Menu

woensdag 11 juni 2014

Voordat ik brand – Gaute Heivoll


Die Noren kunnen wel schrijven, hoor (zie “De bijbel van Doré” van Torgny Lindgren en “Vader” van Karl Ove Knausgård)!
Gaute Heivoll – 1978, studeerde rechten in Oslo en psychologie in Bergen – komt met een roman waarin de aandacht voor details bijna aandoet als een mindfulness-sessie. Alsof hij de dingen streelt met woorden: “… Ze zette jam van vorig jaar op tafel die de hele tijd in de koeling had gestaan, een stuk nagelkaas en een kuipje karamelpasta. Ze zette het allemaal in een halve cirkel voor hem neer…”. Wie kan het wat schelen hoe voorwerpen op tafel staan? Gaute Heivoll wel, blijkbaar. Het is of je de omgeving wordt ingetrokken die hij beschrijft; je bént daar: “… Het bos dat ons omgaf was nu volkomen zwart, het leek dichterbij te zijn gekomen tijdens de paar uren die we bij elkaar hadden gezeten. Het bos was als een donkere, ondoordringbare muur, maar de hemel was nog licht en helder, met langwerpige, sleevormige wolken. Alfred liep met me mee naar de auto. Het enige wat je hoorde waren onze voetstappen. Er kwam dunne, doorzichtige rook uit onze mond als we praatten…”.
Ik las dat hij een aantal dichtbundels op zijn naam heeft staan. Dat verbaast me niks.


Reconstructie
Op de dag dat Gaute Heivoll werd gedoopt terroriseerde een pyromaan het dorp waar hij woonde: Finsland in Vest-Agder/Noorwegen. Vier oude mensen ontkwamen op het nippertje aan de dood. Heivoll reconstrueert de gebeurtenissen. Aan de hand van kerkelijke geboorte-, belijdenis- en overlijdensakten, interviews met plaatsgenoten, persberichten, foto’s en brieven - de pyromaan schreef vanuit zijn cel een stroom aan brieven, waarvan sommigen bewaard zijn gebleven - vertelt hij hoe het leven van de brandstichter zich ontwikkelde. Het boek is geen thriller. Vanaf het begin weten we wie de dader is: Dag, de zoon van de plaatselijke brandweercommandant: “… Hij bleek uit drie personen te bestaan. Dat kwam naar voren in alle brieven die hij naar de mensen in Finsland stuurde. Hij had het over zichzelf als ‘drie’. Er was Dag. En er was ‘de jongen’. En daarna ‘ik’…”. Waar hij over schreef: “… Af en toe beschouwingen over God, over de rechtzinnige gelovigen tegenover de goddelozen. De goddelozen, van wie hijzelf er een was…”.

Sirenenzang
Als klein jongetje mag Dag met zijn vader mee als er ergens een brand geblust moet worden. Zolang hij maar niet in de weg loopt. Heivoll beschrijft hoe de weergaloze passie voor vuur zich vastzet in zijn ziel: “… Het hele huis walmde alsof het onder druk stond. Dan braken de vlammen door het dak en schoot er een koolzwarte zuil omhoog. De rook werd recht omhoog gezogen. Vervolgens kwam die een beetje tot rust, verspreidde zich als inkt over de hemel en dreef met de wind weg. Dan volgde het gejammer, of de klank, of het gezang, of hoe je het moest noemen. Een hoge, heldere, zangerige klank die je nergens anders hoorde behalve in een brandend huis. Hij had zijn vader gevraagd wat het was, maar Ingemann had hem alleen maar raar aangekeken en er niets van begrepen. Toch wist hij ervan. Hij had het gehoord. Het gejammer. Het lied. De eerste keer was hij zeven. Dat was die keer met de hond. Hij was een eindje van de brandweerauto en het huis met de vlammen vandaan in een boom geklommen. Daar zat hij muisstil toe te kijken. Hij was de enige die het wanhopige gekef en het gejank in de van rook verstikte keuken had gehoord, maar hij klom niet naar beneden om het te zeggen. Hij bleef rustig zitten zoals zijn vader hem had gezegd. Hij zat naar de mannen te kijken die slangen uitrolden en over het erf renden. Hij voelde de geweldige hitte die in grote, ijzingwekkende golven tegen de boom sloeg. Hij zag hoe de waterzuilen omhoog kwamen tot ze door de rook werden opgeslokt. Glas rinkelde, het knalde en kraakte alsof het hele huis een schip op volle zee was. Toen, opeens, braken de vlammen door een zolderraam heen en likten langs de gevel. Het was alsof er eindelijk iets kon ontsnappen. Toen was het in de keuken inmiddels helemaal stil…”. De klanken die Dag bij iedere brand hoort doen aan als verlokkende sirenenzang waar hij geen weerstand tegen heeft. Dat er slachtoffers kunnen vallen, zoals in bovenstaand geval de hond, schijnt hem niet te deren.

Wanneer het duister daalt
Dag is een zeer gewenst enigst kind. Altijd lief, tegen iedereen vriendelijk, maar toch kijkt hij degene tegen wie hij praat nooit aan. Hij heeft een grenzeloze prestatiedrang, zorgt op de lagere school dat hij in alle vakken de beste is, alleen op het gymnasium lukt dat niet meer. Hij verbijt zijn frustraties. Na school gaat hij in militaire dienst. Als hij een kaart naar huis stuurt van een soldaat in een wachttoren, en schrijft dat hij dat zelf is, beseft zijn moeder dat dat onmogelijk het geval kan zijn. Ze voelt dat er iets mis is. Hij komt voortijdig naar huis. Weigert te vertellen waarom. Ligt veel op bed. Praat in zichzelf. Neemt uiteindelijk genoegen met een baantje als brandwacht op een vliegveld. Is vooral heel erg eenzaam.
Als moeder en zoon op een nacht allebei niet kunnen slapen, en zij Dag bijna zover heeft dat hij vertelt waar hij mee zit, stelt ze voor dat hij wat gaat spelen op de piano die ze ooit voor hem heeft gekocht. Misschien is dat wel het aangrijpendste gedeelte van heel het boek. Hij speelt aandachtig en foutloos: ‘Blijf mij nabij, wanneer het duister daalt’, een gezang waarbij je het onheil als het ware van alle kanten aan voelt komen sluipen. Zijn moeder kan alleen nog maar huilen (ik vroeg mij af of Heivoll zich heeft laten inspireren door de versie die Emeli Sandé bij de opening van de Olympische Spelen in Londen 2012 ten gehore bracht; de dansers lijken zich als vlammen over het toneel te bewegen, een jongetje rent er af en toe tussendoor – zie hier).

Jij moet schrijver worden
Een andere lijn in het boek beschrijft het proces van Gaute Heivoll zelf, als schrijver. Eigenlijk lijkt er van hem net zo min iets terecht te komen als van Dag. Ook hij rondt het gymnasium succesvol af, maar vergooit zijn toekomst als student. Hij komt tot niets, zit op het laatst alleen nog maar in de bibliotheek boeken te lezen, en levert een rechtententamen blanco in. Een en ander lijkt getriggerd te worden door zijn vader die ongeneeslijk ziek is. Heivoll laat zich vollopen met drank, en herinnert zich een juf uit zijn kindertijd die ooit in volle ernst tegen hem heeft gezegd: jij moet schrijver worden. Met dit boek gebeurt dat dus. Het bijzondere is dat als Heivoll, na een tijdje als in trance aan het werk te zijn geweest, het huis uitloopt voor een wandelingetje, hij een helicopter ziet staan. Het is een feestdag en de inwoners van het dorp kunnen gratis een vlucht maken. Hij stapt in. Achter hem zit iemand anders, die geen woord zegt. Pas op het eind dringt het tot hem door dat het de pyromaan is, de man waar hij over schrijft. Zijn andere ‘ik’ bijna. Na een gevangenisperiode en een mislukt huwelijk is Dag teruggekeerd naar zijn geboortedorp. Hij heeft nog een poosje het vuilnis opgehaald, maar dat ging niet. Zijn krankzinnige prestatiedwang maakte dat hij zijn werk steeds beter en sneller wilde doen. Uiteindelijk stoof hij met zo’n rotgang door het dorp dat het levensgevaarlijk werd voor anderen. Bovendien vielen de vuilniszakken van de laadbak tijdens zijn wilde ritten. Uiteindelijk kreeg hij ontslag.

In Noorwegen werden meer dan 80.0000 exemplaren verkocht van “Voordat ik brand”. Het werd in het Nederlands vertaald door Kim Snoeijing en Lycy Pijttersen. En ook nog in 15 andere talen.

Uitgave: Prometheus - 2014, 286 blz., ISBN 978 904 462 664 3, € 19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

2 opmerkingen :

  1. Mooie recensie en fijn dat het boek zo goed is bevallen. Maar het is dan ook een prachtig boek!
    Alleen graag de naam van de tweede vertaler correct spellen: Niet Lycy Peters, maar Lucy Pijttersen.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Wat een geweldig mooi boek. Om stil van te worden.

    BeantwoordenVerwijderen