Menu

donderdag 30 mei 2019

Schateiland – Robert Louis Stevenson


Bristol is niet alleen de stad van Banksy (zie mijn vorige blog) maar ook van de Schotse schrijver Robert Louis Stevenson (1850 – 1894). Je kunt er ‘The Treasure Island Trail’ lopen, die gemarkeerd wordt door acht wijntonnen. De oudste Pub, ‘The Llandoger Trow’ in King Street, gebouwd in 1664, staat model voor een herberg in “Schateiland” (1883): de ‘Admiraal Benbow’. Ook zou Daniel Defoe aldaar Alexander Selkirk hebben gesproken over zijn schipbreuk, die het verhaal onsterfelijk maakte in “Robinson Crusoe”. Ik heb “Schateiland”, dat de basis vormt van het piratengenre, er nog eens op na gelezen (in de vertaling van Theun de Vries). Nooit geweten dat het zo’n spannend boek was…


Reuring in de ‘Admiraal Benbow’

Op een dag in zeventienhonderdenzoveel zwalkt er een oude vogelverschrikker van een zeebonk de ‘Admiraal Benbow,’ de herberg van de ouders van Jim Hawkins aan de kustweg naar Bristol, binnen en vraagt logies. Hij smijt wat goudstukken op tafel. Barst uit in een ruig zeemanslied: “ … Zeventien man op een doodkist / Joho, en een goeie fles rum…”. Neemt Jim terzijde en belooft hem iedere eerste van de maand een zilveren vierstuiverstuk als hij zijn ogen open wil houden voor een “ … varensgast met één poot…”. Men kan hem ‘kapitein’ noemen. Aangenaam. ’s Avonds eist hij met zijn bezopen kop en zotteklap ieders onverdeelde aandacht op, waardoor Jim bang is voor de klandizie, maar de gewone kroeglopers houden wel van een beetje reuring in hun afgezaagde plattelandsbestaan. De tijd verstrijkt. Als Jim op zeker moment de ontbijttafel aan het dekken is, staat er plotseling een ‘bleek, talkachtig’ figuur voor zijn neus, die twee vingers aan zijn linkerhand mist, en vraagt naar de kapitein. De kapitein reageert alsof hij een spookverschijning ziet en sommeert Jim hem met de gast alleen te laten. Jim hoort ze ruzie maken, waarbij de kapitein uithaalt met zijn sabel, en de engerd die hij aanduidt als ‘De Zwarte Hond’ op de vlucht slaat. Vervolgens valt de kapitein met een bons op de vloer. De dokter, toevallig net op bezoek bij Jim’s vader die er niet al te best aan toe is, constateert een beroerte – mede veroorzaakt door drankmisbruik. Hij past een aderlating toe waardoor het heerschap zich wel een tijdje koest zal houden. Nog weer wat later, de vader van Jim is inmiddels overleden, stommelt een angstwekkend misvormde blinde de herberg in, grijpt Jim’s hand beet als een bankschroef, en eist met een zacht stemgeluid rechtstreeks toegang tot de kapitein: “ … of ik breek je arm…”. Hij overhandigt de kapitein ‘de zwarte stip’. Op internet las ik dat dat destijds onder piraten als aankondiging voor de doodstraf gold. Het gaat om een stuk zwart karton met op de achterkant een mededeling. Dit is teveel voor de kapitein. Weer gaat hij onderuit. Deze keer is hij morsdood – zoals de dokter al had voorspeld.


Zwartbaard een kind vergeleken bij Flint
Jim en zijn bepaald niet kinderachtige moeder zoeken hulp in een gehucht in de buurt, maar iedereen is bang en niemand wil met hen mee. Dus keren ze onverrichter zake terug naar de herberg. Jim vindt een vingerhoed (?) in de broekzak van het lijk en het sleuteltje van de scheepskist om zijn hals. In de kist bevindt zich onder andere een hoop geld en een pakketje dat Jim onder zijn hoede neemt voordat ze weer vluchten. Een troep gespuis komt in het donker naar de herberg waar ze flink huis houden. Als er een fluitsignaal klinkt gaan ze er vandoor. Maar goed ook, want de gewaarschuwde hoofdinspecteur is met zijn mannen onderweg om orde op zaken te stellen. Hij neemt Jim achterop zijn paard mee naar het kasteel van de ‘squire’, dat volgens het internet zoiets betekent als landjonker, om verslag uit te brengen. Daar komt Jim erachter dat hij een schatkaart in handen heeft. Van een eiland waarop de bloeddorstigste boekanier die ooit op zee voer zijn schat heeft begraven. Flint: “ … Zwartbaard was een kind bij Flint vergeleken. De Spanjaarden waren zo moorddadig bang voor hem, dat ik u vertellen kan, mijnheer, dat ik er somtijds trots op was dat hij uit Engeland stamde. Ik heb met mijn eigen ogen zijn marszeilen onder Trinidad aanschouwd, en de lafhartige lammeling van een kapitein met wie ik voer, liet rechtsomkeert maken – rechtsomkeert, mijnheer, naar Port of Spain…”. Edoch, die Zwartbaard ken ik ook. Die zit in zwart graniet tot in aller eeuwigheid over de haven van Bristol uit te kijken. De squire heeft het trouwens tegen de dok, die weer toevallig net bij hem op bezoek is. De opgerolde schatkaart blijkt op ettelijke plaatsen verzegeld met de afdruk van een vingerhoed bij gebrek aan een zegelring. De squire en de dok gaan uit hun dak, en besluiten een schip met bemanning te charteren, om jacht te maken op de schat. Jim mag mee als kajuitsjongen.


Een appeltje voor de dorst

En zo wordt in Bristol de schoener ‘Hispaniola’ gevonden, onder bevel van de immer sacherijnige kapitein Smollett. Plus een eenbenige joviale herbergier die graag nog een keertje het ruime sop kiest als scheepskok: Long John Silver. Even flitst het door Jim heen dat de dode logeerder het ook over een vent had die een been miste. Maar Silver is veel te aardig voor een bandiet. Echter; kapitein Smollett vertrouwt de zaak niet. De aangemonsterde bemanning weet nog meer dan hij. Er wordt gekletst over een geheime schat en over de kaart van een onbewoond eiland die in het bezit van de squire zou zijn (Stevenson tekende zelf een plattegrond van het fictieve eiland). Zo’n vaart zal het allemaal wel niet lopen menen de squire en de dok, en ze zeilen af, met zesentwintig man en een vloekende papegaai aan boord. Op het dek staat een groot vat vol appels. Iedereen mag er een pakken wanneer hij wil. Op een avond duikt Jim met heel zijn lijf in de ton, die bijna leeg is, om een appeltje voor de dorst te vinden, en luistert per ongeluk een gesprek af tussen Long John Silver en een paar andere zeelui. Ze konkelen met elkaar over een overval zo gauw de poet gevonden is. Jim kan zijn oren niet geloven. De vrolijke (maar alles in het verhaal bij elkaar genomen bijna psychopathisch aandoende) scheepskok blijkt voor geen cent te vertrouwen – en moet dus wel degelijk de ‘varensgast met één poot’ zijn, waar de dode boekanier uit de ouderlijke herberg zo voor ontzien was. Jim licht als de wiedeweerga de dokter in, waarop er krijgsraad wordt gehouden met de squire en kapitein Smollett in de kajuit. Opmerkelijk detail: de dok neemt altijd zijn gepoederde pruik af als hij zenuwachtig is en legt hem over zijn knie, zodat hij “ … met zijn eigen dichtgekrulde, donkere haardos werkelijk een bijzonder vreemde aanblik bood…”. Om muiterij te voorkomen besluiten ze net te doen of er niets aan de hand is en gewoon aan land te gaan.


De Jolly Roger
Jim is op zijn zachts gezegd niet blij als Schateiland in zicht komt. Het boezemt hem een akelig gevoel van aversie in. Het gebladerte aan de kust heeft een soort ‘giftige lichtheid’. Een geur van ‘doorweekte bladeren en rottende boomstronken’ als van een ‘bedorven ei’ ligt onbewogen over de ankerplaats. Het is zo heet dat ‘het pek in de naden van het schip ziedt’. De mannen hebben een humeur als een onweerswolk. En hoewel de dok niets van schatten weet, verwedt hij, naar de moerassen starend, er zijn pruik onder “… dat hier koorts schuilt…”. De kapitein blijft met zes man aan boord, de rest roeit onder leiding van Long John Silver met kleine bootjes naar de wal, waaronder Jim, die zonder nadenken stiekem in een van de sloepen is gesprongen. Op het ‘blakerende’ zandstrand negeert hij het scherpe bevel van Long John Silver en sprint de boesboes in. Vanuit de bosjes ziet hij hoe twee van Long John Silver’s tegenstanders zonder pardon om zeep worden gebracht. Hij valt bijna flauw bij de gedachte wat er met hemzelf kan gebeuren. Weer zet hij het op een lopen. Plotseling ziet hij dat hij gevolgd wordt door een gestalte. Het eerste wat in hem opkomt is: een menseneter… Het blijkt echter om een in ongenade gevallen en achtergelaten zeerob onder Flint te gaan. De kinderlijk getekende Ben Gunn die zich al drie jaar in zijn eentje op het eiland probeert te redden en de hemel op zijn blote knietjes dankt dat er een schip uit de lucht is komen vallen. Hij aait Jims hand, betast de stof van zijn jasje, kijkt naar zijn laarzen. Hij is tot inzicht gekomen. Als hij gered wordt zal hij een vroom leven gaan lijden. Hij is een goeie, brave kerel, al zegt hij het zelf. Jim moet een goed woordje voor hem doen. Dit en dat en zus en zo tegen zijn kapitein zeggen: “ … ‘En dan geef je hem een kneepje, net zoals ik nou doe.’ En hij kneep me weer op de vertrouwelijkste wijze…”. Tenminste, als Jim veronderstelt aan de kant van de kapitein te staan natuurlijk. Halverwege het boek wordt een fragment verteld door de dok over het gevecht dat aan boord uitbreekt. Terwijl Jim ondergedoken zit in de bossen laten de dok en zijn sympathiserende vrienden zich in een met proviand volgeladen jol zakken en slagen er in een verlaten nederzetting op het eiland te bereiken alwaar ze de Union Jack hijsen. Muiters op het achtergelaten schip hijsen de zwarte piratenvlag (nooit geweten, maar die heet de Jolly Roger), en bestoken hen tevergeefs met kanonskogels.


Met de hakken over de sloot
Jim verenigt zich weer met zijn kameraden als hij de Union Jack ziet wapperen. Verdedigt met hen te vuur en te zwaard de nederzetting. Op een dooie meer of minder kijkt niemand. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan; wéér knijpt hij er ongezien tussen uit. Dit keer om met een gammel vaartuigje van Ben Gunn naar de Hispaniola te peddelen en de touwen waarmee ze verankerd is door te snijden, terwijl hij daarna aan boord klimt om de resterende zeerovers aldaar het hoofd te bieden. De Hispaniola dobbert stuurloos rond en komt op een onbekende plek vast te zitten, waarna Jim weer aan land springt en midden in de nacht de nederzetting van zijn vrienden binnensluipt. Althans, dat denkt hij. Als de scheepspapegaai begint te krijsen blijkt hij zich in het kamp van Long John Silver te bevinden, die de zaak heeft overgenomen. Jim wordt tijdens de zoektocht naar de schat als gijzelaar gebruikt, maakt enge spokerij mee, en overleeft alle avonturen uiteindelijk met zijn hakken over de sloot, zoals het in een goed jongensboek betaamt. Als klap op de vuurpijl brengt hij ook nog wat baar geld voor zijn lieve moedertje mee naar huis. Hoe mooi wil je het hebben...


Uitgave: Rainbow – 2016, vertaling Boukje Verheij, 302 blz., ISBN 978 904 171 213 4, € 12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten