychiaters en verpleegkundigen die medeplichtig waren aan de sterilisatie en later doding van patiënten, zijn na de oorlog in functie gebleven…”. En in 1990/2000 “Gestoorde vorsten”: over macht en waanzin. Momenteel is er de expositie “Oorlog en trauma” (o.a. over soldaten met shellshock) te zien.
Hoe outsiders worden ontdekt
Omdat outsiders niet aan zelfpromotie doen worden ze nog altijd ‘ontdekt’.
Jean Dubuffet reisde in 1945 naar Zwitserland waar hij in het wilde weg psychiatrische instellingen bezocht: “… In Waldau kreeg hij het werk van Adolf Wölfi onder ogen, op de terugweg vond hij Louis Scoutter in een oudemannenhuis in een afgelegen dorpje. Eenmaal begonnen groeide het netwerk van contacten en tipgevers gestaag: een psychiater kende een plattelandsdokter die een patiënt had die…, twee dorpen verderop woont iemand die…, ik heb een neef die…, enzovoort…”.
Over het ontstaan van de verzameling van de Franse architect Alain Bourbannais vertelt zijn vrouw: “… Na ieder bezoek aan een bouwplaats en tijdens onze vakanties gingen we naar cafés en plaatselijke restaurantjes en daar legden we dan een niet te verdraaien zin voor: ‘We hebben horen zeggen dat er hier in de buurt een man of vrouw is, we weten het niet precies, die dingen maakt die je nergens anders ziet’. Die formule leidde steevast tot aanwijzingen. ‘We kwamen vaak zomaar op goed geluk aan bij de scheppers, eenzaam opgesloten in hun solitaire droomuniversum, en Alain opende dan gewoon de deur en begon te praten…’, meestal met gunstig resultaat…”.
Er werd outsiderkunst gevonden op zolders die leeggeruimd moesten worden (b.v. die van een gepensioneerde psychiater, die er werk van Aaltje Dammer had liggen, een patiënte die zoveel tekende dat ze rollen pakpapier kreeg om door te kunnen gaan en slechts te stoppen was door de rol ruwweg af te scheuren), in vuilniszakken op rommelmarkten, en tussen het afval op straat dat nog maar net uit de handen van vuilnismannen kon worden gered. Moeilijker lag het bij Bonaria Manca, “… een schapenhoedster die haar huisje op het Italiaanse platteland met kleurige fresco’s beschilderde en via een tipgever werd ontdekt. Manca wilde geen werk afstaan, maar door de oprechte belangstelling leek ze toch te ontdooien. Toen bij een tweede bezoek enkele werken zouden worden uitgezocht om in Zwolle geëxposeerd te worden, bleken echter verschillende doeken verdwenen en zagen andere er anders uit dan voorheen. Navraag leerde dat ze bepaalde werken had verstopt en andere had gekopieerd omdat de originelen voor haar een eeuwenoude magische kracht vertegenwoordigden en zij er geen afstand van kon of mocht doen…”.
Gek oud vrouwtje
En misschien wel het mooiste verhaal : “… Michel Thévoz, hoorde ergens rond 1990 over een oud dametje in een bejaardentehuis dat de meest flamboyante breiwerken schiep. Hij zocht haar op en vond haar aan het werk met zo’n twintig verschillende draden waarmee zij, zonder patroon of doel in gedachten al improviserend de meest originele vormen schiep. Thévoz sprak zijn bewondering uit en vroeg of hij het mocht exposeren in zijn museum. ‘Maar meneer, wat denkt u wel?’ was het antwoord, ‘Dit zijn geen dingen die je tentoonstelt in een museum! Ik ben gewoon een gek oud vrouwtje dat lekker doorbreit om de tijd te doden.’ Vervolgens stelde de museumdirecteur voor haar werk te kopen voor de collectie: ‘Nee’, was het antwoord: ‘ik zou nooit geld kunnen aannemen voor zulke onzin, dat zou nog erger zijn dan stelen. Er is trouwens niets wat je mee zou kunnen nemen, want wat ik heb zitten breien trek ik altijd weer uit elkaar zodra het klaar is, zodat ik de wol opnieuw kan gebruiken.’ ‘Maar’, zo hield Thévoz aan, ‘mag ik dan tenminste deze ene meenemen die bijna af is, en dan koop ik zoveel bollen wol voor u als u wilt!’ ‘Helemaal niet, meneer! Wol is veel te duur en u heeft het recht niet uw geld weg te gooien aan zulke gekkigheden.’ Thévoz’ nawoord is ook de moeite van het citeren waard: ‘Terneergeslagen droop ik af. Het is heel goed mogelijk dat deze moderne Penelope, die honderden sublieme maar kortstondige meesterwerken moet hebben gemaakt, inmiddels gestorven is zonder ook maar het minste spoor na te laten van haar artistieke durf. (…) Zij had een vorm van creativiteit ontdekt die voor haar zo vervoerend en absorberend was dat, in vergelijking, het applaus of zelfs de aandacht van andere mensen geen greintje verschil zou hebben gemaakt. Dat is, in extreme vorm, de typische houding van de makers van art brut tegenover dat wat een “artistieke carrière” wordt genoemd.’…”. Het doet denken aan Berbervrouwen die - zonder vooropgezet plan of rationeel denkwerk - tapijten knopen waarin de meest fantastische abstracte patronen ontstaan.
Puurheid, zuiverheid en authenticiteit
Sommige hoofdstukken gaan over het definiëren en afbakenen van de grenzen van outsiderkunst en de rol die de psychiatrie in deze subcultuur heeft gespeeld.
Het gaat er ‘bovennatuurlijk’ aan toe in artikel over ‘mediamieke’ kunst. Je hebt ‘automatisch’ schrijven, maar sommige kunstenaars kunnen in een soort visionaire, paranormale trance of goddelijke bezetenheid ook ‘automatisch’ schilderen of tekenen: kunst als resultaat van een soort controle-overname.
Enkele essays gaan diep in op het werk van bepaalde kunstenaars. Het zijn ongelooflijke verhalen: “… De Franse kunstenaar A.C.M. vervaardigt sculpturen aan de hand van mechanische elementen die hij haalt uit schrijfmachines, radio’s, wekkers en klokken. In zijn volledig witte atelier verricht hij archeologenwerk: hij nummert alle stukken, klasseert ze nauwkeurig naar vorm en tint, monteert ze zorgvuldig en bedekt ze vervolgens met verf en zuur. Deze herschikte machines met hun complexe en gelaagde reliëfs roepen mythische gebouwen op of evoceren met vreemde personages en fantastische dieren bevolkte denkbeeldige steden. Creëren is voor A.C.M. een noodzaak en de enige manier om vrede te vinden en de alledaagsheid te overstijgen: ‘Als ik niet zou schilderen zou ik misschien een moord begaan’ …”. Nek Chand bouwde stiekem een stad van afvalmateriaal en keien in de jungle van India, ‘Rock Garden’, die na ontdekking door staatsarbeiders wereldberoemd werd. En over Cécile Franceus: “… De lijnen die ze met kracht neerzet op het blad gaan gepaard met het geluid van de balpen op de tafel. Het is de repetitieve en obsederende muziek die haar gebaar onophoudelijk vergezelt. ‘Het scheppingsproces is belangrijker dan het resultaat,’ zegt Brigitte Vandersmissen, verantwoordelijk voor atelier ‘Zonnelied’ waar Franceus actief is. Wanneer er een gat in het papier zit, steekt ze er een tweede blad onder, scheurt het papier en kleeft het vast, tot op het moment waarop ze, om een onbekende en onverklaarbare reden, ophoudt en beslist dat het werk voltooid is. Dit onverwachte einde wordt bepaald door een interne stem en niet door externe materiële omstandigheden, want zelfs wanneer haar balpen leeg is, gaat ze door met hem te gebruiken als krabber!...”.
Sinds Pablo Picasso is er een hang naar puurheid, zuiverheid en authenticiteit waarneembaar in de kunst. De wegen waarlangs die worden gevonden: drugs, primitieve en psychopathologische kunst. Het effect van geestverruimende middelen is hetzelfde als waanzin. De kunstenaar komt in contact met de krochten van de geest die bij een normale psychologische ontwikkeling in de hand worden gehouden door ratio en moraal. De oermens duikt op, en schept in absolute vrijheid. Dat is fascinerend.
Wie zijn wij achter onze façades...?
Uitgave: Lannoo – 2008, 159 blz., ISBN 978 90 209 6590 2, €46,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten